Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document L:2005:223:FULL

    Publicatieblad van de Europese Unie, L 223, 27 augustus 2005


    Display all documents published in this Official Journal
     

    ISSN 1725-2598

    Publicatieblad

    van de Europese Unie

    L 223

    European flag  

    Uitgave in de Nederlandse taal

    Wetgeving

    48e jaargang
    27 augustus 2005


    Inhoud

     

    I   Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing

    Bladzijde

     

    *

    Verordening (EG) nr. 1371/2005 van de Raad van 19 augustus 2005 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op gewalste platte producten met georiënteerde korrel van siliciumstaal uit de Verenigde Staten van Amerika en Rusland en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 151/2003 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op plaat met georiënteerde korrel van siliciumstaal uit Rusland

    1

     

    *

    Verordening (EG) nr. 1372/2005 van de Raad van 19 augustus 2005 tot beëindiging van de antidumpingprocedure betreffende de invoer van styreen-butadieen-styreen thermoplastisch rubber uit de Republiek Korea en Rusland en tot beëindiging van de tussentijdse procedure voor de eventuele herziening van de antidumpingrechten op styreen-butadieen-styreen thermoplastisch rubber uit Taiwan en tot intrekking van die rechten

    27

     

     

    II   Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing

     

     

    Commissie

     

    *

    Besluit van de Commissie van 5 augustus 2005 tot aanvaarding van verbintenissen die zijn aangeboden in het kader van de antidumpingprocedure betreffende gewalste platte producten met georiënteerde korrel van transformatorstaal uit de Verenigde Staten van Amerika en Rusland

    42

    NL

    Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

    Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


    I Besluiten waarvan de publicatie voorwaarde is voor de toepassing

    27.8.2005   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    L 223/1


    VERORDENING (EG) Nr. 1371/2005 VAN DE RAAD

    van 19 augustus 2005

    tot instelling van een definitief antidumpingrecht op gewalste platte producten met georiënteerde korrel van siliciumstaal uit de Verenigde Staten van Amerika en Rusland en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 151/2003 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op plaat met georiënteerde korrel van siliciumstaal uit Rusland

    DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

    Gelet op Verordening (EU) nr. 384/96 van 22 december 1995 (1) betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit derde landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap („de basisverordening”), met name op artikel 9 en op artikel 11, lid 3,

    Gezien het voorstel dat de Commissie na raadpleging van het Raadgevend Comité heeft ingediend,

    Overwegende hetgeen volgt:

    A.   PROCEDURE

    1.   Inleiding

    (1)

    Op 28 mei 2004 heeft de Commissie via een bericht („bericht van inleiding”) in het Publicatieblad van de Europese Unie  (2) de inleiding bekendgemaakt van een antidumpingprocedure betreffende gewalste platte producten met georiënteerde korrel van siliciumstaal (transformatorstaal) uit de Verenigde Staten van Amerika („Verenigde Staten”) en Rusland en de inleiding van een tussentijdse procedure voor de eventuele herziening van het antidumpingrecht op plaat met georiënteerde korrel van siliciumstaal (transformatorstaal) met een breedte van meer dan 500 mm uit Rusland.

    (2)

    De antidumpingprocedure werd ingeleid naar aanleiding van een klacht die op 13 april 2004 was ingediend door de European Confederation of Iron and Steel Industries („Eurofer”) namens producenten die goed zijn voor een groot deel, in dit geval meer dan 90 %, van de productie van gewalste platte producten met georiënteerde korrel van siliciumstaal in de Europese Unie. Het bij de klacht gevoegde bewijsmateriaal inzake dumping en schade werd voldoende geacht om tot inleiding van een procedure over te gaan.

    (3)

    De tussentijdse procedure werd op initiatief van de Commissie ingeleid, overeenkomstig artikel 11, lid 3, van de basisverordening, met het oog op een eventuele wijziging of intrekking van de definitieve antidumpingmaatregelen die bij Verordening (EG) nr. 151/2003 (3) van de Raad werden ingesteld op elektroplaat met georiënteerde korrel met een breedte van meer dan 500 mm uit Rusland. Deze wijziging of intrekking zou nodig kunnen zijn omdat de producten waarop de bij Verordening (EG) nr. 151/2003 ingestelde antidumpingmaatregelen betrekking hebben ook onder de definitie vallen van het product waarop de antidumpingprocedure betreffende gewalste platte producten met georiënteerde korrel van siliciumstaal uit de Verenigde Staten en Rusland betrekking heeft.

    2.   Belanghebbenden

    (4)

    De Commissie heeft de haar bekende producenten/exporteurs in Rusland en de Verenigde Staten en de importeurs/handelaars en verwerkende bedrijven in de Europese Unie, de vertegenwoordigers van de betrokken exportlanden en de klagende EU-producenten van de inleiding van de procedure in kennis gesteld. De belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld hun standpunt schriftelijk bekend te maken en te verzoeken te worden gehoord binnen de in het bericht van inleiding vermelde termijn.

    (5)

    Er werden opmerkingen ontvangen van de producenten/exporteurs in Rusland en de Verenigde Staten en van producenten, importeurs/handelaars en verwerkende bedrijven in de Europese Unie. Alle partijen die hiertoe binnen de termijn een verzoek hadden ingediend werden in de gelegenheid gesteld te worden gehoord.

    3.   Vragenlijst

    (6)

    De Commissie heeft alle haar bekende belanghebbenden en alle andere ondernemingen die zich binnen de in het bericht van inleiding vermelde termijn hadden aangemeld een vragenlijst toegezonden.

    (7)

    De vragenlijst werd beantwoord door één producent/exporteur in de Verenigde Staten en diens gelieerde dochterondernemingen in de Europese Unie en twee Russische producenten/exporteurs en hun gelieerde dochterondernemingen in de Europese Unie. Tevens heeft zij een antwoord ontvangen van vier EU-producenten, zestien verwerkende bedrijven in de Europese Unie en een importeur in de Europese Unie die geen banden heeft met een producent/exporteur in de betrokken landen.

    (8)

    De Commissie heeft alle gegevens die zij nodig had om dumping, de hieruit voortvoeiende schade en het belang van de Europese Unie vast te stellen, verzameld en gecontroleerd. Bij de volgende ondernemingen werden controles verricht:

    EU- producenten

    ThyssenKrupp Electrical Steel UGO, Isbergues, Frankrijk

    ThyssenKrupp Electrical Steel AST, Terni, Italië

    ThyssenKrupp Electrical Steel GmbH, Gelsenkirchen, Duitsland

    Orb Electrical Steels Limited, Newport, Verenigd Koninkrijk

    Verwerkende bedrijven in de Europese Unie

    Areva SA, Paris, Frankrijk

    Specialacciai srl, Novi Ligure, Italië

    Producenten/exporteurs in Rusland

    Novolipetsky Iron & Steel Corporation („NLMK”), Lipetsk

    VIZ Stal, Ekaterinburg

    Producenten/exporteurs in de Verenigde Staten

    AK Steel Corporation, Butler, Pennsylvania

    Gelieerde importeurs in de Europese Unie

    AK Steel BV, Oosterhout, Nederland

    AK Steel GmbH, Köln, Duitsland

    AK Steel Ltd, Baldock, Verenigd Koninkrijk

    AK Steel s.r.l., Genova, Italië

    Duferco Commerciale SpA, Genova, Italië

    Duferco GmbH, Mülheim, Duitsland

    Gelieerde importeurs buiten de Europese Unie

    Duferco SA, Lugano, Zwitserland

    Stinol AG, Lugano, Zwitserland

    (9)

    Het onderzoek naar dumping en schade had betrekking op de periode van 1 april 2003 tot en met 31 maart 2004 (het „onderzoektijdvak”). Het onderzoek naar de ontwikkelingen die relevant zijn voor de schadebeoordeling had betrekking op de periode van 1 januari 2000 tot het eind van het onderzoektijdvak („de beoordelingsperiode”).

    4.   Thans geldende maatregelen

    (10)

    Bij Verordening (EG) nr. 151/2003 werden, naar aanleiding van een onderzoek dat overeenkomstig artikel 11, lid 2, van de basisverordening was geopend, definitieve antidumpingrechten ingesteld op elektroplaat met georiënteerde korrel met een breedte van meer dan 500 mm („brede elektroplaat”) uit Rusland. De bij die verordening vastgestelde antidumpingrechten bedroegen 14,7 % voor VIZ-Stal en 40,1 % voor NLMK. Het residuele recht - het recht dat van toepassing is op alle ander ondernemingen in Rusland - is eveneens 40,1 %.

    (11)

    Bij Verordening (EG) nr. 1000/2004 (4) werden verbintenissen in het kader van de antidumpingprocedure betreffende brede elektroplaat uit Rusland aanvaard van NLMK en VIZ Stal en hun gelieerde verkoopmaatschappijen voor een periode van zes maanden tot 20 november 2004. Deze verbintenissen waren bedoeld als tijdelijke aanpassing aan de antidumpingmaatregelen die na de uitbreiding van de Europese Unie op 1 mei 2004 tot de tien nieuwe lidstaten waren uitgebreid. Hiermee wilde men voorkomen dat de plotselinge volledige toepassing van de uitgebreide maatregelen in die tien nieuwe lidstaten tot te nadelige gevolgen voor importeurs en verwerkende bedrijven zou leiden. Bij Verordening (EG) nr. 1995/2004 (5) van de Commissie werden verbintenissen aanvaard voor een verdere periode van zes maanden, tot 20 mei 2005, omdat de Commissie van oordeel was dat nog steeds werd voldaan aan de voorwaarden voor het aanvaarden van deze verbintenissen.

    5.   Voorlopige maatregelen

    (12)

    Omdat bepaalde aspecten verder moesten worden onderzocht en gezien de verbanden met het in overweging 3 genoemde tussentijdse onderzoek, werd besloten het onderzoek voort te zetten zonder voorlopige maatregelen te nemen.

    (13)

    Alle belanghebbenden werden desalniettemin op de hoogte gebracht van de voorlopige conclusies van het onderzoek. Zij konden hierover binnen een bepaalde termijn opmerkingen maken. Deze opmerkingen werden in overweging genomen en indien nodig werden de voorlopige conclusies dienovereenkomstig gewijzigd.

    B.   PRODUCT

    1.   Betrokken product

    (14)

    Het onderzoek heeft betrekking op elektroplaat, dat wil zeggen gewalste platte producten met georiënteerde korrel van siliciumstaal (transformatorstaal) van alle breedtes, die doorgaans worden aangegeven onder de GN-codes 7225 11 00 (met een breedte van 600 mm of meer) en 7226 11 00 (met een breedte van minder dan 600 mm). De GN-codes zijn slechts ter informatie vermeld.

    (15)

    Elektroplaat wordt vervaardigd uit warmgewalst breedband (coils) van met silicium gelegeerd staal van verschillende diktes waarin alle korrelstructuren in één richting zijn georiënteerd zodat het product zeer goed een magnetisch veld kan geleiden. De kwaliteit blijkt vooral uit de zogenaamde „kernverliezen” ofwel de mate van geleiding. De markt wordt gewoonlijk verdeeld in „sterk magnetische producten” of producten met hoge geleidbaarheid en producten met standaardgeleidbaarheid. Bij de betere kwaliteiten treden bij alle plaatdiktes minder kernverliezen op. De stalen platen met georiënteerde korrel worden vervolgens, indien gewenst, voor de afnemers op maat gesneden, ook wel „slitting” genoemd. Het product wordt gebruikt door fabrikanten van elektromagnetische apparatuur en transformatoren voor de elektriciteitsproductie en -distributie.

    (16)

    Ondanks de verschillen in magnetische geleidbaarheid, dikte en breedte hebben alle soorten elektroplaat dezelfde fysische en technische basiskenmerken en dezelfde basistoepassingen.

    (17)

    Bij het bij overweging 3 genoemde herzieningsonderzoek met betrekking tot brede elektroplaat werd meermaals opgemerkt dat de thans geldende, in overweging 10 genoemde antidumpingmaatregelen werden ontweken door de coils te versnijden voordat ze naar de Europese Unie werden uitgevoerd. Verwerkende bedrijven in de Europese Unie kochten veel brede elektroplaat en sneden deze vervolgens op de gewenste afmetingen. Nadat maatregelen waren ingesteld werd elektroplaat door de Russische producenten of exporteurs vóór de uitvoer versneden tot plaat van niet meer dan 500 mm zodat het product niet langer onder de maatregelen viel.

    (18)

    Een producent/exporteur stelde dat een onderscheid moest worden gemaakt tussen smalle elektroplaat (door deze onderneming beschreven als elektroplaat van niet meer dan 500 mm breed) en brede elektroplaat (met een breedte van meer dan 500 mm) omdat de concurrentievoorwaarden voor deze producten volledig verschillen. Eindgebruikers zouden elektroplaat namelijk rechtstreeks bestellen en aankopen in door hen gewenste breedtes om de slittingkosten te vermijden, in tegenstelling tot coils die breder zijn dan de elektroplaat die zij bij hun productieprocessen gebruiken en die zij zelf moeten slitten, hetgeen ze echter in de meeste gevallen uitbesteden aan gespecialiseerde onderaannemers.

    (19)

    Het argument dat de producten niet onderling verwisselbaar zijn is gebaseerd op het feit dat smalle elektroplaat kan worden vervangen door brede elektroplaat die vervolgens wordt geslit, maar dat het omgekeerde uiteraard onmogelijk is. De exporteur in kwestie verwees hierbij naar de antidumpingprocedure betreffende schoeisel met bovendeel van textiel uit China en Indonesië (6) waarin geoordeeld werd dat schoenen voor gebruik binnenshuis niet buitenshuis kunnen worden gebruikt en derhalve een afzonderlijk product vormen.

    (20)

    Bij bovengenoemde antidumpingprocedure werd vastgesteld dat schoenen voor gebruik binnenshuis en voor gebruik buitenshuis afzonderlijke producten zijn omdat schoenen voor gebruik binnenshuis andere fysische basiskenmerken hebben waardoor ze niet geschikt zijn voor gebruik buitenshuis. In onderhavig geval is de situatie anders omdat elektroplaat, ongeacht de breedte, vervaardigd is van hetzelfde basismateriaal en dezelfde basiskenmerken en gebruiksdoeleinden heeft. Voorts is zelfs een gedeeltelijke onderlinge verwisselbaarheid van producten voldoende om deze in het kader van een antidumpingprocedure als een enkel product te beschouwen en, zoals vermeld in overweging 17, zijn de producten in het geval van elektroplaat onderling verwisselbaar.

    (21)

    Voorts zouden eindgebruikers volgens deze producent/exporteur de voorkeur geven aan elektroplaat dat voldoet aan hun technische specificaties. Het bleek echter dat sommige eindgebruikers het materiaal standaard zelf slitten of ruw gesneden smalle elektroplaat uit Rusland kopen waarop geen antidumpingrechten van toepassing zijn en dit materiaal vervolgens volgens hun exacte specificaties slitten. Het feit dat de Europese Unie tal van slittingbedrijven en dienstverlenende bedrijven voor de staalindustrie telt duidt erop dat elektroplaat de fabriek niet altijd verlaat in de door de eindgebruiker gewenste afmetingen. Dit argument van deze producent/exporteur werd dan ook afgewezen.

    (22)

    De conclusie is derhalve dat alle soorten van het betrokken product in het kader van deze antidumpingprocedure als één product zijn te beschouwen.

    2.   Soortgelijk product

    (23)

    Het product dat vanuit Rusland en de Verenigde Staten in de Europese Unie wordt ingevoerd, het in Rusland en de Verenigde Staten vervaardigde en aldaar verkochte product alsmede het product dat in de Europese Unie wordt vervaardigd en aldaar door de EU-producenten verkocht hebben dezelfde fysische en technische basiskenmerken en dezelfde basistoepassingen en zijn derhalve soortgelijke producten in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening.

    C.   DUMPING

    1.   Algemene werkwijze

    (24)

    Om de normale waarde vast te stellen is de Commissie eerst voor elke producent/exporteur nagegaan of de totale binnenlandse verkoop van het betrokken product representatief was in vergelijking met de totale uitvoer naar de Europese Unie. Overeenkomstig artikel 2, lid 2, van de basisverordening werd de verkoop op de binnenlandse markt door elke producent/exporteur representatief geacht wanneer de omvang ervan tenminste 5 % bedroeg van de omvang van diens uitvoer naar de Europese Unie.

    (25)

    Voor elk type van het betrokken product dat door de producenten/exporteurs op hun binnenlandse markt was verkocht en dat rechtstreeks vergelijkbaar was met het type dat naar de Europese Unie was uitgevoerd, werd vastgesteld of de omvang van de verkoop op de binnenlandse markt voldoende representatief was in de zin van artikel 2, lid 2, van de basisverordening. De omvang van de verkoop van een bepaald type op de binnenlandse markt werd representatief geacht indien die in het onderzoektijdvak ten minste 5 % bedroeg van de totale uitvoer van dat type naar de Europese Unie.

    (26)

    Vervolgens werd onderzocht of de verkoop van elk type op de binnenlandse markt had plaatsgevonden in het kader van normale handelstransacties overeenkomstig artikel 2, lid 4, van de basisverordening door het aandeel van de verkoop met winst aan onafhankelijke afnemers vast te stellen.

    (27)

    Wanneer van een bepaald type meer dan 80 % was verkocht tegen een nettoverkoopprijs die gelijk was aan of hoger dan de berekende productiekosten en wanneer de gewogen gemiddelde prijs van dat type gelijk was aan of hoger dan de productiekosten, was de normale waarde de gewogen gemiddelde prijs bij de al dan niet winstgevende verkoop van dat type op de binnenlandse markt in het onderzoektijdvak. Wanneer van een bepaald type 80 % of minder, doch ten minste 10 %, met winst was verkocht of wanneer de gewogen gemiddelde prijs lager was dan de productiekosten, was de normale waarde de gewogen gemiddelde prijs bij uitsluitend de winstgevende verkoop van dat type. Wanneer van een bepaald type minder dan 10 % met winst was verkocht, werd geoordeeld dat deze verkoop niet representatief genoeg was om als basis te dienen voor de vaststelling van de normale waarde.

    (28)

    Wanneer de binnenlandse prijzen van een bepaald type niet konden worden gebruikt om de normale waarde vast te stellen, werd de normale waarde geconstrueerd door, overeenkomstig artikel 2, lid 3, van de basisverordening, bij de productiekosten van de uitgevoerde types, eventueel na correcties, een redelijk percentage toe te voegen voor verkoopkosten, algemene en administratieve kosten (VAA-kosten) alsmede een redelijke winstmarge.

    2.   Verenigde Staten van Amerika

    (29)

    De binnenlandse verkoop van de medewerkende producent/exporteur bleek niet in het kader van normale handelstransacties te hebben plaatsgevonden omdat hij aanzienlijke hoeveelheden, namelijk meer dan 90 %, onder de kostprijs had verkocht. Voorts was de gewogen gemiddelde prijs bij verkoop op de binnenlandse markt in het onderzoektijdvak lager dan de gewogen gemiddelde kostprijs.

    (30)

    De binnenlandse prijzen van deze producent/exporteur konden dan ook niet worden gebruikt om de normale waarde vast te stellen. Overeenkomstig artikel 2, lid 3, van de basisverordening werd de normale waarde geconstrueerd.

    (31)

    De normale waarde werd geconstrueerd door de productiekosten van de producent/exporteur te nemen en daaraan een bedrag voor VAA-kosten en winst toe te voegen. De VAA-kosten en de winst waren die welke bedoelde producent/exporteur op de binnenlandse markt maakte bij de productie en verkoop, in het kader van de normale handelstransacties, van dezelfde algemene categorie staalproducten, overeenkomstig artikel 2, lid 6, onder b), van de basisverordening.

    (32)

    De volledige productiekosten werden vastgesteld voor elk relevant type, afhankelijk van staalkwaliteit, dikte en het feit of het al dan niet geslit werd verkocht. Indien een bepaald type niet als geslit werd verkocht, werd rekening gehouden met de slittingkosten.

    (33)

    De exportprijzen werden vastgesteld aan de hand van de werkelijk betaalde of te betalen prijzen bij uitvoer naar de Europese Unie overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening.

    (34)

    De producent/exporteur verkocht het betrokken product niet rechtstreeks aan onafhankelijke afnemers in de Europese Unie, maar via gelieerde dochterondernemingen in de Europese Unie. Overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening werd de exportprijs geconstrueerd uitgaande van de prijs bij de eerste verkoop aan een onafhankelijke afnemer in de Europese Unie. Voor alle kosten tussen invoer en wederverkoop van de gelieerde importeurs, met inbegrip van de VAA-kosten en een redelijke winst, werden correcties toegepast.

    (35)

    Teneinde een eerlijke vergelijking te kunnen maken tussen de normale waarde en de exportprijs in hetzelfde handelsstadium, af-fabriek, werden overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening correcties toegepast om rekening te houden met verschillen waarvan werd aangetoond dat zij van invloed waren op de vergelijkbaarheid van de prijzen. Waar van toepassing en indien gerechtvaardigd werden correcties toegepast voor vervoer, verzekering, krediet- en bankkosten, invoer- en slittingkosten.

    (36)

    De correctie voor slittingkosten was noodzakelijk om rekening te houden met het feit of de elektroplaat opgerold, in standaardbreedte, werd ingevoerd en vervolgens als zodanig in de Europese Unie werd verkocht of opgerold in standaardbreedte werd ingevoerd en eerst na slitting in de Europese Unie werd verkocht of als geslit materiaal werd ingevoerd en verkocht of na opnieuw te zijn geslit, overeenkomstig artikel 2, lid 10, onder k) van de basisverordening.

    (37)

    Overeenkomstig artikel 2, lid 11, van de basisverordening werd de dumpingmarge vastgesteld door vergelijking van de gewogen gemiddelde normale waarde met de gewogen gemiddelde exportprijs per type, zoals hierboven vastgesteld.

    (38)

    De aldus verkregen dumpingmarge, in procenten van de cif-prijs grens-EU, vóór inklaring, is:

    AK Steel Corporation, Middletown: 47,6 %

    (39)

    Omdat er in de Verenigde Staten een exporteur was die geen medewerking verleende aan het onderzoek, moest de residuele dumpingmarge voor deze producent/exporteur worden afgestemd op de hoogste marge die was vastgesteld voor representatieve types van de medewerkende producent, dat wil zeggen 60,6 %.

