EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document C:2013:179E:FULL

Publicatieblad van de Europese Unie, CE 179, 25 juni 2013


Display all documents published in this Official Journal
 

ISSN 1977-0995

doi:10.3000/19770995.CE2013.179.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 179E

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

56e jaargang
25 juni 2013


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

III   Voorbereidende handelingen

 

RAAD

2013/C 179E/01

Standpunt (EU) nr. 6/2013 van de Raad in eerste lezing met het oog op de aanneming van een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van normen voor de opvang van verzoekers om internationale bescherming (herschikking)
Door de Raad vastgesteld op 6 juni 2013

1

2013/C 179E/02

Standpunt (EU) nr. 7/2013 van de Raad in eerste lezing met het oog op de aanneming van een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (herschikking)
Door de Raad vastgesteld op 6 juni 2013

27

NL

 


III Voorbereidende handelingen

RAAD

25.6.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 179/1


STANDPUNT (EU) Nr. 6/2013 VAN DE RAAD IN EERSTE LEZING

met het oog op de aanneming van een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van normen voor de opvang van verzoekers om internationale bescherming (herschikking)

Door de Raad vastgesteld op 6 juni 2013

2013/C 179 E/01

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 78, lid 2, onder f),

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's (2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 2003/9/EG van de Raad van 27 januari 2003 tot vaststelling van minimumnormen voor de opvang van asielzoekers in de lidstaten (4) moet op verschillende punten ingrijpend worden gewijzigd. Ter wille van de duidelijkheid dient tot herschikking van deze richtlijn te worden overgegaan.

(2)

Een gemeenschappelijk asielbeleid, dat een gemeenschappelijk Europees asielstelsel omvat, is een wezenlijk aspect van de doelstelling van de Europese Unie om geleidelijk een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht tot stand te brengen, die openstaat voor diegenen die onder druk van de omstandigheden op wettige wijze in de Unie bescherming zoeken. Dit beleid dient te zijn gebaseerd op solidariteit en een eerlijke verdeling van de verantwoordelijkheid, inclusief de financiële gevolgen, tussen de lidstaten.

(3)

De Europese Raad is tijdens de buitengewone bijeenkomst van 15 en 16 oktober 1999 in Tampere overeengekomen te werken aan de instelling van een gemeenschappelijk Europees asielstelsel dat stoelt op de volledige en niet-restrictieve toepassing van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 28 juli 1951, zoals aangevuld bij het Protocol van New York van 31 januari 1967 (hierna „het Verdrag van Genève” genoemd), en zo te waarborgen dat niemand naar het land van vervolging wordt teruggestuurd, en zo het verbod tot uitzetting of terugleiding te handhaven. De eerste fase van een gemeenschappelijk Europees Asielstelsel werd tot stand gebracht met de vaststelling van de bij de Verdragen voorziene rechtsinstrumenten, waaronder Richtlijn 2003/9/EG.

(4)

De Europese Raad van 4 november 2004 heeft het Haags programma aangenomen waarin de doelstellingen zijn opgenomen die in de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht moeten worden verwezenlijkt in de periode 2005-2010. In het Haags programma werd de Commissie verzocht om de evaluatie van de rechtsinstrumenten van de eerste fase af te sluiten en om voorstellen voor instrumenten en maatregelen van de tweede fase aan het Europees Parlement en de Raad voor te leggen.

(5)

Op de bijeenkomst van 10-11 december 2009 heeft de Europese Raad het programma van Stockholm goedgekeurd, waarin het streven werd herhaald om uiterlijk in 2012 een gemeenschappelijke en solidaire ruimte tot stand te brengen waarin bescherming wordt geboden, op basis van een gemeenschappelijke asielprocedure en een uniforme status voor personen aan wie internationale bescherming wordt verleend volgens hoge beschermingsnormen en eerlijke, effectieve procedures. Voorts wordt in het programma van Stockholm verklaard dat het essentieel is dat personen op een gelijkwaardig niveau behandeld worden wat betreft opvangvoorzieningen, ongeacht de lidstaat waar zij hun verzoek om internationale bescherming indienen.

(6)

De middelen van het Europees Vluchtelingenfonds en het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken dienen te worden ingezet om de lidstaten voldoende ondersteuning te geven bij de toepassing van de normen die worden vastgesteld in de tweede fase van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel, in het bijzonder die lidstaten waarvan het asielstelsel specifiek en onevenredig onder druk staat, met name als gevolg van hun ligging of de demografische situatie van die lidstaten.

(7)

In het licht van de resultaten van de evaluaties van de uitvoering van de instrumenten uit de eerste fase, is dit het juiste moment om de beginselen die aan Richtlijn 2003/9/EG ten grondslag liggen, te bevestigen, teneinde betere opvangvoorzieningen voor personen die om internationale bescherming verzoeken (hierna „verzoekers” genoemd) te garanderen.

