Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52024AE0878

    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité — Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s – Naar een ambitieuzer beheer van koolstof in de EU (COM(2024) 62 final)

    EESC 2024/00878

    PB C, C/2024/4666, 9.8.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/C/2024/4666/oj (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    ELI: http://data.europa.eu/eli/C/2024/4666/oj

    European flag

    Publicatieblad
    van de Europese Unie

    NL

    C-serie


    C/2024/4666

    9.8.2024

    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité

    Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s – Naar een ambitieuzer beheer van koolstof in de EU

    (COM(2024) 62 final)

    (C/2024/4666)

    Rapporteur:

    Gonçalo LOBO XAVIER

    Corapporteur:

    Jean-Michel POURTEAU

    Raadpleging

    Europese Commissie, 27.3.2024

    Rechtsgrond

    Artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

    Bevoegde afdeling

    Adviescommissie Industriële Reconversie

    Goedkeuring door de afdeling

    15.5.2024

    Goedkeuring door de voltallige vergadering

    30.5.2024

    Zitting nr.

    588

    Stemuitslag (voor/tegen/onthoudingen)

    193/4/2

    1.   Conclusies en aanbevelingen

    1.1.

    Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) is van mening dat de strategie voor het beheer van industriële koolstof over het algemeen een zeer welkom en evenwichtig document is dat veel elementen bevat die cruciaal zijn voor de industriële uitrol van koolstofafvang en -opslag (CCS) en koolstofafvang en -gebruik (CCU) in de EU. Het is volledig gerechtvaardigd om regels voor opslag, logistiek, vervoer en infrastructuur vast te stellen en met het oog op koolstofbeheer de markt te reguleren, teneinde nog in dit decennium de basis te leggen voor een eengemaakte koolstofmarkt.

    1.2.

    Het EESC wijst erop dat de doelstellingen voor de jaarlijkse CO2-opslagcapaciteit in Europa gehaald moeten worden: 50 miljoen ton in 2030, 250 miljoen ton in 2040 en 450 miljoen ton in 2050. Volgens het EESC moet de EU efficiënte maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat er in veel lidstaten, in het belang van de hele gemeenschap, voldoende CO2-opslagcapaciteit is. Derhalve is het EESC er voorstander van dat elke lidstaat een overzicht verstrekt van zijn geologische locaties die geschikt zijn voor koolstofopslag, zodat de uitdagingen beter kunnen worden aangegaan.

    1.3.

    Het EESC is het ermee eens dat de communicatie over de doelstellingen moet worden verbeterd, in combinatie met een efficiënte actualisering van de gegevens die nodig zijn voor een doeltreffend besluitvormingsproces. Er zijn verschillende doelstellingen voor de hoeveelheden CO2 die moeten worden afgevangen, opgeslagen en/of hergebruikt (mijlpalen 2030-2040-2050). Het EESC stelt voor dat er regelmatig wordt bericht over de ontwikkelingen op dit gebied, het gereedheidsniveau van technologieën en de CO2-opslagcapaciteit. Zo kan het hele ecosysteem beter worden geïntegreerd.

    1.4.

    Het EESC onderschrijft volledig dat de ontwikkeling van Europa ook gebaseerd moet zijn op een schoon herindustrialiseringsproces. Het beheer van industriële koolstof moet worden gezien als een nieuwe kans voor de lidstaten om de kwaliteit van banen te verbeteren en de groei op duurzame wijze te stimuleren. Het EESC wijst erop dat strategieën voor het beheer van koolstof moeten worden afgestemd op de specifieke industriële sectoren in kwestie (waarbij te denken valt aan energiecentrales, staal-, cement- en chemische fabrieken), rekening houdend met hun unieke emissieprofiel en technologische vereisten. Dit vergt samenwerking en een partnerschapsstrategie teneinde te bevorderen dat onderzoeksinstellingen, de academische wereld en andere publieke en particuliere organisaties de handen ineenslaan, zodat expertise en middelen optimaal worden benut.

    1.5.

    Volgens het EESC is het tevens van fundamenteel belang om de belemmeringen in kaart te brengen die een doeltreffende uitvoering van bestaande praktijken voor het beheer van koolstof in industriële omgevingen in de weg staan, zodat veranderingen gemakkelijk kunnen worden doorgevoerd en strategieën kunnen worden vastgesteld.