    3.   Rusland

    (40)

    De normale waarde werd vastgesteld overeenkomstig de algemene werkwijze die is beschreven in de overwegingen 24 tot en met 28.

    (41)

    Voor de types waarvan 80 % of minder maar tenminste 10 % in het kader van normale handelstransacties op de binnenlandse markt was verkocht, werd de normale waarde gebaseerd op de gewogen gemiddelde prijs op de binnenlandse markt van uitsluitend de normale handelstransacties in het onderzoektijdvak.

    (42)

    Voor de overige types, waarvoor de binnenlandse verkoop niet representatief was, werd de normale waarde geconstrueerd overeenkomstig artikel 2, lid 3, van de basisverordening door aan de productiekosten van de uitgevoerde types een redelijk percentage toe te voegen voor VAA-kosten en een winstmarge, op basis van de gegevens over de productie en de verkoop van het betrokken product door de betrokken producent/exporteur in het kader van normale handelstransacties, overeenkomstig de eerste zin van artikel 2, lid 6, van de basisverordening.

    (43)

    Het betrokken product werd rechtstreeks naar onafhankelijke afnemers in de Europese Unie uitgevoerd en via een gelieerde onderneming in Zwitserland. Voor laatstgenoemde werd de exportprijs vastgesteld aan de hand van de wederverkoopprijs aan de eerste onafhankelijke afnemer in de Europese Unie.

    (44)

    De producent/exporteur voerde aan dat de kwaliteit van het Russische product niet kon worden vergeleken met die van het EU-product: het door hem geproduceerde elektroplaat zou oppervlaktefouten vertonen en hoge kernverliezen hebben en is tot op zekere hoogte van een andere kwaliteit. Hij vroeg dan ook om een correctie in verband met kwaliteitsverschillen.

    (45)

    Om de dumpingmarges te berekenen werden de types vergeleken per staalkwaliteit al naar gelang de kernverliezen. De Amerikaanse en Russische normen werden vergeleken met de Europese waarbij rekening werd gehouden met alle relevante productkenmerken. De producten werden bovendien met elkaar vergeleken in het stadium van productie en verkoop van de beste kwaliteit. Het verzoek om een correctie voor kwaliteitsverschillen werd dan ook afgewezen. Dezelfde methode werd gevolgd voor de berekening van de prijsonderbieding (zie de overwegingen 78 tot en met 83).

    (46)

    De normale waarde en de exportprijzen werden vergeleken in hetzelfde handelsstadium, af fabriek. Om een eerlijke vergelijking te kunnen maken tussen de normale waarde en de exportprijs werd, overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening, rekening gehouden met verschillen waarvan werd aangetoond dat deze van invloed waren op de prijzen en de prijsvergelijkbaarheid. Op deze basis werd rekening gehouden met verschillen in de kosten van vervoer, verzekering, verpakking, krediet en bankkosten en indirecte belastingen. Correcties werden ook toegepast wanneer de uitvoer geschiedde via een gelieerde onderneming in een ander land dan een EU-land, overeenkomstig artikel 2, lid 10, onder i) van de basisverordening.

    (47)

    De producent/exporteur voerde aan dat er rekenfouten waren gemaakt en na controle van de berekeningen werd zijn argument aanvaard en werden de berekeningen aangepast.

    (48)

    Overeenkomstig artikel 2, lid 11, van de basisverordening werd de gewogen gemiddelde normale waarde van elk naar de Europese Unie uitgevoerd type vergeleken met de gewogen gemiddelde exportprijs van dat type.

    (49)

    Uit deze vergelijking bleek dat het betrokken product van de medewerkende producent/exporteur met dumping in de Europese Unie was ingevoerd. De dumpingmarge, in procenten van de cif-invoerprijs, grens Europese Unie, vóór inklaring is:

    NLMK, Lipetsk: 11,5 %

    (50)

    Vastgesteld werd dat de binnenlandse verkoop van het betrokken product over het algemeen representatief was qua omvang, doch niet had plaatsgevonden in het kader van normale handelstransacties omdat grote hoeveelheden, namelijk meer dan 90 %, onder de kostprijs waren verkocht. Voorts werd vastgesteld dat de gewogen gemiddelde verkoopprijs op de binnenlandse markt in het onderzoektijdvak lager was dan de gewogen gemiddelde kostprijs.

    (51)

    Omdat daarom geen gebruik kon worden gemaakt van de binnenlandse prijzen van de betrokken producent/exporteur om de normale waarde vast te stellen, moest deze, overeenkomstig artikel 2, lid 3, van de basisverordening, worden geconstrueerd.

    (52)

    De normale waarde werd geconstrueerd door de volledige productiekosten van de producent/exporteur te nemen, dat wil zeggen fabricagekosten, VAA-kosten en een redelijke winstmarge, aan de hand van de gegevens over de productie en de verkoop van de betrokken producent/exporteur, overeenkomstig de eerste zin van artikel 2, lid 6, van de basisverordening.

    (53)

    In het onderzoektijdvak heeft Viz Stal de voornaamste grondstof, warmgewalste coils of warmgewalste band, aangekocht bij twee leveranciers: Verenigde Staten Steel Korice en de Russische onderneming Magnitogorsk. Bij het in overweging 10 vermelde onderzoek naar brede elektroplaat werd vastgesteld dat laatstgenoemde onderneming en Viz Stal bijzonder nauwe banden hadden en dat de prijs bij aankoop bij die leverancier niet als betrouwbaar kon worden beschouwd. Om de fabricagekosten te bepalen en meer bepaald de kosten van de voornaamste grondstoffen werd dan ook uitsluitend uitgegaan van de prijs van coils die waren aangekocht bij de niet-gelieerde Slowaakse producent/leverancier Verenigde Staten Steel Kosice. Aan de daf-prijs grens Slowakije werden de vervoerskosten naar Ekaterinburg toegevoegd en de kosten van verzekering en krediet, uitgaande van de betalingsvoorwaarden. De aldus berekende kosten van warmgewalst coils maakten voor deze producent/exporteur 61,4 % uit van de totale productiekosten van elektroplaat.

    (54)

    De volledige productiekosten werden voor elk relevant type vastgesteld afhankelijk van staalkwaliteit, dikte en het feit of het betrokken product al dan niet geslit werd verkocht; in het laatste geval werd rekening gehouden met de slittingkosten.

    (55)

    Viz Stal heeft het betrokken product niet rechtstreeks aan onafhankelijke afnemers in de Europese Unie verkocht, maar aan gelieerde dochterondernemingen in de Europese Unie. Overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening werd de exportprijs derhalve geconstrueerd, dat wil zeggen gebaseerd op de wederverkoopprijs aan onafhankelijke afnemers. Correcties werden toegepast voor alle kosten van de importeurs tussen invoer en wederverkoop, met inbegrip van VAA-kosten en een redelijke winstmarge, overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening.

    (56)

    Om een billijke vergelijking te kunnen maken tussen de normale waarde en de exportprijs in hetzelfde handelsstadium, af-fabriek, werden correcties toegepast voor verschillen die van invloed waren op de prijzen en de vergelijkbaarheid van de prijzen, overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening. Correcties werden toegepast voor de kosten van vervoer, verzekering, laden, lossen en aanverwante kosten, bank-, krediet-, invoer- en slittingkosten, waar van toepassing en gerechtvaardigd.

    (57)

    De correctie voor slittingkosten was noodzakelijk om rekening te houden met het feit of de elektroplaat opgerold, in standaardbreedte, werd ingevoerd en vervolgens als zodanig in de Europese Unie werd verkocht of opgerold in standaardbreedte werd ingevoerd en eerst na het slitting in de Europese Unie werd verkocht of als geslit materiaal werd ingevoerd en verkocht of na opnieuw te zijn geslit, overeenkomstig artikel 2, lid 10, onder k) van de basisverordening.

    (58)

    Overeenkomstig artikel 2, lid 11, van de basisverordening werd de dumpingmarge vastgesteld door vergelijking van de gewogen gemiddelde normale waarde met de gewogen gemiddelde exportprijs per type, zoals hierboven vastgesteld.

    (59)

    Bij deze vergelijking bleek dat het betrokken product, afkomstig van de betrokken producent/exporteur, niet met dumping in de Europese Unie was ingevoerd.

    (60)

    Deze conclusie gold zowel voor coils in standaardbreedte als voor geslitte coils van alle verschillende types en geldt derhalve zowel voor brede als smalle elektroplaat.

    (61)

    Het niveau van medewerking was hoog omdat de medewerkende Russische producenten/exporteurs de gehele invoer van het betrokken product in de Europese Unie vertegenwoordigden. Voor de ene Russische producent/exporteur werd een dumpingmarge van 11,5 % vastgesteld en voor de andere werd geen dumping vastgesteld. De residuele dumpingmarge werd gelijkgesteld met de dumpingmarge van de producent/exporteur waarvoor dumping was vastgesteld.

    D.   BEDRIJFSTAK VAN DE EUROPESE UNIE

    1.   Productie in de Europese Unie

    (62)

    Er zijn zes producenten in de Europese Unie die elektroplaat vervaardigen. De drie klagende EU-producenten zijn gevestigd in Duitsland, Frankrijk en Italië. Deze drie producenten behoren tot dezelfde groep. De andere EU-producenten zijn gevestigd in Polen, Tsjechië en het Verenigd Koninkrijk.

    (63)

    De conclusie van het onderzoek was dat deze zes producenten goed zijn voor de totale productie in de Europese Unie in de zin van artikel 4, lid 1, van de basisverordening.

    2.   Definitie van de bedrijfstak van de Europese Unie

    (64)

    Naast de drie (gelieerde) klagende EU-producenten verleende nog een andere EU-producent volledig medewerking aan het onderzoek. De totale productie van deze vier ondernemingen bleek ongeveer 90 % te vertegenwoordigen van de totale EU-productie van het betrokken product.

    (65)

    Deze vier EU-producenten vormen derhalve de bedrijfstak van de Europese Unie in de zin van artikel 4, lid 1, en artikel 5, lid 4, van de basisverordening en worden hierna de „EU-bedrijfstak” genoemd.

    (66)

    Van de twee overige EU-producenten heeft één niet gereageerd en kon de andere, die de procedure weliswaar steunde, niet worden beschouwd als onderdeel van de EU-bedrijfstak omdat deze producent alleen basisinformatie had verstrekt over de omvang van zijn productie en verkoop.

    E.   SCHADE

    1.   Verbruik in de Europese Unie

    (67)

    Het verbruik in de Europese Unie werd vastgesteld aan de hand van de verkoop op de EU-markt van a) de EU-bedrijfstak, b) de overige EU-producenten die algemene informatie hebben verstrekt en c) de invoer in de Europese Unie uit alle derde landen (volgens Eurostat) waarbij ook rekening werd gehouden met de gegevens die de medewerkende producenten/exporteurs in de betrokken landen hebben verstrekt.

    (68)

    Op deze basis was het EU-verbruik als volgt:

     

    2000

    2001

    2002

    2003

    Ond.tijdv.

    EU-verbruik (ton)

    [...]

    [...]

    [...]

    [...]

    [...]

    Index: 2000 = 100

    100

    108

    96

    92

    92

    Bron: gecontroleerde antwoorden op de vragenlijst, informatie van een andere EU-producent, informatie in de klacht en Eurostat

    (69)

    Het EU-verbruik steeg aanvankelijk met 8 % van 2000 op 2001, maar daalde vervolgens met 15 %. De daling van het verbruik over de gehele beoordelingsperiode was 8 %. De voortdurende daling van het verbruik kan worden verklaard door een daling van de vraag van de verwerkende bedrijven, dat wil zeggen de producenten van transformatoren, omdat er minder nieuwe industriële projecten waren waarvoor elektrische transformatoren nodig waren.

    2.   Invoer uit de betrokken landen

    (70)

    De Commissie is nagegaan of de gevolgen van de invoer met dumping uit de betrokken landen cumulatief moesten worden beoordeeld, op basis van de in artikel 3, lid 4, van de basisverordening uiteengezette criteria. Volgens dit artikel moeten de gevolgen van invoer cumulatief worden beoordeeld wanneer de dumpingmarge voor elk betrokken land meer dan minimaal is in de zin van artikel 9, lid 3, van de basisverordening, de omvang van de invoer uit elk land niet te verwaarlozen is en een cumulatieve beoordeling, gezien de concurrentieverhoudingen tussen de ingevoerde producten onderling en tussen de ingevoerde producten en het soortgelijk EU-product opportuun is.

    (71)

    Een Russische producent/exporteur bleek zich niet schuldig te hebben gemaakt aan dumping. Bij het onderzoek of een cumulatieve beoordeling al dan niet opportuun was, werd dan ook geen rekening gehouden met de invoer van deze producent/exporteur.

    (72)

    De dumpingmarges voor elk betrokken land bleken meer dan minimaal te zijn. Voorts was de omvang van de invoer met dumping uit elk van deze landen niet te verwaarlozen, dat wil zeggen deze bedroeg voor de Verenigde Staten ongeveer 10 % en voor Rusland ongeveer 3 % van het EU-verbruik in het onderzoektijdvak.

    (73)

    Wat de concurrentieverhoudingen betreft tussen de met dumping ingevoerde producten onderling en de met dumping ingevoerde en het soortgelijk EU-product, bleek dat deze producten in alle opzichten gelijk waren en via dezelfde distributiekanalen werden verkocht. De prijzen bij invoer uit beide landen vertoonden een vergelijkbare dalende trend, met name in de tweede helft van de beoordelingsperiode, en onderboden de prijzen van de EU-bedrijfstak. Dit leidde tot een algemene druk op de prijzen van de EU-bedrijfstak.

    (74)

    De conclusie was derhalve dat de invoer met dumping uit de betrokken landen cumulatief moest worden beoordeeld.

    (75)

    Uit bovenstaande tabel blijkt dat de invoer van elektroplaat uit de betrokken landen in de beoordelingsperiode meer dan verdrievoudigde.

    Marktaandeel

     

    2000

    2001

    2002

    2003

    Ond.tijdv

    Marktaandeel

    3,3 %

    5,0 %

    6,6 %

    11,8 %

    13,0 %

    Bron: Eurostat en medewerkende producent/exporteur

    (76)

    De voortdurende stijging van het marktaandeel vond plaats bij een daling van het EU-verbruik. Dit was met name het geval vanaf 2002, toen het marktaandeel van de met dumping ingevoerde producten, ondanks een belangrijke daling van het EU-verbruik, steeg van 6,6 % tot 13 %. De belangrijkste stijging vond plaats in 2002/2003, toen de invoer met dumping met meer dan 5 procentpunt toenam. Dit kwam overeen met een stijging in absolute termen van 65 %.

    Prijsontwikkeling

     

    2000

    2001

    2002

    2003

    Ond.tijdv

    EUR/ton

    [...]

    [...]

    [...]

    [...]

    [...]

    Index: 2000 = 100

    100

    124

    121

    99

    98

    Bron: Eurostat en medewerkende producent/exporteur

    (77)

    De prijs van de dumping ingevoerde producten steeg aanvankelijk, van 2000 op 2001, met 24 %. Dit was met name het gevolg van de stijgende vraag in die periode. Vervolgens daalde de prijs voortdurend van [...] euro/ton in 2001 tot [...] euro/ton in het onderzoektijdvak, dat wil zeggen met 20 %. De gemiddelde prijsdaling was met name opmerkelijk van 2002 op 2003 (–20 %). De daling van de gemiddelde prijs per eenheid was over de gehele beoordelingsperiode 2 %.

    (78)

    De Commissie onderzocht of de producenten/exporteurs in de betrokken landen de prijzen van de EU-bedrijfstak in het onderzoektijdvak hadden onderboden. De cif- prijzen van de producenten/exporteurs werden hiertoe aangepast tot de prijs grens-EU, na inklaring. Deze prijzen werden vervolgens vergeleken met de prijzen van de EU-bedrijfstak, af-fabriek, per type.

    (79)

    Een Russische producent/exporteur voerde aan dat bij de beoordeling van prijsonderbieding (en de schademarge) correcties moesten worden toegepast voor kwaliteitsverschillen tussen het van hem afkomstige product en het EU-product. De kwaliteit van het door hem geproduceerde product zou, per type, namelijk aanzienlijk lager zijn dan de kwaliteit van het EU-product.

    (80)

    In de eerste plaats wordt opgemerkt dat een dergelijke correctie bij het oorspronkelijke onderzoek, in 1996, inderdaad was toegestaan, maar bij het onderzoek in 2003 (bij het vervallen van de antidumpingmaatregelen), naar aanleiding waarvan de antidumpingmaatregelen werden verlengd, was reeds vastgesteld dat correcties in verband met de kwaliteit niet langer gerechtvaardigd waren omdat de Russische productiefaciliteiten waren verbeterd (7).

    (81)

    De verwerkende bedrijven werd hun mening gevraagd over de vergelijkbaarheid van elektroplaat uit Rusland met elektroplaat van de EU-bedrijfstak, maar geen van de medewerkende verwerkende bedrijven vond dat er sprake was van aanmerkelijke kwaliteitsverschillen. Slechts een verwerkend bedrijf oordeelde dat de kwaliteit van Russische producten iets minder was dan die van de EU-producten, maar hij kon dit niet aantonen. Volgens dit bedrijf zijn beide producten onderling volledig verwisselbaar en hij was op grond van het aanzienlijke prijsverschil overgeschakeld op het Russische product. Dit argument werd derhalve afgewezen.

    (82)

    De prijsonderbiedingsmarges van de medewerkende producenten/exporteurs, in procenten van de prijzen van de EU-bedrijfstak zijn als volgt:

    Land

    Prijsonderbieding

    Verenigde Staten

    14,4 %

    Rusland

    6,1 % en 26,6 %

    (83)

    Voor de Russische producent/exporteur, bij wie geen dumping was vastgesteld, werd een prijsonderbiedingsmarge van 6,1 % vastgesteld. Het andere percentage verwijst naar de andere medewerkende producent/exporteur.

    3.   Situatie van de EU-bedrijfstak

    (84)

    Overeenkomstig artikel 3, lid 5, van de basisverordening onderzocht de Commissie alle economische indicatoren die de situatie van de EU-bedrijfstak weergaven.

    (85)

    Gezien het gering aantal EU-producenten, die tot twee groepen behoren, en de betrokken producenten/exporteurs worden alleen cijfers in indexvorm en bandbreedtes verstrekt.

    (86)

    Over de gehele beoordelingsperiode daalde de productie van de EU-bedrijfstak met 2 %. Eerst steeg de productie van 2000 op 2001 met 4 % om vervolgens voortdurend te dalen (met ongeveer 5 %).

    (87)

    De opgegeven capaciteitscijfers hebben betrekking op de technische capaciteit, in tegenstelling tot de theoretische capaciteit, hetgeen inhoudt dat correcties werden toegepast voor normale vacanties, het opstarten, onderhoud en andere gebruikelijke productieonderbrekingen die de bedrijfstak als normaal beschouwd. De stijging van de productiecapaciteit in de periode 2001/2002 had ten doel in te spelen op de toename van de vraag in 2001. De capaciteit liep terug in 2003 en het onderzoektijdvak omdat een producent zijn productieproces enigszins wijzigde waardoor de technische capaciteit eveneens terugliep. De aldus berekende productiecapaciteit steeg in het onderzoektijdvak met 4 %. Zoals vermeld in overweging 102 houdt een dergelijke stijging verband met investeringen om de bestaande productiefaciliteiten te moderniseren zodat deze efficiënter worden; deze stijging werd dan ook hoofzakelijk veroorzaakt door vervanging van oudere uitrusting. De toename van de capaciteit vond bovendien plaats toen de EU-bedrijfstak nog winst boekte. Deze investeringen moeten voorts worden gezien als een antwoord op de toegenomen vraag in 2001 en in het licht van de kasstroom waarover de EU-bedrijfstak op dat moment beschikte.

    (88)

    De daling van de bezettingsgraad was het gevolg van een lichte stijging van de productiecapaciteit in combinatie met een afname van de productie. Deze daling bedroeg over de gehele beoordelingsperiode 5 procentpunten.

    (89)

    Bepaalde types worden door de EU-bedrijfstak specifiek op order geproduceerd en zijn derhalve niet bestemd voor de voorraad. Andere, meer standaardproducten, worden echter op regelmatige basis geproduceerd en hun verkoop hangt af van de ontwikkeling van de vraag en de prijzen. Uit de algemene stijging van de voorraden in de beoordelingsperiode blijkt dan ook duidelijk dat de EU-bedrijfstak moeilijkheden ondervond bij de verkoop van de meer gestandaardiseerde types, met name in 2002, toen de voorraden met 46 % stegen ten opzichte van 2001, en in 2003, toen deze verder stegen met 3,5 % ten opzichte van 2002.

    (90)

    De daling van de voorraden (23,5 %) vanaf 2003 kan worden verklaard door de toename van de verkoop in die periode. Opgemerkt wordt echter dat het onderzoektijdvak niet overeenkomt met het kalenderjaar, hetgeen wellicht van invloed is op de vergelijkbaarheid van de voorraden met andere jaren. Het voorraadpeil was aan het eind van de beoordelingsperiode 22 % hoger dan in 2000.

    (91)

    De verkoop van de EU-bedrijfstak op de EU-markt daalde in de beoordelingsperiode met 19 %, van ongeveer [...] ton in 2000 tot ongeveer [...] ton in het onderzoektijdvak. De verkoop steeg van 2000 op 2001 eerst met [...] ton, dat wil zeggen met 9 %, maar daalde vervolgens met [...] ton (of 26 %) tot het eind van het onderzoektijdvak. De stijging vanaf 2003 kan worden verklaard uit het feit dat de EU-bedrijfstak zijn verkoopprijzen verlaagde (zie hieronder) om marktaandeel terug te winnen.