(8)

Om in de gehele Unie de gelijke behandeling van verzoekers te garanderen, moet deze richtlijn van toepassing zijn tijdens alle fasen en op alle soorten procedures betreffende verzoeken om internationale bescherming, in alle plaatsen en voorzieningen waar verzoekers worden gehuisvest, en zolang zij als verzoekers op het grondgebied van de lidstaten mogen blijven.

(9)

De lidstaten moeten ernaar streven om bij de toepassing van deze richtlijn de beginselen van het belang van het kind en van de eenheid van het gezin volledig in acht te nemen, overeenkomstig respectievelijk het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, het Verdrag van de Verenigde Naties van 1989 inzake de rechten van het kind en het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.

(10)

Wat betreft de behandeling van personen die tijdelijke bescherming op grond van deze richtlijn genieten, zijn de lidstaten gebonden aan de verplichtingen uit hoofde van internationale rechtsinstrumenten waarbij zij partij zijn.

(11)

Er moeten normen worden vastgesteld voor de opvang van verzoekers die voldoende zijn om een menswaardige levensstandaard en vergelijkbare levensomstandigheden in alle lidstaten te waarborgen.

(12)

De harmonisatie van de opvangvoorzieningen voor verzoekers zal ertoe bijdragen dat de secundaire stromen van verzoekers, die worden veroorzaakt door het verschil in opvangvoorzieningen, worden beperkt.

(13)

Om de gelijke behandeling van alle personen die om internationale bescherming verzoeken, te garanderen en om de consistentie met het huidige acquis van de Unie inzake asiel te waarborgen, met name met Richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming (5), is het nodig de werkingssfeer van deze richtlijn uit te breiden tot personen die om subsidiaire bescherming verzoeken.

(14)

De opvang van personen met bijzondere opvangbehoeften moet een basisprioriteit zijn voor de nationale autoriteiten om te garanderen dat de opvang van deze personen is toegesneden op hun bijzondere opvangbehoeften.

(15)

De bewaring van verzoekers moet worden toegepast in overeenstemming met het onderliggende beginsel dat personen niet in bewaring mogen worden gehouden om de enkele reden dat zij internationale bescherming zoeken, met name overeenkomstig de internationale wettelijke verplichtingen van de lidstaten en overeenkomstig artikel 31 van het Verdrag van Genève. Verzoekers mogen alleen in bewaring worden genomen onder de in deze richtlijn vastgestelde, zeer duidelijk omschreven uitzonderlijke voorwaarden en alleen indien dit beantwoordt aan de beginselen van noodzakelijkheid en evenredigheid, zowel wat de wijze als wat het doel van de bewaring betreft. Verzoekers die in bewaring worden gehouden, dienen daadwerkelijk de noodzakelijke procedurele waarborgen te kunnen genieten, zoals een beroep voor een nationale rechterlijke instantie.

(16)

Wat betreft administratieve procedures in verband met de redenen van bewaring, vereist het begrip „met de nodige zorgvuldigheid” ten minste dat de lidstaten concrete en wezenlijke maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat de tijd die nodig is om de redenen van bewaring te verifiëren zo kort mogelijk is, en dat er een daadwerkelijk vooruitzicht is dat deze verificatie binnen de korst mogelijke tijd met resultaat kan worden uitgevoerd. De bewaring mag niet langer duren dan redelijkerwijs nodig is om de betrokken procedures te voltooien.

(17)

De in deze richtlijn vermelde redenen van bewaring gelden onverminderd andere redenen van bewaring die van toepassing zijn krachtens het nationale recht en geen verband houden met het verzoek om internationale bescherming van de onderdaan van een derde land of staatloze, met inbegrip van redenen van bewaring in het kader van een strafprocedure.

(18)

Verzoekers in bewaring moeten worden behandeld met volledige eerbiediging van de menselijke waardigheid en hun opvang moet zijn toegesneden op de behoeften van verzoekers in die situatie. De lidstaten moeten met name de toepassing van artikel 37 van het Verdrag van de Verenigde Naties van 1989 inzake de rechten van het kind waarborgen.

(19)

Er kunnen zich gevallen voordoen waarin het in de praktijk niet mogelijk is onmiddellijk aan sommige opvangwaarborgen bij bewaring te voldoen, bijvoorbeeld als gevolg van de geografische ligging of de specifieke structuur van een bewaringsaccomodatie. Afwijkingen van deze waarborgen dienen echter altijd tijdelijk te zijn en alleen te worden toegepast in de omstandigheden die in deze richtlijn worden beschreven. Afwijkingen dienen alleen te worden toegepast in uitzonderlijke omstandigheden en dienen naar behoren te worden gemotiveerd, waarbij rekening wordt gehouden met de individuele omstandigheden van het geval, zoals hoe zwaar de afwijking is, hoe lang zij geldt en welke gevolgen zij heeft voor de verzoeker.