    1.6.

    Voor het EESC is het duidelijk dat de EU een industriële strategie voor koolstof nodig heeft die niet alleen de Green Deal mogelijk maakt, maar ook hoogwaardige banen en een rechtvaardige transitie voor werknemers garandeert en potentiële tekorten aan arbeidskrachten en vaardigheden in kaart brengt. Daartoe is het ook noodzakelijk te blijven investeren in om- en bijscholing van de beroepsbevolking, met een tweeledig doel. Ten eerste: de aantrekkelijkheid van een loopbaan in de industrie vergroten. Ten tweede: dit combineren met duurzame kennis teneinde een kwalitatief hoogwaardig en veilig proces tot stand te brengen en industriële ondernemingen concurrerender en duurzamer te maken. De lidstaten moeten met de sociale partners samenwerken om het effect op de werkgelegenheid te beoordelen.

    1.7.

    Het EESC kan zich vinden in het voornemen van de Commissie om grensoverschrijdende infrastructuurprojecten voor het vervoer van CO2 te ondersteunen. Het is belangrijk om de fysieke verbindingen en gegevensstroomverbindingen tussen landen in kaart te brengen.

    1.8.

    Het EESC pleit voor een duidelijk investeringsplan waarin elke financieringsbron voor de ontwikkeling van CCS/CCU-technologieën wordt beschreven. Overheidsfinanciering moet altijd worden gekoppeld aan een mechanisme inzake sociale conditionaliteit gericht op het creëren en in stand houden van hoogwaardige banen.

    1.9.

    Volgens het EESC zouden koolstofreductieprojecten niet alleen betrekking moeten hebben op koolstofverwijdering, maar ook op het vermijden van koolstofemissies. Het is van mening dat er op EU-niveau momenteel onvoldoende steun wordt verleend voor het vermijden van CO2-emissies, terwijl investeringen in methoden om CO2-emissies te vermijden al succesvolle resultaten hebben opgeleverd in sectoren als nutsvoorzieningen, vervoer en verwarming. Het EESC raadt dan ook aan om een nieuwe, afzonderlijke, goed ontworpen, integere en solide kredietregeling voor het vermijden van CO2-emissies op te zetten met deugdelijke, nog te ontwikkelen methoden. Credits voor het vermijden van CO2-emissies kunnen naar het oordeel van het EESC stimulansen bieden om tot decarbonisatie over te gaan. Ook kan hiermee financiering worden verschaft voor emissievrije projecten. Tegelijkertijd benadrukt het EESC dat emissierechten in het kader van de EU-regeling voor de handel in emissierechten (ETS) niet als “credits” mogen worden gebruikt, want dit zou de huidige marktgebaseerde aard van het koolstofhandelssysteem van de EU kunnen ondermijnen.

    1.10.

    Ook wijst het erop dat het vermijden van koolstofemissies een bron van extra inkomsten kan zijn, gezien de koolstofmarktprijzen. Kleine emittenten met een overschot aan koolstofcredits zouden “ongebruikte” emissies kunnen verkopen aan grote emittenten. Dit marktmechanisme zou het derhalve mogelijk maken om over te gaan tot de uitgifte van koolstofcredits als een vorm van financiering voor toekomstige emissiearme projecten.

    1.11.

    Tot slot zijn er CCS/CCU-projecten die duidelijk gericht zijn op koolstofverwijdering. Vermijding van CO2-emissies is een andere weg naar decarbonisatie, en is volgens het EESC van groot belang. Het EESC pleit voor een evenwichtige en redelijke aanpak waarmee het mogelijk wordt om het beste te combineren van twee elkaar aanvullende werkwijzen: koolstofvermijding en koolstofverwijdering.

    2.   Algemene opmerkingen

    2.1.

    In een tijd van grote veranderingen en grote uitdagingen is het zonneklaar dat Europa een sterk beleid nodig heeft om zijn industrie er weer bovenop te helpen. De doelen van de opeenvolgende herindustrialisatieplannen zijn niet gehaald en nu staat Europa voor een kritieke situatie waarin onmiddellijk moet worden gereageerd, uitgaande van de doelstellingen en streefcijfers van de Green Deal-strategie van de EU.