    (92)

    In de beoordelingsperiode daalde het marktaandeel van de EU-bedrijfstak met 8,2 %. Ondanks een stijging van de verkoop van 2000 op 2001 met 9 % slaagde deze bedrijfstak er nauwelijks in zijn marktaandeel te handhaven, want dat steeg in dat jaar met slechts 0,5 procentpunten. Na 2001 daalde het marktaandeel van de EU-bedrijfstak met 8,7 procentpunten. Het verlies van marktaandeel vond plaats toen het verbruik met 15 % afnam, maar de verkoop van de EU-bedrijfstak daalde sterker dan het verbruik. Het marktaandeel van het betrokken product uit de betrokken landen steeg daarentegen voortdurend.

    (93)

    De gemiddelde verkoopprijs per eenheid steeg eerst met 8,6 % in 2001 en vervolgens met 2,6 % in 2002. Daarna volgde een aanmerkelijke en voortdurende prijsdaling, met name in het onderzoektijdvak toen de prijzen met 6,3 % daalden. Deze prijsverlaging was noodzakelijk om het marktaandeel te handhaven.

    (94)

    Uit bovenstaande tabel blijkt duidelijk dat er sprake was van een aanzienlijke druk op de prijzen van de EU-bedrijfstak vanaf 2002. Dit viel samen met een aanzienlijke daling van de prijzen van de met dumping ingevoerde producten waardoor deze een groter marktaandeel verwierven.

    (95)

    Als gevolg van de druk op de prijzen van de EU-bedrijfstak kon deze in 2003 en het onderzoektijdvak geen winst boeken, zoals hieronder vermeld.

    (96)

    Onderstaande tabel laat de ontwikkeling zien van de prijzen van de EU-bedrijfstak per eenheid in vergelijking met de productiekosten, die hoofdzakelijk bestaan uit grondstoffen, dat wil zeggen warmgewalste coils, die gemiddeld ongeveer 70 % uitmaken van de totale productiekosten van het betrokken product.

    Index: 2000 = 100

    2000

    2001

    2002

    2003

    Ond.tijdv

    prijs per eenheid

    100

    109

    111

    106

    99

    productiekosten per eenheid

    100

    103

    107

    105

    106

    Bron: gecontroleerde antwoorden op de vragenlijst

    (97)

    In de periode 2001/2002 stegen de verkoopprijzen gemiddeld sterker dan de kosten. In die periode waren de prijzen in overeenstemming met de kosten waardoor winst kon worden gemaakt. In 2003 daalden de prijzen aanzienlijk en werden verliezen geboekt ondanks een daling van de gemiddelde kosten in dat jaar. De geringe stijging van de productiekosten, hoofdzakelijk grondstoffen, kon in het onderzoektijdvak niet worden doorberekend in de prijzen die sterk bleven dalen zodat forse verliezen werden geleden. Door de druk op de prijzen kon de EU-bedrijfstak de gestegen kosten niet in de prijzen doorbereken.

    (98)

    De financiële resultaten van enkele EU-producenten in 2000 werden duidelijk beïnvloed door opstartkosten en ook door technische problemen in verband met een belangrijke investering in 1999 in de productiefaciliteit. De winstgevendheid van de EU-bedrijfstak ondervond hiervan de gevolgen. Omdat 2000 geen typisch jaar was, kon het niet worden gebruikt voor het onderzoek naar trends. De EU-bedrijfstak kon in 2001 en 2002 winst maken op de EU-markt, ook als gevolg van een stijging van de vraag van de verwerkende bedrijven en een bevredigend prijsniveau. Daarna had de sterke prijsdaling rechtstreeks ongunstige gevolgen voor de winstgevendheid. Bij de verkoop op de EU-markt werden vanaf 2003 verliezen gemaakt, in het onderzoektijdvak zelfs tot ongeveer –5 % van de omzet.

    (99)

    In het kader van dit onderzoek wordt het rendement van de investeringen uitgedrukt in procenten van de nettoboekwaarde van de investeringen. Omdat de ondernemingen die de EU-bedrijfstak vormen zich hoofdzakelijk, hoewel niet uitsluitend, bezig houden met de productie en verkoop van het betrokken product, werd dit rendement vastgesteld voor hun situatie in het algemeen. Het aldus vastgestelde rendement van de investeringen volgde in grote lijnen de hierboven beschreven winstgevendheidstrend in de beoordelingsperiode. Het rendement steeg van ongeveer nihil in 2000 tot ongeveer 20 % in 2002 en daalde vervolgens voortdurend tot ongeveer –30 % in het onderzoektijdvak.

    (100)

    De nettokasin(uit)stroom van de bedrijfsactiviteiten daalde van ongeveer XX miljoen euro in 2000 tot ongeveer -XX miljoen euro in het onderzoektijdvak. In 2001 en 2002 werd een piek bereikt, waarna in 2003 een sterke daling intrad en in het onderzoektijdvak een dieptepunt werd bereikt. Als gevolg hiervan maakte de EU-bedrijfstak, gemiddeld, steeds meer schulden om zijn activiteiten en investeringen te kunnen financieren.

    (101)

    Als gevolg van hun moeilijke financiële situatie ondervonden een aantal EU-producenten moeilijkheden om kapitaal aan te trekken. Hoewel de meeste van deze bedrijven deel uitmaken van grote staalgroepen, kon niet altijd worden voldaan aan al hun behoeften aan kapitaal omdat de financiële middelen binnen deze groepen over het algemeen worden toegekend aan de meest winstgevende onderdelen.

    (102)

    De totale investeringen van de EU-bedrijfstak in het betrokken product daalden in de beoordelingsperiode met ongeveer 50 %. Het is voor deze bedrijfstak evenwel van levensbelang een bepaald investeringspeil te handhaven om te kunnen blijven concurreren. Het grootste deel van de investeringen was bestemd voor modernisering en een klein deel voor de uitbreiding van de productiecapaciteit. Op te merken valt dat investeringen in modernisering gewoonlijk enigszins bijdragen tot de verhoging van de technische capaciteit, omdat nieuwere machines vaak efficiënter en productiever zijn.

    (103)

    Het EU-verbruik daalde in de beoordelingsperiode met 8 %, terwijl de omvang van de verkoop van de EU-bedrijfstak met 20 % daalde. Het marktaandeel van de EU-bedrijfstak kromp dan ook sterk, terwijl het marktaandeel van het betrokken product uit de bij deze procedure betrokken landen in dezelfde periode met 12,8 procentpunt toenam.

    (104)

    De werkgelegenheid in de bedrijfstak van de Europese Unie bleef van 2000 op 2001 stabiel en daalde vervolgens, hetgeen leidde tot een uiteindelijke vermindering van 5 % over de gehele beoordelingsperiode.

    (105)

    Het gemiddelde loon per werknemer bleef in de beoordelingsperiode stabiel en onder het inflatieniveau. Omdat de werkgelegenheid in die periode terugliep, zoals uit voorgaande tabel blijkt, namen ook de totale loonkosten af.

    (106)

    De arbeidsproductiviteit in de Europese Unie, in de productie per werknemer per jaar, nam van 2000 op 2001 toe met 4 %, daalde van 2001 op 2002 met ongeveer 2 % en steeg weer in 2003 en het onderzoektijdvak. Aan het eind van de beoordelingsperiode was de productiviteit 3 % hoger dan aan het begin van die periode. De productiviteitstijging kan deels worden verklaard door investeringen in meer efficiënte machines (zie overweging 102).

    (107)

    De gevolgen van de omvang van de dumpingmarge voor de bedrijfstak van de Europese Unie kunnen, gezien de omvang van de invoer uit de betrokken landen en de prijzen van de ingevoerde producten, niet als verwaarloosbaar worden beschouwd, met name op transparante en dus sterk prijsgevoelige markten zoals die van het betrokken product.

    (108)

    Zoals eerder vermeld, golden tijdens de gehele beoordelingsperiode maatregelen ten aanzien van de invoer van elektroplaat met een breedt van meer dan 500 mm uit Rusland. Deze hadden dus slechts betrekking op een deel van de producten waarop onderhavig onderzoek betrekking heeft, daar dit betrekking heeft op elektroplaat van alle breedtes uit Rusland, maar ook uit de Verenigde Staten. De bedrijfstak van de Europese Unie kon zich dus slechts ten dele herstellen, gezien de stijging van de invoer met dumping van elektroplaat van alle breedtes uit Rusland en de Verenigde Staten.

    4.   Ontwikkelingen na het onderzoektijdvak

    (109)

    Sommige belanghebbenden voerden aan dat zich belangrijke ontwikkelingen hadden voorgedaan na het onderzoektijdvak en dat deze in aanmerking moesten worden genomen omdat de instelling van maatregelen door deze ontwikkelingen kennelijk misplaatst was. Er werd met name verwezen naar de stijging van de verkoopprijzen van de EU-bedrijfstak en naar de bedrijfssluiting van één van de klagende ondernemingen na het onderzoektijdvak.

    (110)

    In de eerste plaats wordt erop gewezen dat, overeenkomstig artikel 6, lid 1, van de basisverordening, informatie die betrekking heeft op een periode na het onderzoektijdvak normalerwijze niet in aanmerking wordt genomen. De reden hiervoor is dat gegevens over een welbepaalde periode moeten worden vastgesteld en gecontroleerd om tot representatieve en betrouwbare resultaten te komen en om te voorkomen dat onderzoeken blijven voortduren omdat de gegevens over een bepaalde periode, namelijk het onderzoektijdvak, niet kenmerkend zouden zijn voor de situatie in een later stadium.

    (111)

    Volgens de bewoording van de basisverordening worden ontwikkelingen na het onderzoektijdvak slechts in aanmerking genomen indien deze uitzonderlijk van aard zijn en de instelling van maatregelen, gezien deze ontwikkelingen, „kennelijk misplaatst” zou zijn. Deze aanpak werd bevestigd door het Gerecht van Eerste Aanleg van de Europese Gemeenschappen (8).

    (112)

    Er werd aangevoerd dat de bedrijfstak van de Europese Unie na het onderzoektijdvak een prijsstijging heeft aangekondigd en dat deze prijsstijging van uitzonderlijke aard was aangezien zij in de pers als ongewoon sterk werd omschreven.

    (113)

    De diensten van de Commissie hebben gegevens verzameld en de ontwikkeling van de gemiddelde verkoopprijs van de EU-bedrijfstak op de EU-markt in onderstaande tabel weergegeven.

    Gemiddelde verkoopprijs

    2000

    2001

    2002

    2003

    Onderzoektijdvak

    apr-dec 2004

    EURO/ton

    [...]

    [...]

    [...]

    [...]

    [...]

    [...]

    Index: 2000 = 100

    100

    109

    111

    106

    99

    104

    (114)

    Uit bovenstaande tabel kan worden opgemaakt dat de prijzen na het onderzoektijdvak weliswaar stegen, maar dat deze prijsstijging niet ongewoon sterk was. De gemiddelde prijs steeg in de laatste drie kwartalen van 2004 met slechts 5 % ten opzichte van het onderzoektijdvak en de prijzen haalden niet het niveau van de vorige jaren.

    (115)

    Bovendien: indien wordt aangenomen dat de prijsstijging inderdaad uitzonderlijk was - maar dit was hier niet het geval - moet ook rekening worden gehouden met de ontwikkeling van de prijzen van de andere producenten op de EU-markt na het onderzoektijdvak, met name die van de producenten uit de bij deze procedure betrokken landen, en moet ook rekening worden gehouden met de ontwikkelingen van de grondstoffenprijzen om te kunnen nagaan of de instelling van antidumpingrechten, gezien de prijsstijging, „kennelijk misplaatst” is. Het heeft evenwel geen zin dit onderwerp diepgaand te analyseren, daar de prijzen zich slechts ten dele hebben hersteld, zoals hierboven aangetoond. Bovendien is niet bekend of de prijsstijging van duurzame aard is.

    (116)

    Bovendien wordt erop gewezen dat de conclusie dat de EU-bedrijfstak schade heeft geleden niet uitsluitend op grond van het prijsniveau werd getrokken, maar dat de verslechtering van diens situatie uit een reeks indicatoren bleek. Een prijsstijging - zelfs indien deze uitzonderlijk en duurzaam is - maakt het nemen van antidumpingmaatregelen op zich niet kennelijk misplaatst indien uit andere indicatoren blijkt dat er wel degelijk sprake is van schade.

    (117)

    Om alle vermelde redenen wordt geoordeeld dat de prijsstijging die de EU-bedrijfstak na het onderzoektijdvak kan hebben toegepast er niet toe leidt dat de instelling van maatregelen misplaatst is.

    (118)

    Enkele belanghebbenden voerden aan dat de sluiting van het bedrijf van één producent die onder de definitie van EU-bedrijfstak valt een reden was om geen maatregelen te nemen daar deze sluiting tot een aanzienlijke daling van de productiecapaciteit in de Europese Unie had geleid en mogelijk tot een tekort aan het betrokken product in de Europese Unie.

    (119)

    Opgemerkt wordt dat artikel 6, lid 1, van de basisverordening betreffende ontwikkelingen die zich na het onderzoektijdvak voordoen niet van toepassing is op het aspect „belang van de Europese Unie”; dat aspect wordt behandeld in artikel 21 van de basisverordening. Er wordt derhalve verwezen naar overweging 174 waarin de productiecapaciteit wordt behandeld in het kader van het onderzoek naar het belang van de Europese Unie.

    (120)

    Niettemin wordt bevestigd dat de sluiting van het bedrijf van de Italiaanse producent is aangekondigd en dat de productie van deze producent vanaf juni 2005 op beperkte schaal zal worden voortgezet en naar verwachting in september 2005 volledig zal worden gestaakt.

    (121)

    Zelfs indien de geplande bedrijfssluiting als een uitzonderlijke en duurzame gebeurtenis wordt beschouwd en bij de analyse in aanmerking wordt genomen, zou deze sluiting slechts de eerdere bevindingen - dat de EU-bedrijfstak in het onderzoektijdvak schade leed en dat deze precaire situatie na het onderzoektijdvak aanhield - bevestigen.

    5.   Conclusie

    (122)

    Ondanks de antidumpingmaatregelen ten aanzien van brede elektroplaat uit Rusland verslechterde de economische situatie van de EU-bedrijfstak in de beoordelingsperiode aanmerkelijk. De positieve gevolgen van deze maatregelen werden immers afgezwakt door de invoer met dumping van elektroplaat van alle breedtes uit Rusland en de Verenigde Staten. Deze invoer was heel wat minder aan het begin van de beoordelingsperiode. Bovendien werden de antidumpingmaatregelen ten aanzien van brede elektroplaat uit Rusland ontweken door de coils in te versnijden tot breedtes van niet meer dan 500 mm (zie overweging 17).

    (123)

    In de beoordelingsperiode daalde de verkoop met 19 % en de productie met 2 %, stegen de voorraden met 18 % en daalde het marktaandeel met 8 procentpunten. In het onderzoektijdvak werden de prijzen van de EU-bedrijfstak in de Europese Unie onderboden door de prijzen van de met dumping ingevoerde producten; prijsverhogingen ter compensatie van de gestegen kosten waren niet mogelijk. Tengevolge hiervan boekte de EU-bedrijfstak in 2003 en het onderzoektijdvak verliezen. In de beoordelingsperiode daalde de werkgelegenheid met 5 % en de investeringen met 50 %.

    (124)

    De economische situatie van de EU-bedrijfstak ontwikkelde zich als volgt. In 2001 nam de vraag in de Europese Unie toe en stegen de prijzen. In die periode steeg ook de verkoop van de EU-bedrijfstak en hield deze gelijke tred met het stijgende verbruik en de stijgende verkoopprijzen. Hierdoor werd winst gemaakt en de bedrijfstak was dus in staat te investeren en zijn productiecpaciteit enigszins te verhogen. Zelfs bij een dalende verkoop en een krimpend marktaandeel slaagde de EU-bedrijfstak er in 2002 toch in zijn prijzen te handhaven en winstgevend te blijven, hoewel de winst lager was dan in 2001 vanwege de stijgende productiekosten.

    (125)

    Vanaf 2003 kon de EU-bedrijfstak zijn prijzen niet langer handhaven: deze daalden aanmerkelijk evenals de verkoop en het marktaandeel. De prijzen daalden in het onderzoektijdvak nog sterker, terwijl de kosten betrekkelijk stabiel bleven. Tengevolge hiervan daalde de winstgevendheid tot een zeer laag niveau zodat het voortbestaan van de bedrijfstak in gevaar kwam. Na het onderzoektijdvak zal de fabriek van één van de EU-producenten inderdaad worden gesloten.

    (126)

    Gezien het bovenstaande wordt geconcludeerd dat de EU-bedrijfstak aanmerkelijke schade heeft geleden in de zin van artikel 3 van de basisverordening.

    F.   OORZAKELIJK VERBAND

    1.   Inleiding

    (127)

    Overeenkomstig artikel 3, leden 6 en 7, van de basisverordening heeft de Commissie onderzocht of de EU-bedrijfstak door de invoer met dumping van het betrokken product uit de betrokken landen zodanige schade heeft geleden dat deze als aanmerkelijk kan worden beschouwd. Andere bekende factoren dan de invoer met dumping waardoor de EU-bedrijfstak eveneens schade kan hebben geleden werden eveneens onderzocht om te voorkomen dat schade die door deze andere factoren is ontstaan aan de invoer met dumping wordt toegeschreven.

    2.   Gevolgen van de invoer met dumping

    (128)

    De aanmerkelijke stijging van de invoer met dumping in de beoordelingsperiode - die meer dan verdrievoudigde - viel samen met de verslechtering van de economische situatie van de EU-bedrijfstak die onder meer tot uiting kwam in een daling van de verkoop met ongeveer 20 % in die periode. Aangezien de thans geldende antidumpingmaatregelen slechts betrekking hadden op brede elektroplaat uit Rusland was de EU-bedrijfstak niet voldoende beschermd tegen de gevolgen van de betrokken invoer. Met name de bovenvermelde forse stijging van de invoer van elektroplaat van alle breedtes - ook uit de Verenigde Staten - speelde hierbij een belangrijke rol alsmede het feit dat de maatregelen ten aanzien van brede elektroplaat soms werden ontweken door versnijding van de plaat (zie overweging 17).

    (129)

    De negatieve gevolgen van de voortdurend stijgende invoer met dumping werden vanaf 2002 nog versterkt door de daling van het verbruik in de Europese Unie. Het marktaandeel van het betrokken product uit de betrokken landen steeg in de periode 2002-2003 met meer dan 5 procentpunten, terwijl het marktaandeel van de EU-bedrijfstak met 7 procentpunten daalde. De plotselinge sterke stijging van de invoer met dumping wordt verklaard door de sterke prijsdaling van de met dumping ingevoerde producten in die periode. In één jaar daalden de prijzen immers van 1 282 euro/ton tot 1 049 euro/ton, of met bijna 15 %. Dat leidde tot een belangrijke daling van de verkoop van de EU-bedrijfstak in die periode. Hoewel de EU-bedrijfstak trachtte de gemiddelde prijs te handhaven, daalde deze niettemin van 1 254 euro/ton in 2002 tot 1 189 euro/ton in 2003. Hierna had de bedrijfstak geen andere keuze dan zijn prijzen in het onderzoektijdvak verder te verlagen om verkoop en marktaandeel veilig te stellen. Dit had evenwel nadelige gevolgen voor zijn winstgevendheid die negatief werd en in het onderzoektijdvak daalde tot –7,4 % over de omzet.

    (130)

    Daar de sterke stijging van invoer met dumping tegen steeds lagere prijzen en de daling van verkoop, marktaandeel en prijzen van de EU-bedrijfstak zich gelijktijdig voordeden, wordt geconcludeerd dat de invoer met dumping een doorslaggevende rol heeft gespeeld bij het ontstaan van de ongunstige situatie waarin de EU-bedrijfstak zich bevindt.

    3.   Gevolgen van andere factoren

    (131)

    Eén belanghebbende voerde aan dat de schade die de EU-bedrijfstak had geleden was veroorzaakt door de koersontwikkeling van de USD ten opzichte van de EUR waardoor de prijzen van producten uit de Verenigde Staten waren gedaald. Dit was bevorderlijk geweest voor de invoer uit de Verenigde Staten, waardoor het marktaandeel van Amerikaanse producten groter was geworden.

    (132)

    In onderstaande tabel wordt de koersontwikkeling USD/EUR vergeleken met de ontwikkeling van de gemiddelde invoerprijzen van het betrokken product uit de Verenigde Staten.

     

    2000

    2001

    2002

    2003

    Ond.tijdv

    koersontwikkeling USD/EUR

    1,082

    1,116

    1,068

    0,894

    0,860

    Index 2000 = 100

    100

    103

    99

    83

    79

    Invoerprijs Verenigde Staten (EUR)

    1 945

    1 741

    1 543

    1 171

    1 133

    Index 2000 = 100

    100

    90

    79

    60

    58

    (133)

    Uit bovenstaande gegevens blijkt dat er geen duidelijke correlatie is tussen de koersontwikkeling USD/EUR en de gemiddelde prijzen bij invoer uit de Verenigde Staten. In de periode 2000-2002 daalden de invoerprijzen reeds met 21 %, terwijl de wisselkoersen stabiel waren. Uit bovenstaande gegevens blijkt bovendien dat de daling van de gemiddelde invoerprijzen (–42 %) in de beoordelingsperiode veel sterker was dan de koersontwikkeling (–21 %). Dit geldt vooral voor de periode 2002-2003 toen de gemiddelde invoerprijzen per eenheid het sterkst daalden. Derhalve werd geconcludeerd dat de koersontwikkeling niet beschouwd kon worden als een oorzaak of een belangrijke oorzaak van de ongunstige situatie waarin de EU-bedrijfstak zich bevindt.

    (134)

    Uit bovenstaande tabel blijkt dat de verkoop van de andere EU-producenten in de Europese Unie in de beoordelingsperiode met bijna 20 % daalde. Het marktaandeel van deze producenten daalde eveneens, namelijk van 9,2 % in 2000 tot 8,3 % in het onderzoektijdvak. Op basis van de beschikbare gegevens wordt derhalve geconcludeerd dat de andere EU-producenten zich in een vergelijkbare situatie bevonden als de EU-bedrijfstak en dat zij geen oorzaak waren van schade voor de EU-bedrijfstak.