(20)

Teneinde de fysieke en psychische integriteit van de verzoekers beter te waarborgen, moet hun bewaring een maatregel zijn die pas in laatste instantie wordt genomen, en mag zij alleen worden opgelegd nadat alle niet-vrijheidsberovende maatregelen als alternatief voor bewaring naar behoren zijn onderzocht. Bij elke alternatieve maatregel voor bewaring moeten de fundamentele mensenrechten van verzoekers worden geëerbiedigd.

(21)

Om ervoor te zorgen dat wordt voldaan aan de procedurele waarborgen die inhouden dat er gelegenheid is contact op te nemen met organisaties of groepen van personen die rechtsbijstand verlenen, moet informatie worden verschaft over dergelijke organisaties en groepen van personen.

(22)

Bij het nemen van beslissingen inzake huisvesting dienen de lidstaten terdege rekening te houden met het belang van het kind en met de bijzondere omstandigheden van iedere verzoeker die afhankelijk is van gezinsleden of andere nauwe verwanten zoals ongehuwde minderjarige broers of zussen die reeds in de lidstaat zijn.

(23)

Om de zelfstandigheid van verzoekers te bevorderen en de grote verschillen tussen de lidstaten te beperken, is het essentieel duidelijke regels vast te stellen met betrekking tot de toegang van verzoekers tot de arbeidsmarkt.

(24)

Om ervoor te zorgen dat de materiële steun die aan verzoekers wordt verstrekt, strookt met de beginselen van deze richtlijn, is het noodzakelijk dat de lidstaten het niveau van deze steun vaststellen op basis van relevante referentiewaarden. Dit houdt niet in dat de omvang van de steun dezelfde moet zijn als voor onderdanen. De lidstaten kunnen aan verzoekers een minder gunstige behandeling geven dan aan onderdanen, zoals omschreven in deze richtlijn.

(25)

Mogelijk misbruik van het opvangstelsel moet worden tegengegaan door de omstandigheden te specificeren waarin materiële opvangvoorzieningen voor verzoekers kunnen worden beperkt of ingetrokken en door alle verzoekers tegelijkertijd een menswaardige levensstandaard te garanderen.

(26)

Er moet voor worden gezorgd dat de nationale opvangregelingen doeltreffend werken en dat de lidstaten samenwerken op het gebied van de opvang van verzoekers.

(27)

Passende coördinatie tussen de bevoegde autoriteiten met betrekking tot de opvang van verzoekers moet worden aangemoedigd. Derhalve dienen harmonieuze relaties tussen lokale gemeenschappen en opvangcentra te worden bevorderd.

(28)

Het dient de lidstaten vrij te staan gunstiger regelingen in te voeren of te handhaven voor onderdanen van derde landen en staatlozen die internationale bescherming zoeken in een lidstaat.

(29)

In deze geest worden de lidstaten opgeroepen de bepalingen van deze richtlijn ook toe te passen in procedures inzake verzoeken om andere vormen van bescherming dan die bepaald in Richtlijn 2011/95/EU.

(30)

De implementatie van deze richtlijn dient regelmatig te worden geëvalueerd.

(31)

Daar de doelstelling van deze richtlijn, namelijk de vaststelling van normen voor de opvangvoorzieningen voor verzoekers in de lidstaten, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve wegens de omvang en de gevolgen van deze richtlijn beter op het niveau van de de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om die doelstelling te verwezenlijken.

(32)

Overeenkomstig de gezamenlijke politieke verklaring van de lidstaten en de Commissie van 28 september 2011 over toelichtende stukken (6), hebben de lidstaten zich ertoe verbonden om in gerechtvaardigde gevallen de kennisgeving van hun omzettingsmaatregelen vergezeld te doen gaan van een of meer stukken waarin het verband tussen de onderdelen van een richtlijn en de overeenkomstige delen van de nationale omzettingsinstrumenten wordt toegelicht. Met betrekking tot deze richtlijn acht de wetgever de toezending van dergelijke stukken gerechtvaardigd.

(33)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 en artikel 4 bis, lid 1, van het aan het VEU en aan het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) gehechte Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, en onverminderd artikel 4 van dat Protocol, nemen het Verenigd Koninkrijk en Ierland niet deel aan de vaststelling van deze richtlijn, die bijgevolg niet bindend is voor, noch van toepassing is in deze lidstaten.

(34)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het VEU en aan het VWEU, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van deze richtlijn, die bijgevolg niet bindend is voor, noch van toepassing is in deze lidstaat.

(35)

Deze richtlijn eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die met name in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie worden erkend. Deze richtlijn beoogt meer bepaald te waarborgen dat de menselijke waardigheid ten volle wordt geëerbiedigd en te bevorderen dat de artikelen 1, 4, 6, 7, 18, 21, 24 en 47 van het Handvest worden toegepast en dient dienovereenkomstig te worden uitgevoerd.

(36)

De verplichting tot omzetting van deze richtlijn in nationaal recht dient te worden beperkt tot de bepalingen die ten opzichte van Richtlijn 2003/9/EG zijn gewijzigd. De verplichting tot omzetting van de ongewijzigde bepalingen vloeit voort uit die richtlijn.