    2.2.

    De vereisten van de groene en de digitale transitie, met inbegrip van de sociale dimensie daarvan, maken het nog dringender om actie te ondernemen: het is nu zaak dat de Europese industrie en het EU-beleid innovatie, prestaties en concurrentievermogen combineren met duurzaamheid. De doelstellingen zijn omschreven en het Europese klimaatpact, dat door de Europese Commissie is gelanceerd in het kader van de Europese Green Deal, is bedoeld om de EU te helpen bij het verwezenlijken van haar doelstelling om in 2050 klimaatneutraal te zijn.

    2.3.

    De uitdaging is reëel: industriële activiteiten dragen wereldwijd aanzienlijk bij aan de uitstoot van koolstof en de EU is een van de grootste industriële hubs. Los van de inspanningen die tot nu toe zijn gedaan om de uitstoot van koolstof te verminderen, komt de industrie in dit proces een belangrijke rol toe. Het is zaak alles op alles te zetten om de door de EU voorgestelde doelen te bereiken.

    2.4.

    Er zijn verschillende doelstellingen voor de hoeveelheden CO2 die moeten worden afgevangen, opgeslagen en/of hergebruikt (mijlpalen 2030-2040-2050). Het EESC stelt voor dat er regelmatig wordt bericht over de ontwikkelingen op dit gebied, het gereedheidsniveau van technologieën en de CO2-opslagcapaciteit.

    2.5.

    Er moet bijzondere aandacht worden besteed aan het halen van de doelstellingen voor de jaarlijkse CO2-opslagcapaciteit in Europa: 50 miljoen ton in 2030, 250 miljoen ton in 2040, 450 miljoen ton in 2050. Het EESC vindt dat de EU efficiënte maatregelen moet nemen om ervoor te zorgen dat er in veel lidstaten voldoende CO2-opslagcapaciteit is. Derhalve is het EESC er voorstander van dat elke lidstaat een overzicht verstrekt van zijn geologische locaties die geschikt zijn voor koolstofopslag.

    2.6.

    Koolstofafvang is een noodzakelijk instrument om de klimaatdoelstellingen van Europa te halen en het industriële concurrentievermogen te behouden. Tegelijkertijd is het van essentieel belang dat het toepassingsgebied van CCS niet wordt opgerekt en dat CCS wordt gericht op sectoren waar de uitstoot het moeilijkst te verminderen is. Dit is nodig om te voorkomen dat er wordt vastgehouden aan een langdurig gebruik van fossiele brandstoffen terwijl er alternatieven bestaan, ervan uitgaande dat deze alternatieven volstaan om aan de vraag te voldoen. In veel gevallen zijn elektrificatie, energie-efficiëntiemaatregelen en hernieuwbare brandstoffen kostenefficiëntere opties voor decarbonisatie. Het gebruik van CCS vergt investeringen en energie. De transitie van fossiele brandstoffen naar duurzame energiebronnen in industriële processen moet derhalve de standaardoptie zijn, en koolstofafvang moet gericht zijn op toepassingen waarvoor alternatieven niet haalbaar zijn.

    2.7.

    Om dit voor elkaar te krijgen pleit het EESC voor een evenwichtige aanpak, rekening houdend met de ontwikkelingen in het proces en de gegevens die in het kader van het huidige beleid worden verzameld. Tegelijkertijd is een herziening van het bestaande EU-beleid inzake het beheer van koolstof in industriële sectoren, met inbegrip van emissiehandelssystemen en mechanismen voor koolstofbeprijzing, absoluut noodzakelijk. Het is ook van essentieel belang om belemmeringen vast te stellen die een doeltreffende uitvoering van huidige praktijken voor het beheer van koolstof in industriële omgevingen in de weg staan.

    2.8.

    Om voor een concurrerende en tegelijkertijd duurzame industrie te zorgen is er behoefte aan terdege opgeleid en goed aangestuurd personeel en aan allianties (werknemers, ondernemingen, sociale partners in het algemeen). Het EESC wijst steevast met klem op de noodzaak om te blijven investeren in om- en bijscholing van de beroepsbevolking, met een tweeledig doel. Ten eerste: de aantrekkelijkheid van een loopbaan in de sector vergroten, en ten tweede: dit combineren met duurzame kennis om bedrijven in de industrie concurrerender en duurzamer te maken.