    (135)

    Eén belanghebbende voerde aan dat een deel van de schade die de EU-bedrijfstak heeft geleden kon worden toegeschreven aan de uitvoer van deze bedrijfstak: de EU-bedrijfstak zou zijn binnenlandse verkoop opzettelijk hebben verlaagd ten gunste van winstgevende uitvoer naar niet EU-landen.

    (136)

    Uit bovenstaande tabel blijkt inderdaad dat de uitvoer van de EU-bedrijfstak in de beoordelingsperiode is toegenomen, vooral vanaf 2002. Deze stijging moet echter eerder in verband worden gebracht met de steeds sterkere aanwezigheid van met dumping ingevoerde producten op de EU-markt bij een dalend verbruik en een sterke prijsdruk. De EU-bedrijfstak reageerde door meer te exporteren in een poging op deze wijze de schade te beperken.

    (137)

    Er wordt aan herinnerd dat de EU-markt de natuurlijke markt van de EU-bedrijfstak blijft. In 2001, toen de situatie op de EU-markt gunstig was, steeg immers de binnenlandse verkoop van de EU-bedrijfstak en daalde zijn uitvoer.

    (138)

    Bovendien wordt erop gewezen dat de schade die de EU-bedrijfstak heeft geleden niet uitsluitend bestond uit een daling van de verkoop en van het marktaandeel in de Europese Unie. Kenmerkend voor de schade was ook de sterke prijsdruk die door de invoer met dumping werd veroorzaakt en de aanzienlijke prijsonderbieding die tot sterke financiële verliezen leidde. De prijsdruk is zeker niet het gevolg van een stijging van de export van het betrokken product. Integendeel: door de grotere export heeft de EU-bedrijfstak wellicht kunnen profiteren van schaalvoordelen, hetgeen voor de totale kosten een hefboomeffect kan hebben gehad. Zonder deze gestegen export zouden de verliezen nog groter zijn geweest. Derhalve wordt geconcludeerd dat de schade die de EU-bedrijfstak heeft geleden niet aan de stijging van de export kan worden toegeschreven.

    (139)

    De invoer zonder dumping uit Rusland steeg in de beoordelingsperiode met 66 %, waardoor het hiermee overeenstemmende marktaandeel met bijna drie procentpunten steeg.

    (140)

    In dit verband wordt ten eerste opgemerkt dat de stijging van deze invoer minder sterk was dan de stijging van de invoer met dumping (zie overweging 75). Ten tweede was de prijs van de zonder dumping ingevoerde producten hoger dan die van de met dumping ingevoerde producten. Voor eerstgenoemde producten werd een onderbiedingsmarge van 6,1 % vastgesteld, terwijl de onderbiedingsmarge voor de met dumping ingevoerde producten varieerde van 14,4 % tot 26,6 %.

    (141)

    Om deze redenen wordt geconcludeerd dat de invoer zonder dumping slechts geringe gevolgen had voor de situatie van de EU-bedrijfstak en dat deze niet beschouwd kon worden als een doorslaggevende oorzaak van de ongunstige situatie van de EU-bedrijfstak.

    (142)

    Uit bovenstaande tabel blijkt dat de invoer uit andere derde landen zowel absoluut als relatief daalde, terwijl de prijzen bij invoer uit deze landen stegen. Derhalve wordt geconcludeerd dat de invoer uit andere derde landen niet mede de oorzaak was van de schade die de EU-bedrijfstak heeft geleden.

    (143)

    Bij een daling van de vraag is te verwachten dat de verkoop van alle producenten daalt. De verkoop van de EU-bedrijfstak daalde inderdaad, maar in de beoordelingsperiode evenwel sterker dan het verbruik. De EU-bedrijfstak, de andere producenten in de Europese Unie en in andere derde landen zagen hun verkoop dalen en verloren in de beoordelingsperiode marktaandeel, terwijl de invoer met dumping in die periode meer dan verdrievoudigde en het marktaandeel van deze invoer aanzienlijk toenam. Terwijl de vraag in de beoordelingsperiode met ongeveer 25 000 t daalde, daalde de verkoop van de EU-bedrijfstak in die periode met ongeveer 40 000 t, maar steeg de invoer uit de betrokken landen met ongeveer 30 000 t.

    (144)

    Derhalve werd geconcludeerd dat de daling van de vraag weliswaar kon hebben bijgedragen tot de daling van de verkoop van de EU-bedrijfstak, maar dat de schade, hoofdzakelijk in de vorm van verlies aan marktaandeel, een prijsdaling en financiële verliezen, niet of slechts in beperkte mate aan de daling van de vraag kon worden toegeschreven.

    4.   Conclusie

    (145)

    Als conclusie wordt bevestigd dat de betrokken invoer met dumping de oorzaak was van de aanmerkelijke schade die de EU-bedrijfstak heeft geleden en die vooral tot uiting kwam in een daling van de verkoop, het marktaandeel en de verkoopprijs per eenheid waardoor ook de winstgevendheid achteruitging.

    (146)

    De sterke stijging van de invoer met dumping en de daling van de verkoop en het marktaandeel van de EU-bedrijfstak deden zich immers gelijktijdig voor. De prijsdruk door de invoer met dumping was vooral duidelijk vanaf 2002. De EU-bedrijfstak poogde zijn prijzen in 2003 te handhaven, maar was tenslotte gedwongen zijn prijzen aan te passen om zijn verkoop te handhaven. Dit leidde tot verliezen.

    (147)

    De andere geïdentificeerde factoren bleken het hierboven aangetoonde oorzakelijk verband niet te verbreken, zelfs niet indien deze tezamen worden genomen. De daling van het verbruik kan hebben bijgedragen tot een daling van de verkoop van de EU-bedrijfstak. Redelijkerwijze kan evenwel worden gesteld dat zonder de sterke aanwezigheid van met dumping ingevoerde producten de EU-bedrijfstak zeker niet in die mate zou zijn getroffen, want dan zou het marktaandeel van die bedrijfstak niet zijn gedaald. Geoordeeld werd ook dat de invoer zonder dumping uit Rusland slechts in beperkte mate negatieve gevolgen had. Tenslotte kan ook de koersontwikkeling van de USD ten opzichte van de EUR geen verklaring vormen voor de sterke dumping die voor de Verenigde Staten werd vastgesteld en de schade die de EU-bedrijfstak hierdoor heeft geleden.

    (148)

    Derhalve wordt geconcludeerd dat de EU-bedrijfstak aanmerkelijke schade heeft geleden door de invoer met dumping uit de betrokken landen in de zin van artikel 3, lid 6, van de basisverordening.

    G.   BELANG VAN DE EUROPESE UNIE

    (149)

    Onderzocht werd of er, ondanks de bevindingen inzake dumping, schade en oorzakelijk verband, dwingende redenen waren om te concluderen dat het in dit geval niet in het belang van de Europese Unie was om maatregelen te nemen. Hiertoe werden overeenkomstig artikel 21, lid 1, van de basisverordening de mogelijke gevolgen van het al dan niet instellen van maatregelen voor alle belanghebbenden onderzocht.

    1.   Belang van de EU-bedrijfstak

    (150)

    Uit het onderzoek naar de schade is gebleken dat de EU-bedrijfstak bij eerlijke concurrentievoorwaarden gezond en winstgevend is en dat hij ook heeft geïnvesteerd om zijn concurrentievermogen te handhaven. Dit was het geval in 2001 en 2002 toen hij profiteerde van de antidumpingmaatregelen ten aanzien van brede elektroplaat uit Rusland en de invoer met dumping uit de bij deze procedure betrokken landen nog niet zo aanzienlijk was als in het onderzoektijdvak.

    (151)

    Zoals eerder vermeld heeft de EU-bedrijfstak in 1999 een aanzienlijke sanering ondergaan. De fusie van de drie klagende bedrijven destijds was bedoeld om een grotere eenheid te creëren die doeltreffender kon concurreren en meer kon investeren.

    (152)

    Vanaf 2002 leidde de aanhoudende stijging van de invoer met dumping tot een algemene prijsdruk op de EU-markt en ook het verbruik daalde. De EU-bedrijfstak werd verliesgevend en ten gevolge hiervan uiterst kwetsbaar. De verliezen liepen zodanig op dat de Italiaanse producent de gefaseerde sluiting van zijn bedrijf heeft aangekondigd. Uit de marktontwikkeling in Italië blijkt duidelijk in welke mate de invoer met dumping negatieve gevolgen had voor de economische situatie van de EU-bedrijfstak.

    (153)

    Het is derhalve belangrijk dat de prijzen tot een niveau worden opgetrokken waarbij de dumping- of schademarge wordt geneutraliseerd en dat de concurrentievoorwaarden op de EU-markt weer billijk worden. Dan zal de EU-bedrijfstak opnieuw in staat zijn voldoende hoeveelheden te verkopen en winst te boeken. Indien maatregelen uitblijven kunnen nieuwe bedrijfssluitingen in de Europese Unie niet worden uitgesloten.

    (154)

    Geconcludeerd wordt dat de EU-bedrijfstak door antidumpingmaatregelen in staat zal worden gesteld de vastgestelde schadelijke dumping te boven te komen.

    2.   Belang van de verwerkende bedrijven in de Europese Unie

    (155)

    Elektroplaat wordt hoofdzakelijk gebruikt bij de vervaardiging van stroom- en distributietransformatoren. Transformatorproducenten zijn een sinds lang gevestigde bedrijfstak die van oudsher aan grote energieproducenten levert. Zij maken in het algemeen deel uit van grote industriële groeperingen die wereldwijd actief zijn. Er zijn evenwel ook enkele kleinere onafhankelijke transformatorproducenten.

    (156)

    De prijs van elektroplaat is een belangrijke kostenpost voor de verwerkende bedrijven, daar dit product gemiddeld 10 % à 30 % van de totale productiekosten van transformatoren uitmaakt.

    (157)

    Met bewijsmateriaal en financiële gegevens gestaafde antwoorden op de vragenlijst werden ontvangen van 16 verwerkende bedrijven. Sommige andere verwerkende bedrijven reageerden weliswaar ook schriftelijk, maar zonder gedetailleerde gegevens te verstrekken. Volgens de verstrekte financiële gegevens zouden de medewerkende verwerkende bedrijven goed zijn voor ongeveer 30 % van het totale verbruik in de Europese Unie.

    (158)

    De verwerkende bedrijven waren in het algemeen tegen de instelling van antidumpingmaatregelen. Zij voerden in de eerste plaats aan dat dit de invoer uit de betrokken landen zou belemmeren waardoor zij dus afhankelijk zouden worden van de EU-bedrijfstak die een monopoliepositie zou verwerven. Voorts vreesden zij dat antidumpingmaatregelen tot een aanmerkelijke prijsstijging zou leiden, hetgeen nadelig zou zijn voor hun concurrentievermogen ten opzichte van transformatorproducenten buiten de Europese Unie. Tenslotte meenden zij dat de EU-bedrijfstak niet over voldoende capaciteit beschikt om de verwerkende bedrijven te bevoorraden.

    (159)

    Vooraleer de punten die de verwerkende bedrijven aanvoerden te behandelen moet bepaalde achtergrondinformatie worden gegeven over de situatie op de EU-markt.

    (160)

    Wereldwijd is het aantal producenten van het betrokken product tamelijk beperkt: er zijn er namelijk slechts 13. Japan, de Verenigde Staten en Rusland tellen elk twee producenten, de Republiek Korea, China en Brazilië tellen er elk één, terwijl er zes producenten zijn in de Europese Unie (waarvan er drie tot dezelfde groep behoren). De Europese Unie telt dus het hoogste aantal producenten. De Japanse en de Amerikaanse producenten hebben in de Europese Unie een bijzonder goed georganiseerd distributienetwerk want zij beschikken over hun eigen dienstverlenende bedrijven voor de staalindustrie en/of verbonden importeurs in de Europese Unie. Bovendien zouden er wereldwijd slechts drie producenten bepaalde sterk magnetische (met de laser behandelde) types van het betrokken product kunnen leveren. Deze producenten zijn gevestigd in de Europese Unie, de Verenigde Staten en Japan.

    (161)

    Zoals reeds vermeld hebben drie EU-producenten in 1999 hun activiteiten in een holdingmaatschappij (ThyssenKrupp) samengevoegd om een grotere entiteit te verkrijgen die beter kon concurreren op de wereldmarkt. Destijds werd deze fusie door de Commissie diepgaand onderzocht en goedgekeurd.

    (162)

    Bij het onderzoek bleek tenslotte dat de medewerkende verwerkende bedrijven in het onderzoektijdvak tezamen 10 % respectievelijk 15 % van het betrokken product hadden aangekocht bij Russische en Amerikaanse producenten waarvoor dumping was vastgesteld. Dit betekent dat de medewerkende verwerkende bedrijven in het algemeen hoofdzakelijk een beroep deden op andere leveranciers: zij kochten 75 % van het betrokken product aan bij niet-dumpende producenten (waarvan 60 % bij de EU-bedrijfstak). Slechts één verwerkend bedrijf kocht het betrokken product uitsluitend aan bij leveranciers die dumpingprijzen toepasten, maar ook dit bedrijf is onlangs overgeschakeld op de EU-bedrijfstak.

    (163)

    Tegen deze achtergrond, en in antwoord op de eerste bewering van de verwerkende bedrijven dat zij volkomen afhankelijk zouden worden van de EU-bedrijfstak, wordt er allereerst aan herinnerd dat antidumpingrechten niet ten doel hebben de EU-markt voor invoer te sluiten, maar beogen de handel weer billijk te maken door de gevolgen van schadelijke dumping weg te nemen. Derhalve wordt niet verwacht dat de invoer uit de betrokken landen zal worden stopgezet, maar dat zij tegen prijzen zal worden voortgezet die geen dumpingprijzen zijn en die geen schade veroorzaken.

    (164)

    Dit geldt zeker voor Rusland, daar voor de belangrijkste Russische exporteur/producent, die in het onderzoektijdvak goed was voor ongeveer 75 % van de invoer uit Rusland, geen dumpingmarge werd vastgesteld en voor de andere exporteur/producent slechts een betrekkelijk geringe dumpingmarge, namelijk 11,5 %. In punt I hieronder wordt voorgesteld de thans geldende rechten op brede elektroplaat uit Rusland (van 14,7 % tot 40,1 %) te vervangen door maatregelen die gebaseerd zijn op de bevindingen van onderhavig onderzoek. Dit betekent dat de momenteel voor Rusland geldende maatregelen door zullen worden vervangen door maatregelen die in het algemeen aanzienlijk minder belastend zijn.

    (165)

    Naar verwachting zal ook de invoer uit de Verenigde Staten worden voortgezet, gezien de voortdurende vraag in de Europese Unie naar bepaalde types die wereldwijd slechts door een klein aantal producenten wordt vervaardigd.

    (166)

    Bovendien wordt verwezen naar de overwegingen 190 tot en met 193 met betrekking tot de prijsverbintenissen die de twee betrokken exporteurs/producenten hebben aangeboden, waarbij deze zich ertoe hebben verplicht het betrokken product in de Europese Unie boven een bepaalde prijs te verkopen. Derhalve wordt verwacht dat de invoer uit de betrokken landen niet zal worden stopgezet.

    (167)

    Omdat de invoer uit de betrokken landen naar verwachting zal worden voortgezet en het betrokken product nog bij andere leveranciers kan worden aangekocht, is de bewering dat antidumpingrechten tot een monopolie voor de EU-bedrijfstak zullen leiden ongegrond. Naar verwachting zal niet alleen de invoer uit de betrokken landen, maar ook die uit andere derde landen worden voortgezet. Bovendien bestaat de EU-bedrijfstak uit meer dan één producent en er zijn andere producenten in de Europese Unie (die niet onder de definitie van de EU-bedrijfstak vallen).

    (168)

    Sommige partijen voerden aan dat het monopolie van de EU-bedrijfstak betrekking had op bepaalde typen, namelijk sterk magnetische typen, die wereldwijd slechts door een zeer weinig producenten kunnen worden vervaardigd. In dat verband wordt opgemerkt dat in het kader van onderhavige antidumpingprocedure alle typen van het betrokken product als één enkel product werden beschouwd. Het onderzoek - inclusief het onderzoek naar het belang van de EU - moest derhalve worden verricht voor het betrokken product als geheel en bepaalde typen mochten niet afzonderlijk worden behandeld.

    (169)

    Het is niettemin juist dat sterk magnetische typen wereldwijd slechts door zeer weinig producenten worden vervaardigd, namelijk één producent in de Verenigde Staten, twee in Japan en één in de Europese Unie (zie hierboven). Zoals eerder vermeld, wordt verwacht dat deze producenten - inclusief de producent in de Verenigde Staten - na de instelling van antidumpingmaatregelen verder naar de Europese Unie zullen blijven uitvoeren, zij het tegen prijzen die geen dumpingprijzen zijn of die geen schade veroorzaken. Derhalve kan worden verwacht dat er ook voor deze specifieke producttypen voldoende concurrentie zal blijven.

    (170)

    Bovendien is het argument dat het niet in het belang van de Europese Unie is om maatregelen te nemen omdat bepaalde typen slechts door weinig ondernemingen worden vervaardigd geen geldige reden om te aanvaarden dat één van deze ondernemingen, in dit geval de producent in de Verenigde Staten, zijn producten tegen schadelijke dumpingprijzen in de Europese Unie verkoopt. Zoals reeds vermeld, werd voor deze producent een aanzienlijke dumpingmarge, namelijk van 47,6 %, vastgesteld. Bij het onderzoek is gebleken dat de verwerkende bedrijven in de Europese Unie een aanzienlijk deel van het betrokken product, inclusief de sterk magnetische types, bij de EU-bedrijfstak aankochten en dat de aanhoudende prijsdruk door dumping tot bedrijfssluitingen in de Europese Unie kon leiden. Indien geen antidumpingmaatregelen worden genomen kan niet worden uitgesloten dat de verwerkende bedrijven uitsluitend op invoer zullen zijn aangewezen, hetgeen voor de concurrentie en voor de verwerkende bedrijven zeker nadelig zal zijn.

    (171)

    Dat de prijzen van het betrokken product in de Europese Unie kunnen stijgen indien antidumpingmaatregelen worden genomen, wordt erkend. Aangezien het doel van de maatregelen is een eind te maken aan schadelijke dumping kan inderdaad worden verwacht dat antidumpingmaatregelen de prijzen in het algemeen zullen doen stijgen. Verwacht wordt evenwel dat deze prijsstijging beperkt zal blijven.

    (172)

    Er zullen immers talrijke leveranciers overblijven op wier producten geen maatregelen van toepassing zijn en waardoor concurrentie verzekerd blijft. Zoals reeds vermeld, zullen de antidumpingmaatregelen op basis van de bevindingen van onderhavig onderzoek voor Rusland in het algemeen minder zwaar zijn (namelijk vier maal lager zijn) dan de thans geldende maatregelen (zie de overwegingen 194 en 195).

    (173)

    Voor de Verenigde Staten zal door toepassing van de „regel van het laagste recht” slechts het schadelijke deel van de dumpingmarge verdwijnen, waardoor het betrokken product uit de Verenigde Staten verkocht zal kunnen worden tegen een gemiddelde prijs die nog steeds lager is dan de prijs in 2002.

    (174)

    De bewering dat antidumpingmaatregelen tot tekorten zullen leiden moet ook worden weerlegd. Zoals hierboven reeds vermeld, wordt verwacht dat de invoer ook na de instelling van antidumpingmaatregelen zal worden voortgezet. Bovendien was de productiecapaciteit van de EU-bedrijfstak in het onderzoektijdvak groter dan het totale verbruik in de Europese Unie. Ook kan worden verwacht dat de EU-bedrijfstak, indien in de Europese Unie opnieuw billijke prijzen worden toegepast, opnieuw meer op de binnenlandse markt zal verkopen en zijn export verminderen.

    (175)

    Sommige belanghebbenden voerden aan dat de productiecapaciteit in de Europese Unie door de sluiting van het Italiaanse bedrijf is verlaagd, waardoor een tekort op de EU-markt kan ontstaan. Dit is evenwel een twijfelachtig argument daar dit eerder oproept tot bescherming van de EU-bedrijfstak tegen dumping om te voorkomen dat nog meer ondernemingen moeten sluiten en de productiecapaciteit nog verder vermindert.

    (176)

    Bovendien wordt erop gewezen dat de totale productiecapaciteit van de EU-bedrijfstak, zelfs na de aangekondigde bedrijfssluiting, nog steeds groter zal zijn dan de vraag in de Europese Unie in het onderzoektijdvak en dat de overblijvende EU-producenten voornemens zijn in productiecapaciteit te investeren om verder een voldoende aanbod op de EU-markt te garanderen. Billijke concurrentie en een redelijke prijs op de EU-markt zullen leiden tot een herstel van de EU-bedrijfstak, waardoor deze weer meer investeringen zal kunnen doen en meer op de EU-markt kan gaan verkopen.

    (177)

    Tenslotte wordt erop gewezen dat de verwerkende bedrijven de meeste bovenstaande argumenten reeds hebben aangevoerd in het kader van de vorige onderzoeken die tot de instelling van antidumpingmaatregelen op brede elektroplaat uit Rusland hebben geleid. Deze argumenten werden destijds als ongegrond afgewezen of omdat niet werd aangetoond dat antidumpingmaatregelen tegen het algemene belang van de Europese Unie waren. In het kader van onderhavig onderzoek konden de verwerkende bedrijven niet aantonen dat de antidumpingmaatregelen de negatieve gevolgen hebben gehad die zij destijds verwachtten. Daarom wordt ook nu verwacht dat maatregelen, gebaseerd op de bevindingen van onderhavig onderzoek, geen aanmerkelijk nadelige gevolgen voor de verwerkende bedrijven zullen hebben.

    (178)

    Om al deze redenen kan worden geconcludeerd dat de bedrijven die het betrokken product verwerken over het geheel genomen niet uitsluitend van de EU-bedrijfstak afhankelijk zullen zijn indien antidumpingmaatregelen worden vastgesteld, dat deze maatregelen in veel gevallen geen rechtstreekse - of slechts beperkte - gevolgen zullen hebben voor de prijs waartegen de verwerkende bedrijven het betrokken product aankopen en dat er in de toekomst in het algemeen geen tekort aan dat product op de EU-markt zal zijn.