(37)

Deze richtlijn dient de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage II, deel B, genoemde termijn voor omzetting in nationaal recht van Richtlijn 2003/9/EG onverlet te laten,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

DOEL, DEFINITIES EN WERKINGSSFEER

Artikel 1

Doel

Deze richtlijn heeft ten doel normen vast te stellen voor de opvang in de lidstaten van personen die om internationale bescherming verzoeken (hierna „verzoekers” genoemd).

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

a)   „verzoek om internationale bescherming”: een verzoek om internationale bescherming zoals gedefinieerd in artikel 2, onder h), van Richtlijn 2011/95/EU;

b)   „verzoeker”: een onderdaan van een derde land of een staatloze die een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend waarover nog geen definitieve beslissing is genomen;

c)   „gezinsleden”: de volgende leden van het gezin van de verzoeker, voor zover het gezin reeds bestond in het land van herkomst, die in verband met het verzoek om internationale bescherming in dezelfde lidstaat aanwezig zijn:

de echtgenoot van de verzoeker of de niet-gehuwde partner met wie een duurzame relatie wordt onderhouden, indien in het recht of de praktijk van de betrokken lidstaat niet-gehuwde en gehuwde paren op een vergelijkbare manier worden behandeld in het kader van het recht dat betrekking heeft op onderdanen van derde landen;

de minderjarige kinderen van paren als bedoeld onder het eerste streepje, of van de verzoeker, mits zij niet gehuwd zijn, ongeacht of het uit hoofde van het nationale recht wettige, buitenechtelijke of geadopteerde kinderen zijn;

de vader, moeder, of een andere volwassene die volgens het recht of de praktijk van de betrokken lidstaat verantwoordelijk is voor de verzoeker indien de verzoeker minderjarig en ongehuwd is;

d)   „minderjarige”: een onderdaan van een derde land of een staatloze die jonger is dan 18 jaar;

e)   „niet-begeleide minderjarige”: een minderjarige die zonder begeleiding van een krachtens het recht of krachtens de praktijk van de betrokken lidstaat voor hem verantwoordelijke volwassene op het grondgebied van een lidstaat aankomt, zolang hij niet daadwerkelijk onder de hoede van een dergelijke volwassene staat; onder dit begrip valt ook een minderjarige die zonder begeleiding wordt achtergelaten nadat hij op het grondgebied van de lidstaat is aangekomen;

f)   „opvangvoorzieningen”: alle maatregelen die de lidstaten overeenkomstig deze richtlijn treffen ten behoeve van verzoekers;

g)   „materiële opvangvoorzieningen”: de opvangvoorzieningen met inbegrip van huisvesting, voedsel en kleding, die in natura of in de vorm van uitkeringen of tegoedbonnen worden verstrekt of een combinatie van deze drie, alsmede een dagvergoeding;

h)   „bewaring”: het vasthouden van een verzoeker door een lidstaat op een bepaalde plaats, waar de betrokkene geen bewegingsvrijheid geniet;

i)   „opvangcentrum”: elke plaats die wordt gebruikt voor de collectieve huisvesting van verzoekers;

j)   „vertegenwoordiger”: een persoon of een organisatie die door de bevoegde instanties is aangewezen om een niet-begeleide minderjarige in bij deze richtlijn voorziene procedures bij te staan en te vertegenwoordigen met het oog op de behartiging van het belang van het kind en, indien nodig, de verrichting van rechtshandelingen voor de minderjarige. Wanneer een organisatie als vertegenwoordiger is aangewezen, duidt zij een persoon aan die bevoegd is om ten aanzien van de niet-begeleide minderjarige de taken van vertegenwoordiger uit te voeren, overeenkomstig deze richtlijn;

k)   „verzoeker met bijzondere opvangbehoeften”: een kwetsbare persoon in overeenstemming met artikel 21, die bijzondere waarborgen behoeft om gebruik te kunnen maken van de rechten en te kunnen voldoen aan de verplichtingen die in deze richtlijn zijn vastgesteld.

Artikel 3

Werkingssfeer

1.   Deze richtlijn is van toepassing op alle onderdanen van derde landen en staatlozen die een verzoek om internationale bescherming op het grondgebied, inclusief aan de grens, in de territoriale wateren of in de transitzones, van een lidstaat indienen voor zover zij als verzoeker op het grondgebied mogen verblijven, alsmede op de gezinsleden, indien zij overeenkomstig het nationale recht onder dit verzoek om internationale bescherming vallen.

2.   Deze richtlijn is niet van toepassing op verzoeken om diplomatiek of territoriaal asiel die bij vertegenwoordigingen van de lidstaten worden ingediend.

3.   Deze richtlijn is niet van toepassing wanneer de bepalingen van Richtlijn 2001/55/EG van de Raad van 20 juli 2001 betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanningen van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen (7) toegepast worden.

4.   De lidstaten kunnen besluiten deze richtlijn toe te passen op procedures waarin wordt beslist over verzoeken om andere vormen van bescherming dan die welke voortvloeit uit Richtlijn 2011/95/EU.

