This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document L:2008:122:FULL
Official Journal of the European Union, L 122, 08 May 2008
Publicatieblad van de Europese Unie, L 122, 08 mei 2008
Publicatieblad van de Europese Unie, L 122, 08 mei 2008
ISSN 1725-2598 |
||
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 122 |
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Wetgeving |
51e jaargang |
Inhoud |
|
I Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is |
Bladzijde |
|
|
VERORDENINGEN |
|
|
|
||
|
|
||
|
* |
|
|
IV Andere besluiten |
|
|
|
EUROPESE ECONOMISCHE RUIMTE |
|
|
|
Toezichthoudende Autoriteit van de EVA |
|
|
* |
||
|
|
Permanent Comité van de EVA-staten |
|
|
* |
||
|
* |
||
|
* |
NL |
Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben. Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten. |
I Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is
VERORDENINGEN
8.5.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 122/1 |
VERORDENING (EG) Nr. 405/2008 VAN DE COMMISSIE
van 7 mei 2008
tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 1580/2007 van de Commissie van 21 december 2007 tot vaststelling van bepalingen voor de uitvoering van de Verordeningen (EG) nr. 2200/96, (EG) nr. 2201/96 en (EG) nr. 1182/2007 van de Raad in de sector groenten en fruit (1), en met name op artikel 138, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
In Verordening (EG) nr. 1580/2007 zijn op grond van de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguayronde de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in de bijlage bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt. |
(2) |
Op grond van de bovenvermelde criteria moeten de forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld op de in de bijlage bij deze verordening vermelde niveaus, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De in artikel 138 van Verordening (EG) nr. 1580/2007 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld zoals aangegeven in de tabel in de bijlage bij deze verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op 8 mei 2008.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 7 mei 2008.
Voor de Commissie
Jean-Luc DEMARTY
Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling
(1) PB L 350 van 31.12.2007, blz. 1.
BIJLAGE
bij de verordening van de Commissie van 7 mei 2008 tot vaststelling van forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijzen van bepaalde soorten groenten en fruit
(EUR/100 kg) |
||
GN-code |
Code derde landen (1) |
Forfaitaire invoerwaarde |
0702 00 00 |
MA |
53,7 |
TN |
102,3 |
|
TR |
125,7 |
|
ZZ |
93,9 |
|
0707 00 05 |
TR |
145,3 |
ZZ |
145,3 |
|
0709 90 70 |
TR |
116,5 |
ZZ |
116,5 |
|
0805 10 20 |
EG |
45,7 |
IL |
63,2 |
|
MA |
52,5 |
|
TN |
53,2 |
|
TR |
63,7 |
|
US |
49,0 |
|
ZZ |
54,6 |
|
0805 50 10 |
AR |
114,0 |
IL |
134,7 |
|
TR |
128,9 |
|
ZA |
109,4 |
|
ZZ |
121,8 |
|
0808 10 80 |
AR |
91,8 |
BR |
86,0 |
|
CA |
88,5 |
|
CL |
89,2 |
|
CN |
97,9 |
|
MK |
65,0 |
|
NZ |
117,3 |
|
US |
115,1 |
|
UY |
73,3 |
|
ZA |
80,1 |
|
ZZ |
90,4 |
(1) Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ZZ” staat voor „andere oorsprong”.
8.5.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 122/3 |
VERORDENING (EG) Nr. 406/2008 VAN DE COMMISSIE
van 7 mei 2008
tot vaststelling van de toewijzingscoëfficiënt voor de afgifte van in de periode van 28 april tot en met 2 mei 2008 aangevraagde certificaten voor de invoer van producten van de sector suiker in het kader van de tariefcontingenten en preferentiële overeenkomsten
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 318/2006 van de Raad van 20 februari 2006 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker (1),
Gelet op Verordening (EG) nr. 950/2006 van de Commissie van 28 juni 2006 tot vaststelling, voor de verkoopseizoenen 2006/2007, 2007/2008 en 2008/2009, van de uitvoeringsbepalingen voor de invoer van producten van de sector suiker in het kader van bepaalde tariefcontingenten en preferentiële overeenkomsten (2), en met name op artikel 5, lid 3,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
In de periode van 28 april tot en met 2 mei 2008 zijn bij de bevoegde autoriteiten overeenkomstig Verordening (EG) nr. 950/2006 of Verordening (EG) nr. 1832/2006 van de Commissie van 13 december 2006 tot vaststelling van overgangsbepalingen in de sector suiker in verband met de toetreding van Bulgarije en Roemenië (3), invoercertificaataanvragen ingediend voor een totale hoeveelheid die gelijk is aan of groter is dan de voor volgnummer 09.4332 (2007-2008) beschikbare hoeveelheid. |
(2) |
In dergelijke omstandigheden dient de Commissie een toewijzingscoëfficiënt vast te stellen aan de hand waarvan naar rata van de beschikbare hoeveelheid certificaten kunnen worden afgegeven, en dient zij aan de lidstaten te melden dat de betrokken maximumhoeveelheid is bereikt, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De certificaten met betrekking tot de invoercertificaataanvragen die in de periode van 28 april tot en met 2 mei 2008 overeenkomstig artikel 4, lid 2, van Verordening (EG) nr. 950/2006 of artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1832/2006 zijn ingediend, worden afgegeven met inachtneming van de in de bijlage bij de onderhavige verordening aangegeven maximumhoeveelheden.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 7 mei 2008.
Voor de Commissie
Jean-Luc DEMARTY
Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling
(1) PB L 58 van 28.2.2006, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1260/2007 van de Commissie (PB L 283 van 27.10.2007, blz. 1). Verordening (EEG) nr. 318/2006 wordt per 1 oktober 2008 vervangen door Verordening (EG) nr. 1234/2007 (PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1).
(2) PB L 178 van 1.7.2006, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 371/2007 (PB L 92 van 3.4.2007, blz. 6).
(3) PB L 354 van 14.12.2006, blz. 8.
BIJLAGE
ACS-Indiase suiker
Titel IV van Verordening (EG) nr. 950/2006
Verkoopseizoen 2007/2008
Volgnummer |
Betrokken land |
Te leveren percentage van de voor de week van 28.4.2008-2.5.2008 aangevraagde hoeveelheden |
Maximumhoeveelheid |
09.4331 |
Barbados |
100 |
|
09.4332 |
Belize |
100 |
bereikt |
09.4333 |
Ivoorkust |
100 |
|
09.4334 |
Republiek Congo |
100 |
|
09.4335 |
Fidji |
100 |
|
09.4336 |
Guyana |
100 |
|
09.4337 |
India |
0 |
bereikt |
09.4338 |
Jamaica |
100 |
|
09.4339 |
Kenia |
100 |
|
09.4340 |
Madagaskar |
100 |
|
09.4341 |
Malawi |
100 |
|
09.4342 |
Mauritius |
100 |
|
09.4343 |
Mozambique |
0 |
bereikt |
09.4344 |
Saint Kitts en Nevis |
— |
|
09.4345 |
Suriname |
— |
|
09.4346 |
Swaziland |
100 |
|
09.4347 |
Tanzania |
100 |
|
09.4348 |
Trinidad en Tobago |
100 |
|
09.4349 |
Oeganda |
— |
|
09.4350 |
Zambia |
100 |
|
09.4351 |
Zimbabwe |
100 |
|
Aanvullende suiker
Titel V van Verordening (EG) nr. 950/2006
Verkoopseizoen 2007/2008
Volgnummer |
Betrokken land |
Te leveren percentage van de voor de week van 28.4.2008-2.5.2008 aangevraagde hoeveelheden |
Maximumhoeveelheid |
09.4315 |
India |
100 |
|
09.4316 |
Ondertekenaars van het ACS-protocol |
100 |
|
Suiker CXL-concessies
Titel VI van Verordening (EG) nr. 950/2006
Verkoopseizoen 2007/2008
Volgnummer |
Betrokken land |
Te leveren percentage van de voor de week van 28.4.2008-2.5.2008 aangevraagde hoeveelheden |
Maximumhoeveelheid |
09.4317 |
Australië |
0 |
bereikt |
09.4318 |
Brazilië |
0 |
bereikt |
09.4319 |
Cuba |
0 |
bereikt |
09.4320 |
Andere derde landen |
0 |
bereikt |
Balkansuiker
Titel VII van Verordening (EG) nr. 950/2006
Verkoopseizoen 2007/2008
Volgnummer |
Betrokken land |
Te leveren percentage van de voor de week van 28.4.2008-2.5.2008 aangevraagde hoeveelheden |
Maximumhoeveelheid |
09.4324 |
Albanië |
100 |
|
09.4325 |
Bosnië en Herzegovina |
0 |
bereikt |
09.4326 |
Servië, Montenegro en Kosovo |
100 |
|
09.4327 |
Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië |
100 |
|
09.4328 |
Kroatië |
100 |
|
Suiker voor uitzonderlijke en voor industriële invoer
Titel VIII van Verordening (EG) nr. 950/2006
Verkoopseizoen 2007/2008
Volgnummer |
Type invoer |
Te leveren percentage van de voor de week van 28.4.2008-2.5.2008 aangevraagde hoeveelheden |
Maximumhoeveelheid |
09.4380 |
Uitzonderlijke invoer |
— |
|
09.4390 |
Industriële invoer |
— |
|
Invoer van suiker in het kader van de voor Bulgarije en Roemenië geopende overgangstariefcontingenten
Hoofdstuk I, afdeling 2, van Verordening (EG) nr. 1832/2006
Verkoopseizoen 2007/2008
Volgnummer |
Type invoer |
Te leveren percentage van de voor de week van 28.4.2008-2.5.2008 aangevraagde hoeveelheden |
Maximumhoeveelheid |
09.4365 |
Bulgarije |
0 |
bereikt |
09.4366 |
Roemenië |
100 |
|
8.5.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 122/7 |
VERORDENING (EG) Nr. 407/2008 VAN DE COMMISSIE
van 7 mei 2008
tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2007/2000 van de Raad tot vaststelling van uitzonderlijke handelsmaatregelen ten behoeve van de landen en gebieden die deelnemen aan of verbonden zijn met het stabilisatie- en associatieproces van de Europese Unie
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 2007/2000 van de Raad van 18 september 2000 tot vaststelling van uitzonderlijke handelsmaatregelen ten behoeve van de landen en gebieden die deelnemen aan of verbonden zijn met het stabilisatie- en associatieproces van de Europese Unie, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2820/98 en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 1763/1999 en (EG) nr. 6/2000 (1), en met name op artikel 9,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Verordening (EG) nr. 2007/2000 voorziet in onbeperkte rechtenvrije toegang tot de EU-markt voor bijna alle producten uit de landen en gebieden die deelnemen aan of verbonden zijn met het stabilisatie- en associatieproces. |
(2) |
Op 15 oktober 2007 is in Luxemburg een stabilisatie- en associatieovereenkomst ondertekend tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Montenegro, anderzijds. In afwachting van de voltooiing van de nodige procedures voor de inwerkingtreding van die overeenkomst, is een Interim-overeenkomst betreffende de handel en aanverwante zaken tussen de Europese Gemeenschap, enerzijds, en de Republiek Montenegro, anderzijds, ondertekend en gesloten; deze overeenkomst is op 1 januari 2008 van kracht geworden (2). |
(3) |
De stabilisatie- en associatieovereenkomst en de interimovereenkomst stellen tussen de Gemeenschap en Montenegro contractuele handelsregelingen in. De bilaterale handelsconcessies langs de kant van de Gemeenschap zijn equivalent met de concessies die van toepassing zijn in het kader van de unilaterale autonome handelsmaatregelen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 2007/2000. |
(4) |
Verordening (EG) nr. 2007/2000 dient bijgevolg te worden gewijzigd teneinde met deze ontwikkelingen rekening te houden. Met name dient Montenegro te worden verwijderd van de lijst van begunstigden van de tariefconcessies die voor dezelfde producten onder de contractuele regelingen zijn verleend. Daarnaast moeten de algemene tariefcontingenten worden aangepast voor specifieke producten waarvoor onder de contractuele regelingen tariefcontingenten zijn verleend. |
(5) |
Bij Verordening (EG) nr. 1398/2007 van de Commissie van 28 november 2007 (3) zijn Montenegro en Kosovo (4) uitgesloten van de werkingssfeer van Verordening (EG) nr. 517/94 van de Raad van 7 maart 1994 betreffende een gemeenschappelijke regeling voor de invoer van textielproducten uit bepaalde derde landen, die niet vallen onder bilaterale overeenkomsten, protocollen of andere regelingen, noch onder een andere, bijzondere, communautaire regeling (5); artikel 3 van Verordening (EG) nr. 2007/2000 is derhalve overbodig geworden en moet worden geschrapt. |
(6) |
Montenegro zal begunstigde van Verordening (EG) nr. 2007/2000 blijven voor zover die verordening voorziet in concessies die gunstiger zijn dan de concessies onder de contractuele regelingen. |
(7) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het in artikel 10 van Verordening (EG) nr. 2007/2000 bedoelde Comité Douanewetboek, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Verordening (EG) nr. 2007/2000 wordt als volgt gewijzigd:
1. |
Artikel 1 wordt vervangen door: „Artikel 1 Preferentiële regelingen 1. Onverminderd de bijzondere bepalingen in de artikel 4 gelden voor producten van oorsprong uit Bosnië en Herzegovina of uit de douanegebieden van Servië of Kosovo, andere dan die welke onder de posten 0102, 0201, 0202, 0301, 0302, 0303, 0304, 0305, 1604, 1701, 1702 en 2204 van de gecombineerde nomenclatuur vallen, bij invoer in de Gemeenschap geen kwantitatieve beperkingen of maatregelen van gelijke werking noch douanerechten en heffingen van gelijke werking. 2. Producten van oorsprong uit Albanië, de Republiek Kroatië, de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië of Montenegro zullen verder onder de bepalingen van deze verordening blijven vallen wanneer zulks wordt vermeld of wanneer de in deze verordening vastgestelde maatregelen gunstiger zijn dan de handelsconcessies die in het kader van bilaterale overeenkomsten tussen de Europese Gemeenschap en die landen worden toegekend. 3. Voor de invoer van suikerproducten van de posten 1701 en 1702 van de gecombineerde nomenclatuur, van oorsprong uit Bosnië en Herzegovina of uit de douanegebieden van Servië of Kosovo, gelden de in artikel 4 bedoelde concessies.”. |
2. |
Artikel 3 wordt ingetrokken. |
3. |
In artikel 4, lid 2, wordt punt d) vervangen door:
|
4. |
Artikel 4, lid 4, wordt vervangen door: „4. Voor de invoer van suikerproducten van de posten 1701 en 1702 van de gecombineerde nomenclatuur, van oorsprong uit Bosnië en Herzegovina en uit de douanegebieden van Servië of Kosovo, gelden de volgende jaarlijkse tariefcontingenten zonder douanerechten:
|
5. |
Bijlage I wordt vervangen door de bijlage bij deze verordening. |
Artikel 2
Goederen die op de datum van inwerkingtreding van deze verordening ofwel in doorvoer zijn, ofwel tijdelijk in de Gemeenschap zijn opgeslagen in een douane-entrepot of een vrije zone, en die zijn gedekt door een bewijs van oorsprong uit Montenegro dat conform titel IV, hoofdstuk 2, afdeling 2, van Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie (6) is afgegeven, blijven gedurende een periode van vier maanden vanaf de datum van inwerkingtreding van deze verordening onder Verordening (EG) nr. 2007/2000 vallen.
Artikel 3
Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 7 mei 2008.
Voor de Commissie
Peter MANDELSON
Lid van de Commissie
(1) PB L 240 van 23.9.2000, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 530/2007 (PB L 125 van 15.5.2007, blz. 1).
(2) PB L 345 van 28.12.2007, blz. 1.
(3) PB L 311 van 29.11.2007, blz. 5.
(4) Zoals gedefineerd in Resolutie 1244 van de VN-Veiligheidsraad.
(5) PB L 67 van 10.3.1994, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1398/2007 (PB L 311 van 29.11.2007, blz. 5).
(6) PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1.
BIJLAGE
„BIJLAGE I
BETREFFENDE DE IN ARTIKEL 4, LID 1, BEDOELDE TARIEFCONTINGENTEN
Onverminderd de bepalingen voor de uitlegging van de gecombineerde nomenclatuur wordt de omschrijving van de goederen geacht slechts een indicatieve waarde te hebben, aangezien in het kader van deze bijlage de GN-codes het preferentiestelsel bepalen. Daar waar de GN-code wordt voorafgegaan door de aanduiding „ex”, wordt het preferentiestelsel zowel door de strekking van de GN-code als door de bijbehorende omschrijving bepaald.