    3.   Belang van onafhankelijke importeurs

    (179)

    Slechts één onafhankelijke importeur heeft medewerking verleend. Deze maakte bezwaar tegen de instelling van antidumpingmaatregelen omdat hij het betrokken product dan niet meer zou kunnen verhandelen. Daar deze importeur het betrokken product slechts invoert uit één van de betrokken landen, kan worden verwacht dat hij rechtstreeks door de instelling van maatregelen getroffen zal worden. Niettemin zou deze importeur nog kunnen aankopen bij andere leveranciers, die niet onder de maatregelen vallen. Bovendien blijkt dat ongeveer 75 % van de omzet van deze importeur geen betrekking heeft op het betrokken product. Deze gegevens in aanmerking genomen, wordt geoordeeld dat de nadelige gevolgen van de antidumpingmaatregelen waarschijnlijk tamelijk beperkt zullen zijn. Aangezien geen enkele andere importeur heeft aangevoerd dat hij nadeel zou ondervinden van de instelling van antidumpingmaatregelen, kan worden geconcludeerd dat de gevolgen voor de importeurs in het algemeen niet ernstig zullen zijn.

    (180)

    Er wordt op gewezen dat het lage niveau van medewerking van de importeurs wordt verklaard door het feit dat de verwerkende bedrijven het betrokken product meestal zelf invoeren en daarom wordt ook naar bovenstaande conclusies verwezen.

    4.   Conclusie

    (181)

    Er wordt verwacht dat de EU-bedrijfstak door antidumpingmaatregelen in staat zal zijn opnieuw grotere hoeveelheden van het betrokken product met winst op de EU-markt te verkopen en een groter marktaandeel te verwerven. Er werd vastgesteld dat de invoer met dumping in hoge mate bijdroeg tot de gefaseerde sluiting van een bedrijf dat deel uitmaakt van de EU-bedrijfstak; gezien de ongunstige situatie waarin de EU-bedrijfstak zich in het algemeen bevindt bestaat het gevaar dat de EU-producenten sommige productielijnen of zelfs alle productiefaciliteiten zullen moeten sluiten en een deel van hun werknemers zullen moeten ontslaan indien geen maatregelen worden genomen. Enkele nadelige gevolgen, zoals prijsstijgingen voor de verwerkende bedrijven, zullen waarschijnlijk niet kunnen worden uitgesloten, maar verwacht wordt dat de omvang hiervan beperkt zal blijven. Een andere overweging is dat het ook in het belang van de verwerkende bedrijven is dat er op de EU-markt gezonde en concurrerende producenten zijn die niet langer wordt geschaad door onbillijke handelspraktijken.

    (182)

    Gezien het geringe aantal leveranciers wereldwijd is het ook in het belang van de verwerkende bedrijven in de Europese Unie dat de EU-producenten niet verder door invoer met dumping worden verzwakt, hetgeen tot een verdere afname van de activiteiten van de die producenten zou kunnen leiden en een steeds grotere afhankelijkheid van invoer.

    H.   DEFINITIEVE ANTIDUMPINGMAATREUELEN

    (183)

    Gelet op de conclusies inzake dumping, daaruit voortvloeiende schade en het belang van de Europese Unie moeten maatregelen worden genomen ten aanzien van de invoer van het betrokken product uit de Verenigde Staten en Rusland.

    1.   Schademarge

    (184)

    De definitieve antidumpingrechten moeten toereikend zijn om een einde te maken aan de schade die de EU-bedrijfstak door de invoer met dumping lijdt, maar mogen de dumpingmarges niet overschrijden. Bij de berekening van de hoogte van het recht waarbij de gevolgen van invoer met dumping worden geneutraliseerd, werd ervan uitgegaan dat de maatregelen de EU-bedrijfstak in staat moeten stellen zijn kosten te dekken en een winst voor belasting te maken die redelijkerwijze, in normale concurrentie-omstandigheden, op de verkoop van het betrokken product kan worden gemaakt, dat wil zeggen in afwezigheid van invoer met dumping.

    (185)

    Op basis van de beschikbare gegevens werd vastgesteld dat een winst van 5 % over de omzet - die door de EU-bedrijfstak in 2001 werd gehaald - beschouwd kon worden als de passende winst die de EU-bedrijfstak in afwezigheid van schadeveroorzakende dumping zou kunnen maken. Deze winstmarge werd ook in aanmerking genomen bij de vaststelling van de schademarge in het kader van het onderzoek dat tot de instelling van de momenteel geldende maatregelen ten aanzien van brede elektroplaat uit Rusland heeft geleid. De noodzakelijke prijsverhoging werd berekend door vergelijking van de gewogen gemiddelde invoerprijs (vastgesteld bij de berekening van de prijsonderbieding) met de niet-schadelijke prijs van de EU-bedrijfstak op de EU-markt in hetzelfde handelsstadium. De niet-schadelijke prijs werd vastgesteld door de verkoopprijs van iedere onderneming die deel uitmaakt van de EU-bedrijfstak op een kostendekkend niveau te brengen en aan deze prijs bovenvermelde winstmarge toe te voegen. Het verschil werd vervolgens uitgedrukt in procenten van de totale cif-waarde bij invoer.

    2.   Definitieve rechten

    (186)

    Gelet op het voorgaande wordt overeenkomstig artikel 9, lid 4, van de basisverordening geoordeeld dat op het betrokken product uit Rusland en de Verenigde Staten een definitief antidumpingrecht moet worden ingesteld dat volgens de „regel van het laagste recht” gelijk moet zijn aan de dumpingmarge, of aan de schademarge indien deze lager is.

    (187)

    Op deze basis dienen de definitieve rechten als volgt te zijn:

    Land

    Onderneming

    Anti-dumping-recht

    Verenigde Staten van Amerika

    AK Steel Corporation

    31,5 %

     

    Alle andere ondernemingen

    37,8 %

    Rusland

    Novolipetsk Iron & Steel Corporation (NLMK)

    11,5 %

     

    Viz Stal

    0 %

     

    Alle andere ondernemingen

    11,5 %

    (188)

    De bij deze verordening vastgestelde individuele antidumpingrechten voor bepaalde ondernemingen zijn gebaseerd op de bevindingen van onderhavig onderzoek. Zij weerspiegelen de situatie die bij het onderzoek voor die ondernemingen werd vastgesteld. Deze rechten (in tegenstelling tot het residuele recht dat „voor alle ondernemingen” in het land geldt) zijn dus uitsluitend van toepassing op producten uit het betrokken land die door de genoemde ondernemingen (rechtspersonen) zijn geproduceerd. Producten die door andere ondernemingen zijn geproduceerd die niet specifiek, met naam en adres, in het dispositief van deze verordening zijn genoemd, met inbegrip van ondernemingen die banden hebben met de specifiek genoemde ondernemingen, komen niet voor deze rechten in aanmerking. Op deze ondernemingen is het recht van toepassing dat voor „alle andere ondernemingen” geldt.

    (189)

    Verzoeken in verband met de toepassing van voor bepaalde ondernemingen geldende antidumpingrechten (bijv. na de naamswijziging van een onderneming of na de oprichting van nieuwe productie- of verkoopmaatschappijen) dienen aan de Commissie te worden gericht, onder opgave van alle relevante gegevens, met name indien deze naamswijziging of de oprichting van nieuwe productie- of verkoopmaatschappijen verband houdt met wijzigingen in de activiteiten van de onderneming op het gebied van productie en de verkoop in binnen- en buitenland. Indien gerechtvaardigd zal de verordening worden gewijzigd door bijwerking van de lijst van ondernemingen die voor een individueel recht in aanmerking komen.

    3.   Verbintenissen

    (190)

    Een Amerikaanse en een Russische exporteur hebben een prijsverbintenis aangeboden overeenkomstig artikel 8, lid 1, van de basisverordening.

    (191)

    De Commissie oordeelt dat de verbintenissen die werden aangeboden door AK Steel Corporation en NMLK kunnen worden aanvaard daar hierdoor een einde wordt gemaakt aan de schadelijke gevolgen van de dumping. Bovendien hebben de ondernemingen zich ertoe verplicht de Commissie regelmatig nauwkeurige verslagen toe te zenden zodat deze kan toezien op de naleving van de verbintenissen. Bovendien is de structuur van de ondernemingen van dien aard dat de kans op ontduiking van de verbintenissen minimaal wordt geacht.

    (192)

    Om de naleving van de verbintenissen kunnen controleren moet, wanneer de aangifte voor het vrije verkeer wordt ingediend en vrijstelling van het antidumpingrecht aangevraagd, een handelsfactuur worden voorgelegd die de in de bijlage opgenomen gegevens bevat, zodat de douane kan nagaan dat de zendingen met de handelsdocumenten overeenstemmen. Indien een dergelijke factuur niet wordt voorgelegd of niet overeenstemt met de bij de douane aangebrachte goederen is het toepasselijke antidumpingrecht verschuldigd.

    (193)

    Indien de verbintenis niet wordt nagekomen, indien vermoed wordt dat ze niet wordt nagekomen of indien ze wordt ingetrokken, kan overeenkomstig artikel 8, leden 9 en 10, van de basisverordening, het antidumpingrecht worden geheven.

    I.   CONCLUSIE INZAKE RUSLAND

    (194)

    Zoals in overweging 3 vermeld, werd een tussentijdse herzieningsprocedure ingeleid om de definitieve antidumpingmaatregelen ten aanzien van brede elektroplaat uit Rusland zo nodig te kunnen wijzigen of intrekken. De reden hiervoor was dat dit product onder de productomschrijving van onderhavige procedure valt betreffende de invoer van gewalste platte producten met georiënteerde korrel van siliciumstaal uit de Verenigde Staten en Rusland.

    (195)

    Volgens de bevindingen en conclusies van onderhavig onderzoek moeten antidumpingmaatregelen worden vastgesteld ten aanzien van elektroplaat met georiënteerde korrel van alle breedtes, zoals beschreven in overweging 3, uit onder meer Rusland. Daar deze maatregelen ook betrekking zullen hebben op brede elektroplaat met georiënteerde korrel behoeven de bij Verordening (EG) nr. 151/2003 ingestelde maatregelen niet te worden gehandhaafd en moeten ze dus worden ingetrokken,

    HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    Artikel 1

    1.   Er worden definitieve antidumpingrechten ingesteld op gewalste platte producten met georiënteerde korrel van siliciumstaal (transformatorstaal), ingedeeld onder de GN-codes 7225 11 00 (producten met een breedte van 600 mm of meer) en 7226 11 00 (producten met een breedte van minder dan 600 mm), uit de Verenigde Staten van Amerika en Rusland.

    2.   De definitieve antidumpingrechten op het in lid 1 beschreven product, die van toepassing zijn op de nettoprijs vrij grens Europese Unie, vóór inklaring, zijn als volgt voor onderstaande ondernemingen:

    Land

    Onderneming

    Antidum-pingrecht

    Aanvullen-de Taric code

    Verenigde Staten van Amerika

    AK Steel Corporation - 703, Curtis Street, Middletown, Ohio

    31,5 %

    A669

     

    Alle andere ondernemingen

    37,8 %

    A999

    Rusland

    Novolipetsk Iron & Steel Corporation (NLMK) - 2, Metallurgov sq., Lipetsk

    11,5 %

    A670

     

    Viz Stal - 28, Kirov Street, Ekaterinburg

    0 %

    A516

     

    Alle andere ondernemingen

    11,5 %

    A999

    3.   Tenzij anders vermeld zijn de bepalingen betreffende douanerechten van toepassing.

    Artikel 2

    1.   Er wordt vrijstelling verleend van de bij artikel 1 ingestelde antidumpingrechten, mits de goederen zijn vervaardigd, verzonden en gefactureerd door een onderneming waarvan de Commissie een verbintenis heeft aanvaard en waarvan de naam is vermeld in het desbetreffende besluit van de Commissie, zoals eventueel gewijzigd, en mits ze zijn ingevoerd overeenkomstig de bepalingen van de verordening of het besluit van de Commissie.

    2.   De in lid 1 bedoelde goederen zijn vrijgesteld van het antidumpingrecht op voorwaarde dat

    a)

    de goederen die bij de douane worden aangegeven en aangeboden nauwkeurig overeenstemmen met de in artikel 1, lid 1, gegeven beschrijving

    b)

    bij de aangifte voor het vrije verkeer een handelsfactuur wordt overgelegd die ten minste de in de bijlage vermelde gegevens bevat

    c)

    de bij de douane aangegeven en aangeboden goederen nauwkeurig overeenstemmen met de beschrijving in de handelsfactuur.

    Artikel 3

    Verordening (EG) nr. 151/2003 wordt ingetrokken.

    Artikel 4

    Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

    Gedaan te Brussel, 19 augustus 2005

    Voor de Raad

    De voorzitter

    J. STRAW


    (1)  PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 461/2004 (PB L 77 van 13.3.2004, blz. 12).

    (2)  PB C 144 van 28.5.2004, blz. 2

    (3)  PB L 25 van 30.1.2003, blz. 7, laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 990/2004 (PB L 182 van 19.5.2004, blz. 5).

    (4)  PB L 183 van 20.5.2004, blz. 10.

    (5)  PB L 344 van 20.11.2004, blz. 21.

    (6)  Verordening (EG) van de Raad nr. 2155/97 (PB L 298 van 01.11.1997, blz. 1).

    (7)  PB L 25 van 30.1.2003, blz. 12, overweging (50).

    (8)  zaak Sinochem (T-161/94)


    BIJLAGE

    Gegevens die moeten worden vermeld op handelsfacturen behorende bij goederen waarop een verbintenis van toepassing is

    1.

    Het opschrift „COMMERCIAL INVOICE„ ACCOMPANYING GOODS „SUBJECT TO AN UNDERTAKING”

    2.

    De naam van de onderneming die de handelsfactuur heeft opgesteld.

    3.

    Het factuurnummer

    4.

    De datum van afgifte van de factuur.

    5.

    De aanvullende Taric-code waaronder de op de factuur vermelde goederen aan de grens van de Europese Unie bij de douane worden aangegeven (zoals vermeld in de verordening waarbij het antidumpingrecht werd ingesteld).

    6.

    Een nauwkeurige omschrijving van de goederen, met inbegrip van:

    - het ’productcodenummer’ of PCN;

    - de technische specificatie van het PCN zoals beschreven in bijlage I,

    - de „company product code” (CPC),

    - de GN-code;

    - de hoeveelheid (in kg/ton);

    7.

    De verkoopvoorwaarden, met inbegrip van:

    - de prijs per kg/ton,

    - de betalingsvoorwaarden,

    - de leveringsvoorwaarden,

    - het totaal van de kortingen.

    8.

    De naam van de onderneming die als importeur optreedt en die de rechtstreekse ontvanger is van de factuur.

    9.

    De naam van de werknemer van de onderneming die de factuur heeft opgesteld alsmede de hiernavolgende ondertekende verklaring:

    „Ondergetekende bevestigt dat de verkoop voor rechtstreekse uitvoer naar de Europese Unie van de goederen waarop deze factuur betrekking heeft plaatsvindt in het kader en op de voorwaarden van de verbintenis die werd aangeboden door [NAAM VAN DE ONDERNEMING] en door de Commissie bij Besluit 2005/622/EG werd aanvaard. Hij/zij verklaart dat de in deze factuur verstrekte informatie juist en volledig is.”


    27.8.2005   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    L 223/27


    VERORDENING (EG) Nr. 1372/2005 VAN DE RAAD

    van 19 augustus 2005

    tot beëindiging van de antidumpingprocedure betreffende de invoer van styreen-butadieen-styreen thermoplastisch rubber uit de Republiek Korea en Rusland en tot beëindiging van de tussentijdse procedure voor de eventuele herziening van de antidumpingrechten op styreen-butadieen-styreen thermoplastisch rubber uit Taiwan en tot intrekking van die rechten

    DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

    Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1)(hierna „de basisverordening” genoemd), met name op artikel 9,

    Gelet op het voorstel dat door de Commissie na overleg met het Raadgevend Comité werd ingediend,

    Overwegende hetgeen volgt:

    A.   PROCEDURE

    1.   Geldende maatregelen

    (1)

    In september 2000 heeft de Raad bij Verordening (EG) nr. 1994/2000 (2) en nr. 1993/2000 (3) definitieve compenserende rechten van 1 % tot 8,2 % respectievelijk definitieve antidumpingrechten ingesteld op styreen-butadieen-styreen thermoplastisch rubber („SBS”) uit Taiwan.

    (2)

    De definitieve antidumpingrechten voor de exporteurs/producenten in Taiwan, in procenten van de cif-waarde, grens Europese Unie, bedroegen:

    Lee Chang Yung Chemical Industry Corp., Taipei 5,3 %

    Chi Mei Corp., Tainan 9,1 %

    Niet-medewerkende exporteurs/producenten 20,0 %

    2.   Onderhavige onderzoeken

    (3)

    Op 28 mei 2004 heeft de Commissie overeenkomstig artikel 5 van de basisverordening met een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie  (4)(hierna „het bericht van inleiding” genoemd) de inleiding aangekondigd van een antidumpingprocedure ten aanzien van de invoer van SBS uit de Republiek Korea (hierna „Korea” genoemd) en Rusland.

    (4)

    Op dezelfde dag heeft de Commissie overeenkomstig artikel 11, lid 3 van de basisverordening met een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie  (5) de inleiding aangekondigd van een tussentijdse herziening van de definitieve antidumpingrechten die bij Verordening (EG) nr. 1993/2000 van de Raad waren ingesteld op de invoer van SBS uit Taiwan.

    (5)

    Het antidumpingonderzoek werd geopend na een klacht die was ingediend op 13 april 2004 door de Europese Raad van de Bonden van de chemische nijverheid (hierna „CEFIC” of de „klagende partij” genoemd) namens producenten die goed zijn voor 100 % van de productie van SBS in de Europese Unie. De klacht bevatte bewijzen van dumping in verband met het betrokken product en van de aanmerkelijke schade die daarvan het gevolg was en deze werden toereikend geacht om de inleiding van een procedure te rechtvaardigen.

    (6)

    De tussentijdse herziening was gebaseerd op een verzoek dat werd ingediend door CEFIC en bewijzen bevatte dat de dumping en schade zich herhaalden en dat de geldende maatregelen niet langer volstonden om aan de tot schade leidende dumping het hoofd te bieden.

    3.   Partijen bij de procedure

    (7)

    De Commissie brachten de volgende partijen officieel op de hoogte van de inleiding van de procedures: de exporteurs/producenten in Korea, Rusland en Taiwan, de betrokken importeurs/handelaren en hun organisaties, leveranciers en verwerkende bedrijven, de vertegenwoordigers van de betrokken exporterende landen en de producenten van de Europese Unie die de klacht indienden. De belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld om binnen de termijnen die in de berichten van inleiding werden vastgesteld hun standpunten schriftelijk bekend te maken en te verzoeken te worden gehoord.

    (8)

    Rekening houdend met het grote aantal importeurs van SBS dat in de klacht en het verzoek was vermeld werd in de berichten van inleiding overwogen gebruik te maken van een steekproef met het oog op de vaststelling van de schade overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening.

    (9)

    Om de diensten van de Commissie in staat te stellen te beslissen of een steekproef nodig was en, indien dat het geval was, deze samen te stellen werden alle importeurs verzocht zich bij de Commissie bekend te maken en de in de berichten van inleiding vermelde basisgegevens te verstrekken over hun werkzaamheden in verband met SBS in de steekproefperiode (1 april 2003 tot en met 31 maart 2004). Na onderzoek van de door de importeurs verstrekte gegevens en rekening houdend met het geringe aantal reacties op de vragenlijst, werd besloten dat een steekproef niet nodig was.

    (10)

    Er werden vragenlijsten gezonden aan alle betrokken partijen en aan alle andere ondernemingen die zich binnen de termijnen die in de berichten van inleiding vastgesteld waren bekendmaakten.

    (11)

    Er werden antwoorden ontvangen van één Koreaanse exporteur/producent, één Russische onderneming en twee met deze onderneming verbonden Russische ondernemingen, vier Taiwanese producenten, vier EU-producenten en vier niet verbonden importeurs. Er werden geen antwoorden ontvangen van verwerkende bedrijven.

    (12)

    De diensten van de Commissie verzamelden en verifieerden alle gegevens die zij voor de vaststelling van dumping, de daaruit voortvloeiende schade en het belang van de Europese Unie noodzakelijke achtten. Overeenkomstig artikel 16, lid 1 van de basisverordening vonden controlebezoeken plaats in de volgende bedrijven:

    a)

    Producenten in de Europese Unie

    Dynasol Elastomeros SA, Madrid, Spanje

    Kraton Polymers International Ltd, Londen, Verenigd Koninkrijk

    Polimeri Europa S.p.A., Milaan, Italië

    SA Petrofina NV Brussel, België (vroeger Atofina Elastomers NV)

    b)

    Exporteur/producent in Korea

    Korea Kumho Petrochemicals Co., Ltd, Seoul

    c)

    Exporteur/producent in Rusland

    SIBUR groep:

    Openbare naamloze vennootschap „Sibirsko-Uralskaya Neftegazohimicheskaya Companiya” („SIBUR”), Moskou

    Gazexport, vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, Moskou

    Naamloze vennootschap Voronezhsyntezkauchuk, Voronezh

    (13)

    Uit het onderzoek bleek dat slechts één Russische onderneming, JSC Voronezhsyntezkauchuk, het betrokken product vervaardigde terwijl JSC SIBUR hoofdzakelijk verantwoordelijk was voor de binnenlandse verkoop en de levering van de grondstoffen. Gazexport bleek verantwoordelijk voor de uitvoer gedurende het grootste gedeelte van het onderzoektijdvak. In het kader van onderhavig onderzoek zullen de drie verbonden Russische ondernemingen dus beschouwd worden als één onderneming, namelijk de „SIBUR groep”.

    d)

    Exporteurs/producenten in Taiwan

    Chi Mei Corp., Tainan

    Lee Chang Yung Chemical Industry Corp., Taipei

    e)

    Niet verbonden importeurs

    Guzman Cauchos S.L., Valencia, Spanje

    Monumenta Import Export GmbH, Troisdorf, Duitsland

    Tecnopolimeri S.p.A., Seregno, Italië

    4.   Voorlopige maatregelen

    (14)

    Omdat bepaalde aspecten in verband met schade, oorzakelijk verband en het belang van de Europese Unie verder dienden te worden onderzocht - en met name gezien de verbanden met de parallelle procedure voor de eventuele herziening van de antidumpingmaatregelen ten aanzien van SBS uit Taiwan - werden geen voorlopige antidumpingmaatregelen ingesteld op SBS uit Korea en Rusland. Alle partijen werden niettemin op de hoogte gebracht van de voorlopige bevindingen van het onderzoek en konden hierover binnen een bepaalde termijn opmerkingen maken; met de mondelinge en schriftelijke opmerkingen van de belanghebbenden werd rekening gehouden.