    2.9.

    Het is verstandig om het hele ecosysteem te betrekken bij het uitstippelen van de strategieën en maatregelen voor het uitvoeren van een ambitieus beheer van industriële koolstof in de EU. Het maatschappelijk middenveld kan en moet hierbij een rol spelen.

    2.10.

    Het EESC is van mening dat het zeer belangrijk is het goede voorbeeld te geven en dringt derhalve aan op betere communicatie en kennisdeling door voorbeelden van geslaagde initiatieven op het gebied van het beheer van koolstof in de EU onder de aandacht te brengen.

    2.11.

    In dezelfde geest moet de EU onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten op het gebied van technologieën voor de afvang, het gebruik en de opslag van koolstof die gericht zijn op de industrie aanmoedigen en bevorderen, zodat ze kostenefficiënter en schaalbaarder worden.

    2.12.

    Het EESC wijst er ook op dat strategieën voor het beheer van koolstof moeten worden afgestemd op specifieke industriële sectoren, rekening houdend met hun unieke emissieprofiel en technologische vereisten. Dit vergt samenwerking en een partnerschapsstrategie teneinde te bevorderen dat onderzoeksinstellingen, de academische wereld en andere publieke en particuliere organisaties de handen ineenslaan, zodat expertise en middelen optimaal worden benut.

    2.13.

    Het EESC vindt dat elke lidstaat op basis van de EU-beginselen zijn eigen strategie moet uitstippelen, maar dat de EU een en ander moet coördineren om te beoordelen of er voldoende inspanningen worden geleverd. Ook is het zaak dat goede praktijken worden uitgewisseld.

    3.   Specifieke opmerkingen

    3.1.

    Met de Europese Green Deal zijn ambitieuze doelen vastgesteld om de uitstoot van broeikasgassen terug te dringen: - 55 % in 2030, en klimaatneutraliteit in 2050. Om deze doelen te bereiken, met name wat CO2-emissies betreft, moeten technologieën die bekend staan als CCS (koolstofafvang en -opslag) en CCU (koolstofafvang en -gebruik) worden ingezet om “moeilijk te verminderen” emissies aan te pakken, d.w.z. waar emissiereductie door energie- en procesefficiëntie niet zou volstaan om de mitigatiedoelstellingen te halen.

    3.2.

    Het is noodzakelijk om in de regelgeving een duidelijk onderscheid te maken tussen CO2 afkomstig van fossiele brandstoffen (d.w.z. CO2 dat vroeger in de grond zat in steenkool-, aardgas- of olieafzettingen) en biogene CO2 (d.w.z. CO2 dat al in de atmosfeer zit en door fotosynthese is gesekwestreerd in biomassa). Het afvangen van CO2 uit fossiele bronnen kan inhouden dat emissies worden vermeden, maar het afvangen van biogeen CO2 kan een daadwerkelijk netto positief effect hebben op het klimaat door permanente verwijdering van koolstof met behulp van technologische putten en verwijderingen op lange termijn door gebruik in producten zoals polymeren; dit kan ook een duurzame bron van CO2 zijn voor chemicaliën, polymeren en brandstoffen.

    3.3.

    Naast geologische formaties kunnen er ook andere technologieën zijn die permanente koolstofopslag mogelijk maken, zoals mineralisatie.

    3.4.

    Afgezien daarvan is CO2 tevens een cruciale grondstof die bijvoorbeeld in de chemische industrie en in dranken nodig is. Een belangrijk onderdeel van een Europese strategie voor koolstofbeheer moet bestaan in een vervanging van de vraag naar CO2, waarbij industriële CO2 wordt vervangen door CO2 uit circulaire en duurzame bronnen. Het gebruik van circulaire koolstof moet worden gestimuleerd.

    3.5.