Volgnr. |
GN-code |
Omschrijving |
Omvang contingent per jaar (1) |
Begunstigden |
Recht |
09.1571 |
0301 91 10 0301 91 90 0302 11 10 0302 11 20 0302 11 80 0303 21 10 0303 21 20 0303 21 80 0304 19 15 0304 19 17 ex 0304 19 19 ex 0304 19 91 0304 29 15 0304 29 17 ex 0304 29 19 ex 0304 99 21 ex 0305 10 00 ex 0305 30 90 0305 49 45 ex 0305 59 80 ex 0305 69 80 |
Forel (Salmo trutta, Oncorhynchus mykiss, Oncorhynchus clarki, Oncorhynchus aguabonita, Oncorhynchus gilae, Oncorhynchus apache en Oncorhynchus chrysogaster): levend; vers of gekoeld; bevroren; gedroogd, gezouten of gepekeld, gerookt; filets en ander visvlees; meel, poeder en pellets, geschikt voor menselijke consumptie |
50 ton |
Bosnië en Herzegovina, de douanegebieden van Servië of Kosovo |
Vrij |
09.1573 |
0301 93 00 0302 69 11 0303 79 11 ex 0304 19 19 ex 0304 19 91 ex 0304 29 19 ex 0304 99 21 ex 0305 10 00 ex 0305 30 90 ex 0305 49 80 ex 0305 59 80 ex 0305 69 80 |
Karper: levend; vers of gekoeld; bevroren; gedroogd, gezouten of gepekeld, gerookt; filets en ander visvlees; meel, poeder en pellets, geschikt voor menselijke consumptie |
110 ton |
Bosnië en Herzegovina, de douanegebieden van Servië of Kosovo |
Vrij |
09.1575 |
ex 0301 99 80 0302 69 61 0303 79 71 ex 0304 19 39 ex 0304 19 99 ex 0304 29 99 ex 0304 99 99 ex 0305 10 00 ex 0305 30 90 ex 0305 49 80 ex 0305 59 80 ex 0305 69 80 |
Zeebrasem (Dentex dentex en Pagellus spp.): levend; vers of gekoeld; bevroren; gedroogd, gezouten of gepekeld, gerookt; filets en ander visvlees; meel, poeder en pellets, geschikt voor menselijke consumptie |
75 ton |
Bosnië en Herzegovina, de douanegebieden van Servië of Kosovo |
Vrij |
09.1577 |
ex 0301 99 80 0302 69 94 ex 0303 77 00 ex 0304 19 39 ex 0304 19 99 ex 0304 29 99 ex 0304 99 99 ex 0305 10 00 ex 0305 30 90 ex 0305 49 80 ex 0305 59 80 ex 0305 69 80 |
Zeebaars (Dicentrarchus labrax): levend; vers of gekoeld; bevroren; gedroogd; gezouten of gepekeld, gerookt; filets en ander visvlees; meel, poeder en pellets, geschikt voor menselijke consumptie |
60 ton |
Bosnië en Herzegovina, de douanegebieden van Servië of Kosovo |
Vrij |
09.1561 |
1604 16 00 1604 20 40 |
Bereidingen en conserven van ansjovis |
60 ton |
Bosnië en Herzegovina, de douanegebieden van Servië of Kosovo |
12,5 % |
09.1515 |
ex 2204 21 79 ex 2204 21 80 ex 2204 21 84 ex 2204 21 85 2204 29 65 ex 2204 29 75 2204 29 83 ex 2204 29 84 |
Wijn van verse druiven met een effectief alcoholvolumegehalte van niet meer dan 15 vol.-%, andere dan mousserende wijn |
129 000 hl (2) |
Albanie (3), Bosnië en Herzegovina, Kroatië (4), Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië (5), Montenegro (6), de douanegebieden van Servië of Kosovo |
Vrij |
(1) Globaal volume per tariefcontingent voor invoer van oorsprong uit de begunstigde landen.
(2) Het volume van dit globaal tariefcontingent wordt verlaagd indien het volume van het afzonderlijke tariefcontingent onder volgnummer 09.1588 voor bepaalde wijnen van oorsprong uit Kroatië wordt verhoogd.
(3) Voor wijn van oorsprong uit de Republiek Albanië geldt de toegang tot dit globaal tariefcontingent pas nadat de afzonderlijke tariefcontingenten vastgesteld in het aanvullend wijnprotocol met Albanië zijn opgebruikt. Die afzonderlijke tariefcontingenten zijn geopend onder de volgnummers 09.1512 en 09.1513.
(4) Voor wijn van oorsprong uit de Republiek Kroatië geldt de toegang tot dit globaal tariefcontingent pas nadat de afzonderlijke tariefcontingenten vastgesteld in het aanvullend wijnprotocol met Kroatië zijn opgebruikt. Die afzonderlijke tariefcontingenten zijn geopend onder de volgnummers 09.1588 en 09.1589.
(5) Voor wijn van oorsprong uit de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië geldt de toegang tot dit globaal tariefcontingent pas nadat de afzonderlijke tariefcontingenten, vastgesteld in het aanvullend wijnprotocol met de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië zijn opgebruikt. Die afzonderlijke tariefcontingenten zijn geopend onder de volgnummers 09.1588 en 09.1559.
(6) Voor wijn van oorsprong uit Montenegro geldt de toegang tot de globale tariefcontingenten pas nadat de afzonderlijke tariefcontingenten vastgesteld in het wijnprotocol met Montenegro zijn opgebruikt. Dat afzonderlijke tariefcontingent is geopend onder volgnummer 09.1514.”
IV Andere besluiten
EUROPESE ECONOMISCHE RUIMTE
Toezichthoudende Autoriteit van de EVA
8.5.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 122/11 |
BESCHIKKING VAN DE TOEZICHTHOUDENDE AUTORITEIT VAN DE EVA
Nr. 298/05/COL
van 22 november 2005
betreffende het voorstel voor regionaal gedifferentieerde tarieven voor de werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid voor bepaalde economische sectoren (Noorwegen)
DE TOEZICHTHOUDENDE AUTORITEIT VAN DE EVA (1),
Gelet op de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (2), en met name op de artikelen 61 tot en met 63 en Protocol 26,
Gelet op de Overeenkomst tussen de EVA-staten betreffende de oprichting van een Toezichthoudende Autoriteit en een Hof van Justitie (3), en met name op artikel 24,
Gelet op artikel 1, lid 2, van deel I en artikel 4, lid 4, artikel 6 en artikel 7, lid 5, van deel II van Protocol 3 bij de Overeenkomst tussen de EVA-Staten betreffende de oprichting van een Toezichthoudende Autoriteit en een Hof van Justitie,
Gelet op de door de Autoriteit uitgevaardigde richtsnoeren voor de toepassing en uitlegging van de artikelen 61 en 62 van de EER-Overeenkomst (4),
Gelet op het Besluit van de Autoriteit van 14 juli 2004 betreffende de uitvoeringsbepalingen als bedoeld in artikel 27 van deel II van Protocol 3 bij de Toezichtovereenkomst,
Gelet op het arrest van het EVA-Hof in zaak E-6/98, Regering van Noorwegen/Toezichthoudende Autoriteit (5),
Gelet op Beschikking nr. 172/02/COL van de Autoriteit van 25 september 2002 waarbij passende maatregelen worden voorgesteld in verband met de regeling inzake regionaal gedifferentieerde werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid (6) en op de brief van de Noorse autoriteiten van 29 oktober 2002 waarbij zij de passende maatregelen aanvaarden,
Gelet op Beschikking nr. 218/03/COL van de Autoriteit van 12 november 2003 betreffende staatssteun in de vorm van regionaal gedifferentieerde werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid (7),
Na de belanghebbenden overeenkomstig de genoemde artikelen te hebben aangemaand hun opmerkingen in te dienen (8),
OVERWEGENDE HETGEEN VOLGT:
I. FEITEN
1. Procedure
Overeenkomstig artikel 1, lid 3, van deel I van Protocol 3 bij de Toezichtovereenkomst hebben de Noorse autoriteiten hun voornemen aangemeld om verlaagde tarieven voor de werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid toe te passen voor ondernemingen die gevestigd zijn in de geografische zones 2, 3 en 4 in Noorwegen en actief zijn in bepaalde economische sectoren. De aanmelding werd toegezonden bij brief van 26 april 2004 van de Noorse Afvaardiging bij de Europese Unie, waarmee een brief van het ministerie van Handel en Industrie van 23 april 2004 en een brief van het ministerie van Financiën van 23 april 2004 werden doorgestuurd, die de Autoriteit op 27 april 2004 heeft ontvangen en geregistreerd (ref. nr. 278992).
Na briefwisseling en verschillende vergaderingen tussen de Autoriteit en de Noorse autoriteiten (9) besloot de Autoriteit de in artikel 1, lid 2, van deel I van Protocol 3 bij de Toezichtovereenkomst bedoelde procedure in te leiden, aangezien zij betwijfelde of de aangemelde maatregel verenigbaar kan worden verklaard met artikel 61 van de EER-Overeenkomst.
Besluit nr. 245/04/COL van de Autoriteit van 6 oktober 2004, waarbij de formele onderzoeksprocedure werd ingeleid, werd bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en in het EER-Supplement daarbij (10). De Autoriteit verzocht belanghebbenden hun opmerkingen in te dienen.
Bij brief van de Noorse Afvaardiging bij de Europese Unie van 12 november 2004 dienden de Noorse autoriteiten hun opmerkingen over het besluit tot inleiding in (ref. nr. 299087). De Autoriteit ontving geen opmerkingen van belanghebbenden.
2. Beschrijving van de voorgestelde maatregel
a) Achtergrond
Krachtens de Noorse socialezekerheidswet van 28 februari 1997 (Lov om folketrygd) zijn alle werkgevers in Noorwegen verplicht bijdragen te betalen aan het nationale socialezekerheidsstelsel. Deze bijdragen worden berekend op basis van het brutosalaris van de werknemer en zijn gedifferentieerd volgens de verblijfplaats van de werknemer. Te dien einde is Noorwegen verdeeld in vijf geografische zones. Zone 1 (11) bestrijkt de meest centrale delen van het zuidelijke deel van het land en dekt 76,6 % van de totale bevolking van Noorwegen. Zone 2 (12) bestrijkt minder centrale delen van zuidelijk Noorwegen en dekt 9,4 % van de totale bevolking van Noorwegen. Zone 3 (13) bestrijkt hoofdzakelijk bepaalde berggebieden in zuidelijk Noorwegen en dekt 2,6 % van de totale bevolking van Noorwegen. Zone 4 (14) bestaat uit het meest noordelijke deel van Zuid-Noorwegen enerzijds en Noord-Noorwegen ten zuiden van zone 5 anderzijds. Zone 4 dekt 9,4 % van de totale bevolking. Zone 5 (15) bestrijkt het uiterste noorden van het land.
De Autoriteit opende de formele onderzoeksprocedure betreffende de regionaal gedifferentieerde werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid in Noorwegen op 19 november 1997 (16). Op 2 juli 1998 gaf de Autoriteit een beschikking (17) waarin zij vaststelde dat de regeling via de staatsbegroting aan bepaalde ondernemingen een voordeel toekende dat niet gerechtvaardigd kon zijn gezien de aard en de algemene opzet van de regeling, waardoor de mededinging in de Europese Economische Ruimte (18) werd vervalst of dreigde te worden vervalst. De regeling moest in overeenstemming worden gebracht met de regels van de EER-Overeenkomst.
Op 2 september 1998 stelden de Noorse autoriteiten bij het EVA-Hof een vordering in op grond van artikel 36, lid 1, van de Toezichtovereenkomst en verzochten zij om de nietigverklaring van de beschikking van 2 juli 1998.
Het Hof wees het verzoek om nietigverklaring af op 20 mei 1999 (19) en bevestigde de beschikking van de Autoriteit. Het Hof bevestigde dat de regeling inzake gedifferentieerde werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid staatssteun vormde in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER-Overeenkomst.
Met het oog op naleving van de beschikking van de Autoriteit van 2 juli 1998 stelden de Noorse autoriteiten een nieuwe regeling inzake regionaal gedifferentieerde werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid voor. Op 22 september 1999 keurde de Autoriteit de nieuwe regeling voor bepaalde tijd goed, namelijk uiterlijk tot 31 december 2003 (20).
Op 21 december 2000 gaf de Europese Commissie een negatieve beschikking betreffende een door Zweden aangemelde steunregeling inzake verlaagde tarieven voor de werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid (21). In de beschikking wees de Commissie erop dat Noorwegen bij brief van 27 juli 2000 niet alleen opmerkingen indiende over het besluit om in verband met de Zweedse regeling een procedure in te leiden, doch tevens bevestigde dat het een soortgelijke regeling toepaste.
De Noorse regeling werd vervolgens besproken in het licht van de beschikking ten aanzien van Zweden tijdens verschillende vergaderingen tussen de Noorse autoriteiten en de Autoriteit, en tussen de Autoriteit en de Europese Commissie. Gelet op de gelijkenissen tussen de Noorse en de Zweedse regeling achtte de Autoriteit het noodzakelijk de verenigbaarheid van de Noorse regeling te onderzoeken teneinde binnen de EER gelijke mededingingsvoorwaarden tot stand te brengen, en bij brief van 4 juni 2002 stelde zij de Noorse autoriteiten in kennis van een formele toetsing van de Noorse regeling (ref. nr. 02-4189 D).
Bij beschikking van 25 september 2002 (22) concludeerde de Autoriteit dat de regeling inzake regionaal gedifferentieerde werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid niet in aanmerking kwam voor de afwijking van artikel 61, lid 3, onder c), van de EER-Overeenkomst, en stelde zij voor dat er passende maatregelen zouden worden genomen om elke vorm van onverenigbare steun in de regeling op te heffen of om deze regeling met ingang van 1 januari 2004 verenigbaar te maken.
Bij brief van de Noorse Afvaardiging bij de Europese Unie van 29 oktober 2002, die op 31 oktober 2002 door de Autoriteit werd ontvangen en geregistreerd (ref. nr. 02-7855 A), aanvaardden de Noorse autoriteiten de passende maatregelen.
In maart 2003 meldden de Noorse autoriteiten bij de Autoriteit een overgangsperiode van drie jaar aan, van 2004 tot 2007, voor de geleidelijke aanpassing van de tarieven voor de werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid die in de zones 3 en 4 van toepassing zijn (ref. nr. 03-1846 A). Volgens de aanmelding zouden voor de werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid (23) de volgende tarieven gelden:
Tabel 1
|
Tarieven 2003 |
Tarieven 2004 |
Tarieven 2005 |
Tarieven 2006 |
Tarieven 2007 |
Zone 1 |
14,1 |
14,1 |
14,1 |
14,1 |
14,1 |
Zone 2 |
10,6 |
14,1 |
14,1 |
14,1 |
14,1 |
Zone 3 |
6,4 |
8,3 |
10,2 |
12,1 |
14,1 |
Zone 4 |
5,1 |
7,3 |
9,5 |
11,7 |
14,1 |
Bij brief van 15 april 2003 (ref. nr. 03-2467 A) meldden de Noorse autoriteiten tevens een voortzetting aan van regionaal gedifferentieerde werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid in Nord-Troms en Finnmark (zone 5). Deze aanmelding werd echter ingetrokken bij brief van de Noorse ambassadeur bij de Europese Unie van 4 juli 2003 (ref. nr. 03-4403 A), aangezien de EVA-Staten op 1 juli 2003 in onderlinge overeenstemming in het Permanent Comité van de EVA-Staten met verwijzing naar artikel 1, lid 2, van deel I van Protocol 3 bij de Toezichtovereenkomst hadden besloten dat de voor zone 5 geldende regeling verenigbaar was met de EER-Overeenkomst gelet op de uitzonderlijke omstandigheden in deze zone (Beschikking nr. 2/2003/SC).
Na de inleiding van de formele onderzoeksprocedure bij een besluit van 16 juli 2003 (24) concludeerde de Autoriteit overeenkomstig het arrest van het EVA-Hof in zaak E-6/98 (25) dat de verlaagde tarieven voor de werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid in de zones 2, 3 en 4 gelijkstonden met uitbetaling van steun. De Autoriteit keurde de aangemelde overgangsperiode van drie jaar voor de regionaal gedifferentieerde werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid in de zones 3 en 4 echter goed bij Beschikking nr. 218/03/COL van 12 november 2003. In deze beschikking merkte de Autoriteit op dat de stijging van de bijdragen voor de sociale zekerheid zonder overgangsperiode negatieve gevolgen voor de werkgelegenheid zou hebben. Een geleidelijke afbouw van de gedifferentieerde tarieven over een periode van drie jaar zou betekenen dat de ondernemingen de jaarlijkse kostenstijgingen over die periode kunnen uitsmeren. Een onmiddellijke afschaffing van het huidige stelsel zou daarentegen een schokeffect hebben voor de betrokken ondernemingen. Een passende overgangsperiode leek gewenst om de schokeffecten te temperen en de ondernemingen de tijd te geven om zich aan de nieuwe economische context aan te passen.
b) Beschrijving van de thans aangemelde maatregel inzake regionaal gedifferentieerde werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid voor bepaalde economische sectoren
1) Beschrijving van de belangrijkste kenmerken van de maatregel
In april 2004 hebben de Noorse autoriteiten bij de Autoriteit hun voornemen aangemeld, met ingang van 1 januari 2005 en voor onbepaalde tijd voor bepaalde economische sectoren de regionaal gedifferentieerde tarieven voor de werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid toe te passen die tot eind 2003 van toepassing waren in de zones 1, 2, 3 en 4. Deze tarieven zijn opgenomen in tabel 1 hierboven (kolom jaar 2003). Zone 5 werd niet in de aanmelding opgenomen, aangezien in die zone een nultarief geldt op grond van Beschikking nr. 2/2003/SC van het Permanent Comité van de EVA-Staten van 1 juli 2003.
De aangemelde maatregel zal slechts gelden voor bepaalde economische sectoren, die volgens de Noorse autoriteiten geen mededinging ondervinden van ondernemingen in andere EER-Staten. De Noorse autoriteiten voeren aan dat het handesverkeer in de economische sectoren die voor de geplande verlaagde tarieven voor de werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid in aanmerking komen, niet wordt beïnvloed. De Noorse autoriteiten zijn derhalve van mening dat de aangemelde maatregel geen staatssteun vormt in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER-Overeenkomst.
De Noorse autoriteiten hebben de blootstelling aan mededinging beoordeeld aan de hand van een economisch verslag, dat is opgesteld door het onafhankelijke consultancybedrijf ECON in samenwerking met een Noors advocatenkantoor (hierna „het ECON-verslag” genoemd). De volgende lijst van sectoren die beweerdelijk geen mededinging ondervinden van ondernemingen in andere EER-Staten en bijgevolg in aanmerking komen voor de aangemelde maatregel, is opgesteld op basis van de beoordeling in het ECON-verslag.