    5.   Vervolg van de procedure

    (15)

    De diensten van de Commissie verzamelden en verifieerden verder alle gegevens die zij voor de definitieve bevindingen noodzakelijk achtten met name met betrekking tot de invoer van SBS uit Taiwan.

    (16)

    Vervolgens werden alle partijen op de hoogte gebracht van de voornaamste gegevens en overwegingen op basis waarvan de Commissie voornemens was aan te bevelen:

    de procedure betreffende SBS uit Korea en Rusland te beëindigen en

    Verordening (EG) nr. 1993/2000 tot instelling van definitieve antidumpingrechten op SBS uit Taiwan in te trekken.

    (17)

    De partijen konden hierover binnen een bepaalde termijn opmerkingen maken. De mondelinge en schriftelijke opmerkingen werden onderzocht en de bevindingen indien van toepassing hieraan aangepast.

    6.   Onderzoektijdvak

    (18)

    Het onderzoek naar de dumping en schade had betrekking op de periode van 1 april 2003 tot 31 maart 2004 („het onderzoektijdvak”). Het onderzoek naar de ontwikkelingen die tot de schade leidden had betrekking op de periode van 1 januari 2000 tot het eind van het onderzoektijdvak („de beoordelingsperiode”).

    B.   PRODUCT

    1.   Betrokken product

    (19)

    Het onderzoek heeft betrekking op styreen-butadieen-styreen thermoplastisch rubber dat momenteel wordt ingedeeld onder de GN-codes ex 4002 19 00, ex 4002 99 10 en ex 4002 99 90.

    (20)

    SBS is een triblokcopolymeer dat hoofdzakelijk uit monomeer styreen en butadieen wordt vervaardigd. Het komt voor in droge vorm of, indien bij de fabricage olie werd toegevoegd, als „oil-extended” (met olie verdund) SBS. Bovendien zijn er verschillende soorten SBS met uiteenlopende specificaties (bijvoorbeeld wat betreft de styreen-butadieenverhouding, het oliegehalte of de symmetrie van de chemische structuur). Hoewel vele soorten SBS mogelijk zijn, hebben zij steeds dezelfde fysische basiskenmerken en dezelfde toepassingen, zoals het warm vervormen van bitumen voor wegasfalt en bitumineuze dakbedekkingen, het heeft technische toepassingen en wordt gebruikt in de schoenindustrie, bij de modificatie van kunststoffen en de vervaardiging van lijmen. Al deze soorten worden in het kader van dit onderzoek derhalve als één enkel product beschouwd.

    (21)

    Bij de controles ter plaatse werd vastgesteld dat een onderneming in het onderzoektijdvak styreen-isopreen-styreen blokpolymeer („SIS”) naar de Europese Unie had uitgevoerd, maar dit product valt niet onder de definitie van het betrokken product. SIS heeft een andere fysische samenstelling dan SBS, aangezien het monomeer in het middenblok van het polymeer isopreen is en geen butadieen. Er is dus geen sprake van dezelfde fysische kenmerken en bijgevolg is onderhavige procedure niet op SIS van toepassing.

    2.   Soortgelijk product

    (22)

    SBS dat in Korea, Rusland en Taiwan wordt vervaardigd en aldaar op de binnenlandse markt wordt verkocht alsmede SBS dat door de EU-producenten wordt vervaardigd en in de Europese Unie wordt verkocht beantwoorden aan de definitie van het betrokken product en hebben dezelfde fysische en chemische basiskenmerken en worden voor dezelfde doeleinden gebruikt. Deze producten zijn dus soortgelijke producten in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening.

    C.   DUMPING

    1.   Algemene methode

    (23)

    De hieronder beschreven algemene methode werd toegepast op alle exporteurs/producenten in Korea, Rusland en Taiwan. In de bevindingen inzake dumping uit die landen komen derhalve slechts de kwesties aan bod die voor ieder land specifiek zijn.

    2.   Normale waarde

    (24)

    Overeenkomstig artikel 2, lid 2, van de basisverordening gingen de diensten van de Commissie voor iedere medewerkende exporteur/producent eerst na of zijn totale binnenlandse verkoop van SBS representatief was, d.w.z. of zijn totale binnenlandse verkoop minstens 5 % uitmaakte van zijn totale uitvoer naar de Europese Unie. Vervolgens identificeerden de diensten van de Commissie de soorten die op de binnenlandse markt waren verkocht door de ondernemingen met een binnenlandse verkoop die in zijn geheel representatief was en die identiek waren of rechtstreeks vergelijkbaar met de naar de Europese Unie uitgevoerde soorten.

    (25)

    Voor iedere op de binnenlandse markt verkochte soort die rechtstreeks vergelijkbaar was met een soort die naar de Europese Unie was uitgevoerd, werd nagegaan of de binnenlandse verkoop voldoende representatief was in de zin van artikel 2, lid 2, van de basisverordening. De binnenlandse verkoop van een bepaalde soort SBS werd voldoende representatief geacht indien de totale binnenlandse verkoop van die soort in het onderzoektijdvak 5 % of meer bedroeg van de totale uitvoer van die soort naar de Europese Unie.

    (26)

    Vervolgens gingen de diensten van de Commissie na of iedere soort SBS die in voldoende hoeveelheden op de binnenlandse markt was verkocht ook verkocht was in het kader van normale handelstransacties overeenkomstig artikel 2, lid 4, van de basisverordening; hiertoe stelden zij voor de betrokken soort het aandeel vast van de winstgevende verkoop aan onafhankelijke afnemers. Wanneer meer dan 80 % van die soort was verkocht tegen een nettoprijs die gelijk was aan of hoger dan de berekende productiekosten en de gewogen gemiddelde prijs van die soort gelijk was aan of hoger was dan de productiekosten, werd de normale waarde gebaseerd op de werkelijke binnenlandse prijs (het gewogen gemiddelde van de prijzen bij de al dan niet winstgevende verkoop) in het onderzoektijdvak. Wanneer de winstgevende verkoop van een soort 80 % of minder bedroeg van de totale verkoop van die soort of wanneer de gewogen gemiddelde prijs van die soort lager was dan de productiekosten werd de normale waarde gebaseerd op de gewogen gemiddelde prijs van uitsluitend de winstgevende verkoop van die soort, mits deze verkoop minstens 10 % van de totale verkoop bedroeg.

    (27)

    Wanneer de winstgevende verkoop van een soort minder bedroeg dan 10 % van de totale verkoop van die soort, werd geoordeeld dat deze soort niet in voldoende hoeveelheden was verkocht en dat de binnenlandse prijs geen geschikte basis was voor de vaststelling van de normale waarde. Wanneer geen gebruik kon worden gemaakt van de binnenlandse prijzen van een door een exporteur/producent verkochte soort om de normale waarde vast te stellen, werd geoordeeld dat de normale waarde van die soort moest worden geconstrueerd.

    (28)

    Deze normale waarde werd vervolgens overeenkomstig artikel 2, lid 3, van de basisverordening geconstrueerd door aan de - zo nodig gecorrigeerde- fabricagekosten van de uitgevoerde soort een redelijk bedrag toe te voegen voor verkoopkosten, algemene en administratieve kosten („VAA-kosten”) en winst. Hiertoe ging de Commissie na of de gegevens over VAA-kosten en de winst op binnenlandse markt betrouwbaar waren.

    (29)

    De binnenlandse VAA-kosten werden betrouwbaar geacht indien de totale binnenlandse verkoop van de betrokken onderneming representatief was in vergelijking met de uitvoer naar de Europese Unie. Voor de winst op de binnenlandse verkoop werd uitgegaan van de binnenlandse verkoop van de soorten die in het kader van normale handelstransacties waren verkocht. Hierbij werd de hierboven uiteengezette methode toegepast.

    3.   Exportprijs

    (30)

    In alle gevallen waarin het betrokken product rechtstreeks werd geleverd aan onafhankelijke afnemers in de Europese Unie werd de exportprijs vastgesteld overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening, d.w.z. op basis van de werkelijk betaalde of te betalen prijzen.

    4.   Vergelijking

    (31)

    De normale waarde en de exportprijzen werden vergeleken af fabriek. Om een billijke vergelijking van de normale waarde met de exportprijs mogelijk te maken, werden correcties toegepast om rekening te houden met verschillen die gevolgen hadden voor de vergelijkbaarheid van de prijzen overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening. De correcties werden toegestaan in alle gevallen waarin de verzoeken hiertoe redelijk en accuraat bleken en met bewijsmateriaal waren gestaafd.

    5.   Dumpingmarge

    (32)

    Overeenkomstig artikel 2, lid 11, van de basisverordening werd voor iedere exporteur/producent de gewogen gemiddelde normale waarde vergeleken met de gewogen gemiddelde exportprijs.

    6.   Korea

    (33)

    Er werden antwoorden op de vragenlijst ontvangen van één Koreaanse exporteur/producent. Het onderzoek toonde aan dat de totale binnenlandse verkoop van de Koreaanse onderneming representatief was. Bovendien vertegenwoordigde de totale binnenlandse verkoop van iedere soort SBS die door de onderneming werd verkocht 5 % of meer van de totale uitvoer van die soort naar de Europese Unie en deze binnenlandse verkoop kon derhalve als representatief worden beschouwd.

    6.1.   Normale waarde

    (34)

    Voor de vaststelling van de normale waarde kon voor twee productsoorten gebruik worden gemaakt van de binnenlandse prijzen. Voor drie productsoorten werd de normale waarde uitsluitend op de winstgevende verkoop gebaseerd. Voor vijf productsoorten was minder dan 10 % van de binnenlandse verkoop winstgevend in het onderzoektijdvak: in deze gevallen heeft de Commissie de normale waarde geconstrueerd overeenkomstig artikel 2, lid 3, van de basisverordening aan de hand van de eigen fabricagekosten van de exporteur/producent vermeerderd met een redelijk bedrag voor VAA-kosten en winst. Voor de VAA-kosten werd gebruik gemaakt van de eigen VAA-kosten van de onderneming aangezien haar binnenlandse verkoop van het betrokken product representatief was in de zin van artikel 2, lid 2, van de basisverordening. Voor de winstmarge werd overeenkomstig artikel 2, lid 6, eerste zin, van de basisverordening gebruik gemaakt van de winst die bij de binnenlandse verkoop in het kader van normale handelstransacties was geboekt.

    6.2.   Exportprijs

    (35)

    Aangezien het betrokken product rechtstreeks aan onafhankelijke afnemers in de Europese Unie was uitgevoerd, werden de exportprijzen vastgesteld op basis van de betaalde of te betalen prijzen bij uitvoer naar de Europese Unie overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening.

    6.3.   Vergelijking

    (36)

    Zo nodig - en indien gerechtvaardigd - vonden correcties plaats voor kostenverschillen voor: vervoer, verzekering, lossen, laden, overladen en kredietverlening. De onderneming verzocht overeenkomstig artikel 2, lid 10, onder b) van de basisverordening om een correctie op de normale waarde voor invoerrechten, hetgeen werd toegestaan omdat het betrokken product met invoerrechten was belast wanneer dat in het exportland werd verbruikt, en de invoerrechten werden terugbetaald wanneer het werd uitgevoerd.

    (37)

    De onderneming verzocht ook om een correctie voor kwantumkortingen. Bij de controle ter plaatse kon de onderneming aantonen dat de prijzen door deze kortingen waren beïnvloed. Zij kon deze evenwel niet nauwkeurig kwantificeren en aantonen dat zij rechtstreeks verband hielden met de betrokken verkoop. Overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening werd het verzoek derhalve afgewezen.

    6.4.   Dumpingmarge

    (38)

    De vastgestelde dumpingmarge, in procenten van de CIF-invoerprijs, grens Europese Unie, vóór inklaring bedraagt:

    Korea Kumho Petrochemicals Co., Ltd, Seoul: 0,95 %

    (39)

    Aangezien de dumpingmarge voor Korea Kumho Petrochemicals verwaarloosbaar is, d.w.z. minder bedraagt dan 2 %, moet de procedure ten aanzien van Korea worden beëindigd zonder de instelling van maatregelen overeenkomstig artikel 9, lid 3, van de basisverordening.

    7.   Rusland

    (40)

    Er werden antwoorden op de vragenlijsten ontvangen van drie verbonden ondernemingen en deze antwoorden werden gezamenlijk behandeld.

    7.1.   Normale waarde

    (41)

    Het onderzoek toonde aan dat de totale Russische binnenlandse verkoop representatief was en dat slechts één specifieke productsoort naar de Europese Unie werd uitgevoerd. Er werd vastgesteld dat de relevante SBS soort in toereikende hoeveelheden op de binnenlandse markt werd verkocht en dat deze verkoop als representatief kon worden beschouwd. Bovendien werd vastgesteld dat de naar de Europese Unie uitgevoerde productsoort in het kader van normale handelstransacties was verkocht. Er kon derhalve van de werkelijke prijzen op de binnenlandse markt gebruik worden gemaakt om de normale waarde vast te stellen.

    (42)

    Eén van de ondernemingen van de SIBUR-groep vervaardigde zelf de belangrijkste grondstoffen, butadieen en styreen, en kocht deze grondstoffen slechts aan wanneer er tekorten waren. Omdat de gerapporteerde gegevens over de hoeveelheden grondstoffen die de onderneming in het onderzoektijdvak zou hebben aangekocht en over de hoeveelheden die zij zelf zou hebben vervaardigd niet met elkaar strookten maakten de diensten van de Commissie overeenkomstig artikel 2, lid 5, en artikel 18, van de basisverordening gebruik van de beschikbare gegevens om de kosten van de grondstoffen voor de vaststelling van de productiekosten te berekenen; in dit geval waren dat de grootste aangekochte hoeveelheden die door de onderneming werden gerapporteerd. De totale, herziene productiekosten wijzigden evenwel de bevinding niet dat de binnenlandse prijzen een geschikte basis vormden voor de vaststelling van de normale waarde.

    (43)

    Rekening houdend met de taakverdeling tussen de betrokken ondernemingen moesten de productiekosten worden vastgesteld door samenvoeging van de relevante kosten van respectievelijk productiemaatschappij JSC Voronezhsyntezkauchuk, en JSC SIBUR.

    (44)

    Nadat de ondernemingen ervan op de hoogte waren gebracht dat geen voorlopige maatregelen zouden worden ingesteld verzochten zij om een correctie van de vastgestelde normale waarde omdat zij per vergissing hun binnenlandse verkoopprijzen inclusief de Russische BTW hadden gerapporteerd. Tijdens het controlebezoek werden de binnenlandse verkoopprijzen van één onderneming geverifieerd en bleek dat deze prijzen netto, zonder BTW, waren gerapporteerd. De binnenlandse verkoopprijzen van de tweede onderneming konden niet terdege worden geverifieerd tijdens het controlebezoek omdat de onderneming op dat ogenblik geen lijst met al haar binnenlandse transacties kon verstrekken. Nadat later alle binnenlandse prijzen waren gerapporteerd werden deze geverifieerd aan de hand van willekeurig gekozen fakturen. Op basis van deze fakturen kwamen de diensten van de Commissie tot de conclusie dat de onderneming haar relevante binnenlandse verkoopprijzen netto, zonder BTW had gerapporteerd. Voor de overige binnenlandse verkoop konden de diensten van de Commissie met betrekking tot de BTW geen controle binnen de vastgestelde termijn verrichten. Gezien het bovenstaande werd het verzoek van de hand gewezen.

    7.2.   Exportprijs

    (45)

    Aangezien het betrokken product bij uitvoer rechtstreeks werd geleverd aan onafhankelijke afnemers in de Europese Unie werd de exportprijs vastgesteld op basis van de bij uitvoer naar de Europese Unie voor het betrokken product betaalde of te betalen prijzen overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening.

    7.3.   Vergelijking

    (46)

    Zo nodig - en indien gerechtvaardigd - werden correcties toegepast voor kostenverschillen voor: lossen, laden en overladen alsmede kredietverlening, aangezien alle verkoop plaatsvond af fabriek.

    (47)

    Nadat de ondernemingen ervan op de hoogte waren gebracht dat geen voorlopige maatregelen zouden worden ingesteld verzochten zij om een correctie voor verschillen in fysische kenmerken overeenkomstig artikel 2, lid 10, onder a) van de basisverordening en voerden daarbij aan dat het SBS dat door hen werd vervaardigd van een mindere kwaliteit was dan het product dat door de EU-producenten werd vervaardigd. Tijdens het controlebezoek werd geverifieerd of - en bevestigd dat - het SBS dat in Rusland werd vervaardigd en aldaar op de binnenlandse markt werd verkocht hetzelfde product was als het SBS dat naar de Europese Unie werd uitgevoerd. Het verzoek werd derhalve afgewezen overeenkomstig artikel 2, lid 10, onder a) van de basisverordening.

    7.4.   Dumpingmarges

    (48)

    De vastgestelde dumpingmarge, uitgedrukt in percenten van de CIF invoerprijs, grens Europese Unie vóór inklaring, bedraagt:

    SIBUR-groep, Rusland: 31,7 %

    8.   Taiwan

    (49)

    Er werden antwoorden op de vragenlijsten ontvangen van vier producenten van SBS in Taiwan. Uit de antwoorden bleek dat slechts de twee ondernemingen waarvoor individuele antidumpingrechten golden het betrokken product in het onderzoektijdvak naar de Europese Unie hadden uitgevoerd.

    8.1.   Normale waarde

    (50)

    Voor één onderneming toonde het onderzoek aan dat alle binnenlandse verkoop representatief was en dat slechts een specifieke productsoort naar de Europese Unie werd uitgevoerd. De binnenlandse verkoop van de relevante SBS soort was toereikend en de verkoop kon als representatief worden beschouwd. Bovendien bleek de naar de Europese Unie uitgevoerde productsoort in het kader van normale handelstransacties te zijn verkocht. Er kon derhalve gebruik worden gemaakt van de werkelijke binnenlandse verkoopprijzen om de normale waarde vast te stellen.

    (51)

    Het onderzoek toonde aan dat de binnenlandse verkoop van de andere medewerkende onderneming representatief was. Bovendien bedroeg de totale binnenlandse verkoop voor acht soorten SBS die door de onderneming werden verkocht 5 % of meer van de totale uitvoer van die soorten naar de Europese Unie en kon deze binnenlandse verkoop derhalve als representatief worden beschouwd. Eén soort SBS die naar de Europese Unie werd uitgevoerd werd evenwel niet op de binnenlandse markt verkocht.

    (52)

    Om de normale waarde vast te stellen, kon voor acht productsoorten gebruik worden gemaakt van de binnenlandse prijzen. Voor de productsoort die niet op de binnenlandse markt was verkocht, construeerden de diensten van de Commissie de normale waarde overeenkomstig artikel 2, lid 3, van de basisverordening door gebruik te maken van de fabricagekosten van de betrokken exporteur/producent en daaraan een redelijk bedrag voor VAA-kosten en winst toe te voegen. Voor deze VAA-kosten werd gebruik gemaakt van de VAA-kosten van deze producent/exporteur bij de representatieve binnenlandse verkoop van het betrokken product in de zin van artikel 2, lid 2, van de basisverordening. Voor de winst werd overeenkomstig artikel 2, lid 6, van de basisverordening gebruik gemaakt van de winst bij de binnenlandse verkoop in het kader van normale handelstransacties.

    8.2.   Exportprijs

    (53)

    Aangezien het betrokken product rechtstreeks naar onafhankelijke afnemers in de Europese Unie was uitgevoerd, werden de exportprijzen vastgesteld op basis van de betaalde of te betalen prijzen bij uitvoer naar de Europese Unie overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening.

    8.3.   Vergelijking

    (54)

    Zo nodig - en indien gerechtvaardigd - werden voor één onderneming correcties toegepast voor verschillen in de kosten van vervoer, verzekering, lossen, laden, overladen, krediet en commissielonen.

    (55)

    Vervolgens heeft de onderneming verzocht om een correctie voor de kosten van dienstverlening na verkoop overeenkomstig artikel 2, lid 10, onder h) van de basisverordening en voerde daarbij aan dat een speciale dienstverlening na verkoop slechts werd aangeboden bij verkoop op de binnenlandse markt. De onderneming kon deze bewering bij de controle ter plaatse evenwel niet met bewijsmateriaal onderbouwen. Het verzoek werd derhalve afgewezen overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening.

    (56)

    De onderneming verzocht bovendien om een correctie voor omrekening van valuta overeenkomstig artikel 2, lid 10, onder j) van de basisverordening. Dit verzoek was gebaseerd op het feit dat de onderneming het verkoopbedrag van sommige uitvoertransacties in de gefactureerde valuta aanhield en slechts overging tot de omzetting wanneer de koers gunstig was. Aangezien de wisselkoers waarvan in de boekhouding gebruik werd gemaakt evenwel telkens de dagkoers van de desbetreffende transactie was en het verkoopbedrag dus in nationale valuta werd weergegeven, kon geen correctie voor speculatieve wisselkoerswinsten worden toegestaan. De onderneming toonde niet aan dat de voorwaarden van artikel 2, lid 10, onder j) van de basisverordening waren vervuld en het verzoek werd derhalve van de hand gewezen.

    (57)

    Zo nodig - en indien gerechtvaardigd - vonden voor de andere onderneming correcties plaats voor verschillen in de kosten van vervoer, verzekering, lossen, laden, overladen, verpakking en krediet.