    Terwijl de afvang en opslag van CO2 uit fossiele bronnen al wordt erkend in de richtlijn inzake het emissiehandelssysteem (ETS), zijn er momenteel geen stimulansen voor de afvang van biogeen CO2. Derhalve moet de ontwikkeling van prikkels voor de afvang, de opslag en het gebruik van biogeen CO2 een prioriteit zijn. Een optie is om de afvang van biogeen CO2 te koppelen aan het ETS door bijvoorbeeld nieuwe emissierechten te genereren middels verwijderingen.

    3.6.

    Veel sectoren uit de maakindustrie stoten CO2 uit: olie- en gascentrales, steenkool- en bruinkoolcentrales, ijzer- en staalfabrieken, cementfabrieken, de chemische industrie, biomassacentrales en met afvalstoffen gestookte energiecentrales en kunstmestfabrieken. Hoewel ze momenteel werken aan nieuwe koolstofvrije processen, zullen deze sectoren (die 20 % van de globale CO2-uitstoot in de EU genereren) voornamelijk vertrouwen op technologieën voor koolstofverwijdering om hun CO2-uitstoot drastisch te verminderen. Het koolstofvrij maken van de industrie is niet alleen noodzakelijk om de opwarming van de aarde tegen te gaan, maar is ook een cruciale stap op weg naar de uitfasering van onze afhankelijkheid van fossiele brandstoffen.

    3.7.

    In het CCS-proces wordt CO2 gescheiden van industriële bronnen en vervolgens afgescheiden via verschillende subtechnologieën: absorptie, adsorptie, membranen, looping bij hoge temperatuur en, meer recent, directe afvang uit de lucht (waarbij CO2 rechtstreeks uit de lucht wordt afgescheiden). Vervolgens wordt het CO2 samengeperst om verder getransporteerd te worden, voornamelijk via pijpleidingen maar mogelijk ook door vrachtwagens, treinen of schepen. De laatste stap is opslag in geologische on- en offshore locaties: in zoutformaties (bijvoorbeeld in het Noorse Sleipner-gebied in de Noordzee, sinds 1996) of niet-exploiteerbare kolenlagen. Om de duurzaamheid van deze vorm van emissiereductie te garanderen, is het vervolgens essentieel om te controleren hoe koolstofdioxide zich in de geologische lagen gedraagt.

    3.8.

    De eerste stappen van het CCU-proces zijn dezelfde als die van CCS, maar het uiteindelijke doel is niet om CO2 permanent op te slaan. In plaats daarvan wordt het afgevangen kooldioxide omgezet in waardevolle stoffen of producten zoals chemicaliën en polymere materialen (kunststoffen, beton), alcoholen, en koolwaterstoffen en derivaten. CCU heeft een aanzienlijk potentieel en kan daarom op groeiende belangstelling rekenen op verschillende verwante gebieden (zo zou CCU kunnen helpen om de luchtvaart- en scheepvaartsector koolstofvrij te maken aan de hand van synthetische brandstoffen).

    3.9.

    Bij de aanleg van vervoersinfrastructuur moeten er in verband met arbeidsomstandigheden specifieke gezondheids- en veiligheidsregels worden vastgesteld, waarbij een constructieve dialoog tussen de sociale partners wordt bevorderd.

    3.10.

    Het creëren van nieuwe banen in CCS/CCU-technologieën vereist dat mensen passend worden getraind via beroepsonderwijs en -opleiding, bijscholing van werknemers en ingenieurs, en nationale opleidingsregelingen.

    3.11.

    Om deze CCS/CCU-projecten te implementeren, moeten alle belanghebbenden — industriële ondernemers, overheden, burgerorganisaties, ngo’s en vakbonden — vroegtijdig bij het proces worden betrokken. Dit is van cruciaal belang voor het maatschappelijk draagvlak. Beleidsmakers op lokaal en nationaal niveau moeten worden samengebracht met bedrijven en maatschappelijke spelers zoals vakbonden, milieu-ngo’s en vertegenwoordigers van lokale gemeenschappen teneinde een transparante dialoog aan te gaan over de belangen en voordelen van CCS/CCU-projecten. Een dergelijke verandering binnen industriële bedrijven die te maken krijgen met CCS/CCU vereist een rechtvaardige transitie waarbij mensen niet aan hun lot worden overgelaten. Een respectvolle sociale dialoog met vakbonden moet waarborgen dat werknemers die omgeschoold dienen te worden de juiste opleiding krijgen.