Artikel 4

Gunstiger bepalingen

De lidstaten kunnen gunstiger bepalingen inzake opvangvoorzieningen vaststellen of handhaven, voor verzoekers en voor andere in dezelfde lidstaat aanwezige nauwe verwanten van de verzoeker indien deze van hem afhankelijk zijn, of om humanitaire redenen voor zover die bepalingen verenigbaar zijn met deze richtlijn.

HOOFDSTUK II

ALGEMENE BEPALINGEN BETREFFENDE OPVANGVOORZIENINGEN

Artikel 5

Informatie

1.   De lidstaten verstrekken verzoekers binnen een redelijke termijn van ten hoogste 15 dagen na de indiening van het verzoek om internationale bescherming ten minste informatie over de geldende voordelen en over de verplichtingen die zij moeten nakomen in verband met de opvangvoorzieningen.

De lidstaten zorgen ervoor dat verzoekers informatie krijgen over organisaties of groepen van personen die specifieke rechtsbijstand verlenen en over organisaties die hulp kunnen bieden of informatie kunnen verstrekken over de opvangvoorzieningen, waaronder medische zorg.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat de in lid 1 bedoelde informatie schriftelijk wordt verstrekt in een taal die de verzoeker verstaat of waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat hij deze verstaat. In voorkomend geval kan deze informatie tevens mondeling verstrekt worden.

Artikel 6

Documenten

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat binnen drie dagen nadat een verzoek om internationale bescherming ingediend is, aan de verzoeker een op zijn naam afgegeven document wordt verstrekt waaruit zijn status van verzoeker blijkt of waarin staat dat hij of zij op het grondgebied van de lidstaat mag verblijven zolang zijn of haar verzoek hangende of in behandeling is.

Indien de houder niet vrij kan gaan en staan op het grondgebied van de lidstaat of op een deel daarvan, moet zulks ook in het document worden vermeld.

2.   De lidstaten kunnen besluiten dit artikel niet toe te passen wanneer de verzoeker in bewaring wordt gehouden en gedurende de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat is ingediend aan de grens, of in het kader van een procedure waarin wordt beslist over het recht van de verzoeker om het grondgebied van een lidstaat te betreden. In specifieke gevallen kunnen lidstaten verzoekers voor de duur van de behandeling van hun verzoek om internationale bescherming andere bescheiden verstrekken die gelijkwaardig zijn aan het in lid 1 bedoelde document.

3.   Het in lid 1 bedoelde document staaft niet noodzakelijkerwijs de identiteit van de verzoeker.

4.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om de verzoekers het in lid 1 bedoelde document te verstrekken dat geldig moet zijn zolang zij gemachtigd zijn op het grondgebied van de betrokken lidstaat te blijven.

5.   De lidstaten kunnen verzoekers een reisdocument verstrekken indien om ernstige humanitaire redenen hun aanwezigheid in een andere staat is vereist.

6.   De lidstaten stellen verzoekers geen onnodige of onevenredige eisen inzake documenten of administratieve verrichtingen alvorens hen de rechten toe te kennen waarop zij krachtens deze richtlijn aanspraak kunnen maken om de enkele reden dat zij om internationale bescherming verzoeken.

Artikel 7

Verblijf en bewegingsvrijheid

1.   Verzoekers kunnen zich vrij bewegen op het grondgebied van de ontvangende lidstaat of binnen een hun daartoe door die lidstaat aangewezen gebied. Dit aangewezen gebied mag de onvervreemdbare sfeer van het privéleven niet aantasten en dient voldoende bewegingsvrijheid te bieden om ervoor te zorgen dat alle voorzieningen die deze richtlijn biedt, toegankelijk zijn.

2.   De lidstaten kunnen een besluit nemen over de plaats van verblijf van de verzoeker, om redenen van openbaar belang, openbare orde of indien nodig voor een snelle behandeling en een doeltreffende controle van het verzoek om internationale bescherming.

3.   De lidstaten mogen de toekenning van materiële opvangvoorzieningen bepaald in dit hoofdstuk afhankelijk stellen van het daadwerkelijk verblijf van de verzoekers op een door de lidstaten te bepalen specifieke locatie. Het besluit daartoe kan een algemeen besluit zijn, dient per individu te worden genomen en moet conform het nationale recht tot stand komen.

4.   De lidstaten voorzien in de mogelijkheid van het verlenen van een tijdelijke toestemming aan verzoekers om hun in de leden 2 en 3 bedoelde verblijfplaats en/of het in lid 1 bedoelde aangewezen gebied te verlaten. Beslissingen daartoe worden individueel, objectief en onpartijdig genomen, en negatieve beslissingen worden met redenen omkleed.

Verzoekers hebben geen toestemming nodig om afspraken met autoriteiten en rechtbanken na te komen indien hun aanwezigheid vereist is.

5.   De lidstaten verlangen van verzoekers dat zij hun adres bekendmaken bij de bevoegde autoriteiten en eventuele adreswijzigingen onverwijld aan die autoriteiten doorgeven.