    (58)

    Deze onderneming verzocht ook om een correctie voor verschillen in fysische kenmerken overeenkomstig artikel 2, lid 10, onder a) van de basisverordening omdat in het kader van sommige transacties een productsoort van mindere kwaliteit naar de Europese Unie was uitgevoerd waarvoor geen equivalent op de binnenlandse markt was. Bij de controle ter plaatse werd de onderneming in de gelegenheid gesteld aan te tonen dat de beweerde verschillen in fysische kenmerken gevolgen hadden voor de prijzen en de vergelijkbaarheid van de prijzen. Zij kon evenwel niet aantonen dat verschillen in fysische kenmerken gevolgen hadden voor de prijzen of de gebruiksdoeleinden van de betrokken soort in vergelijking met de soort van betere kwaliteit die op de binnenlandse markt was verkocht. Het verzoek werd derhalve afgewezen.

    8.4.   Dumpingmarges

    (59)

    De dumpingmarges, in procenten van de CIF invoerprijs, grens Europese Unie, vóór inklaring, bedragen:

    Lee Chang Yung Chemical Industry Corp., Taipei: –1,8 %

    Chi Mei Corp., Tainan: 16,2 %

    D.   SCHADE

    1.   Omschrijving van de bedrijfstak van de Europese Unie

    (60)

    De volgende EU-producenten steunden de klacht:

    Dynasol Elastomeros SA, Madrid, Spanje;

    Kraton Polymers International Ltd, London, Verenigd Koninkrijk;

    Polimeri Europa S.p.A., Milan, Italië;

    SA Petrofina NV Brussel, België (voordien Atofina Elastomers NV);

    (61)

    Aangezien deze vier klagende, medewerkende EU-producenten goed zijn voor 100 % van de productie van het betrokken product in de Europese Unie worden zij geacht de bedrijfstak van de Europese Unie te zijn in de zin van artikel 4, lid 1, en artikel 5, lid 4, van de basisverordening.

    2.   Verbruik in de Europese Unie

    (62)

    Het verbruik in de Europese Unie werd vastgesteld door samenvoeging van de door EU-producenten op de EU-markt verkochte hoeveelheden, de uit Korea, Rusland en Taiwan ingevoerde hoeveelheden en het geraamde aandeel van SBS in de invoer uit andere derde landen onder de relevante GN-codes aangezien deze codes slechts ten dele op SBS betrekking hebben. Voor de raming van het aandeel van SBS in de invoer uit andere derde landen werd gebruik gemaakt van de gegevens in de klacht bij gebrek aan andere informatiebronnen. De invoer uit Korea, Rusland en Taiwan werd vastgesteld aan de hand van de gegevens van de medewerkende exporteurs/producenten in die landen, aangezien zij goed waren voor 100 % van de uitvoer van het betrokken product uit die landen naar de Europese Unie.

    (63)

    Van 2000 tot het onderzoektijdvak daalde het verbruik in de Europese Unie van 193 756 t tot 180 195 t, m.a.w. met 7 %. Het verbruik in de Europese Unie bereikte evenwel een piek in 2002 en daalde vervolgens met 9 %.

     

    2000

    2001

    2002

    2003

    Onderzoek-tijdvak

    Verbruik in de Europese Unie (ton)

    193 756

    191 827

    198 741

    188 562

    180 195

    Index

    100

    99

    103

    97

    93

    3.   Invoer van SBS uit de betrokken landen

    3.1.   Cumulatieve beoordeling

    (64)

    De Commissie ging na of de gevolgen van de invoer van SBS uit Korea, Rusland en Taiwan gecumuleerd beoordeeld moesten worden overeenkomstig artikel 3, lid 4, van de basisverordening.

    (65)

    Artikel 3, lid 4, luidt: Wanneer de invoer van een product uit meer dan één land tezelfdertijd aan een antidumpingonderzoek wordt onderworpen, worden de gevolgen van deze invoer uitsluitend cumulatief beoordeeld indien wordt vastgesteld, dat a) de dumpingmarge voor het uit elk land ingevoerde product meer dan minimaal is in de zin van artikel 9, lid 3, en de uit elk land ingevoerde hoeveelheid niet te verwaarlozen is, en b) een cumulatieve beoordeling van de gevolgen van de invoer gezien de concurrentieverhoudingen tussen de ingevoerde producten onderling en tussen de ingevoerde producten en het soortgelijke EU-product opportuun is.

    (66)

    Voor Korea en voor één Taiwanese exporteur/producent bleek dat de dumpingmarge minimaal was of dat er geen dumping was. Overeenkomstig artikel 3, lid 4, van de basisverordening konden de gevolgen van deze invoer derhalve niet tezamen met die van invoer met dumping worden beoordeeld. De dumpingmarges voor Rusland en de andere medewerkende Taiwanese exporteur waren, zoals hierboven vermeld, meer dan minimaal en de omvang van de invoer uit deze landen was niet verwaarloosbaar in de zin van artikel 5, lid 7, van de basisverordening, aangezien het gecumuleerde marktaandeel van deze invoer 5,3 % bedroeg.

    (67)

    Om vast te stellen of een cumulatieve beoordeling van de invoer passend was, gezien de concurrentieverhoudingen tussen de ingevoerde producten van beide ondernemingen en tussen de ingevoerde producten en het soortgelijk EU-product onderzochten de diensten van de Commissie het marktgedrag van de exporteurs op het gebied van volumes en prijzen.

    (68)

    Wat importvolumes betreft werden voor Taiwan en voor Rusland gelijkaardige ontwikkelingen vastgesteld: de invoer uit Rusland was met 77 % en die uit Taiwan met 151 % gestegen van 2001 - het jaar na de instelling van maatregelen ten aanzien van Taiwan - tot in het onderzoektijdvak. Derhalve werd geconcludeerd dat er geen belangrijk verschil in marktgedrag was tussen de Russische en de Taiwanese exporteurs wat de omvang van de uitvoer naar de Europese Unie betrof.

    (69)

    Ook op het gebied van exportprijzen was het marktgedrag van de Russische en de Taiwanese producenten vergelijkbaar. De gemiddelde verkoopprijzen per eenheid daalden met respectievelijk 18 % en 6 % van 2001 - het jaar na de instelling van maatregelen ten aanzien van de invoer uit Taiwan en waarin de invoer uit Rusland belangrijk begon te worden - tot het einde van het onderzoektijdvak. Bovendien werd voor de invoer uit beide landen een vergelijkbare onderbiedingsmarge vastgesteld.

    (70)

    Uit het onderzoek bleek eveneens dat bij invoer uit de betrokken landen in de Europese Unie gebruik werd gemaakt van dezelfde verkoopkanalen aangezien de ingevoerde producten voor het merendeel werden verhandeld via distributeurs en niet werden verkocht aan eindgebruikers.

    (71)

    Bovendien werd, zoals eerder vermeld, vastgesteld dat het betrokken product uit de betrokken landen en het door de EU-producenten vervaardigde product dezelfde fysische en chemische basiskenmerken hadden en beschouwd moesten worden als soortgelijke producten die onderling verwisselbaar en vervangbaar waren. Derhalve concurreerden SBS uit de betrokken landen met elkaar en met het in de Europese Unie vervaardigde SBS.

    (72)

    Op deze basis werd geconcludeerd dat aan alle voorwaarden voor de cumulatieve beoordeling van de invoer van SBS uit Rusland en Taiwan was voldaan.

    3.2.   Ingevoerde hoeveelheden en marktaandeel

    (73)

    De invoer van SBS met dumping uit Rusland en Taiwan steeg aanzienlijk, namelijk van 2 834 t in 2000 tot 9 523 t in het onderzoektijdvak. Het daarmee overeenstemmende marktaandeel steeg van 1,5 % in 2000 tot 5,3 % in het onderzoektijdvak.

     

    2000

    2001

    2002

    2003

    Onderzoek-tijdvak

    Invoer (ton)

    2 834

    4 979

    4 966

    8 919

    9 523

    Index

    100

    176

    175

    315

    336

    Marktaandeel

    1,5 %

    2,6 %

    2,5 %

    4,7 %

    5,3 %

    3.3.   Prijzen

    (74)

    De gewogen gemiddelde prijs van het met dumping uit Rusland en Taiwan ingevoerde SBS daalde in de beoordelingsperiode met 12 %.

     

    2000

    2001

    2002

    2003

    Onderzoek-tijdvak

    Gewogen gemiddelde prijs CIF grens Europese Unie (euro/ton)

    1 145

    1 179

    1 086

    1 023

    1 004

    Index

    100

    103

    95

    89

    88

    3.4.   Onderbieding

    (75)

    Voor de vaststelling van de prijsonderbieding onderzocht de Commissie gegevens die betrekking hadden op het onderzoektijdvak. De relevante verkoopprijzen van de EU-producenten waren de prijzen aan onafhankelijke afnemers, desnoods gecorrigeerd tot af-fabriek niveau, d.w.z. exclusief kosten voor vervoer in de Europese Unie, en na aftrek van kortingen en rabatten. De prijzen van de verschillende soorten SBS die in de vragenlijsten waren omschreven werden vergeleken met de verkoopprijzen van de exporteurs, na aftrek van de kortingen, en na een correctie tot prijzen CIF grens Europese Unie alsmede een correctie voor de inklaringskosten en de na de invoer ontstane kosten.

    (76)

    De importeurs en de Russische producent voerden aan - wat door de EU-producenten werd bevestigd - dat de kwaliteit van het in de Europese Unie vervaardigde product in het algemeen beter was dan die van het product uit Rusland. Op basis van bewijsmateriaal werd geoordeeld dat dit kwaliteitsverschil een correctie van 5 % rechtvaardigde die werd toegepast op de cif-prijs grens Europese Unie van de medewerkende exporteurs/producenten.

    (77)

    In het onderzoektijdvak bedroeg de gewogen gemiddelde onderbiedingsmarge ongeveer 15 % voor Rusland en voor de Taiwanese producent waarvoor dumping werd vastgesteld.

    (78)

    Bij de beoordeling van bovenstaande cijfers mag niet uit het oog worden verloren dat SBS van verschillende leveranciers - de toegepaste correcties voor kwaliteit ten spijt - in grote mate onderling inwisselbaar is en dat de prijs bijgevolg een belangrijk criterium is bij de keuze van de leverancier. Dit versterkt de gevolgen van de vastgestelde prijsonderbieding.

    4.   Situatie van de EU-producenten

    4.1.   Productie

    (79)

    De door de EU-producenten vervaardigde hoeveelheden daalden met 4 % tijdens de beoordelingsperiode. Na een stijging in 2002 daalde de productie in 2003 en in het onderzoektijdvak.

     

    2000

    2001

    2002

    2003

    Onderzoek-tijdvak

    Productie (ton)

    259 698

    253 113

    271 964

    253 679

    249 566

    Index

    100

    97

    105

    98

    96

    4.2.   Productiecapaciteit en bezettingsgraad

    (80)

    De productiecapaciteit werd vastgesteld op basis van de nominale capaciteit van de productie-installaties van de EU-producenten waarbij rekening werd gehouden met de technische onderbrekingen van de productie en met het feit dat in sommige gevallen een gedeelte van de capaciteit werd gebruikt voor andere producten die met dezelfde productielijnen worden vervaardigd.

    (81)

    De productiecapaciteit voor SBS bleef stabiel tijdens de beoordelingsperiode. Na een beperkte daling in 2001 en 2002 daalde de capaciteit in 2003 tot het niveau van 2000 en bleef ze in het onderzoektijdvak op dat niveau gehandhaafd.

    (82)

    De bezettingsgraad van de productiecapaciteit daalde met 4 percentpunten, namelijk van 79 % tot 75 %. Aangezien de productiecapaciteit op zich stabiel bleef is deze daling van de bezettingsgraad uitsluitend te wijten aan de daling van de productie van de EU-producenten.

     

    2000

    2001

    2002

    2003

    Onderzoek-tijdvak

    Productiecapaciteit (ton)

    329 574

    337 524

    338 014

    329 173

    330 774

    Index

    100

    102

    103

    100

    100

    Bezettingsgraad

    79 %

    75 %

    80 %

    77 %

    75 %

    4.3.   Voorraden

    (83)

    Tijdens de beoordelingsperiode stegen de voorraden met 60 %. Deze stijging schijnt twee oorzaken te hebben, namelijk de daling van de verkoop en de productie van een aantal nieuwe SBS-soorten waarvan de verkoop meer tijd vergde.

     

    2000

    2001

    2002

    2003

    Onderzoek-tijdvak

    Voorraden (ton)

    44 971

    44 325

    59 077

    63 997

    71 875

    Index

    100

    99

    131

    142

    160

    4.4.   Investeringen

    (84)

    De EU-producenten investeerden in de beoordelingsperiode ongeveer 60 miljoen euro, hoofdzakelijk in bedrijven en machines (48 %), en onderzoek en ontwikkeling (23 %). Deze investeringen waren noodzakelijk om de productiecapaciteit op haar huidige niveau te handhaven. Na een sterke daling in 2001 en 2002 stegen de investeringen opnieuw in 2003 en in het onderzoektijdvak maar het niveau van 2000 werd niet meer gehaald. De stijging in 2003 en in het onderzoektijdvak was het gevolg van onderhoud en modernisering die noodzakelijk waren voor de ontwikkeling en introductie van nieuwe soorten SBS die de EU-producenten concurrerend moesten houden. Bovendien konden de schommelingen in de investeringen worden verklaard door de cyclische levensloop van bepaalde machines. In de beoordelingsperiode daalden de jaarlijkse investeringen in totaal met 11 %.

     

    2000

    2001

    2002

    2003

    Onderzoek-tijdvak

    Investeringen

    (in duizend euro)

    16 464

    12 969

    8 914

    11 760

    14 698

    Index

    100

    79

    54

    71

    89

    4.5.   Verkoop en marktaandeel

    (85)

    De verkoop van SBS door de EU-producenten op de EU-markt daalde in de beoordelingsperiode met 15 %. Aangezien het verbruik in de Europese Unie in de beoordelingsperiode slechts met 7 % daalde, leidde deze sterke daling van de verkoop tot een belangrijk verlies aan marktaandeel, namelijk van 89 % tot 82 %.

     

    2000

    2001

    2002

    2003

    Onderzoek-tijdvak

    Verkoop in de Europese Unie (ton)

    172 080

    166 680

    161 486

    155 050

    146 907

    Index

    100

    97

    94

    90

    85

    Marktaandeel

    89 %

    87 %

    81 %

    82 %

    82 %

    4.6.   Prijzen

    (86)

    De gemiddelde verkoopprijs per eenheid van de EU-producenten bleef min of meer gelijk in het onderzoektijdvak in vergelijking met 2000; hij daalde met slechts 1 %. De verkoopprijs per eenheid van de EU-producenten steeg immers met 6 % van 2000 tot 2001 en daalde vervolgens met 7 % van 2001 tot het onderzoektijdvak.

     

    2000

    2001

    2002

    2003

    Onderzoek-tijdvak

    Gewogen gemiddelde prijs (EUROton)

    1 350

    1 434

    1 363

    1 348

    1 330

    Index

    100

    106

    101

    100

    99

    4.7.   Winstgevendheid en kasstroom

    (87)

    Gedurende de beoordelingsperiode daalde de gewogen gemiddelde winstgevendheid over de netto omzet van de EU-producenten bij de verkoop van het soortgelijk product op de EU-markt van 2,2 % tot 1,2 %. De winstgevendheid steeg eerst sterk, namelijk van 2,2 % in 2000 tot 9,3 % in 2001; deze stijging viel samen met de aanwezigheid van antidumpingrechten en compenserende rechten op SBS uit Taiwan. Vanaf 2001 daalde de winstgevendheid evenwel voortdurend.

     

    2000

    2001

    2002

    2003

    Onderzoek-tijdvak

    Gewogen gemiddelde winst over netto omzet

    2,2 %

    9,3 %

    8,9 %

    1,5 %

    1,2 %

    (88)

    De gegenereerde kasstroom bedroeg EURO –0,7 miljoen in het onderzoektijdvak. De situatie was precair in 2000 met name tengevolge van de belangrijke investeringen. De EU-producenten konden niettemin een positieve kasstroom genereren in 2001, 2002 en 2003. De kasstroom verslechterde vanaf 2002 evenwel sterk.

     

    2000

    2001

    2002

    2003

    Onderzoek-tijdvak

    Kasstroom (in duizend euro)

    –7 362

    10 005

    33 050

    4 639

    –714

    4.8.   Rendement van het nettovermogen

    (89)

    Het rendement van het nettovermogen in verband met het betrokken product daalde met 5 % in de beoordelingsperiode. Na een eerste stijging tot 0,3 % in 2001 en 2,8 % in 2002 daalde het rendement pijlsnel tot –8,5 % in 2003 en –11,2 % in het onderzoektijdvak.

     

    2000

    2001

    2002

    2003

    Onderzoek-tijdvak

    Gewogen rendement van het nettovermogen

    –6,2 %

    0,3 %

    2,8 %

    –8,5 %

    –11,2 %

    4.9.   Vermogen om kapitaal aan te trekken

    (90)

    Drie van de vier EU-producenten behoren tot grote olieconcerns, terwijl de vierde producent voor 100 % in handen is van een investeringsmaatschappij. De EU-producenten maakten geen melding van problemen om kapitaal aan te trekken en er waren in dat verband ook geen aanwijzingen.

    4.10.   Werkgelegenheid en lonen

    (91)

    De werkgelegenheid bij de EU-producenten daalde met 7 % in de beoordelingsperiode. De lonen bleven in de beoordelingsperiode stabiel: zij stegen in totaal met 1 % en hielden dus geen gelijke tred met het inflatiepercentage in die periode.

     

    2000

    2001

    2002

    2003

    Onderzoek-tijdvak

    Werknemers

    627

    642

    596

    614

    581

    Index

    100

    102

    95

    98

    93

    Gewogen gemiddelde salaris (EURO '000/jaar)

    75

    75

    73

    73

    76

    Index

    100

    100

    97

    97

    101

    4.11.   Productiviteit

    (92)

    De productiviteit van de EU-producenten steeg in de beoordelingsperiode met 4 %. De lichte schommelingen in de beoordelingsperiode hielden rechtstreeks verband met de evolutie van de werkgelegenheid. Deze stijging toont aan dat de EU-producenten niet alleen het aantal werknemers op de dalende verkoop afstemden, maar er bovendien ook in slaagde de efficiency van de werknemers te verbeteren.

     

    2000

    2001

    2002

    2003

    Onderzoek-tijdvak

    Productiviteit (ton/werknemer)

    414

    394

    456

    413

    430

    Index

    100

    95

    110

    100

    104

    4.12.   Groei

    (93)

    Hoewel het verbruik in de Europese Unie in de beoordelingsperiode slechts met 6 % daalde, daalde de verkoop van de EU-producenten aan niet-verbonden afnemers met 15 %. De verkoop van de EU-producenten daalde in de beoordelingsperiode dus sterker dan de vraag. Het marktaandeel van de EU-producenten daalde bijgevolg met 8 percentpunten.

    4.13.   Omvang van de dumpingmarge

    (94)

    De gevolgen van de omvang van de werkelijke dumpingmarge voor de EU-producenten kunnen, gezien de met dumping uit Rusland en Taiwan ingevoerde hoeveelheden en de prijzen van deze ingevoerde producten, niet als verwaarloosbaar worden beschouwd.

    4.14.   Herstel van eerdere dumping en subsidiëring

    (95)

    Zoals eerder vermeld hadden de EU-producenten in de beoordelingsperiode tijdelijk te lijden van invoer met dumping en subsidiëring uit Taiwan. Deze producenten kon zich enigszins herstellen na de instelling van antidumpingmaatregelen en compenserende maatregelen ten aanzien van Taiwan in 2000. De situatie van de EU-producenten verslechterde evenwel opnieuw na 2002 toen de invoer uit Taiwan, Rusland en Korea aanzienlijk toenam tegen prijzen die de prijzen van de EU-producenten onderboden.

    5.   Conclusie in verband met de schade

    (96)

    De gecumuleerde invoer met dumping uit Rusland en Taiwan was gestegen zowel in absolute termen als in termen van marktaandeel en vertegenwoordigde in het onderzoektijdvak een gecumuleerd marktaandeel van 5,3 %. Bovendien daalde de gewogen gemiddelde prijs van het met dumping uit Rusland en Taiwan ingevoerd SBS met 12 % tijdens de beoordelingsperiode. Deze daling kan aan de hand van de prijsonderbieding worden vastgesteld.

    (97)

    De meeste schade-indicatoren van de EU-producenten gaven een negatieve ontwikkeling te zien tijdens de beoordelingsperiode hetgeen dus op schade wijst. Het totale verbruik van SBS in de Europese Unie daalde met 7 % terwijl de verkoop van de EU-producenten met 15 % daalde hetgeen neerkwam op een verlies aan marktaandeel van 7 percentpunten. De productie daalde met 4 %; de productiecapaciteit stagneerde en de bezettingsgraad daalde met 4 percentpunten. De gemiddelde verkoopprijs per eenheid daalde tijdens de beoordelingsperiode met 1 % en de winstgevendheid over de netto omzet met 1,1 percentpunt. Andere aan de winstgevendheid gerelateerde indicatoren zoals het rendement van het nettovermogen gaven voor de beoordelingsperiode eveneens een verslechtering te zien. De werkgelegenheid daalde met 7 % terwijl de productiviteit met 4 % steeg. Gemiddeld stegen de lonen met 1 % en zij hielden dus geen gelijke tred met de Europese inflatie gedurende de beoordelingsperiode.

    (98)

    Op basis van het bovenstaande wordt geoordeeld dat de EU-producenten zich in een moeilijke economische en financiële situatie bevinden en aanmerkelijke schade hebben geleden in de zin van artikel 3, lid 5, van de basisverordening.

    E.   OORZAKELIJK VERBAND

    1.   Inleiding

    (99)

    Overeenkomstig artikel 3, lid 6, en artikel 3, lid 7, van de basisverordening werd onderzocht of de aanmerkelijke schade die de EU-producenten hebben geleden was veroorzaakt door de invoer van het betrokken product met dumping uit de betrokken landen. Bovendien werden ook overeenkomstig artikel 3, lid 7, van de basisverordening andere bekende factoren dan de invoer met dumping die de EU-producenten eveneens schade hadden kunnen berokkenen onderzocht om te waarborgen dat schade die door deze factoren teweeg was gebracht niet ten onrechte aan de invoer met dumping werd toegeschreven.