Tabel 2
NACE-code (26) |
Zone 2 |
Zone 3 |
Zone 4 |
01.300 Gemengd bedrijf |
n.v.t. (27) |
n.v.t. |
0 |
22.120 Uitgeverijen van kranten |
0/2 |
0/2 |
0/2 |
22.210 Dagbladdrukkerijen |
0/2 |
0/2 |
0/2 |
35.111 Bouw en reparatie van schepen van meer dan 100 b.r.ton |
0/2 |
0/2 |
0/2 |
35.113 Bouw en reparatie van schepen van minder dan 100 b.r.ton |
0/2 |
0/2 |
0/2 |
40.120 Transmissie van elektriciteit |
0 |
0 |
0 |
45.110 Slopen van gebouwen; grondverzet |
0 |
0 |
0 |
45.212 Algemene bouwkundige en civieltechnische werken |
0 |
0 |
0 |
45.221 Dakbedekking en bouw van dakconstructies |
n.v.t. |
n.v.t. |
0 |
45.229 Overige vormen van dakbedekking en dakconstructies |
n.v.t. |
n.v.t. |
0 |
45.230 Aanleg van wegen, straten, vliegvelden en sportaccomodaties |
0 |
0 |
0 |
45.240 Waterbouw |
0 |
n.v.t. |
n.v.t. |
45.250 Overige gespecialiseerde werkzaamheden in de bouw |
0 |
0 |
0 |
45.310 Elektrische installatie |
0 |
0 |
0 |
45.320 Isolatiewerkzaamheden |
n.v.t. |
n.v.t. |
0 |
45.330 Loodgieterswerk |
0 |
0 |
0 |
45.340 Overige bouwinstallatie |
0 |
n.v.t. |
0 |
45.442 Glaszetten |
n.v.t. |
n.v.t. |
0 |
45.450 Overige werkzaamheden in verband met de afwerking van gebouwen |
0 |
n.v.t. |
0 |
45.500 Verhuur van machines voor de bouwnijverheid met bedieningspersoneel |
n.v.t. |
0 |
0 |
50.200 Onderhoud en reparatie van auto’s |
0 |
0 |
0 |
50.301 Groothandel in onderdelen en accessoires van auto’s |
0 |
n.v.t. |
0 |
50.302 Kleinhandel in onderdelen en accessoires van auto’s |
0 |
0 |
0 |
50.500 Kleinhandel in motorbrandstoffen |
0 |
0 |
0 |
51.170 Handelsbemiddeling in voedings- en genotmiddelen |
n.v.t. |
n.v.t. |
0/2 |
51.180 Handelsbemiddeling gespecialiseerd in overige goederen, n.e.g. |
n.v.t. |
n.v.t. |
0 |
51.210 Groothandel in granen, zaden en diervoeders |
0 |
0 |
0 |
51.220 Groothandel in bloemen en planten |
n.v.t. |
n.v.t. |
0 |
51.389 Groothandel in weekdieren, n.e.g. |
n.v.t. |
n.v.t. |
0 |
51.390 Niet-gespecialiseerde groothandel in voedings- en genotmiddelen |
n.v.t. |
0 |
0 |
51.421 Groothandel in kleding |
0 |
0 |
0 |
51.434 Groothandel in grammofoonplaten, cassettes, cd’s, dvd’s en videobanden |
n.v.t. |
n.v.t. |
0 |
51.460 Groothandel in farmaceutische producten |
n.v.t. |
n.v.t. |
0 |
51.477 Groothandel in sportartikelen, spellen en speelgoed |
0 |
n.v.t. |
n.v.t. |
51.479 Groothandel in huishoudartikelen en persoonlijke artikelen, n.e.g. |
n.v.t. |
n.v.t. |
0 |
51.520 Groothandel in metalen en metaalertsen |
n.v.t. |
n.v.t. |
0 |
51.532 Groothandel in hout |
0 |
0 |
0 |
51.533 Groothandel in verf en vernis |
n.v.t. |
n.v.t. |
0 |
51.539 Groothandel in bouwmaterialen, n.e.g. |
0 |
n.v.t. |
0 |
51.561 Groothandel in papier en karton |
0 |
n.v.t. |
0 |
51.840 Groothandel in computers, randapparatuur en programmatuur |
0 |
0 |
0 |
51.850 Groothandel in overige kantoormachines en -benodigdheden |
n.v.t. |
n.v.t. |
0 |
51.872 Groothandel in scheeps- en visserijuitrusting |
n.v.t. |
n.v.t. |
0 |
51.900 Overige groothandel |
0 |
0 |
0 |
52.110 Kleinhandel in niet-gespecialiseerde winkels waarbij voedings- en genotmiddelen overheersen |
0/2 |
0/2 |
0/2 |
52.120 Overige kleinhandel in niet-gespecialiseerde winkels |
0/2 |
0/2 |
0/2 |
52.220 Kleinhandel in vlees en vleeswaren |
0 |
n.v.t. |
n.v.t. |
52.230 Kleinhandel in vis en schaal- en weekdieren |
n.v.t. |
n.v.t. |
0 |
52.241 Kleinhandel in brood, banketbakkerswerk en suikerwerk |
0 |
n.v.t. |
0 |
52.271 Kleinhandel in gezonde voeding |
n.v.t. |
n.v.t. |
0 |
52.279 Kleinhandel in voedings- en genotmiddelen in gespecialiseerde winkels, n.e.g. |
n.v.t. |
n.v.t. |
0 |
52.310 Apothekers |
0 |
0 |
0 |
52.330 Kleinhandel in reukwerk en cosmetica |
n.v.t. |
n.v.t. |
0 |
52.410 Kleinhandel in textiel |
0 |
0 |
0 |
52.420 Kleinhandel in kleding |
0/2 |
0/2 |
0/2 |
52.431 Kleinhandel in schoeisel |
0 |
0 |
0 |
52.441 Kleinhandel in artikelen voor verlichting |
n.v.t. |
n.v.t. |
0 |
52.442 Kleinhandel in porselein en glaswerk |
n.v.t. |
n.v.t. |
0 |
52.443 Kleinhandel in meubels |
0/2 |
0/2 |
0/2 |
52.449 Kleinhandel in niet-elektrische huishoudartikelen, n.e.g. |
n.v.t. |
0 |
0 |
52.451 Kleinhandel in elektrische huishoudapparaten en audio- en videoapparatuur |
0 |
0 |
0 |
52.453 Kleinhandel in muziekinstrumenten en partituren |
n.v.t. |
n.v.t. |
0 |
52.461 Kleinhandel in ijzerwaren, verf en glas |
0/2 |
0/2 |
0/2 |
52.463 Kleinhandel in verf en vernis |
0 |
0 |
n.v.t. |
52.464 Kleinhandel in hout |
n.v.t. |
n.v.t. |
0/2 |
52.469 Kleinhandel in ijzerwaren, verf en glas, n.e.g. |
n.v.t. |
0 |
0 |
52.481 Kleinhandel in horloges, fotografische en optische artikelen |
n.v.t. |
0 |
0 |
52.482 Kleinhandel in goud- en zilverwaren |
n.v.t. |
0 |
0 |
52.483 Kleinhandel in sportartikelen, spellen en speelgoed |
n.v.t. |
n.v.t. |
0 |
52.484 Kleinhandel in bloemen en planten |
n.v.t. |
n.v.t. |
0 |
52.485 Kleinhandel in computers, kantooruitrusting en telecommunicatieapparatuur |
n.v.t. |
n.v.t. |
0 |
52.489 Kleinhandel in gespecialiseerde winkels, n.e.g. |
n.v.t. |
0 |
0 |
52.612 Kleinhandel in textiel, kleding, schoeisel, reisartikelen en lederwaren via postorderbedrijven |
0 |
n.v.t. |
n.v.t. |
52.619 Overige kleinhandel in gespecialiseerde artikelen via postorderbedrijven |
0 |
n.v.t. |
0 |
52.630 Overige kleinhandel, niet in winkels |
n.v.t. |
n.v.t. |
0 |
52.720 Reparatie van elektrische huishoudapparaten |
n.v.t. |
n.v.t. |
0 |
55.301 Uitbating van restaurants en cafés |
0 |
0 |
0 |
55.302 Uitbating van snackbars, saladbars en hotdogkramen |
n.v.t. |
0 |
0 |
55.401 Pubs |
0 |
0 |
0 |
55.510 Kantines |
0 |
n.v.t. |
0 |
55.520 Catering |
0 |
n.v.t. |
0 |
60.220 Exploitatie van taxi’s |
n.v.t. |
0 |
0 |
63.110 Vrachtbehandeling |
0 |
n.v.t. |
0 |
63.120 Opslag |
n.v.t. |
n.v.t. |
0 |
63.211 Centrale agentschappen voor goederen en vervoerdelegatie |
0 |
0 |
0 |
63.212 Parkeerterreinen en -garages |
n.v.t. |
n.v.t. |
0 |
63.213 Tolstations |
n.v.t. |
n.v.t. |
0 |
63.219 Overige diensten in verband met het vervoer te land |
0 |
0 |
0 |
63.221 Exploitatie van havens |
n.v.t. |
n.v.t. |
0 |
63.229 Overige ondersteunende activiteiten in verband met het vervoer over water |
n.v.t. |
n.v.t. |
0 |
63.230 Overige ondersteunende activiteiten in verband met de luchtvaart |
0 |
0 |
0 |
63.302 Toerismebureaus |
n.v.t. |
0 |
0 |
63.401 Expeditiekantoren |
0 |
0 |
0 |
63.409 Overige diensten op het gebied van expeditie |
n.v.t. |
n.v.t. |
0 |
64.110 Nationale posterijen |
0 |
0 |
0 |
64.120 Koerierdiensten exclusief de nationale posterijen |
n.v.t. |
0 |
0 |
64.210 Exploitanten van vaste telecommunicatie |
0 |
n.v.t. |
0 |
64.220 Exploitanten van mobiele communicatie |
0 |
n.v.t. |
0 |
64.230 Internetproviders |
n.v.t. |
n.v.t. |
0 |
64.240 Overige activiteiten op het gebied van telecommunicatie |
n.v.t. |
n.v.t. |
0 |
65.120 Overige geldscheppende instellingen |
0 |
0 |
0 |
65.220 Overige kredietverstrekkers |
0 |
n.v.t. |
0 |
65.239 Overige diensten op het gebied van effectenbeheer |
n.v.t. |
n.v.t. |
0 |
66.010 Levensverzekeringen |
n.v.t. |
n.v.t. |
0 |
66.030 Niet-levensverzekeringen |
0 |
0 |
0 |
67.130 Hulpbedrijven in verband met financiële instellingen |
n.v.t. |
n.v.t. |
0 |
67.200 Hulpbedrijven in verband met het verzekeringswezen en pensioenfondsen |
n.v.t. |
0 |
0 |
70.111 Projectontwikkeling voor woningbouw |
n.v.t. |
n.v.t. |
0 |
70.112 Overige diensten op het gebied van projectontwikkeling en handel in onroerend goed |
n.v.t. |
n.v.t. |
0 |
70.120 Handel in onroerend goed voor eigen rekening |
n.v.t. |
0 |
0 |
70.202 Overige verhuur van onroerend goed voor eigen rekening |
0 |
0 |
0 |
70.310 Bemiddeling in onroerend goed |
n.v.t. |
n.v.t. |
0 |
70.321 Beheer van onroerend goed voor een vast bedrag of op contractbasis |
n.v.t. |
0 |
0 |
70.322 Conciërgediensten |
n.v.t. |
n.v.t. |
0 |
71.110 Verhuur van auto’s |
n.v.t. |
n.v.t. |
0 |
71.320 Verhuur van machines en installaties voor de bouwnijverheid |
n.v.t. |
n.v.t. |
0 |
71.340 Verhuur van overige machines en installaties, n.e.g. |
n.v.t. |
n.v.t. |
0 |
71.400 Verhuur van persoonlijke en huishoudartikelen, n.e.g. |
0 |
n.v.t. |
0 |
72.500 Onderhoud en reparatie van computers en van boekhoud- en overige kantoormachines |
n.v.t. |
n.v.t. |
0 |
74.110 Rechtskundige dienstverlening |
n.v.t. |
n.v.t. |
0 |
74.121 Accountants en boekhouders |
0 |
0 |
0 |
74.122 Audit |
0 |
0 |
0 |
74.130 Markt- en opinieonderzoekbureaus |
n.v.t. |
n.v.t. |
0 |
74.140 Adviesbureaus op het gebied van bedrijfsvoering en beheer |
0 |
n.v.t. |
0 |
74.203 Geologisch onderzoek |
n.v.t. |
n.v.t. |
0 |
74.300 Technische tests en analyses |
0 |
0 |
0 |
74.400 Reclamewezen |
0 |
n.v.t. |
0 |
74.501 Arbeidsbemiddeling |
0 |
0 |
0 |
74.600 Opsporings- en beveiligingsdiensten |
0 |
0 |
0 |
74.700 Industriële reiniging |
0 |
0 |
0 |
74.810 Fotografische activiteiten |
n.v.t. |
n.v.t. |
0 |
74.820 Verpakkingsbedrijven |
n.v.t. |
n.v.t. |
0 |
74.851 Secretariaatsdiensten |
n.v.t. |
0 |
0 |
74.852 Vertaaldiensten |
n.v.t. |
n.v.t. |
0 |
74.871 Activiteiten op het gebied van invordering en kredietverstrekking |
n.v.t. |
n.v.t. |
0 |
74.877 Organiseren van beurzen, tentoonstellingen en congressen |
n.v.t. |
n.v.t. |
0 |
74.879 Overige zakelijke dienstverlening, n.e.g. |
0 |
0 |
0 |
75.110 Algemeen overheidsbestuur |
0 |
0 |
0 |
75.120 Activiteiten van openbare instellingen met betrekking tot gezondheidszorg, onderwijs, cultuur en andere sociale dienstverlening, exclusief sociale verzekeringen |
0 |
0 |
0 |
75.130 Activiteiten van openbare instellingen met betrekking tot het bedrijfsleven en het stimuleren daarvan |
0 |
0 |
0 |
75.140 Ondersteunende activiteiten voor overheidsbesturen |
0 |
n.v.t. |
0 |
75.220 Defensie |
0 |
0 |
0 |
75.230 Justitie |
0 |
0 |
0 |
75.240 Openbare veiligheid, rechts- en ordehandhaving |
0 |
0 |
0 |
75.250 Brandweer |
0 |
0 |
0 |
75.300 Verplichte sociale verzekeringen |
0 |
0 |
0 |
80.102 Basisonderwijs en lager voortgezet onderwijs |
0 |
0 |
0 |
80.103 Bijzonder onderwijs voor personen met een handicap |
0 |
0 |
0 |
80.210 Algemeen voortgezet onderwijs |
0 |
0 |
0 |
80.309 Onderwijs in overige colleges |
n.v.t. |
n.v.t. |
0/2 |
80.410 Autorijscholen |
n.v.t. |
n.v.t. |
0 |
80.421 Volkshogescholen |
0 |
0 |
0 |
80.423 Activiteiten van verenigingen voor volwassenenonderwijs |
n.v.t. |
0 |
0 |
80.424 Activiteiten van gemeentelijke muziekscholen |
n.v.t. |
0 |
0 |
80.429 Overig onderwijs |
0 |
0 |
0 |
85.114 Revalidatiecentra |
0 |
0 |
0 |
85.116 Psychiatrische ziekenhuizen voor volwassenen |
0 |
0 |
n.v.t. |
85.118 Verpleegtehuizen |
0 |
0 |
0 |
85.121 Huisartsen |
n.v.t. |
n.v.t. |
0 |
85.122 Artsen, specialisten met uitzondering van psychiaters |
n.v.t. |
n.v.t. |
0 |
85.130 Tandartspraktijken |
0 |
0 |
0 |
85.142 Fysiotherapeuten |
n.v.t. |
n.v.t. |
0 |
85.143 Schoolgezondheidsdiensten, gezondheid van moeder en kind |
0 |
n.v.t. |
n.v.t. |
85.144 Overige preventieve gezondheidszorg |
n.v.t. |
0 |
0 |
85.147 Ambulances |
0 |
0 |
0 |
85.149 Overige gezondheidsdiensten |
0 |
0 |
0 |
85.200 Veterinaire diensten |
0 |
0 |
0 |
85.311 Instellingen voor maatschappelijke hulp aan kinderen |
0 |
n.v.t. |
n.v.t. |
85.312 Instellingen voor alcohol- en drugverslaafden |
0 |
0 |
0 |
85.319 Overige instellingen voor maatschappelijke hulp |
n.v.t. |
0 |
0 |
85.321 Thuiszorg |
n.v.t. |
n.v.t. |
0 |
85.322 Instellingen voor dagopvang van personen met een handicap en bejaarden |
n.v.t. |
n.v.t. |
0 |
85.323 Kinderopvang |
0 |
n.v.t. |
0 |
85.324 Sociale opvang voor alcohol- en drugverslaafden waarbij geen onderdak wordt verschaft |
n.v.t. |
0 |
0 |
85.325 Familiale begeleiding |
n.v.t. |
n.v.t. |
0 |
85.326 Maatschappelijke dienstverlening van gemeenten |
n.v.t. |
n.v.t. |
0 |
85.327 Instellingen voor onderwijs en opvang van jonge kinderen |
0 |
0 |
0 |
85.331 Kinderopvang voor schoolgaande kinderen |
n.v.t. |
n.v.t. |
0 |
85.333 Dagopvang voor personen met een handicap en bejaarden |
n.v.t. |
n.v.t. |
0 |
85.334 Opleidingen voor de gewone arbeidsmarkt |
0 |
0 |
0 |
85.335 Permanente beschuttende werkplaatsen |
0 |
0 |
0 |
85.336 Organisaties voor maatschappelijk welzijn |
n.v.t. |
n.v.t. |
0 |
85.337 Onthaalcentra voor asielzoekers |
0 |
0 |
0 |
85.338 Opleiding voor de gemeentelijke diensten voor gezondheid en welzijn |
0 |
n.v.t. |
n.v.t. |
85.339 Overige maatschappelijke dienstverlening waarbij geen onderdak wordt verschaft |
n.v.t. |
0 |
n.v.t. |
90.010 Afvalwaterinzameling en -behandeling |
0 |
n.v.t. |
0 |
90.020 Inzameling en behandeling van overig afval |
0 |
0 |
0 |
91.110 Bedrijfs- en werkgeversorganisaties |
n.v.t. |
0 |
0 |
91.200 Vakverenigingen |
n.v.t. |
n.v.t. |
0 |
91.310 Religieuze organisaties |
0 |
0 |
0 |
91.330 Overige verenigingen, n.e.g. |
0 |
n.v.t. |
0 |
92.110 Productie van films en video’s |
n.v.t. |
n.v.t. |
0 |
92.130 Vertoning van films |
n.v.t. |
n.v.t. |
0 |
92.200 Radio en televisie |
0 |
n.v.t. |
0 |
92.320 Exploitatie van zalen |
0 |
n.v.t. |
0 |
92.330 Kermisattracties en pretparken |
n.v.t. |
n.v.t. |
0 |
92.400 Persagentschappen |
n.v.t. |
n.v.t. |
0 |
92.510 Bibliotheken en openbare archieven |
0 |
n.v.t. |
0 |
92.521 Musea |
0 |
0 |
0 |
92.522 Monumentenzorg |
n.v.t. |
0 |
0 |
92.610 Exploitatie van sportaccommodaties en stadions |
0/2 |
0 |
0 |
92.621 Sportclubs en -verenigingen |
0 |
0 |
0 |
92.629 Overige sportactiviteiten, n.e.g. |
n.v.t. |
n.v.t. |
0 |
92.721 Activiteiten- en avonturenclubs |
n.v.t. |
0 |
n.v.t. |
92.729 Overige recreatie, n.e.g. |
0 |
0 |
0 |
93.010 Wassen en chemisch reinigen van textiel en bontproducten |
0 |
0 |
0 |
93.020 Kappen en andere activiteiten op het gebied van de schoonheidsverzorging |
n.v.t. |
0 |
0 |
93.030 Begrafeniswezen |
n.v.t. |
n.v.t. |
0 |
93.040 Diensten in verband met het lichamelijk welzijn |
0 |
0 |
0 |
Voor de economische sectoren die met de cijfers 0/2 zijn aangeduid, hebben de Noorse autoriteiten aan de hand van het ECON-verslag de volgende criteria vastgesteld om een onderscheid te maken tussen de ondernemingen die geen mededinging ondervinden van in andere EER-Staten gevestigde ondernemingen, en de ondernemingen die uit de hele EER mededinging ondervinden.