Artikel 8

Bewaring

1.   De lidstaten houden een persoon niet in bewaring om de enkele reden dat hij een verzoeker is overeenkomstig Richtlijn …/…/EU van het Europees Parlement en de Raad van … betreffende gemeenschappelijke de procedures voor de toekenning of intrekking van internationale bescherming (8)  (9).

2.   In de gevallen waarin zulks nodig blijkt en op grond van een individuele beoordeling van elk geval, mogen de lidstaten een verzoeker in bewaring houden wanneer andere, minder dwingende maatregelen niet effectief kunnen worden toegepast.

3.   Een verzoeker mag alleen in bewaring worden gehouden:

a)

om zijn identiteit of nationaliteit vast te stellen of na te gaan;

b)

om de gegevens te verkrijgen die ten grondslag liggen aan het verzoek om internationale bescherming en die niet zouden kunnen worden verkregen als de betrokkene niet in bewaring zou worden gehouden, met name in geval van risico op onderduiken van de verzoeker;

c)

om in het kader van een procedure een beslissing te nemen over het recht van de verzoeker om het grondgebied te betreden;

d)

indien hij ter voorbereiding van de terugkeer en/of ter uitvoering van het verwijderingsproces in bewaring wordt gehouden in het kader van een terugkeerprocedure uit hoofde van Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (10), en de betrokken lidstaat op basis van objectieve criteria kan aantonen dat de betrokkene reeds de mogelijkheid van toegang tot de asielprocedure heeft gehad en er redelijke gronden zijn om aan te nemen dat de betrokkene het verzoek om internationale bescherming louter indient om de uitvoering van het terugkeerbesluit uit te stellen of te verijdelen;

e)

wanneer de bescherming van de nationale veiligheid of de openbare orde dat vereisen;

f)

in overeenstemming met artikel 27 van Verordening (EU) nr. …/… van het Europees Parlement en de Raad van … tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (11)  (12).

De redenen voor bewaring worden vastgelegd in het nationale recht.

4.   De lidstaten zorgen ervoor dat in het nationale recht regels worden vastgesteld over alternatieven voor bewaring, zoals het zich regelmatig melden bij de overheid, het stellen van een borgsom of een verplichting om op een bepaalde plaats te blijven.

Artikel 9

Waarborgen voor verzoekers in bewaring

1.   Een verzoeker wordt slechts in bewaring gehouden voor een zo kort mogelijke termijn en slechts zo lang de in artikel 8, lid 3, genoemde redenen van toepassing zijn.

Administratieve procedures die verband houden met de in artikel 8, lid 3, genoemde redenen voor bewaring, worden met de nodige zorgvuldigheid uitgevoerd. Vertraging in de administratieve procedure die niet aan de verzoeker kan worden toegeschreven, is geen reden om de bewaring te laten voortduren.

2.   Bewaring wordt schriftelijk bevolen door rechterlijke of administratieve instanties. In het bevel tot bewaring worden de feitelijke en juridische gronden vermeld waarop het gebaseerd is.

3.   Wanneer de bewaring wordt bevolen door een administratieve instantie, zorgen de lidstaten er ambtshalve of op verzoek van de verzoeker voor dat de rechtmatigheid van de bewaring door de rechter met spoed wordt getoetst. Indien de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve wordt getoetst, wordt het besluit daartoe zo spoedig mogelijk bij aanvang van de bewaring genomen. Indien de verzoeker om toetsing verzoekt, wordt het besluit tot toetsing van de rechtmatigheid zo spoedig mogelijk na de aanvang van de betrokken procedures genomen. Te dien einde stellen de lidstaten in hun nationale recht een termijn vast binnen welke de rechterlijke toetsing ambtshalve en/of de rechterlijke toetsing op verzoek van de verzoeker moet worden uitgevoerd.

Indien de toetsing ertoe leidt dat de bewaring als niet rechtmatig beoordeeld wordt, wordt de betrokken verzoeker onmiddellijk vrijgelaten.

4.   Verzoekers die in bewaring worden gehouden, worden onmiddellijk schriftelijk, in een taal die zij verstaan of waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat zij deze verstaan, op de hoogte gebracht van de redenen van bewaring en van de in het nationale recht vastgestelde procedures om het bevel tot bewaring aan te vechten, alsook van de mogelijkheid om gratis rechtsbijstand en vertegenwoordiging aan te vragen.

5.   De bewaring wordt, op verzoek van de verzoeker en/of ambtshalve, met redelijke tussenpozen door een rechterlijke instantie opnieuw bezien, in het bijzonder wanneer het om een bewaring van langere duur gaat of wanneer zich nieuwe omstandigheden voordoen of nieuwe informatie beschikbaar komt die van invloed kunnen zijn op de rechtmatigheid van de bewaring.