    3.12.

    Bewustmakingscampagnes moeten ervoor zorgen dat mensen begrijpen wat er op het spel staat, maar moeten er ook toe bijdragen om kennis uit te wisselen en een overzicht te geven van de huidige CO2-uitstoot.

    3.13.

    Het EESC stelt vast dat er geen energie-efficiëntiebenadering is voor technologieën voor koolstofafvang. De kosten van dit energie-intensieve proces mogen niet worden onderschat en moeten in overeenstemming worden gebracht met het REPowerEU-plan.

    3.14.

    Met het huidige emissiehandelssysteem van de EU worden alle emissies gemeten, teneinde ze te verlagen. Bij CCU-technologieën wordt de afgevangen koolstof hergebruikt en mag deze dus niet twee keer worden geteld (eerst bij de oorspronkelijke uitstoot en vervolgens bij de heruitstoot in een nieuw proces).

    4.   Financiële kaders

    4.1.

    Momenteel zijn de kosten voor CCS/CCU hoog. Voor bedrijven is CCS/CCU dan ook niet haalbaar zonder belastingvoordelen, overheidsfinanciering of leningen. De kosten kunnen worden verlaagd wanneer technologieën op grote schaal worden toegepast en de nodige transportinfrastructuur (pijpleidingen) wordt ontwikkeld. De kostenramingen variëren sterk als gevolg van de onzekerheid over de toekomstige CO2-prijs.

    4.2.

    Financiering die bestemd is voor CCS/CCU moet in detail als zodanig worden aangemerkt en in perspectief worden geplaatst in verhouding tot de totale financiering voor het industrieel plan voor de Green Deal.

    4.3.

    Eerste kostenramingen voor het bereiken van de doelstellingen voor 2030: er is een investering van 3 miljard EUR nodig voor de ontwikkeling van opslaglocaties; er is tussen de 6 en 9 miljard EUR nodig voor transportinfrastructuur; en er is tussen de 13 en 103 EUR per ton nodig voor de afvang van CO2 uit puntbronnen (1). Het EESC pleit voor een duidelijk investeringsplan waarin elke financieringsbron voor de ontwikkeling van CCS/CCU-technologieën wordt beschreven. Overheidsfinanciering moet altijd worden gekoppeld aan een mechanisme inzake sociale conditionaliteit gericht op het creëren en in stand houden van hoogwaardige banen. Het EESC is dan ook ingenomen met alle regelingen die kunnen zorgen voor innovatie en middelen om deze cruciale transitie in goede banen te leiden. Daarbij gaat het om:

    het Innovatiefonds (belastingen uit het ETS), met 25 miljard euro voor CCS/CCU

    de Connecting Europe Facility voor het vervoersnetwerk

    de herstel- en veerkrachtfaciliteit om investeringen in schone technologie te ondersteunen

    het Fonds voor een rechtvaardige transitie voor regio’s met sociale uitdagingen

    Horizon Europa voor O&O.

    4.4.

    Een probleem bij de financiering van CCS/CCU is dat de verschillende onderdelen van de volledige waardeketen moeten worden gedekt: emissiebron, afvang, transport, opslag en gebruik. Een ander probleem is de economische levensvatbaarheid van deze processen, afhankelijk van de koolstofprijs in het ETS van de EU.

    4.5.

    Het leeuwendeel van de investeringen die nodig zijn om deze nieuwe en schone technologieën voor koolstofafvang en -hergebruik toe te passen, zal de komende jaren naar verwachting uit de particuliere sector komen. Financiering door Europa en de lidstaten moet echter een cruciale rol spelen bij het stimuleren van particuliere investeringen en het aantrekken van veel innovatieve projecten.

    5.   Handel in koolstofemissierechten en het vermijden van koolstofemissies

    5.1.