— |
NACE-codes 22.120 en 22.210: uitgeven en drukken van kranten Door de taal, de cultuur en de afstand worden het uitgeven en het drukken van plaatselijke kranten geacht slechts op plaatselijke markten te gebeuren. Een krant wordt plaatselijk geacht wanneer zij niet nationaal is. |
— |
NACE-codes 35.111 en 35.113: bouw en reparatie van schepen van meer dan 100 b.r.ton en van minder dan 100 b.r.ton Zolang de reparatie betrekking heeft op schepen die in de Noorse wateren varen of zich in acute moeilijkheden bevinden, worden de betrokken scheepswerven geacht plaatselijk te werken en derhalve geen mededinging te ondervinden uit de andere EER-Staten. |
— |
NACE-code 51.170: handelsbemiddeling in voedings- en genotmiddelen De Noorse autoriteiten hebben geen verdere uitleg verstrekt over de criteria waaraan de ondernemingen in deze sector moeten voldoen. Volgens het ECON-verslag was het niet mogelijk om aan de hand van de beschikbare gegevens een onderscheid te maken tussen de ondernemingen die mededinging ondervinden en de ondernemingen die geen mededinging ondervinden. |
— |
NACE-code 52.110: kleinhandel in niet-gespecialiseerde winkels waarbij voedings- en genotmiddelen overheersen Ondernemingen die gevestigd zijn op meer dan 150 kilometer van concurrenten aan de andere zijde van de landsgrens, worden geacht geen mededinging te ondervinden uit andere EER-Staten. Blijkens de door de Noorse autoriteiten verstrekte gegevens werd de kritieke afstand van 150 kilometer vastgesteld de dichtstbijgelegen concurrenten aan de andere zijde van de grens van ondernemingen die onder de NACE-code 52.110 (niet-gespecialiseerde kleinhandel) zijn ingedeeld, in kaart te brengen. De mededingingsvoorwaarden van ondernemingen die op verschillende afstanden van de dichtstbijgelegen concurrent aan de andere zijde van de grens gevestigd zijn, werden onder de loep genomen. Op basis van de conclusies van het ECON-verslag hebben de Noorse autoriteiten verklaard dat het weinig waarschijnlijk is dat ondernemingen die op meer dan 150 kilometer van een concurrent zijn gevestigd, mededinging ondervinden van ondernemingen uit andere EER-Staten. De Noorse autoriteiten erkennen dat het antwoord op de vraag of een onderneming daadwerkelijk mededinging ondervindt, afhankelijk is van het assortiment van de aangeboden goederen. |
— |
NACE-codes 52.120, 52.420 en 52.443: overige kleinhandel in niet-gespecialiseerde winkels, kleinhandel in kleding en kleinhandel in meubels Ofschoon de afstand tot de concurrenten aan de andere zijde van de grens van belang is, erkennen de Noorse autoriteiten dat er moeilijk een absoluut en doorslaggevend onderscheid kan worden gemaakt tussen ondernemingen die invloed ondergaan van de handel binnen de EER en de ondernemingen die hiervan geen invloed ondergaan. Ondernemingen die op ongeveer 200 kilometer van een relatief groot winkelcentrum aan de andere zijde van de grens gevestigd zijn, ondervinden volgens de vaststellingen in het ECON-verslag mededinging, terwijl ondernemingen die dichter bij de grens gevestigd zijn zonder dat er zich aan de andere zijde van de grens een groot winkelcentrum bevindt, geen mededinging ondervinden. Volgens dezelfde beoordeling als voor NACE-code 52.110 hebben de Noorse autoriteiten in de aanmelding desalniettemin verklaard dat een afstand van 200 kilometer een passend objectief criterium lijkt om te bepalen of de handelsverkeer in die sector wordt beïnvloed. |
— |
NACE-codes 52.461 en 52.464: kleinhandel in ijzerwaren, verf en glas en kleinhandel in hout De Noorse autoriteiten hebben uiteengezet dat ondernemingen die „op zeer grote afstand van de landsgrens” gevestigd zijn, geen mededinging ondervinden van ondernemingen uit andere EER-Staten. Op basis van de verstrekte gegevens betekent „op zeer grote afstand van de landsgrens” dat het niet de moeite waard zou zijn op één dag heen en weer te reizen, waarbij de afstand onder meer afhankelijk is van de toestand van de wegen en de verkeersomstandigheden. Ondernemingen die in de provincies Rogaland, Hordaland, Sogn og Fjordane en Møre og Romsdal gevestigd zijn, komen in aanmerking voor verlaagde tarieven voor de werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid, aangezien zij geen mededinging ondervinden uit de andere EER-Staten. Ondernemingen in de andere provincies zijn hiervan uitgesloten. |
— |
NACE-code 80.309: onderwijs in overige colleges De aanmelding heeft enkel betrekking op cursussen van het volwassenenonderwijs, die bijgevolg worden geacht niet door handel te worden beïnvloed. Wat hoger of universitair onderwijs betreft, hebben de Noorse autoriteiten aangegeven dat het cijfer 2 betekent dat de betrokken activiteit mededinging ondervindt. |
— |
NACE-code 92.610: exploitatie van sportaccommodaties en stadions Een atletiekclub wordt geacht plaatselijk te zijn wanneer hij niet deelneemt in de hoogste divisie van zijn tak van de atletiek. Andere sportaccomodaties worden geacht plaatselijk te zijn wanneer zij hoofdzakelijk worden gebruikt door plaatselijke clubs, de plaatselijke bevolking van de gemeente en dagjesmensen, en geen mededinging ondervinden uit andere EER-Staten. |
2) Beschrijving van de methode voor de selectie van de ondernemingen waarvoor de aangemelde maatregel van regionaal gedifferentieerde werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid geldt
De aangemelde maatregel heeft betrekking op een waaier van economische sectoren, die in het ECON-verslag zijn opgenomen (zie hierboven). Het ECON-verslag was gebaseerd op de beoordeling van de raakvlakken op mededingingsgebied (konkurranseflater) tussen ondernemingen die in de zones 2, 3 en 4 in Noorwegen gevestigd zijn en ondernemingen uit andere EER-Staten. Het ECON-verslag omvat een lijst van sectoren die beweerdelijk geen mededinging ondervinden uit andere EER-Staten.
Voor de industrie is de lijst van economische sectoren die geen mededinging ondervinden uit andere EER-Staten opgesteld op basis van door het Noorse Bureau voor de statistiek verstrekte regionale gegevens over invoer in en uitvoer uit de relevante zones. Zoals uiteengezet door de Noorse autoriteiten in de brief van 12 november 2004, heeft ECON op basis van het bestaan van rechtstreekse handel in nagenoeg alle industriesectoren (NACE-codes 15 tot en met 37) geconcludeerd dat nagenoeg al deze sectoren mededinging ondervinden van ondernemingen uit andere EER-Staten. De Noorse autoriteiten hebben tevens uiteengezet dat desalniettemin enkele sectoren (uitgeven en drukken van kranten, reparatie van schepen) louter op basis van hun aard en kenmerken en derhalve niet op basis van een analyse van de invoer en de uitvoer, geacht worden slechts op plaatselijke markten actief te zijn.
Wat ondernemingen in de dienstensector (NACE-codes 50 tot en met 99) betreft, is de blootstelling aan mededinging hoofdzakelijk onderzocht op basis van de kennis van de marktsituatie in de verschillende sectoren en gesprekken met een selectie van ondernemingen die in de zones 2, 3 en 4 in Noorwegen gevestigd zijn.
Noch de methode die is toegepast om de blootstelling aan mededinging vast te stellen in de productie en distributie van elektriciteit, gas en water (NACE-code 40), noch de methode voor de bouwnijverheid (NACE-code 45) is uitdrukkelijk toegelicht, ofschoon de aanmelding betrekking heeft op heel wat subsectoren van de bouwnijverheid.
Volgens het ECON-verslag worden louter plaatselijke activiteiten niet beïnvloed door handel binnen de EER. Om in het ECON-verslag als louter plaatselijke activiteit te worden ingedeeld, moest de desbetreffende economische sector in de desbetreffende zone aan twee cumulatieve voorwaarden voldoen: de ondernemingen in de desbetreffende sector nemen zelf niet deel aan grensoverschrijdende activiteiten en de specifieke activiteit die in de eigenlijke regio gevestigd is, is niet in staat klanten uit andere plaatsen aan te trekken.
Volgens het verslag kon de identificatie van de raakvlakken op mededingingsgebied worden gebruikt om een voorstel op te stellen voor een regeling die in de mate van het mogelijke de voortzetting vormt van de oude regeling inzake verlaagde tarieven voor de werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid voor economische sectoren die niet aan de mededinging binnen de EER deelnemen (28). In het ECON-verslag is echter geen enkel voorstel voor een regeling opgenomen, wat het geval zou moeten zijn voor een steunregeling. In de aanmelding is evenmin een eigenlijk voorstel voor een regeling opgenomen.
In de inleiding tot het verslag verklaart ECON dat er onvoldoende tijd en middelen voorhanden waren om voor alle sectoren waarop het verslag betrekking heeft een grondige analyse te verrichten van de raakvlakken op mededingingsgebied, waardoor het mogelijk is dat de mededinging met ondernemingen uit andere EER-Staten zowel wordt onderschat als overschat (29). ECON was desalniettemin van mening dat op basis van de conclusies van het verslag een redelijk getrouw beeld van de mededinging tussen ondernemingen binnen de EER kon worden geschetst.
3. Bezwaren in het inleidingsbesluit
Op 6 oktober 2004 heeft de Autoriteit besloten de formele onderzoeksprocedure in te leiden met betrekking tot het voorstel voor regionaal gedifferentieerde tarieven voor de werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid voor bepaalde sectoren. De Autoriteit was van oordeel dat de voorgestelde toepassing van verlaagde tarieven voor de werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid in de zones 2, 3 en 4 betrekking heeft op een heel brede waaier van economische sectoren en ondernemingen. De aangemelde maatregel vormt in zeer ruime mate een doorslag van de vroegere regeling inzake regionaal gedifferentieerde en verlaagde tarieven voor de werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid, die door de Autoriteit als onverenigbare steun is aangemerkt (30).
Het belangrijkste verschil tussen de reeds beoordeelde regeling en de thans aangemelde maatregel is een vermindering van het aantal economische sectoren die voor verlaagde tarieven in aanmerking komen. In het ECON-verslag is een lijst van sectoren opgenomen die op basis van de beoordeling van de raakvlakken op mededingingsgebied beweerdelijk niet worden beïnvloed door de handel binnen de EER.
De Autoriteit had in het inleidingsbesluit bedenkingen bij de methode die in het ECON-verslag was toegepast om gegevens te verzamelen, aangezien deze methode niet systematisch leek. De Autoriteit vreesde dat er in het ECON-verslag slechts een onvolledig beeld was geschetst van het status quo en dat er geen grondige analyse van de toekomstige situatie was gemaakt.
De Autoriteit betwijfelde of de aanpak waarmee was vastgesteld dat er in een bepaalde sector geen gevolgen waren voor het handelsverkeer binnen de EER, strookt met de in vaste rechtspraak gegeven uitlegging van het criterium „beïnvloeding van het handelsverkeer” in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER-Overeenkomst. Onder verwijzing naar rechtspraak wees de Autoriteit er met name op dat het feit dat steun wordt toegekend aan louter plaatselijke activiteiten of aan ondernemingen die louter op plaatselijk niveau actief zijn, op zich niet uitsluit dat het handelsverkeer ongunstig wordt beïnvloed, wat niet de benadering is in het ECON-verslag.
Voorts betwijfelde de Autoriteit of de aangemelde maatregel in de nodige mechanismen voorzag om te garanderen dat er geen gevolgen zijn voor het handelsverkeer op alle niveaus, aangezien er geen controlemechanisme is ingesteld om te zorgen voor de noodzakelijke juridische en economische zekerheid bij de toepassing van de regeling in verband met de gevolgen voor de handel. De Autoriteit had bedenkingen over het onbepaalde karakter van de maatregel die voor onbepaalde tijd geldt en niet voorziet in een herziening van de toepassingscriteria en -voorwaarden.
De Autoriteit besloot de formele onderzoeksprocedure in te leiden, zodat het onder meer voor de Noorse autoriteiten gemakkelijker zou worden om de aangemelde maatregel toe te lichten en aan te tonen dat de toepassing van de aangemelde maatregel geen gevolgen zal hebben voor de handel. In het volgende punt zijn de opmerkingen van de Noorse autoriteiten uiteengezet.
4. Opmerkingen van de Noorse autoriteiten
Bij brief van 12 november 2004 hebben de Noorse autoriteiten hun opmerkingen ingediend in verband met het besluit om de formele onderzoeksprocedure in te leiden. In verband met de inhoud van de aanmelding bevestigen de Noorse autoriteiten dat de aanmelding voor de NACE-codes 52.210 (overige kleinhandel in niet-gespecialiseerde winkels), 52.420 (kleinhandel in kleding) en 52.443 (kleinhandel in meubels) betrekking heeft op ondernemingen die gevestigd zijn in de drie zones waarop de maatregel betrekking heeft. Tengevolge van een onoplettendheid was opgegeven dat de maatregel slechts geldt voor ondernemingen in zone 4.
Vervolgens zetten de Noorse autoriteiten uiteen dat „voor sommige economische sectoren in een zone was opgegeven dat zij geen mededinging ondervinden terwijl dezelfde sectoren in andere zones niet in de lijst waren opgenomen. […] De reden hiervoor was dat in het ECON-verslag was geconcludeerd dat er voor sommige economische sectoren geen ondernemingen waren die de de minimis-drempel zouden overschrijden binnen de desbetreffende zone. […] Indien in de toekomst de loonkosten van dergelijke ondernemingen tot een overschrijding van de de minimis-drempel leiden, zullen deze ondernemingen echter op dezelfde manier worden beschouwd als ondernemingen van de desbetreffende sector die in andere zones is aangemeld”.
Ten derde zijn de Noorse autoriteiten van mening dat uit de argumenten die door de Autoriteit worden aangevoerd in haar besluit om de formele onderzoeksprocedure in te leiden, blijkt dat de methode voor het verzamelen van gegevens en de beoordeling door ECON niet goed zijn begrepen. In dit verband voeren de Noorse autoriteiten aan dat de blootstelling aan mededinging voor ondernemingen in de industriesector, onderzocht is aan de hand van regionale gegevens in verband met invoer en uitvoer. Volgens de Noorse autoriteiten was het ECON-verslag niet gebaseerd op de veronderstelling dat de analyse van deze gegevens kon volstaan om te bepalen welke economische sectoren geen mededinging ondervinden van ondernemingen uit andere EER-Staten, doch wel op de veronderstelling dat de analyse kon volstaan om te bevestigen of steun aan een bepaalde sector het handelsverkeer daadwerkelijk kan beïnvloeden.