6.   Bij de in lid 3 bedoelde rechterlijke toetsing van het bevel tot bewaring zorgen de lidstaten ervoor dat verzoekers toegang hebben tot gratis rechtsbijstand en vertegenwoordiging. Dit omvat ten minste de voorbereiding van de vereiste proceduredocumenten en het verschijnen voor de rechterlijke instantie namens de verzoeker.

De gratis rechtsbijstand en vertegenwoordiging worden verstrekt door naar behoren gekwalificeerde personen die volgens het nationale recht als zodanig zijn erkend of toegelaten en wier belangen niet in conflict komen of kunnen komen met die van de verzoekers.

7.   De lidstaten kunnen tevens bepalen dat de gratis rechtsbijstand en vertegenwoordiging alleen worden verstrekt:

a)

aan personen die niet over voldoende middelen beschikken, en/of

b)

door juridisch adviseurs of andere raadslieden die in het nationale recht uitdrukkelijk zijn aangewezen om verzoekers bij te staan en te vertegenwoordigen.

8.   Tevens kunnen de lidstaten:

a)

de verstrekking van gratis rechtsbijstand en vertegenwoordiging financieel of in de tijd beperken, mits deze beperkingen de toegang tot rechtsbijstand en vertegenwoordiging niet willekeurig belemmeren;

b)

bepalen dat inzake vergoedingen en andere kosten, de behandeling van verzoekers niet gunstiger mag zijn dan de behandeling die hun eigen onderdanen op het gebied van rechtsbijstand in het algemeen genieten.

9.   De lidstaten kunnen om gehele of gedeeltelijke terugbetaling van de betaalde kosten verzoeken wanneer de financiële situatie van de verzoeker aanzienlijk is verbeterd, of indien de beslissing om de kosten te betalen was genomen op basis van onjuiste informatie van de verzoeker.

10.   De procedures voor toegang tot rechtsbijstand en vertegenwoordiging, worden in het nationale recht vastgesteld.

Artikel 10

Voorwaarden met betrekking tot bewaring

1.   Bewaring van verzoekers gebeurt in de regel in gespecialiseerde bewaringsaccomodaties. Indien een lidstaat niet beschikt over gespecialiseerde bewaringsaccomodaties en verplicht is een beroep te doen op een gevangenis, worden de verzoekers in bewaring afgescheiden van de gewone gedetineerden en zijn de voowaarden met betrekking tot bewaring van deze richtlijn van toepassing.

Verzoekers in bewaring worden in de regel afgescheiden van andere onderdanen van derde landen die geen verzoek om internationale bescherming hebben ingediend.

Indien verzoekers niet van andere onderdanen van derde landen kunnen worden afgescheiden, zorgt de betrokken lidstaat ervoor dat de voorwaarden met betrekking tot bewaring van deze richtlijn worden toegepast.

2.   Verzoekers in bewaring hebben toegang tot ruimtes in de open lucht.

3.   De lidstaten zorgen ervoor dat vertegenwoordigers van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de vluchtelingen (UNHCR) contact kunnen onderhouden met verzoekers en hen kunnen bezoeken in omstandigheden waarin de privacy wordt geëerbiedigd. Deze mogelijkheid geldt ook voor organisaties die namens de UNHCR actief zijn op het grondgebied van de betrokken lidstaat op grond van een overeenkomst met die lidstaat.

4.   De lidstaten zorgen ervoor dat familieleden, juridisch adviseurs of raadslieden en vertegenwoordigers van relevante, door de betrokken lidstaat erkende niet-gouvernementele organisaties contact kunnen onderhouden met verzoekers en hen kunnen bezoeken in omstandigheden waarin de privacy wordt geëerbiedigd. De toegang tot de bewaringsaccommodatie mag alleen worden beperkt indien dit volgens het nationale recht objectief noodzakelijk is voor de veiligheid, de openbare orde of het administratieve beheer van de bewaringsaccommodatie, mits de toegang hierdoor niet ernstig wordt belemmerd of onmogelijk wordt gemaakt.

5.   De lidstaten zorgen ervoor dat verzoekers in bewaring systematisch informatie krijgen over de regels die in de accommodatie van toepassing zijn en waarin hun rechten en verplichtingen worden uiteengezet in een taal die zij verstaan of waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat zij deze verstaan. De lidstaten kunnen in naar behoren gemotiveerde gevallen en voor een zo kort mogelijke, redelijke termijn van deze verplichting afwijken wanneer de verzoeker in bewaring wordt gehouden aan een grenspost of in een transitzone. Deze afwijking geldt niet in de in artikel 43 van Richtlijn …/…/EU (13) bedoelde gevallen.

Artikel 11

Bewaring van kwetsbare personen en van verzoekers met bijzondere opvangbehoeften

1.   De gezondheid, met inbegrip van de geestelijke gezondheid, van verzoekers die in bewaring worden gehouden en kwetsbare personen zijn, is een primaire bezorgdheid van de nationale autoriteiten.

Ingeval kwetsbare personen in bewaring worden gehouden, zorgen de lidstaten ervoor dat zij regelmatig worden gecontroleerd en de bijstand krijgen die gezien hun specifieke situatie en hun gezondheid noodzakelijk is.