    2.   Gevolgen van de invoer met dumping

    (100)

    Het marktaandeel van de invoer met dumping uit de betrokken landen steeg met 3,8 % tijdens de beoordelingsperiode terwijl de prijs van deze ingevoerde producten met 12 % daalde en de prijzen van de EU-producenten met 15,3 % in het onderzoektijdvak onderbood. De EU-producenten slaagden er in de beoordelingsperiode in hun prijzen grotendeels te handhaven maar dit ging ten koste van hun verkoop en marktaandeel, hetgeen weer gevolgen had voor de winstgevendheid.

    (101)

    Hoewel een eerste onderzoek van de bovenvermelde gegevens de indruk wekt dat de invoer met dumping voor de situatie van de EU-producenten belangrijke gevolgen had blijkt dit bij een grondiger onderzoek niet het geval te zijn. In de eerste plaats vallen de verslechtering van de situatie van de EU-producenten en het ogenblik waarop de invoer met dumping zich het sterkst deed gevoelen slechts ten dele samen. Van 2001 tot 2002 werd een lichte daling van de met dumping ingevoerde hoeveelheden vastgesteld gevolgd door een massale stijging in 2003 (+ 80 %).; de verkoop van de EU-producenten daalde evenwel geleidelijk over de gehele beoordelingsperiode. Bovendien vond het verlies aan marktaandeel voor de EU-producenten slechts plaats gedurende de periode 2000-2002 terwijl de stijging van het marktaandeel van de met dumping ingevoerde producten de gehele periode besloeg. Laatstgenoemde stijging was bijzonder sterk in 2003 en in het onderzoektijdvak; het marktaandeel van de invoer met dumping steeg toen van 2,5 % in 2002 tot 4,7 % in 2003 en 5,3 % in het onderzoektijdvak. Gedurende dezelfde periode steeg het marktaandeel van de EU-producenten enigszins van 81 % in 2002 tot 82 % in 2003 en in het onderzoektijdvak. Bovendien werd ook opgemerkt dat de EU-producenten de hoogste winst behaalden in 2001 en 2002, dus op het ogenblik waarop de bedrijfstak marktaandeel verloren zag gaan. De daling van zijn winstgevendheid zette nadien pas in. De prijzen van de EU-producenten bleven stabiel tijdens de gehele periode. Deze prijzen stonden weliswaar ietwat onder druk vanaf 2003 aangezien de EU-producenten sommige kostenstijgingen niet kon doorberekenen. Deze onmogelijkheid om kostenstijgingen door te berekenen kon evenwel niet, of slechts in zeer beperkte mate worden toegeschreven aan de invoer met dumping; met name omdat niet uit het oog mag worden verloren dat voor de invoer die zonder dumping plaatsvond hogere onderbiedingsmarges werden vastgesteld dan voor de invoer met dumping. Bovendien bleef het marktaandeel van de invoer met dumping steeds onder 5,3 % terwijl de invoer zonder dumping goed was voor een marktaandeel van ongeveer 12 %. Al deze factoren schijnen erop te wijzen dat de druk op de prijzen hoofdzakelijk uitging van de invoer zonder dumping.

    (102)

    Gezien het bovenstaande werd geconcludeerd dat de invoer met dumping een zekere druk op de prijzen van de EU-producenten kon hebben uitgeoefend en ietwat negatieve gevolgen voor de situatie van de bedrijfstak kon hebben gehad. Aangezien evenwel de evolutie van de verkoop, het marktaandeel en de prijzen van enerzijds de met dumping ingevoerde producten en anderzijds de producten van de EU-producenten niet echt samenvielen was het moeilijk om de bijdrage van de invoer met dumping tot de ongunstige situatie van de EU-producenten vast te stellen. Derhalve kon niet worden geconcludeerd dat de invoer met dumping een doorslaggevende rol had gespeeld bij het ontstaan van de ongunstige situatie waarin de EU-producenten zich bevonden.

    3.   Gevolgen van andere factoren

    3.1.   Ontwikkeling van het verbruik

    (103)

    Het verbruik van SBS in de Europese Unie daalde met 7 % tijdens de beoordelingsperiode. Dit kan ten dele gevolgen hebben gehad voor de situatie van de EU-producenten aangezien de productie van SBS kapitaalintensief is en de verkoop dus rechtstreeks invloed heeft op de winstgevendheid.

    (104)

    De daling van het verbruik kan evenwel slechts als één van de oorzaken van de ongunstige situatie van de EU-producenten worden beschouwd aangezien is gebleken dat de invoer uit Korea, Rusland en Taiwan tijdens de beoordelingsperiode steeg en een gedeelte van het marktaandeel van de EU-producenten overnam.

    3.2.   Wisselkoersschommelingen

    (105)

    Ook de koersschommelingen van de Euro ten opzichte van de USD werden onderzocht aangezien over het merendeel van de transacties bij invoer uit de betrokken landen in de Europese Unie in USD wordt onderhandeld. De euro werd opgewaardeerd ten opzichte van de USD vanaf het midden van 2002 en deze opwaardering was aanzienlijk in het onderzoektijdvak hetgeen erg bevorderlijk was voor de uitvoer naar de eurozone in die periode. In dat verband voerden een exporteur en een belanghebbende aan dat de devaluatie van de dollar ten opzichte van de euro in een „op de dollar gerichte” sector aanzienlijk moest hebben bijgedragen tot de schade die de EU-producenten ondervonden en derhalve in aanmerking moest worden genomen.

    (106)

    Er werd evenwel op gewezen dat de opwaardering van de euro terzelfdertijd de schade voor de EU-producenten had beperkt aangezien de prijzen van de grondstoffen, die ongeveer 40 % van de productiekosten uitmaken, op de internationale markten voor basisproducten in USD worden geqouteerd.

    (107)

    Bovendien steeg de uitvoer van de EU-producenten tijdens de beoordelingsperiode waarbij aan niet verbonden partijen werd geleverd terwijl de invoer van het betrokken product uit de Verenigde Staten in de Europese Unie daalde hetgeen aantoont dat de opwaardering van de Euro ten opzichte van de USD op zich geen doorslaggevende factor is voor het verlies aan marktaandeel in de Europese Unie van de EU-producenten.

    (108)

    Tot slot kan worden gesteld dat, hoewel het door aanwijzingen niet kan worden uitgesloten dat de opwaardering van de Euro ten opzichte van de USD de invoer van SBS uit de betrokken landen in de hand kan hebben gewerkt, de wisselkoersschommelingen, wat de schade betreft, voor de EU-producenten ook voor een tegenwicht hebben gezorgd. Bovendien leidde deze opwaardering van de Euro niet tot meer invoer uit andere, „op de dollar gerichte landen” dan de betrokken landen of verhinderde zij de EU-producenten niet meer uit te voeren. Derhalve werd niet geoordeeld dat de EU-producenten door wisselkoersschommelingen aanmerkelijke schade hadden ondervonden. Bij een schadeanalyse worden prijzen en hoeveelheden van de met dumping ingevoerde producten onderzocht, maar niet de reden van het prijsniveau van die producten. De gevolgen van wisselkoersschommelingen voor de prijzen van met dumping ingevoerde producten kan normalerwijze niet als een andere schadefactor worden beschouwd.

    3.3.   Invoer zonder dumping

    (109)

    De gevolgen van de invoer zonder dumping uit Korea en Taiwan voor de situatie van de EU-producenten werden ook onderzocht. Om vertrouwelijkheidsreden werden de door de afzonderlijke ondernemingen verstrekte gegevens gecumuleerd gepresenteerd.

    (110)

    De invoer zonder dumping uit Korea en Taiwan liet een identieke ontwikkeling zien. Gecumuleerd stegen de ingevoerde hoeveelheden met 56 % en het marktaandeel met 5,2 percentpunten gedurende de beoordelingsperiode; in het onderzoektijdvak werd een marktaandeel van 12,8 % bereikt. De zonder dumping ingevoerde hoeveelheden waren dus in het onderzoektijdvak 2,4 maal groter dan de met dumping ingevoerde hoeveelheden. Bovendien was de onderbiedingsmarge die berekend werd voor de Koreaanse en Taiwanese invoer zonder dumping groter (17,4 %) dan de marge voor de invoer met dumping (15,3 %). Deze aanzienlijke onderbieding door de invoer zonder dumpingen de belangrijke hoeveelheden die zonder dumping werden ingevoerd droegen sterk bij tot de prijsdruk op de markt van de Europese Unie.

    (111)

    Op deze basis werd geconcludeerd dat de zonder dumping uit Korea en Taiwan ingevoerde hoeveelheden en de gevolgen van deze invoer voor de prijzen van dien aard waren dat gesteld kon worden dat deze invoer aanmerkelijk heeft bijgedragen tot de schade die de EU-producenten hebben ondervonden en dat de invoer uit Rusland en Taiwan die mèt dumping plaatsvond een minder belangrijke rol heeft gespeeld.

    3.4.   Invoer uit andere derde landen

    (112)

    Het marktaandeel van het betrokken product uit alle andere derde landen bedroeg in het onderzoektijdvak 0,4 %. Derhalve werd geconcludeerd dat hun bijdrage tot de ongunstige situatie van de EU-producenten niet belangrijk was.

    3.5.   Kosten van de grondstoffen

    (113)

    De kosten van de grondstoffen zijn in de beoordelingsperiode gestegen. Deze stijging droeg bij tot de daling van de winstgevendheid van de EU-producenten. Doorgaans zullen de EU-producenten evenwel trachten de gestegen kosten aan hun afnemers door te berekenen. Door de sterke prijsdruk van de invoer zonder dumping en waarschijnlijk - maar in veel mindere mate - de prijsdruk van de invoer met dumping was dit niet mogelijk. Bovendien hadden de Koreaanse en Taiwanese exporteurs/producenten ook te kampen met een stijging van de kosten van hun grondstoffen die vergelijkbaar was met die van de EU-producenten. Het was derhalve niet de stijging van de kosten van de grondstoffen in de Europese Unie als zodanig die negatieve gevolgen had voor de winstgevendheid van de EU-producenten maar veeleer het samenvallen van door invoer veroorzaakte prijsdruk met deze kostenstijging.

    (114)

    Gelet op het voorgaande werd geconcludeerd dat de schommelingen van de grondstoffenkosten in de Europese Unie als zodanig niet de oorzaak waren van de schade die de EU-producenten hadden geleden.

    4.   Conclusie

    (115)

    De gegevens wijzen erop dat de invoer met dumping een zekere druk op de prijzen van de EU-producenten heeft uitgeoefend en tot zijn ongunstige situatie heeft bijgedragen. Een grondiger onderzoek van met name de ontwikkelingen in de beoordelingsperiode leidde evenwel niet tot de conclusie dat er een oorzakelijk verband was, aangezien de verslechtering van de situatie van de EU-producenten en de invoer met dumping niet duidelijk in de tijd samenvielen.

    (116)

    Voorzover de stijging van de invoer met dumping uit Rusland en Taiwan - in termen van omvang en marktaandeel - en de verslechtering van de situatie van de EU-producenten - die tot uiting kwam in een daling van het marktaandeel en van de winstgevendheid - in de tijd samenvielen, was er ook een samenvallen in de tijd met invoer zonder dumping waarvan de omvang in de beoordelingsperiode sneller steeg dan de omvang van de invoer met dumping.

    (117)

    Bovendien was de omvang van de invoer zonder dumping uit Korea en Taiwan in het onderzoektijdvak veel groter dan de omvang van de invoer met dumping zodat het marktaandeel van de zonder dumping ingevoerde producten hoger was (12,8 % tegen 5,3 %). Bovendien werden de prijzen van de EU-producenten zowel door de invoer mèt als dan de invoer zònder dumping onderboden en was de onderbiedingsmarge van de invoer zonder dumping zelfs groter. De EU-producenten ondervonden dus een sterkere concurrentie - evenwel tegen billijke prijzen - van andere producenten/landen dan van de invoer met dumping. De invoer zonder dumping was dus een belangrijke oorzaak van de ongunstige situatie waarin de EU-producenten zich bevinden.

    (118)

    Ook werd vastgesteld dat de daling van het verbruik in de Europese Unie tot de schade van de EU-producenten had bijgedragen.

    (119)

    De EU-producenten betwistten deze conclusies en voerden aan dat de gevolgen van andere factoren het oorzakelijk verband tussen de invoer met dumping uit Rusland en Taiwan en de schade die zij hadden ondervonden niet hadden verbroken. De EU-producenten konden de bevindingen en conclusies in de overwegingen 100, 101, 102, 103, 109, 110, 111 en 115 tot en met 118 evenwel niet weerleggen; hun argumenten waren niet van dien aard dat zij de conclusies konden wijzigen.

    (120)

    Als conclusie wordt gesteld dat, hoewel de invoer met dumping mede de oorzaak kan zijn geweest van de schade, niet is gebleken dat deze invoer op zich aanmerkelijke schade heeft veroorzaakt. Bij het onderzoek van andere factoren overeenkomstig artikel 3, lid 7, van de basisverordening bleek immers dat de schade in hoge mate kon worden toegeschreven aan de prijzen van zonder dumping ingevoerde producten en een daling van de vraag.

    F.   DUURZAAMHEID VAN DE GEWIJZIGDE OMSTANDIGHEDEN

    (121)

    In het kader van de tussentijdse procedure betreffende Taiwan werd eveneens nagegaan of de gewijzigde omstandigheden op het gebied van dumping ten opzichte van het oorspronkelijk onderzoek redelijkerwijze als duurzaam konden worden beschouwd overeenkomstig artikel 11, lid 3, van de basisverordening.

    (122)

    Er werd onderzoek verricht naar de waarschijnlijke ontwikkeling van de prijzen op de Taiwanese markt en bij export. Er werd vastgesteld dat de Taiwanese binnenlandse markt voor het betrokken product zeer omvangrijk was en dat de binnenlandse prijzen ten opzichte van het oorspronkelijk onderzoek zelfs meer waren gestegen dan de grondstoffenprijzen.

    (123)

    In verband met de uitvoer van SBS uit Taiwan naar andere markten wordt er in de eerste plaats op gewezen dat de uitvoer naar de Europese Unie slechts een klein deel uitmaakt van de totale uitvoer. De medewerkende ondernemingen zetten 75 % van hun productie van SBS af op reeds lang bestaande markten van derde landen. Bovendien waren de exportprijzen vanaf 2002 geleidelijk met 10 % à 15 % waren gestegen. Derhalve wordt niet verwacht dat de beëindiging van de maatregelen ten aanzien van Taiwan een significant risico inhoudt dat SBS uit Taiwan opnieuw met dumping in de Europese Unie zal worden ingevoerd.

    (124)

    Overeenkomstig artikel 11, lid 3, van de basisverordening werd derhalve geconcludeerd dat de wijziging van de omstandigheden wat dumping betreft ten opzichte van het oorspronkelijk onderzoek redelijkerwijze als duurzaam kon worden beschouwd.

    G.   CONCLUSIE

    (125)

    Daar geen dumping werd vastgesteld bij de invoer van SBS uit Korea en bij de invoer van één Taiwanese onderneming en daar de schade die de EU-producenten hadden ondervonden in grote mate kon worden toegeschreven aan andere factoren, zoals de omvang van de invoer zonder dumping en daarbij toegepaste prijzen alsmede aan de daling van de vraag op de markt, kon niet voldoende worden aangetoond dat er een oorzakelijk verband bestond tussen de invoer met dumping uit Rusland en Taiwan en de schade. De antidumpingprocedures betreffende SBS uit Korea, Rusland en Taiwan moeten derhalve worden beëindigd overeenkomstig artikel 9, leden 2 en 3, van de basisverordening,

    HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    Artikel 1

    De antidumpingprocedure betreffende de invoer van styreen-butadieen-styreen thermoplastisch rubber uit de Republiek Korea en Rusland wordt hierbij beëindigd.

    Artikel 2

    Verordening (EG) nr. 1993/2000 van de Raad tot instelling van een definitief antidumpingrecht op styreen-butadieen-styreen thermoplastisch rubber uit Taiwan wordt ingetrokken.

    Artikel 3

    Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in alle lidstaten.

    Gedaan te Brussel, 19 augustus 2005

    Voor de Raad

    De voorzitter

    J. STRAW


    (1)  PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 461/2004 (PB L 77 van 13.3.2004, blz. 12).

    (2)  PB L 238 van 22.9.2000, blz. 8.

    (3)  PB L 238 van 22.9.2000, blz. 4.

    (4)  PB C 144 van 28.5.2004, blz. 5.

    (5)  PB C 144 van 28.5.2004, blz. 9.


    II Besluiten waarvan de publicatie niet voorwaarde is voor de toepassing

    Commissie

    27.8.2005   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    L 223/42


    BESLUIT VAN DE COMMISSIE

    van 5 augustus 2005

    tot aanvaarding van verbintenissen die zijn aangeboden in het kader van de antidumpingprocedure betreffende gewalste platte producten met georiënteerde korrel van transformatorstaal uit de Verenigde Staten van Amerika en Rusland

    (2005/622/EG)

    DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

    Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1)(hierna „de basisverordening” genoemd), en met name op de artikelen 8 en 9,

    Na raadpleging van het raadgevend comité,

    Overwegende hetgeen volgt:

    A.   PROCEDURE

    (1)

    Op 28 mei 2004 heeft de Commissie, door middel van een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie  (2), de inleiding bekendgemaakt van een antidumpingprocedure betreffende gewalste platte producten met georiënteerde korrel van transformatorstaal uit de Verenigde Staten van Amerika en Rusland, alsmede de inleiding van een tussentijdse procedure voor de eventuele herziening van het antidumpingrecht op plaat met georiënteerde korrel van transformatorstaal met een breedte van meer dan 500 mm uit Rusland.

    (2)

    Daar bepaalde aspecten van bovengenoemde antidumpingprocedure nader onderzocht moesten worden en gezien de verbanden met bovengenoemde tussentijdse herzieningsprocedure werd besloten het onderzoek zonder het nemen van voorlopige maatregelen voort te zetten.

    (3)

    De Commissie heeft vervolgens het onderzoek naar dumping, schade en belang van de Europese Unie voortgezet. De definitieve bevindingen en conclusies van dit onderzoek zijn opgenomen in Verordening (EG) nr. 1371/2005 van de Raad (3) tot instelling van definitieve antidumpingrechten op gewalste platte producten met georiënteerde korrel van transformatorstaal uit de Verenigde Staten van Amerika en Rusland.

    (4)

    Bij het onderzoek werden de voorlopige bevindingen bevestigd dat het betrokken product met dumping uit Rusland en de Verenigde Staten was ingevoerd en dat daardoor schade was ontstaan.

    B.   VERBINTENIS

    (5)

    Na de mededeling van de definitieve bevindingen van de Commissie hebben een medewerkende producent/exporteur in Rusland (Novolipetsk Iron & Steel Corporation) en een ander in de Verenigde Staten (AK Steel Corporation) een prijsverbintenis aangeboden overeenkomstig artikel 8, lid 1, van de basisverordening. Volgens deze verbintenissen zouden de betrokken producenten/exporteurs het betrokken product verkopen tegen prijzen die hoog genoeg zijn om de schadelijke gevolgen van dumping neutraliseren.

    (6)

    De producenten/exporteurs zullen de Commissie regelmatig gedetailleerde verslagen doen toekomen over hun export naar de Europese Unie, zodat de Commissie effectief toezicht kan houden op de naleving van de verbintenis. De verkoopstructuur van de betrokken ondernemingen is zodanig dat het risico op ontduiking van de verbintenissen gering wordt geacht.

    (7)

    Gelet op het voorgaande wordt geacht dat de verbintenis aanvaardbaar is.

    (8)

    Om de Commissie in staat te stellen effectief toezicht uit te oefenen op de naleving van de verbintenissen, is de vrijstelling van het antidumpingrecht afhankelijk van de voorlegging bij de douane, wanneer de aangifte voor het vrije verkeer wordt ingediend, van een factuur die ten minste de gegevens bevat die zijn opgenomen in bijlage  bij Verordening (EG) nr. 1371/2005. Aan de hand van deze gegevens kan de douane controleren of de zendingen in overeenstemming zijn met de handelsdocumenten. Wanneer een dergelijke factuur niet wordt overgelegd of niet in overeenstemming is met de bij de douane aangebrachte goederen, wordt het desbetreffende antidumpingrecht verschuldigd.

    (9)

    Indien een verbintenis niet wordt nageleefd of wordt ingetrokken of indien het vermoeden bestaat dat een verbintenis niet wordt nageleefd, kan overeenkomstig artikel 8, leden 9 en 10, van de basisverordening een antidumpingrecht worden ingesteld,

    BESLUIT:

    Artikel 1

    De door onderstaande producenten aangeboden verbintenissen in het kader van de antidumpingprocedure betreffende gewalste platte producten met georiënteerde korrel van transformatorstaal uit de Verenigde Staten van Amerika en Rusland worden aanvaard.

    Land

    Onderneming

    Aanvullende Taric-code

    Rusland

    Geproduceerd en verkocht door Novolipetsk Iron & Steel Corporation (NLMK), 2, Metallurgov sq., Lipetsk,

    of

    geproduceerd door Novolipetsk Iron & Steel Corporation (NLMK), 2, Metallurgov sq., Lipetsk, en verkocht door Stinol AG, Lugano, Zwitserland, aan de eerste onafhankelijke afnemer in de Europese Unie die als importeur optreedt.

    A674

    Verenigde Staten van Amerika

    Geproduceerd door AK Steel Corporation, 703, Curtis Street, Middletown, Ohio,

    of

    geproduceerd door AK Steel Corporation, 703, Curtis Street, Middletown, Ohio, en verkocht door AK Steel BV, Oosterhout, Nederland, aan de eerste onafhankelijke afnemer in de Europese Unie die als importeur optreedt.

    A673

    Artikel 2

    Dit besluit treedt in werking op de dag volgende op die van zijn bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Gedaan te Brussel, 5 augustus 2005.

    Voor de Commissie

    Peter MANDELSON

    Lid van de Commissie


    (1)  PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 461/2004 (PB L 77 van 13.3.2004, blz. 12).

    (2)  PB C 144 van 28.5.2004, blz. 2

    (3)  Zie bladzijde 1 van dit Publicatieblad.


    Top