In verband met de ondernemingen in de dienstensectoren voeren de Noorse autoriteiten aan dat de blootstelling aan mededinging hoofdzakelijk is onderzocht op basis van de kennis van de marktsituatie in de verschillende handelssectoren en gesprekken met in een steekproef opgenomen ondernemingen. Een van de voorwaarden om als louter plaatselijke activiteit te worden aangemerkt, was dat de onderneming in de desbetreffende dienstensector zelf niet aan grensoverschrijdende activiteiten deelnam. Dit volstond echter niet als voorwaarde. In het ECON-verslag is ook beoordeeld of de specifieke dienstenactiviteit die binnen een bepaalde regio gevestigd is, klanten kon aantrekken uit andere plaatsen of andere EER-Staten. In verband met de mogelijke situatie in de toekomst was een vraag aan de ondervraagde ondernemingen wat volgens hen het effect zou zijn op het koopgedrag van hun klanten, indien de prijs van de plaatselijk verrichte dienst zou worden verhoogd met een specifiek percentage of indien in nabijgelegen Noordse landen gevestigde ondernemingen hun prijs voor dezelfde dienst zouden verhogen.
Ten vierde zijn de Noorse autoriteiten van mening dat aan de Autoriteit staat te beoordelen of aan de sectoren of begunstigden waarop de aangemelde maatregel betrekking heeft, steun mag worden toegekend die het handelsverkeer tussen de partijen bij de EER-Overeenkomst niet beïnvloedt.
II. BEOORDELING
1. Procedurele vereisten
De aangemelde maatregel is niet in werking getreden. De Noorse autoriteiten zijn derhalve hun verplichtingen uit hoofde van artikel 1, lid 3, van deel I van Protocol 3 bij de Toezichtovereenkomst nagekomen.
2. De aangemelde maatregel
De Noorse autoriteiten hebben aangemeld dat „zij voornemens zijn met ingang van 1 januari 2005 de regeling inzake gedifferentieerde werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid die voor 1 januari 2004 van toepassing was, voort te zetten voor sectoren die geen mededinging ondervinden uit in andere EER-Staten”. Er is geen concreet voorstel voor een regeling of voor wetgeving met het oog op de toepassing van de maatregel aangemeld. De Noorse autoriteiten hebben bij de aanmelding een verslag van ECON gevoegd op basis waarvan zij voornemens zijn de oude regeling inzake regionaal gedifferentieerde en verlaagde tarieven voor de werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid opnieuw in te voeren ten behoeve van bepaalde sectoren. Ofschoon in dit verslag verklaard wordt dat de identificatie van de raakvlakken op mededingingsgebied kan worden gebruikt om een voorstel voor een regeling op te stellen bevat het evenmin een voorstel voor een regeling, wat het geval zou moeten zijn voor een steunregeling. In de aanmelding is evenmin een eigenlijk voorstel voor een regeling opgenomen.
Op basis van de schaarse gegevens die de Noorse autoriteiten in de aanmelding verstrekken en de formele onderzoeksprocedure lijkt het zo te zijn dat de Noorse autoriteiten de oude regeling inzake regionaal gedifferentieerde en verlaagde tarieven voor de werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid wensen voort te zetten (of opnieuw in te voeren), doch het toepassingsgebied daarvan willen beperken tot de sectoren die zijn opgenomen in het ECON-verslag. Opgemerkt zij dat de oude regeling inzake verlaagde tarieven voor de werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid als een steunregeling werd aangemerkt (31). De Autoriteit kan geen redenen aanvoeren waarom de aangemelde maatregel niet als een regeling zou worden aangemerkt, ofschoon zijn toepassingsgebied beperkt is.
Volgens de definitie in artikel 1, onder d), van deel II van Protocol 3 bij de Toezichtovereenkomst is een steunregeling elke regeling op grond waarvan aan ondernemingen die in de regeling op algemene en abstracte wijze zijn omschreven, individuele steun kan worden toegekend zonder dat hiervoor nog uitvoeringsmaatregelen vereist zijn. De definitie omvat ook elke regeling op grond waarvan steun die niet gebonden is aan een specifiek project voor onbepaalde tijd en/of voor een onbepaald bedrag aan een of meer ondernemingen kan worden toegekend.
De aangemelde maatregel betreft de toepassing van regionaal gedifferentieerde tarieven voor de werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid voor alle ondernemingen die actief zijn in een waaier van sectoren (het voorstel heeft betrekking op meer dan 200 sectoren) ten aanzien van hun werknemers die hun verblijfplaats hebben in de zones 2, 3 en 4 in Noorwegen. De toepassing van verlaagde tarieven voor de werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid is geen individuele toekenning van steun aan een enkele onderneming maar een op gezette tijden terugkerende gebeurtenis voor onbepaalde tijd ten behoeve van een niet vastgelegd aantal begunstigden. De aangemelde maatregel moet derhalve als een regeling worden aangemerkt.
3. De reikwijdte van deze beschikking
De volgende beoordeling is slechts van toepassing op de activiteiten die onder toepassing van de EER-Overeenkomst vallen. De Autoriteit kan geen activiteiten beoordelen die buiten toepassing van de Overeenkomst vallen, zoals bijvoorbeeld NACE-code 75.220 (defensie).
Voorts is de Autoriteit evenmin bevoegd om steun te onderzoeken die wordt toegekend aan ondernemingen die uitsluitend activiteiten verrichten die verband houden met producten die niet onder toepassing van de EER-Overeenkomst vallen, zoals landbouw- of visserijproducten (32). Dit is onder meer het geval voor NACE-code 01.300 (gemengd bedrijf). Activiteiten in sectoren die vallen buiten de bevoegdheid van de Autoriteit om het bestaan van staatssteun te beoordelen, vallen buiten deze beschikking (33).
4. Het bestaan van staatssteun in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER-Overeenkomst
Artikel 61, lid 1, van de EER-Overeenkomst luidt als volgt:
„Behoudens de afwijkingen waarin deze Overeenkomst voorziet, zijn steunmaatregelen van de lidstaten van de EG, de EVA-Staten of in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties vervalsen of dreigen te vervalsen, onverenigbaar met de werking van deze Overeenkomst, voorzover deze steun het handelsverkeer tussen de overeenkomstsluitende partijen ongunstig beïnvloedt.”.
Om een regeling als steunregeling aan te merken moeten volgens vaste rechtspraak de vier voorwaarden van artikel 61, lid 1, van de EER-Overeenkomst vervuld zijn (34): i) het moet gaan om een maatregel van de Staat of met staatsmiddelen bekostigd, ii) de maatregel moet de begunstigden een selectief voordeel verschaffen, iii) hij moet de mededinging vervalsen of dreigen vervalsen, en iv) hij moet het handelsverkeer tussen de overeenkomstsluitende partijen ongunstig beïnvloeden, teneinde onder het verbod van artikel 61, lid 1, van de EER-Overeenkomst te vallen.
In verband met de Noorse regeling inzake verlaagde tarieven voor de werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid heeft de Autoriteit verschillende beschikkingen gegeven (35). Ook het EVA-Hof heeft de regeling beoordeeld (36) en heeft een dergelijke regeling als staatssteun aangemerkt.
Zoals gezegd wordt met het thans voorliggende voorstel beoogd de oude regeling opnieuw in te voeren, met als enige verschil dat de voorgestelde regeling tot bepaalde sectoren beperkt is. De Autoriteit is van oordeel dat haar conclusies en de vaststellingen van het EVA-Hof in verband met de toetsing van de oude regeling aan artikel 61, lid 1, van de EER-Overeenkomst ook gelden voor de thans aangemelde regeling wat drie van de vier cumulatieve criteria betreft.
De aangemelde regeling wordt bekostigd met staatsmiddelen in die zin dat de Staat door de toepassing van verlaagde tarieven voor de werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid inkomsten derft. Voorts kent de regeling de ondernemingen in de begunstigde sectoren en regio’s een rechtstreeks concurrentievoordeel toe ten opzichte van ondernemingen die elders gevestigd zijn of niet in de aangemelde sectoren actief zijn. In dit verband wenst de Autoriteit te beklemtonen dat een maatregel slechts staatssteun kan vormen voorzover het om een onderneming gaat die een economische activiteit verricht, dat wil zeggen een activiteit bestaande in het aanbieden van goederen en diensten op een bepaalde markt (37). De rechtspraak definieert het begrip onderneming als „elke eenheid die een economische activiteit uitoefent, ongeacht haar rechtsvorm en de wijze waarop zij wordt gefinancierd” (38). Er kan derhalve geen sprake zijn van staatssteun in niet-economische activiteiten, zoals onder meer louter bestuurlijke activiteiten, justitie of verplichte sociale verzekeringen. Dergelijke activiteiten vallen derhalve buiten deze beschikking.
De vraag die overblijft is derhalve of steun die wordt toegekend op grond van de aangemelde regeling, die van toepassing is op een waaier van sectoren die beweerdelijk geen mededinging van ondernemingen uit andere EER-Staten ondervinden, het handelsverkeer tussen de overeenkomstsluitende partijen ongunstig beïnvloedt.
a) Beïnvloedt de steun het handelsverkeer ongunstig in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER-Overeenkomst?
Opdat het verbod van artikel 61, lid 1, van de EER-Overeenkomst zou gelden, moet de steunmaatregel het handelsverkeer tussen de partijen bij de EER-Overeenkomst ongunstig kunnen beïnvloeden. Deze bepaling maakt geen onderscheid naar de oorzaken of de doeleinden, doch definieert staatssteun volgens de gevolgen (39).
Hieronder zal de Autoriteit beoordelen of de beperking van de aangemelde regeling tot bepaalde sectoren betekent dat de steun niet langer het handelsverkeer tussen de overeenkomstsluitende partijen ongunstig kan beïnvloeden, zodat zij niet langer onder het verbod van artikel 61, lid 1, van de EER-Overeenkomst valt.
1) De juridische vereisten
Wanneer financiële steun van een staat de positie van een onderneming ten opzichte van andere concurrerende ondernemingen in het handelsverkeer binnen de EER versterkt, moet dit handelsverkeer volgens de rechtspraak (40) worden geacht door de steun te worden beïnvloed.
Er bestaat geen drempel of percentage waaronder het handelsverkeer tussen de overeenkomstsluitende partijen kan worden geacht niet ongunstig te worden beïnvloed (41). Volgens vaste rechtspraak sluit de betrekkelijk geringe omvang van een steun of de betrekkelijk geringe omvang van de begunstigde onderneming niet a priori de mogelijkheid uit dat het handelsverkeer tussen lidstaten ongunstig wordt beïnvloed (42). Wanneer een sector wordt gekenmerkt door een groot aantal kleine ondernemingen, kan steun, zelfs indien deze individueel gezien van geringe omvang is, maar potentieel alle of een zeer groot gedeelte van de ondernemingen in die sector daarvoor in aanmerking komen, gevolgen voor het handelsverkeer tussen de partijen bij de EER-Overeenkomst hebben (43). Een steunmaatregel kan ook dan het handelsverkeer binnen de EER ongunstig beinvloeden, wanneer de begunstigde onderneming niet zelf deelneemt aan de grensoverschrijdende activiteiten (44).
De aard van de steunmaatregel hangt niet af van de plaatselijke of regionale aard van de geleverde diensten of de omvang van het betrokken werkterrein (45). De plaatselijke aard van de activiteiten van de begunstigden van een steunmaatregel is een van de kenmerken waarmee rekening moet worden gehouden bij de beoordeling van de vraag of het handelsverkeer wordt beïnvloed, doch is niet voldoende om te voorkomen dat de steunmaatregel het handelsverkeer beïnvloedt (46). Wanneer een staat steun toekent aan een onderneming, kan de binnenlandse productie immers in stand blijven of stijgen, met als gevolg dat andere ondernemingen minder kansen hebben om op de markt van de betrokken EER-Staat actief te zijn (47).
Bij de beoordeling van de gevolgen voor het handelsverkeer hoeft de Autoriteit niet vast te stellen of het handelsverkeer daadwerkelijk is beïnvloed, doch wel of een steunregeling het handelsverkeer binnen de EER ongunstig kan beinvloeden (48). Het criterium van gevolgen voor het handelsverkeer is traditioneel uitgelegd op een niet-beperkende wijze, zodat over het algemeen een maatregel wordt geacht staatssteun te vormen indien hij het handelsverkeer tussen de EER-Staten kan beïnvloeden (49).
2) Beoordeling van de aangemelde regeling
Volgens de Noorse autoriteiten heeft de aangemelde regeling betrekking op ongeveer 75 % van de dienstensectoren die in het ECON-verslag zijn onderzocht, op een klein deel van de industriesectoren en verschillende sectoren van de bouwnijverheid. Volgens de aanmelding ondergaan deze meer dan 200 economische sectoren, met bepaalde kwalificaties voor 13 daarvan, geen invloed van het handelsverkeer binnen de EER. Om deze reden vormt de aangemelde regeling volgens de Noorse autoriteiten geen staatssteun in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER-Overeenkomst.
— Het ECON-verslag en de methode die is toegepast voor de selectie van de economische sectoren waarvoor de regeling geldt
De aangemelde regeling inzake regionaal gedifferentieerde werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid is gebaseerd op het zogenaamde ECON-verslag, dat bij de aanmelding is gevoegd. Volgens het verslag was de doelstelling niet te beoordelen of de regeling inzake regionaal gedifferentieerde tarieven voor de werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid in overeenstemming is met de EER-Overeenkomst, doch wel de beoordeling van de raakvlakken op mededingingsgebied (50).
De Noorse autoriteiten hebben in de aanmelding noch verdere beoordelingen gemaakt, noch meer nauwkeurige definities van de mededingingsvoorwaarden ten opzichte van andere overeenkomstsluitende partijen verstrekt. Zij verklaren alleen maar dat de oorspronkelijke tarieven voor de gedifferentieerde werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid zullen gelden voor sectoren die volgens het ECON-verslag geen raakvlakken op mededingingsgebied hebben. Zij hebben geen voorstel voor een wet ingediend in verband met de toepassing van de verlaagde tarieven voor de werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid.
De Noorse autoriteiten gaan ervan uit dat mogelijke afwijkingen in de gegevens van het ECON-verslag bij de beoordeling van de individuele economische sectoren „hoogstwaarschijnlijk op geaggregeerd niveau gelijk kunnen worden getrokken” (51). De Autoriteit kan zich echter niet bij deze visie aansluiten. Een steunregeling moet nauwkeurig genoeg zijn teneinde te garanderen dat de toepassing van de regels op eender welke mogelijke individuele begunstigde van de steun, geen inbreuk vormt op de regels van de EER-Overeenkomst.
Volgens de Autoriteit is de methode voor de selectie van de economische sectoren die beweerdelijk geen invloed ondergaan van internationaal handelsverkeer niet voldoende om te garanderen dat er geen steun wordt toegekend aan ondernemingen die betrokken zijn bij activiteiten die het handelsverkeer binnen de EER ongunstig kunnen beïnvloeden.
De Autoriteit stelt vraagtekens bij de betrouwbaarheid van de gegevens die zijn verzameld voor het ECON-verslag, dat met name voor de dienstensectoren hoofdzakelijk gebaseerd is op eigen kennis van de marktsituatie en telefonische interviews met geselecteerde ondernemingen. De verzamelde gegevens zijn niet gebaseerd op objectief bewijsmateriaal, doch zijn eerder subjectief van aard. Volgens de informatie waarvoor de Autoriteit beschikt, lijken de verzamelde gegevens voorts niet te zijn gecontroleerd.
Op basis van het ECON-verslag wordt een activiteit geacht louter plaatselijk te zijn en geen invloed te ondergaan van handel binnen de EER, indien twee voorwaarden zijn vervuld: de ondernemingen in de desbetreffende sector nemen zelf niet deel aan grensoverschrijdende activiteiten en de specifieke activiteit die in de eigenlijke regio is gevestigd, is niet in staat klanten uit andere plaatsen aan te trekken.
In het ECON-verslag is echter niet beoordeeld of het criterium „beïnvloeding van het handelsverkeer” in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER-Overeenkomst al dan niet vervuld zou zijn, indien steun wordt toegekend aan ondernemingen in de verschillende geselecteerde sectoren. De beoordeling heeft betrekking op de vraag of er in de betrokken sector en regio rechtstreekse mededinging bestaat. Zoals gezegd sluit het feit dat de begunstigde van steun op een plaatselijke markt actief is, op zich niet uit dat het handelsverkeer binnen de EER ongunstig wordt beïnvloed. Dat er volgens het verslag geen raakvlakken op mededingingsgebied bestaan, betekent derhalve niet dat steun aan ondernemingen die in deze economische sectoren actief zijn, het handelsverkeer tussen de overeenkomstsluitende partijen niet ongunstig kan beïnvloeden.
In het ECON-verslag, dat de basis vormt voor de aanmelding van de huidige regeling inzake regionaal gedifferentieerde werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid, is derhalve een methode toegepast die niet beantwoordt aan de parameters van het criterium „beïnvloeding van het handelsverkeer” die zijn vastgesteld in de hierboven aangehaalde vaste rechtspraak van het EVA-Hof en het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen.
— De regeling zelf
De aangemelde regeling heeft betrekking op een zeer ruime en diverse waaier van ondernemingen (52), die onder meer actief zijn in de volgende economische sectoren: scheepsbouw, aanleg van wegen, straten, vliegvelden en sportaccomodaties, groothandel en kleinhandel, post en telecommunicatie, financiële diensten, autoverhuur, audit, filmproductie en radio en televisie.