    Het EESC is van mening dat het EU-systeem voor de handel in emissierechten (ETS) en internationale koolstofmarkten in cruciale mate kunnen helpen om de wereldwijde uitstoot van broeikasgassen op kosteneffectieve wijze te verminderen. Het EU-ETS is onlangs in het kader van het “Fit for 55”-pakket versterkt en heeft nu ook betrekking op andere economische sectoren, waaronder de gebouwensector, het wegvervoer, de zeevaart en de luchtvaart. Artikel 6 van de Overeenkomst van Parijs biedt reeds een rechtsgrondslag voor het gebruik van internationale koolstofmarkten via de internationale handel in emissierechten overeenkomstig robuuste boekhoudregels. Industrieel koolstofbeheer zou moeten profiteren van dergelijke koolstofbeprijzingsmechanismen en koolstofhandel.

    5.2.

    Het EESC merkt op dat er verschillende wetgevingsinitiatieven zijn die kunnen worden gebruikt ter ondersteuning van sectorale acties die bijdragen tot koolstofverwijdering en -vermijding. Een goed voorbeeld is de verordening koolstofverwijdering en koolstoflandbouw, waarbij het eerste EU-brede vrijwillige kader is vastgesteld voor de certificering van koolstofverwijdering, koolstoflandbouw en koolstofopslag in producten die in Europa zijn vervaardigd. Wat vervoer betreft, bespreekt de EU momenteel een geharmoniseerd mechanisme voor het in kaart brengen van de broeikasgasemissies van vervoersdiensten, de zgn. CountEmissionsEU-verordening; ook hiermee moet rekening worden gehouden.

    5.3.

    Volgens het EESC zouden koolstofreductieprojecten niet alleen betrekking moeten hebben op koolstofverwijdering, maar ook op het vermijden van koolstofemissies. Het is echter van mening dat er op EU-niveau momenteel onvoldoende steun wordt verleend voor het vermijden van CO2-emissies, terwijl investeringen in methoden om CO2-emissies te vermijden al succesvolle resultaten hebben opgeleverd in sectoren als nutsvoorzieningen, vervoer en verwarming. Het EESC raadt dan ook aan om een nieuwe, afzonderlijke, goed ontworpen, integere en solide kredietregeling voor het vermijden van CO2-emissies op te zetten met deugdelijke, nog te ontwikkelen methoden. Credits voor het vermijden van CO2-emissies kunnen naar het oordeel van het EESC stimulansen bieden om tot decarbonisatie over te gaan. Ook kan hiermee financiering worden verschaft voor emissievrije projecten. Tegelijkertijd wijst het EESC erop dat emissierechten in het kader van het EU-ETS niet als “credits” mogen worden gebruikt, want dit zou de huidige marktgebaseerde aard van het koolstofhandelssysteem van de EU kunnen ondermijnen.

    5.4.

    Ook wijst het erop dat het vermijden van koolstofemissies een bron van extra inkomsten kan zijn, gezien de koolstofmarktprijzen. Kleine emittenten met een overschot aan koolstofcredits kunnen “ongebruikte” emissies verkopen aan grote emittenten. Dit marktmechanisme maakt het mogelijk om over te gaan tot de uitgifte van koolstofcredits als een vorm van financiering voor toekomstige emissiearme projecten.

    5.5.

    Daarnaast is het zo dat het ETS momenteel voor grote uitstoters stimulansen biedt (minder gratis emissierechten en hoge koolstofprijzen) om hun uitstoot te verlagen. De regels voor het verhandelen van koolstofcredits tussen bedrijven zijn echter nog niet erg bekend, al zijn ze helder en is het gemakkelijk om de koolstofcredits over te dragen. Deze regels moeten worden uitgebreid, zodat ook entiteiten met een lage uitstoot worden aangemoedigd hun emissies verder te verminderen en ze financiële middelen voor de emissiereductie kunnen ontvangen. Verduidelijking moet worden bevorderd.

    5.6.

    Het EESC is van mening dat financiering door de EU en de lidstaten een rol moet spelen bij het stimuleren van particuliere investeringen en het aantrekken van veel innovatieve projecten voor CCS/CCU en koolstofreductie en -vermijding.

    Brussel, 30 mei 2024.

    De voorzitter

    van het Europees Economisch en Sociaal Comité

    Oliver RÖPKE


    (1)  Commissiemededeling COM(2024) 62, paragraaf 5.1: Investeringen en middelen, blz. 19.


    ELI: http://data.europa.eu/eli/C/2024/4666/oj

    ISSN 1977-0995 (electronic edition)


    Top