Voor gebieden waarop secundaire wetgeving is aangenomen om de interne markt te openen en te regelen, zoals financiële diensten (NACE-code 65), telecommunicatie (NACE-code 64) enzovoort, of voor gebieden waarvoor specifieke steunregelingen gelden, zoals scheepsbouw (NACE-code 35) (53), is de Autoriteit doorgaans van oordeel dat de respectieve activiteiten niet van de handel binnen de EER zijn afgeschermd.
Exploitanten van mobiele telecommunicatie (NACE-code 64.220), internetproviders (NACE-code 64.230) en koerierdiensten exclusief de nationale posterijen (NACE-code 64.120) zijn schoolvoorbeelden van grensoverschrijdende activiteiten. De meeste van deze activiteiten worden verricht door ondernemingen die internationaal actief zijn (54).
Wat de bouwnijverheid (NACE-code 45) betreft, worden activiteiten zoals wegenbouw of aanleg van waterprojecten uitgevoerd door sterk gespecialiseerde grote ondernemingen die concurreren met andere ondernemingen in de EER (55).
Met name in sommige van de aangemelde economische sectoren, die gekenmerkt worden door deregulering en liberalisering, zal het handelsverkeer vaak ongunstig worden beïnvloed door een financiële tussenkomst van de Staat.
Andere economische sectoren die voor de regeling in aanmerking komen, zijn reeds aan bod gekomen in staatssteunbeschikkingen waarvan de conclusie duidelijk luidde dat er sprake is van beïnvloeding van het handelsverkeer. Dit is onder meer het geval voor uitgeverijen van kranten (NACE-code 22), een sector in verband waarmee de Commissie vorig jaar een beschikking heeft gegeven, waarin zij heeft verklaard dat „wat betreft de betrokken uitgeefproducten waarop de steunmaatregelen zien, er handelsverkeer tussen lidstaten is. Zodoende kan de betrokken steunmaatregel de mededinging tussen ondernemingen verstoren wanneer bijvoorbeeld uitgeverijen in diverse lidstaten actief zijn en hun publicaties in diverse talen uitgeven — en dus concurreren op het punt van uitgeefrechten en advertenties” (56).
Een ander voorbeeld van een sector waarover reeds staatssteunbeschikkingen zijn gegeven waarin een beïnvloeding van het handelsverkeer is vastgesteld, is de groothandel (NACE-code 51) (57): „Het handelsverkeer van farmaceutische en andere, daaraan verwante produkten […] vertegenwoordigde in 1991 […] tussen de Gemeenschap en de vier EER-landen (Oostenrijk, Finland, Zweden en Noorwegen) […] 2,7 miljard ecu”.
Zoals blijkt uit bovenstaande voorbeelden ondervinden ondernemingen uit veel van de sectoren die voor de regeling in aanmerking komen, mededinging van ondernemingen uit andere EER-Staten. Steun die aan de in deze sectoren actieve ondernemingen wordt toegekend, zal derhalve het handelsverkeer ongunstig beïnvloeden. De regeling omvat derhalve staatssteun in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER-Overeenkomst. In dit verband moet worden beklemtoond dat de Noorse autoriteiten één enkele regeling inzake regionaal gedifferentieerde werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid hebben aangemeld, die betrekking heeft op meer dan 200 sectoren, en niet 200 individuele aanmeldingen per sector.
In de brief van de Noorse autoriteiten van 12 november 2004 verklaren zij kort dat „het aan de Autoriteit staat te beoordelen of de sectoren of begunstigden van de aangemelde maatregelen steun mag worden toegekend die het handelsverkeer tussen de overeenkomstsluitende partijen bij de EER-Overeenkomst niet beïnvloedt” (58). Bij het onderzoek van een regeling moet de Autoriteit echter de algemene kenmerken van de regeling onderzoeken teneinde na te gaan of er sprake is van staatssteun in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER-Overeenkomst. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen „kan de Commissie zich bij een steunregeling ertoe beperken de algemene kenmerken daarvan te onderzoeken, zonder dat zij elk afzonderlijk geval waarin die regeling van toepassing is, hoeft te onderzoeken” (59). Ook het EVA-Hof heeft zich bij deze uitlegging aangesloten (60).
De Autoriteit moet derhalve de regeling als zodanig beoordelen. Indien de regeling als zodanig staatssteun in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER-Overeenkomst omvat, valt zij onder toepassing van deze bepaling. De Autoriteit is derhalve niet verplicht voor elk individueel geval dat voor de regeling in aanmerking komt, positief aan te tonen dat de voorwaarden van artikel 61, lid 1, van de EER-Overeenkomst vervuld zijn.
Met het oog op deze beschikking is het voorts niet haalbaar (61) aan te tonen dat de regeling het handelsverkeer ongunstig kan beïnvloeden in elk van de meer dan 200 sectoren waarvoor zij geldt. Volgens vaste rechtspraak moet worden gegarandeerd dat het handelsverkeer niet ongunstig zal worden beïnvloed door individuele ondernemingen die voor de regeling in aanmerking komen (62). De Autoriteit is van oordeel dat het onmogelijk is te garanderen dat alle mogelijke begunstigden binnen elk van de meer dan 200 aangemelde NACE-sectoren afgeschermd zijn — en zullen blijven — van het handelsverkeer in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER-Overeenkomst.
Er zijn andere economische sectoren die activiteiten omvatten die vaak plaatselijk worden verricht. In verband met deze sectoren kan evenwel niet a priori worden uitgesloten dat het handelsverkeer ongunstig wordt beïnvloed. Plaatselijke dienstverrichters, zoals opleidingscentra of kleinhandelszaken zoals supermarkten, maken bijvoorbeeld vaak deel uit van grotere ketens die in de hele EER mededinging ondervinden. Voorts heeft het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen recentelijk verklaard dat de sector van tandartspraktijken (NACE-code 85) (63), een dienst die doorgaans plaatselijk wordt verricht, niet van het handelsverkeer is afgeschermd.
Ofschoon doorgaans is vastgesteld dat een sector niet van het handelsverkeer is afgeschermd, zijn er in de praktijk van de Autoriteit en de Commissie ook voorbeelden te vinden van sectoren waarin concrete steunmaatregelen in bijzondere omstandigheden geacht worden het handelsverkeer niet ongunstig te beïnvloeden. Dit was bijvoorbeeld het geval in de beschikkingen van de Commissie in verband met de pier van Brighton en het zwembad van Dorsten (64). Ook in de beschikking van de Autoriteit in verband met de de bouw van privé-kinderdagverblijven op openbare terreinen op basis van gesubsidieerde erfpachtcontracten in Oslo (65) werd vastgesteld dat er geen sprake was van ongunstige beïnvloeding van het handelsverkeer. Het gemeenschappelijke kenmerk van deze gevallen is dat zij ofwel een individuele steunmaatregel betreffen, ofwel een regeling met zeer duidelijke, nauwkeurige en strenge beperkingen in de toepassingsvoorwaarden en de mogelijke begunstigden, waardoor kan worden gegarandeerd dat er geen individuele steun wordt toegekend die het handelsverkeer ongunstig zou kunnen beïnvloeden.
In het ECON-verslag, op basis waarvan deze regeling is opgesteld, is hoofdzakelijk de huidige situatie geanalyseerd van een waaier van economische sectoren in Noorwegen. De economie evolueert echter en handelspatronen kunnen wijzigen. De vraag blijft derhalve hoe de situatie in de toekomst zal zijn en of de resultaten van het ECON-verslag, op basis waarvan de Noorse autoriteiten beweren dat het handelsverkeer niet ongunstig wordt beïnvloed, in de toekomst geldig zullen blijven. Bij gebrek aan een herzieningsmechanisme om de toekenning van steun aan nieuwe omstandigheden aan te passen, kan niet worden gegarandeerd dat er in de toekomst steun zal worden toegekend aan ondernemingen die in de geselecteerde economische sectoren actief zijn, zonder dat het handelsverkeer wordt beïnvloed. In dit verband zij opgemerkt dat het voorstel voor gedifferentieerde tarieven voor de werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid voor onbepaalde tijd geldt.
Het materiële toepassingsgebied van de regeling is niet voldoende nauwkeurig. De Noorse autoriteiten hebben het toepassingsgebied van de aanmelding laatst verduidelijkt in hun brief van 12 november 2004, waarbij zij opmerkingen hebben ingediend over de inleiding van de formele onderzoeksprocedure. Voor sommige sectoren is aangegeven dat zij in een zone geen mededinging ondervinden, omdat er momenteel in de desbetreffende sectoren geen ondernemingen actief zijn die de de minimis-drempel overschrijden. De Noorse autoriteiten hebben desalniettemin uiteengezet dat zij deze ondernemingen op dezelfde wijze zullen behandelen als de ondernemingen in de desbetreffende sector die voor andere zones zijn aangemeld, indien de loonkosten van deze ondernemingen in de toekomst de de minimis-drempel zouden overschrijden. Deze sectoren waren echter niet in de aanmelding opgenomen zoals deze bij de Autoriteit is ingediend.
Daarenboven zijn er geen verdere specifieke criteria om de ondernemingen te selecteren die binnen de in het ECON-verslag opgenomen economische sectoren in aanmerking komen, aangezien de aanmelding enkel betrekking heeft op sectoren. De Autoriteit is van oordeel dat de twee cumulatieve criteria van geografische lokatie en sectorale activiteit voor de toepassing van de verlaagde tarieven van de werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid in een bepaalde sector, te ruim geformuleerd zijn. Overeenkomstig de hierboven genoemde positieve beschikkingen moet een regeling nauwkeurige en duidelijke criteria (66) bevatten teneinde te garanderen dat er geen steun aan een onderneming wordt toegekend die het handelsverkeer binnen de EER ongunstig zou beïnvloeden.
Op basis van de door de Noorse autoriteiten verstrekte gegevens is de Autoriteit derhalve van oordeel dat het voorstel voor regionaal gedifferentieerde tarieven voor de werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid het handelsverkeer tussen de overeenkomstsluitende partijen ongunstig kan beïnvloeden.
b) Conclusie
Om de hierboven uiteengezette redenen concludeert de Autoriteit dat de aangemelde regeling inzake regionaal gedifferentieerde tarieven voor de werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid voor ondernemingen die actief zijn in bepaalde economische sectoren, staatssteun vormt in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER-Overeenkomst.
5. Verenigbaarheid van de steun
De Noorse autoriteiten voeren in de aanmelding aan dat het voorstel voor regionaal gedifferentieerde tarieven voor de werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid geen staatssteun vormt. Na een voorafgaande beoordeling van de regeling heeft de Autoriteit besloten de formele onderzoeksprocedure in te leiden, gelet op de ernstige twijfels niet alleen in verband met de kwalificatie van de regionaal gedifferentieerde tarieven voor de werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid als staatssteun, doch tevens in verband met de verenigbaarheid ervan met de staatssteunregels van de EER-Overeenkomst. Ofschoon de Autoriteit in het besluit tot inleiding van de formele onderzoeksprocedure haar twijfels kenbaar heeft gemaakt, hebben de Noorse autoriteiten geen argumenten in verband met de verenigbaarheid van de regeling aangevoerd.
De Autoriteit is van oordeel dat geen van de afwijkingen waarin artikel 61, lid 2, van de EER-Overeenkomst voorziet, in het onderhavige geval van toepassing is.
Voorts kan de regeling inzake verlaagde tarieven voor de werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid niet verenigbaar worden geacht op basis van artikel 61, lid 3, van de EER-Overeenkomst. Een verlaging van de lopende kosten van een onderneming zoals de werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid, vormt exploitatiesteun. Dergelijke steun is in beginsel verboden, wanneer hij aan ondernemingen in bepaalde regio’s wordt toegekend.
De toepassing van verlaagde tarieven voor de werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid kan niet worden geacht binnen het kader van artikel 61, lid 3, onder a), van de EER-Overeenkomst te vallen, aangezien geen van de Noorse regio’s in aanmerking komt voor deze bepaling, die een abnormaal lage levensstandaard vereist of een ernstig gebrek aan werkgelegenheid.
De verlaagde tarieven voor de werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid bevorderen geen belangrijk project van gemeenschappelijk Europees belang en zijn evenmin bedoeld om een ernstige verstoring in de economie van de Staat op te heffen, zoals vereist voor de verenigbaarheid op basis van artikel 61, lid 3, onder b), van de EER-Overeenkomst.
In verband met artikel 61, lid 3, onder c), van de EER-Overeenkomst heeft de Autoriteit in Beschikking nr. 218/03/COL van 12 november 2003 in verband met staatssteun in de vorm van regionaal gedifferentieerde werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid geoordeeld dat een voortzetting van de Noorse regeling onverenigbaar zou zijn met artikel 61, lid 3, onder c), van de EER-Overeenkomst en de richtsnoeren overheidssteun. Voor ondernemingen die gevestigd zijn in de zones 2, 3 en 4 en actief zijn in de economische sectoren die in de aanmelding zijn opgenomen, betekent de aangemelde maatregel een terugkeer naar regels die de Autoriteit in 2002 als onverenigbare steun heeft aangemerkt, aangezien zij niet in aanmerking komen voor een afwijking uit hoofde van artikel 61, lid 3, onder c), van de EER-Overeenkomst. De fundamentele kenmerken van de aangemelde regeling zijn dezelfde als die van de regeling waarop de vorige beschikking van de Autoriteit betrekking heeft. Het enige verschil is dat de thans aangemelde regeling beperkt is tot ondernemingen die actief zijn in meer dan 200 sectoren die in een lijst zijn opgenomen. Overeenkomstig deze beschikking bevestigt de Autoriteit haar vorige beoordeling dat de toepassing van regionaal gedifferentieerde tarieven voor de werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid niet verenigbaar is met de staatssteunregels van de EER-Overeenkomst.
6. Conclusie
Op basis van de hierboven uiteengezette beoordeling is de Autoriteit van oordeel dat de aangemelde regeling inzake regionaal gedifferentieerde tarieven voor de werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid voor bepaalde economische sectoren staatssteun vormt die onverenigbaar is met de regels van de EER-Overeenkomst.
Volgens de informatie waarover de Autoriteit beschikt is de aangemelde regeling inzake regionaal gedifferentieerde tarieven voor de werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid nog niet ten uitvoer gelegd, dat wil zeggen dat er nog geen steun is toegekend aan de mogelijke begunstigden van de regeling,
HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:
Artikel 1
Het aangemelde voorstel voor regionaal gedifferentieerde tarieven voor de werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid voor ondernemingen die actief zijn in bepaalde economische sectoren, dat de Noorse autoriteiten voornemens zijn ten uitvoer te leggen, vormt staatssteun in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER-Overeenkomst. Het aangemelde voorstel is onverenigbaar met artikel 61 van de EER-Overeenkomst.
Artikel 2
Het aangemelde voorstel voor regionaal gedifferentieerde tarieven voor de werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid voor ondernemingen die actief zijn in bepaalde economische sectoren, mag niet ten uitvoer worden gelegd.
Artikel 3
Deze beschikking is gericht tot het Koninkrijk Noorwegen.
Artikel 4
Deze beschikking is authentiek in de Engelse taal.
Gedaan te Brussel, 22 november 2005.
Voor de Toezichthoudende Autoriteit van de Eva,
Einar M. BULL
Voorzitter
Kurt JÄGER
Lid van het College
(1) Hierna „de Autoriteit” genoemd.
(2) Hierna „de EER-Overeenkomst” genoemd.
(3) Hierna „de Toezichtovereenkomst” genoemd.
(4) Richtsnoeren voor de toepassing en uitlegging van de artikelen 61 en 62 van de EER-Overeenkomst en artikel 1 van Protocol 3 bij de Toezichtovereenkomst, aangenomen en uitgevaardigd door de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA op 19 januari 1994, bekendgemaakt in PB L 231 van 3.9.1994, EER-Supplement nr. 32. De richtsnoeren werden voor het laatst gewijzigd op 17 juni 2005. Hierna „de richtsnoeren overheidssteun” genoemd.
(5) Arrest van 20 mei 1999 in zaak E-6/98, Regering van Noorwegen/Toezichthoudende Autoriteit van de EVA, Verslag van het EVA-Hof van 1999, blz. 76.
(6) Beschikking nr. 172/02/COL van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA. Alle hieronder vermelde beschikkingen van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA in verband met staatssteun kunnen worden gevonden op de website van de Autoriteit: http://www.eftasurv.int/fieldsofwork/fieldstateaid/stateaidregistry
(7) Beschikking nr. 218/03/COL van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA, bekendgemaakt in PB L 145 van 9.6.2005, blz. 25.
(8) Besluit nr. 245/04/COL van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA, bekendgemaakt in PB C 60 van 10.3.2005, blz. 9.
(9) Voor meer gedetailleerde informatie over de briefwisseling tussen de Autoriteit en de Noorse autoriteiten wordt verwezen naar het besluit van de Autoriteit om de formele onderzoeksprocedure in te leiden (Besluit nr. 245/04/COL, bekendgemaakt in PB C 60 van 10.3.2005, blz. 9).
(10) PB C 60 van 10.3.2005, blz. 9.
(11) Deze zone omvat alle gemeenten die niet bij de zones 2 tot en met 5 zijn vermeld.
(12) Deze zone omvat: in de provincie Nord-Trøndelag, de gemeenten Meråker, Frosta, Leksvik, Mosvik en Verran; in de provincie Sør-Trøndelag, de gemeenten Ørland, Agdenes, Rissa, Bjugn, Rennebu en Meldal; in de provincie Hordaland, de gemeenten Etne, Ølen, Tysnes, Kvinnherad, Jondal, Odda, Ullensvang, Eidfjord, Ulvik, Granvin, Kvam, MoMidtre Gauldal en Selbu; in de provincie Møre og Romsdal, de gemeenten Vanylven, Sande, Herøy, Norddal, Stranda, Stordal, Rauma, Nesset, Midsund, Sandøy, Gjemnes, Tingvoll, Sunndal, Haram, Aukra en Eide; in de provincie Sogn og Fjordane, alle gemeenten; in de provincie Hordaland, de gemeenten Etne, Ølen, Tysnes, Kvinnherad, Jondal, Odda, Ullensvang, Eidfjord, Ulvik, Granvin, Kvam, Modalen, Fedje, Masfjorden en Bømlo; in de provincie Rogaland, de gemeenten Hjelmeland, Suldal, Sauda, Kvitsøy, Utsira, Vindafjord en Finnøy; in de provincie Vest-Agder, de gemeenten Åseral, Audnedal, Hægebostad en Sirdal; in de provincie Aust-Agder, de gemeenten Gjerstad, Vegårshei, Åmli, Iveland, Evje og Hornnes, Bygland, Valle en Bykle; in de provincie Telemark, de gemeenten Drangedal, Tinn, Hjartdal, Seljord, Kviteseid, Nissedal, Fyresdal, Tokke, Vinje en Nome; in de provincie Buskerud, de gemeenten Flå, Nes, Gol, Hemsedal, Ål, Hol, Sigdal, Rollag, Nore en Uvdal; in de provincie Oppland, de gemeenten Nord-Fron, Sør-Fron, Ringebu, Gausdal, Søndre Land en Nordre Land; in de provincie Hedmark, de gemeenten Nord-Odal, Eidskog, Grue, Åsnes, Våler, Trysil en Åmot.
(13) Deze zone omvat: in de provincie Nord-Trøndelag, de gemeente Snåsa; in de provincie Sør-Trøndelag, de gemeenten Hemne, Snillfjord, Oppdal, Røros, Holtålen en Tydal; in de provincie Oppland, de gemeenten Dovre, Lesja, Skjåk, Lom, Vågå, Sel, Sør-Aurdal, Etnedal, Nord-Aurdal, Vestre Slidre, Øystre Slidre en Vang; in de provincie Hedmark, de gemeenten Stor-Elvdal, Rendalen, Engerdal, Tolga, Tynset, Alvdal, Folldal en Os.
(14) Deze zone omvat: in de provincie Troms, de gemeenten die niet bij zone 5 zijn vermeld; in de provincie Nordland, alle gemeenten; in de provincie Nord-Trøndelag, de gemeenten Namsos, Namdalseid, Lierne, Røyrvik, Namsskogan, Grong, Høylandet, Overhalla, Fosnes, Flatanger, Vikna, Nærøy en Leka; in de provincie Sør-Trøndelag, de gemeenten Hitra, Frøya, Åfjord, Roan en Osen; in de provincie Møre og Romsdal, de gemeente Smøla.
(15) Deze zone omvat alle gemeenten van de provincie Finnmark; in de provincie Troms, de gemeenten Karlsøy, Lyngen, Storfjord, Kåfjord, Skjervøy, Nordreisa en Kvænangen.
(16) Besluit nr. 246/97/COL.
(17) Beschikking nr. 165/98/COL.
(18) Hierna „de EER” genoemd.
(19) Arrest van 20 mei 1999 in zaak E-6/98, Noorse regering/Toezichthoudende Autoriteit van de EVA, reeds aangehaald.
(20) Beschikking nr. 228/99/COL.
(21) Bekendgemaakt in PB L 244 van 14.9.2001, blz. 32.
(22) Beschikking nr. 172/02/COL.
(23) Ondernemingen in bepaalde economische sectoren zouden het volledige tarief van 14,1 % betalen, zoals zij reeds deden overeenkomstig de regeling die bij de beschikking van de Autoriteit van 22 september 1999 was goedgekeurd. De Noorse autoriteiten stelden de Autoriteit tevens in kennis van hun voornemen de tarieven voor 2003 te blijven toepassen voorzover dit in overeenstemming was met de de minimis-regel.
(24) Besluit nr. 141/03/COL.
(25) Arrest van 20 mei 1999 in zaak E-6/98, Regering van Noorwegen/Toezichthoudende Autoriteit van de EVA, reeds aangehaald.
(26) NACE-lijst van sectoren overeenkomstig de classificatie van het Noorse Bureau voor de statistiek.
(27) In de tabel betekent het cijfer 0 dat volgens de Noorse autoriteiten het handelsverkeer in de betrokken sector niet wordt beïnvloed. De cijfers 0/2 betekenen dat sommige ondernemingen van de betrokken sector binnen de bedoelde zone mededinging ondervinden.
De afkorting „n.v.t.” staat voor „niet van toepassing” en betekent dat uit het onderzoek van ECON is gebleken dat er in de betrokken sector geen ondernemingen actief zijn die binnen de bedoelde zone de de minimis-drempel zouden overschrijden.
(28) Samenvatting bij het verslag: „Kartleggingen skal kunne brukes til å utarbeide et forslag til regelverk som så langt som mulig viderefører ordningen med gradert arbeidsgiveravgift for bransjer eller vesentlige deler av bransjer som ikke er i konkurranse med virksomheter i andre EØS-land, og som dermed ikke påvirker samhandelen”.
(29) Punt 1.2 van het verslag: „Det har verken vært tid eller ressurser til å gjennomføre en dyptgående analyse av konkurranseforholdene innen alle de bransjer som omfattes av rapporten. I de fleste tilfellene har vi måttet bygge på faglige vurderinger støttet av intervjuer med utvalgte bedrifter. Skjevheter i informasjonen kan derfor forekomme i våre vurderinger av enkeltbransjer. Imidlertid kan dette slå ut både i retning av å overvurdere konkurransen med andre EØS-land og å undervurdere den”.
(30) Voor verdere informatie zie punt I.2 van deze beschikking, met bijzondere verwijzing naar de Beschikkingen nrs. 172/02/COL en 218/03/COL van de Autoriteit.
(31) Zie Beschikking nr. 218/03/COL, waarbij de Autoriteit een overgangsperiode van drie jaar voor de afschaffing van de regionaal gedifferentieerde tarieven voor de werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid heeft toegestaan.
(32) Zie onder meer artikel 8, lid 3, de artikelen 17 tot en met 20 en de Protocollen 3 en 9 bij de EER-Overeenkomst, alsmede artikel 24 van de Toezichtovereenkomst.
(33) Zie ook punt 4 hieronder.
(34) Arresten van 15 juli 2004 in zaak C-345/02, Pearle BV, Hans Prijs Optiek Franchise BV, Rinck Opticiens BV/Hoofdbedrijfschap Ambachten, Jurispr. 2004, blz. I-7139, punt 33; 21 maart 1990 in zaak C-142/87, België/Commissie („Tubemeuse”), Jurispr. 1990, blz. I-959, punt 25; 14 september 1994 in gevoegde zaken C-278/92 tot en met C-280/92, Spanje/Commissie, Jurispr. 1994, blz. I-4103, punt 20; 16 mei 2002 in zaak C-482/99, Frankrijk/Commissie, Jurispr. 2002, blz. I-4397, punt 68, en 24 juli 2003 in zaak C-280/00, Altmark Trans en Regierungspräsidium Magdeburg, Jurispr. 2003, blz. I-7747, punt 74.
(35) Zie punt I.2., onder a), van deze beschikking.
(36) Arrest van 20 mei 1999 in zaak E-6/98, Regering van Noorwegen/Toezichthoudende Autoriteit van de EVA, reeds aangehaald.
(37) Arrest van 12 september 2000 in gevoegde zaken C-180/98 tot en met C-184/98, Pavlov e.a., Jurispr. 2000, blz. I-6451, punt 75.
(38) Arrest van 23 april 1991 in zaak C-41/90, Höfner en Elser/Macrotron GmbH, Jurispr. 1991, blz. I-1979, punt 21.
(39) Arrest van 29 februari 1996 in zaak C-56/93, België/Commissie, Jurispr. 1996, blz. I-723, punt 79.
(40) Arrest van 20 mei 1999 in zaak E6/98, Regering van Noorwegen/Toezichthoudende Autoriteit van de EVA, reeds aangehaald, punt 59. Arrest van 17 september 1980 in zaak 730/79, Philip Morris Holland BV/Commissie, Jurispr. 1980, blz. 2671, punt 11.
(41) Arresten van 24 juli 2003 in zaak C-280/00, Altmark Trans en Regierungspräsidium Magdeburg, reeds aangehaald, punt 81, en 3 maart 2005 in zaak C-172/03, Heiser/Finanzamt Innsbruck, Jurispr. 2005, blz. I-1627, punt 32.
(42) Arresten van 21 juli 2005 in zaak C-71/04, Administración del Estado/Xunta de Galicia, Jurispr. 2005, blz. I-0000, punt 41; 24 juli 2003 in zaak C-280/00, Altmark Trans en Regierungspräsidium Magdeburg, reeds aangehaald, punt 81; 27 november 2003 in gevoegde zaken C-34/01 tot en met C-38/01, Enirisorse, Jurispr. 2003, blz. I-14243, punt 28; 21 maart 1990 in zaak C-142/87, België/Commissie („Tubemeuse”), reeds aangehaald, punt 43, en 14 september 1994 in gevoegde zaken C-278/92 tot en met C-280/92, Spanje/Commissie, reeds aangehaald, punt 42.
(43) Arresten van 21 juli 2005 in zaak C-71/04, Administración del Estado/Xunta de Galicia, reeds aangehaald, punt 43; 26 september 2002 in zaak C-351/98, Spanje/Commissie, Jurispr. 2002, blz. I-8031, punt 64, en 29 april 2004 in zaak C-372/97, Italië/Commissie, Jurispr. 2004, blz. I-3679, punt 57.
(44) Arrest van 29 september 2000 in zaak T-55/99, CETM/Commissie, Jurispr. 2000, blz. II-3207, punt 86.
(45) Arresten van 24 juli 2003 in zaak C-280/00, Altmark Trans en Regierungspräsidium Magdeburg, reeds aangehaald, punt 77; 3 maart 2005 in zaak C-172/03, Heiser/Finanzamt Innsbruck, reeds aangehaald, punt 33, en 21 juli 2005 in zaak C-71/04, Administración del Estado/Xunta de Galicia, reeds aangehaald, punt 40.
(46) Arrest van 15 juni 2000 in gevoegde zaken T-298/97, T-312/97 e.a., Alzetta e.a./Commissie, Jurispr. 2000, blz. II-2319, punt 91.
(47) Arrest van 20 mei 1999 in zaak E6/98, Regering van Noorwegen/Toezichthoudende Autoriteit van de EVA, reeds aangehaald, punt 59. Arresten van 21 maart 1991 in zaak C-303/88, Italië/Commissie, Jurispr. 1991, blz. I-1433, punt 27; 14 september 1994 in gevoegde zaken C-278/92 tot en met C-280/92, Spanje/Commissie, reeds aangehaald, punt 40, en 24 juli 2003 in zaak C-280/00, Altmark Trans en Regierungspräsidium Magdeburg, reeds aangehaald, punt 78.
(48) Arresten van 29 april 2004 in zaak C-298/00 P, Italië/Commissie, Jurispr. 1994, blz. I-4087, en in zaak C-372/97, Italië/Commissie, reeds aangehaald, punt 44.
(49) Arrest van 15 juni 2000 in gevoegde zaken T-298/97, T-312/97 e.a., Alzetta e.a./Commissie, reeds aangehaald, punten 76 tot en met 78.
(50) Punt 1.1 van het verslag: „Det inngår imidlertid ikke i formålet til den foreliggende rapport å foreta en vurdering av om den differensierte arbeidsgiveravgiften er i strid med EØS-avtalens bestemmelser. Raporten er avgrenset til å kartlegge de relevante konkurranseflater.”.
(51) Zie blz. 2 van de brief van de Noorse autoriteiten van 23 april 2004 (ref. nr. 279843).
(52) Volgens de uiteenzetting van de Noorse autoriteiten in de aanmelding worden de meeste doch niet alle sectoren in de industriesector geacht buitenlandse mededinging te ondervinden en komen zij bijgevolg niet in aanmerking voor de thans aangemelde verlaagde tarieven voor de werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid. Ondernemingen in 75 % van alle dienstensectoren en vele sectoren van de bouwnijverheid zijn echter beweerdelijk afgeschermd van mededinging en handelsverkeer binnen de EER.
(53) Arrest van 21 juli 2005 in zaak C-71/04, Administración del Estado/Xunta de Galicia, reeds aangehaald, punt 47.
(54) Arrest van het EVA-Hof van 21 juli 2005 in gevoegde zaken E-5/04, E-6/04 en E-7/04, Fesil e.a./Toezichthoudende Autoriteit van de EVA, nog niet gepubliceerd, punt 95.
(55) In de aanmelding is er geen uitdrukkelijke wijzing opgenomen naar de methode die is toegepast om te bepalen welke mededinging de ondernemingen in deze sector ondervinden, ofschoon de aanmelding betrekking heeft op een groot aantal subsectoren van de bouwnijverheid.
(56) Beschikking 2006/320/EG van de Commissie van 30 juni 2004 betreffende de maatregelen die Italië ten faveure van de uitgeverijsector heeft aangemeld.
(57) Beschikking 95/456/EG van de Commissie van 1 maart 1995 betreffende de Griekse steunregeling ten behoeve van de farmaceutische industrie, gefinancierd uit heffingen op farmaceutische en andere, daaraan verwante produkten (steunmaatregel van de Staten C1A/92).
(58) Zie blz. 3 van de brief van de Noorse autoriteiten van 12 november 2004 (ref. nr. 299087).
(59) Arresten van 15 juni 2005 in zaak T-171/02, Regione autonoma della Sardegna/Commissie, reeds aangehaald, punt 102; 14 oktober 1984 in zaak 248/84, Duitsland/Commissie, Jurispr. 1987, blz. 4013, punt 18; 17 juni 1999 in zaak C-75/97, België/Commissie, Jurispr. 1999, blz. I-3671, punt 48, en 29 april 2004 in zaak C-278/00, Griekenland/Commissie, Jurispr. 2004, blz. I-3997, punt 24.
(60) Arrest van 20 mei 1999 in zaak E-6/98, Regering van Noorwegen/Toezichthoudende Autoriteit van de EVA, reeds aangehaald, punt 57.
(61) Zie in dit verband de conclusie van advocaat-generaal Geelhoed in zaak C-278/00, Griekenland/Commissie, reeds aangehaald, punt 40.
(62) Arrest van 15 juni 2005 in zaak T-171/02, Regione autonoma della Sardegna/Commissie, reeds aangehaald, punt 104.
(63) Arrest van 3 maart 2005 in zaak C-172/03, Heiser/Finanzamt Innsbruck, reeds aangehaald, punten 29 en 32.
(64) Respectievelijk Beschikking van de Commissie in verband met steunmaatregel N 560/01 en Beschikking van de Commissie in verband met steunmaatregel N 258/2000.
(65) Beschikking nr. 291/03/COL van de Autoriteit van 18 december 2003 in verband met de bouw van privé-kinderdagverblijven op openbare terreinen op basis van gesubsidieerde erfpachtcontracten in Oslo.
(66) Conclusie van advocaat-generaal Geelhoed in zaak C-278/00, Griekenland/Commissie, reeds aangehaald, punten 45 en 46.
Permanent Comité van de EVA-staten
8.5.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 122/30 |
BESLUIT VAN HET PERMANENT COMITÉ VAN DE EVA-STATEN
Nr. 1/2006/SC
van 27 april 2006
betreffende de controle van projecten in het kader van het financieel mechanisme (2004-2009)
HET PERMANENT COMITE VAN DE EVA-STATEN,
Gelet op de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, aangepast bij het Protocol tot aanpassing van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, hierna „de EER-Overeenkomst” genoemd,
Gelet op de overeenkomst inzake de deelname van de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Hongarije, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek aan de Europese Economische Ruimte, hierna de EER-uitbreidingsovereenkomst genoemd (1),
Gelet op Protocol 38 bis inzake het financieel mechanisme van de EER dat bij de EER-uitbreidingsovereenkomst aan de EER-overeenkomst werd toegevoegd,
Gelet op de overeenkomst tussen het Koninkrijk Noorwegen en de Europese Gemeenschap inzake een financieel mechanisme van Noorwegen voor de periode 2004-2009 (2),
Gelet op Besluit nr. 1/2004/SC van het Permanent Comité van de EVA-staten van 5 februari 2004 tot oprichting van een bureau voor het financieel mechanisme van de EER en het financieel mechanisme van Noorwegen,
Gelet op Besluit nr. 4/2004/SC van het Permanent Comité van de EVA-staten van 3 juni 2004 tot instelling van een comité voor het financieel mechanisme,
Gelet op Besluit nr. 15/2005 van het Comité Toezichthoudende Autoriteit en Hof van Justitie betreffende het mandaat van de accountantscommissie van de EVA („de drie EVA-landen”),
BESLUIT:
Artikel 1
De accountantscommissie is de hoogste autoriteit voor de controle van projecten in het kader van het financieel mechanisme 2004-2009 van de EER (hierna „financieel mechanisme van de EER” genoemd). Dit omvat de controle van projecten in de begunstigde staten, het beheer van de projecten door de begunstigde staten en de uitvoering van het financieel mechanisme van de EER. De accountantscommissie controleert ook het beheer van het financieel mechanisme van de EER door het bureau voor het financieel mechanisme.
Artikel 2
De accountantscommissie bestaat uit onderdanen van de EVA-staten die partij zijn bij de EER-overeenkomst en bij voorkeur uit leden van de hoogste controleorganen van de EVA-staten. Zij moeten alle waarborgen voor onafhankelijkheid bieden. Een ambtenaar van de EVA kan niet tot controleur worden benoemd binnen drie jaar na afloop van zijn aanstelling bij een EVA-instelling.
Artikel 3
De leden van de accountantscommissie die controles verrichten overeenkomstig artikel 1 zijn de personen die zijn benoemd bij Besluit nr. 15/2005 van 22 december 2005 en op de daarin vermelde voorwaarden.
Artikel 4
De leden van de accountantscommissie zijn volledig onafhankelijk bij het uitoefenen van hun functie.
Artikel 5
De leden van de accountantscommissie werken nauw samen met de persoon of personen aan wie de overeenkomstige controles zijn toevertrouwd in het kader van het financieel mechanisme van Noorwegen voor de periode 2004-2009 bij de controle van activiteiten die met beide financiële mechanismen verband houden.
Artikel 6
De kosten van passende en evenredige controles als bedoeld in artikel 1 worden gefinancierd uit de huishoudelijke begroting van het financieel mechanisme van de EER. Aan de hand van een begrotingsvoorstel van de accountantscommissie en een aanbeveling van het comité voor het financieel mechanisme, stelt het permanent comité het bedrag vast dat voor dit doel mag worden uitgetrokken.
Artikel 7
De accountantscommissie mag de hulp van externe deskundigen inroepen. De externe deskundigen moeten aan dezelfde eisen van onafhankelijkheid voldoen en hebben dezelfde plicht tot samenwerking als bedoeld in artikel 5 als de leden van de accountantscommissie.
Artikel 8
De accountantscommissie brengt bij het permanent comité van de EVA-staten verslag uit over de in artikel 1 bedoelde controle. Zij kan maatregelen voorstellen.
Artikel 9
De accountantscommissie stelt een voorstel op over de wijze waarop zij de in artikel 1 bedoelde controle denkt uit te voeren dat ter goedkeuring aan het permanent comité van de EVA-staten wordt voorgelegd.
Artikel 10
Dit besluit treedt onmiddellijk in werking.
Artikel 11
Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Brussel, 27 april 2006.
Voor het Permanent Comité
De voorzitter
Stefán Haukur JÓHANNESSON
De secretaris-generaal
William ROSSIER
(1) PB L 130 van 29.4.2004, blz. 11 en EER-supplement nr. 23 van 29.4.2004, blz. 1.
(2) PB L 130 van 29.4.2004, blz. 81 en EER-supplement nr. 23 van 29.4.2004, blz. 58.
8.5.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 122/32 |
BESLUIT VAN HET PERMANENT COMITÉ VAN DE EVA-STATEN
Nr. 1/2007/SC
van 25 oktober 2007
tot wijziging van Besluit nr. 5/2004/SC van het Permanent Comité houdende vaststelling van een beginsel van kostendeling voor het financieel mechanisme van de EER
HET PERMANENT COMITE VAN DE EVA-STATEN,
Gelet op de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, aangepast bij het Protocol tot aanpassing van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, hierna „de EER-Overeenkomst” genoemd,
Gelet op Protocol 38 bis inzake het financieel mechanisme van de EER dat aan de EER-Overeenkomst werd toegevoegd bij de Overeenkomst inzake de deelname van de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Hongarije, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek aan de Europese Economische Ruimte, gewijzigd bij de Overeenkomst betreffende de deelname van de Republiek Bulgarije en Roemenië aan de Europese Economische Ruimte,
Gelet op Besluit nr. 5/2004/SC van het Permanent Comité van de EVA-staten houdende vaststelling van een beginsel van kostendeling voor het financieel mechanisme van de EER,
Gelet op het feit dat Liechtenstein nu in staat is zijn eigen officiële gegevens over het bruto binnenlands product (BBP) voor te leggen,
BESLUIT:
Artikel 1
De leden 6 en 7 van de bijlage bij Besluit nr. 5/2004/SC houdende vaststelling van een beginsel van kostendeling voor het financieel mechanisme van de EER wordt vervangen door het volgende:
„6. |
De BBP-gegevens waarop de bijdragen voor een bepaald jaar t moeten worden gebaseerd, worden uiterlijk 1 februari van dat jaar verstrekt en hebben betrekking op de jaren t-4, t-3 en t-2. Voor Liechtenstein worden de drie meest recente jaren gebruikt waarover gegevens beschikbaar zijn.”. |
Artikel 2
Dit besluit treedt onmiddellijk in werking. Het is voor de eerste maal van toepassing voor de tranche 2007-2008.
Artikel 3
Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Brussel, 25 oktober 2007.
Voor het Permanent Comité
De voorzitter
Stefán Haukur JÓHANNESSON
De secretaris-generaal
Kåre BRYN
8.5.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 122/33 |
BESLUIT VAN HET PERMANENT COMITÉ VAN DE EVA-STATEN
Nr. 3/2007/SC
van 6 december 2007
inzake de toegang van het publiek tot EVA-documenten en tot intrekking van Besluit nr. 3/2005/SC van het Permanent Comité van de EVA-staten
HET PERMANENT COMITÉ VAN DE EVA-STATEN,
Gelet op Besluit nr. 3/2005/SC van het Permanent Comité van de EVA-staten van 9 juni 2005 inzake de toegang van het publiek tot EVA-documenten, dat wordt ingetrokken,
Erkennende het openbaar belang van open toegang tot documenten binnen een duidelijk omschreven juridisch kader, rekening houdend met de toepasselijke nationale wetgeving,
Gelet op het feit dat bij de behandeling van verzoeken om toegang tot documenten het beginsel van openheid in zo ruim mogelijke zin moet worden toegepast,
BESLUIT:
Artikel 1
Het EVA-secretariaat maakt de in de bijlage bij dit besluit genoemde documenten toegankelijk voor het publiek door plaatsing op zijn website.
Artikel 2
1. Eenieder kan verzoeken om toegang tot met de EER verband houdende documenten (hierna „documenten” genoemd) die door het EVA-secretariaat zijn opgesteld of ontvangen en die het secretariaat in bezit heeft.
2. Toegang tot een document wordt verleend tenzij de in de volgende artikelen genoemde beperkingen van toepassing zijn.
Artikel 3
1. De toegang tot een document wordt geweigerd wanneer openbaarmaking ervan zou leiden tot ondermijning van de bescherming van:
a) |
het openbaar belang wat betreft: de openbare veiligheid, defensie en militaire aangelegenheden, de internationale betrekkingen, het financiële, monetaire of economische beleid van een EVA-staat; |
b) |
de persoonlijke levenssfeer en de integriteit van het individu, in het bijzonder gelet op de toepasselijke nationale wetgeving van de EVA-staten inzake de bescherming van persoonsgegevens. |
2. De toegang tot een document wordt geweigerd wanneer openbaarmaking ervan zou leiden tot ondermijning van de bescherming van:
a) |
de commerciële belangen van een natuurlijke of rechtspersoon, met inbegrip van intellectuele eigendom, |
b) |
gerechtelijke procedures en juridisch advies, |
c) |
het doel van inspecties, onderzoeken en audits. |
3. De toegang tot een document dat is opgesteld voor intern gebruik en dat betrekking heeft op een aangelegenheid waarover nog geen besluit is genomen, wordt geweigerd indien openbaarmaking ervan het besluitvormingsproces zou ondermijnen.
4. De toegang tot een document met standpunten voor intern gebruik in het kader van beraadslagingen en voorafgaand overleg wordt ook geweigerd nadat het besluit genomen is, indien openbaarmaking ervan het besluitvormingsproces zou ondermijnen.
5. Wanneer het gaat om documenten van derden die aan het EVA-secretariaat zijn overgedragen, raadpleegt het EVA-secretariaat de derde om te kunnen beoordelen of een uitzondering als bedoeld in de leden 1 of 2 van toepassing is, tenzij duidelijk is dat het document wel of niet openbaar moet worden gemaakt.
6. In de gevallen genoemd in de leden 2 tot en met 4 moet er niettemin geheel of ten dele toegang worden verleend, indien er bij de EVA-staten overeenstemming over bestaat dat er sprake is van een hoger openbaar belang bij openbaarmaking.
Artikel 4
Een lidstaat kan het EVA-secretariaat verzoeken van deze lidstaat afkomstige documenten niet zonder zijn voorafgaande toestemming openbaar te maken.
Artikel 5
Indien het gevraagde document slechts ten dele onder de uitzonderingen valt, worden de overige delen ervan wel vrijgegeven.
Artikel 6
1. Verzoeken om toegang tot een document worden schriftelijk ingediend (op papier of elektronisch), in het Engels, en voldoende nauwkeurig geformuleerd zodat het EVA-secretariaat het document kan identificeren.
2. Indien een verzoek niet nauwkeurig genoeg is, vraagt het EVA-secretariaat de verzoeker om een precisering en is het hem hierbij behulpzaam, bijvoorbeeld door informatie te verstrekken overeenkomstig artikel 11.
3. In geval van verzoeken om omvangrijke documenten of om een zeer groot aantal documenten, kan het EVA-secretariaat informeel met de verzoeker overleggen om een billijke oplossing te vinden.
Artikel 7
1. Een verzoek om toegang tot een document wordt onmiddellijk behandeld. Aan de verzoeker wordt een ontvangstbevestiging gestuurd.
2. Het EVA-secretariaat legt het verzoek ter goedkeuring aan de EVA-staten voor, tenzij kan worden gegarandeerd dat de EVA-staten de toegang tot het document wel of niet zouden weigeren. De EVA-staten beslissen zo spoedig mogelijk.
3. Na ontvangst van het antwoord van de EVA-staten deelt het EVA-secretariaat de verzoeker mee dat toegang tot het gevraagde document is verleend en geeft het toegang overeenkomstig artikel 10, of deelt het de verzoeker schriftelijk de redenen mee waarom het verzoek geheel of gedeeltelijk is afgewezen en attendeert het hem op zijn recht het verzoek voor te leggen aan het Permanent Comité van de EVA-staten.
4. Indien het EVA-secretariaat de verzoeker niet binnen twaalf werkdagen na de inschrijving van zijn verzoek kan antwoorden, wordt de verzoeker schriftelijk geïnformeerd over het uitstel en over de datum waarop de beslissing is te verwachten. De verzoeker wordt op de hoogte gesteld van zijn recht om het verzoek voor te leggen aan het Permanent Comité van de EVA-staten indien hij binnen een redelijke termijn geen antwoord heeft ontvangen.
5. In geval van volledige of gedeeltelijke afwijzing kan de verzoeker binnen vijftien werkdagen na ontvangst van het antwoord van het EVA-secretariaat het verzoek voorleggen aan het Permanent Comité van de EVA-staten.
6. Bij uitblijven van een antwoord van het EVA-secretariaat binnen een redelijke termijn na de registratie van het verzoek, heeft de verzoeker het recht het verzoek voor te leggen aan het Permanent Comité van de EVA-staten.
Artikel 8
Een aan het Permanent Comité van de EVA-staten voorgelegd verzoek moet onverwijld worden behandeld. Indien toegang geheel of gedeeltelijk is afgewezen, moet dit de verzoeker schriftelijk worden meegedeeld onder vermelding van de redenen van de weigering.
Artikel 9
De classificatie van een document (Strikt vertrouwelijk, Vertrouwelijk, Beperkte verspreiding) sluit op zichzelf toegankelijkheid voor het publiek in een later stadium niet uit.
Artikel 10
1. De toegang tot de documenten wordt gegeven door hetzij inzage ter plaatse, hetzij afgifte van een kopie, eventueel een elektronische kopie indien deze beschikbaar is. De kosten van vervaardiging en verzending van kopieën kunnen ten laste van de aanvrager worden gebracht, maar mogen de werkelijke kosten van vervaardiging en verzending van de kopieën niet overschrijden. Inzage ter plaatse, kopieën van minder dan 20 bladzijden A4 en, indien van toepassing, rechtstreekse toegang in elektronische vorm zijn kosteloos.
2. Indien het EVA-secretariaat een document al heeft vrijgegeven en dit voor de verzoeker gemakkelijk toegankelijk is, kan het secretariaat aan zijn verplichting tot het geven van toegang tot documenten voldoen door de verzoeker mee te delen hoe het gewenste document kan worden verkregen.
Artikel 11
1. Het EVA-secretariaat houdt een openbaar register bij van documenten die met de EER-Overeenkomst verband houden en door het EVA-secretariaat zijn opgesteld. Het register is via de website toegankelijk.
2. Het register bevat voor ieder document een referentienummer, het behandelde onderwerp en/of een korte beschrijving van de inhoud en de datum waarop het werd ontvangen of opgesteld en in het register werd opgenomen. Verwijzingen worden gemaakt op een wijze die de bescherming van de in artikel 3 bedoelde belangen niet schaadt.
3. Documenten die als „Vertrouwelijk” of „Strikt vertrouwelijk” zijn geclassificeerd, worden niet in het openbare register opgenomen tenzij de EVA-staten daarmee instemmen.
4. Daarnaast wordt op verzoek toegang verleend tot een lijst van met de EER verband houdende documenten die door het EVA-secretariaat zijn opgesteld of ontvangen en die het secretariaat in bezit heeft.
Artikel 12
Het EVA-secretariaat informeert de burgers over de wijze waarop verzoeken om toegang tot documenten kunnen worden ingediend en helpt hen daarbij.
Artikel 13
Dit besluit doet niet af aan bestaande regelingen inzake auteursrecht die een beperking voor derden kunnen inhouden om vrijgegeven documenten te reproduceren of te gebruiken.
Artikel 14
Besluit nr. 3/2005/SC van het Permanent Comité van de EVA-staten van 9 juni 2005 wordt ingetrokken.
Artikel 15
Dit besluit wordt van kracht op 1 april 2008.
Artikel 16
Dit besluit wordt bekendgemaakt in het EER-gedeelte van en in het EER-supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 17
Dit besluit wordt binnen een jaar na zijn inwerkingtreding herzien.
Gedaan te Brussel, 6 december 2007.
Voor het Permanent Comité
De voorzitter
Stefán Haukur JÓHANNESSON
De secretaris-generaal
Kåre BRYN
BIJLAGE
Met de EER verband houdende EVA-documenten die via internet voor het publiek toegankelijk moeten worden gemaakt
EER-Overeenkomst en daarmee verband houdende EVA-overeenkomsten:
— |
Oorspronkelijke versies van de EER-Overeenkomst, de Toezichtovereenkomst en de Overeenkomst betreffende het Permanent Comité |
— |
EER-uitbreidingsovereenkomst |
— |
Geconsolideerde versie van de EER-Overeenkomst |
— |
Geconsolideerde versie van de bijlagen en de protocollen bij de EER-Overeenkomst |
— |
Geconsolideerde versie van de Toezichtovereenkomst |
— |
Geconsolideerde versie van de Overeenkomst betreffende het Permanent Comité |
Door de instellingen goedgekeurde besluiten:
— |
Goedgekeurde besluiten van de EER-Raad |
— |
Goedgekeurde besluiten van het Gemengd Comité van de EER
|
Agenda’s:
— |
EER-Raad |
— |
Gemengd Comité van de EER |
— |
Subcomités in het kader van het Gemengd Comité van de EER (na instemming van de Commissie) |
— |
Permanent Comité van de EVA-staten |
— |
Subcomités in het kader van het Permanent Comité van de EVA-staten |
— |
Werkgroepen in het kader van het Permanent Comité van de EVA-staten |
— |
Parlementair Comité van de EVA |
— |
Gemengd Parlementair Comité van de EER |
— |
Raadgevend Comité van de EVA |
— |
Raadgevend Comité van de EER |
Conclusies:
— |
EER-Raad |
— |
Permanent Comité van de EVA-staten |
— |
Subcomités in het kader van het Permanent Comité van de EVA-staten |
— |
Gemengd Comité van de EER (na instemming van de Commissie) |
— |
Gemengd Subcomité (na instemming van de Commissie) |
Verslagen:
— |
Parlementair Comité van de EVA |
— |
Gemengd Parlementair Comité van de EER |
— |
Raadgevend Comité van de EVA |
— |
Raadgevend Comité van de EER |
Informatiedocumenten:
— |
Jaarverslag van het Gemengd Comité van de EER |
— |
Werkprogramma van het EVA-voorzitterschap |
— |
Met de EER verband houdende statistieken die zijn opgesteld door het Bureau voor de statistiek van de EVA |
— |
Lijst van goedgekeurde besluiten van het Gemengd Comité van de EER |
— |
Lijst van verwachte kennisgevingen uit hoofde van artikel 103 |
— |
Lijst van besluiten van het Gemengd Comité van de EER met grondwettelijke verplichtingen |
— |
Lijst van Celex-nummers |
— |
Lijst van voorstellen voor EG-wetgeving die door de Gemeenschap is aangemerkt als relevant voor de EER |
— |
Lijst van goedgekeurd EG-acquis dat door de Gemeenschap als relevant voor de EER is aangemerkt en EG-acquis dat reeds door de EER/EVA-deskundigen van alle EER/EVA-staten als relevant voor de EER is aangemerkt |
— |
Scoreborden van de subcomités in het kader van het Gemengd Comité van de EER |
— |
Persbericht |
— |
EVA-informatiebladen |
EER-financieringsmechanisme:
— |
Regels en procedures voor het EER-financieringsmechanisme |
— |
Richtsnoeren voor het EER-financieringsmechanisme |
— |
Memoranda van overeenstemming voor het EER-financieringsmechanisme |
Noors financieringsmechanisme:
— |
Regels en procedures voor het Noorse financieringsmechanisme |
— |
Richtsnoeren voor het Noorse financieringsmechanisme |
— |
Memoranda van overeenstemming voor het Noorse financieringsmechanisme |