2.   Bewaring van minderjarigen is een maatregel die pas in laatste instantie wordt genomen en nadat is gebleken dat andere, minder dwingende maatregelen, niet doeltreffend kunnen worden toegepast. Deze bewaring moet zo kort mogelijk zijn en alles moet in het werk worden gesteld om de bewaring op te heffen en de minderjarige te plaatsen in een voor minderjarigen geschikte accommodatie.

Het belang van de minderjarige, als bedoeld in artikel 23, lid 2, moet voorop staan bij de lidstaten.

In bewaring gehouden minderjarigen moeten kunnen deelnemen aan vrijetijdsactiviteiten, met inbegrip van spel- en recreatieve activiteiten die passen bij hun leeftijd.

3.   Niet-begeleide minderjarigen worden alleen in uitzonderlijke omstandigheden in bewaring gehouden. Alles wordt in het werk gesteld om de bewaring van niet-begeleide minderjarigen zo spoedig mogelijk op te heffen.

Niet-begeleide minderjarigen worden nooit in een gevangenis in bewaring gehouden.

Zij worden zoveel als mogelijk ondergebracht in instellingen met personeel en faciliteiten die zijn afgestemd op de noden van personen van hun leeftijd.

Ingeval niet-begeleide minderjarigen toch in bewaring worden gehouden, zorgen de lidstaten ervoor dat zij afgescheiden van volwassenen worden gehuisvest.

4.   In bewaring gehouden gezinnen moeten kunnen beschikken over een afzonderlijke leefruimte die voldoende privacy garandeert.

5.   De lidstaten zorgen ervoor dat in bewaring gehouden vrouwelijke verzoekers afgescheiden van de mannelijke verzoekers worden gehuisvest, tenzij het om gezinsleden gaat en alle betrokkenen ermee instemmen niet-gescheiden te worden gehuisvest.

Er kunnen ook afwijkingen van de eerste alinea gelden voor het gebruik van gemeenschappelijke ruimtes voor recreatieve of sociale activiteiten, zoals eetzalen.

6.   In naar behoren gemotiveerde gevallen mogen de lidstaten voor een zo kort mogelijke, redelijke termijn afwijken van de derde alinea van lid 2, lid 4, en de eerste alinea van lid 5, wanneer de verzoeker in bewaring wordt gehouden aan een grenspost of in een transitzone, tenzij het gaat om de in artikel 43 van Richtlijn …/…/EU (14) bedoelde gevallen.

Artikel 12

Gezinnen

De lidstaten nemen passende maatregelen om in de mate van het mogelijke de eenheid van het gezin zoals aanwezig op zijn grondgebied te bewaren indien deze lidstaat zorg draagt voor de huisvesting van de verzoekers. Deze bedoelde maatregelen worden uitgevoerd met instemming van de verzoekers.

Artikel 13

Medisch onderzoek

De lidstaten kunnen om redenen van volksgezondheid verzoekers een medisch onderzoek laten ondergaan.

Artikel 14

Onderwijs aan minderjarigen

1.   De lidstaten bieden minderjarige kinderen van verzoekers en minderjarige verzoekers toegang tot onderwijs onder vergelijkbare omstandigheden als hun eigen onderdanen zolang een eventueel tegen hen of hun ouders gerichte verwijderingsmaatregel niet daadwerkelijk wordt uitgevoerd. Dit onderwijs kan in opvangcentra gegeven worden.

De lidstaten kunnen bepalen dat deze toegang beperkt blijft tot het openbaar onderwijs.

De lidstaten kunnen geen personen uit het voortgezet onderwijs weren alleen omdat zij meerderjarig zijn geworden.

2.   Minderjarigen moeten uiterlijk drie maanden, te rekenen vanaf de datum waarop door of namens de minderjarige een verzoek om internationale bescherming is ingediend, toegang krijgen tot het onderwijsstelsel.

Indien nodig worden voorbereidende lessen, met inbegrip van taallessen, aangeboden aan minderjarigen om de toegang tot en de deelname aan het in lid 1 bedoelde onderwijsstelsel te vergemakkelijken.

3.   Wanneer toegang tot het onderwijsstelsel als bedoeld in lid 1 onmogelijk is in verband met de specifieke situatie van de minderjarige, biedt de betrokken lidstaat overeenkomstig het nationale recht en de nationale praktijk andere onderwijsfaciliteiten aan.

Artikel 15

Werkgelegenheid

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat verzoekers ten laatste negen maanden na de datum waarop het verzoek om internationale bescherming is ingediend, toegang hebben tot de arbeidsmarkt, indien de bevoegde instantie geen beslissing in eerste aanleg heeft genomen en de vertraging niet aan de verzoeker is te wijten.

2.   De lidstaten bepalen onder welke voorwaarden verzoekers toegang tot de arbeidsmarkt krijgen, overeenkomstig hun nationale recht, en zorgen ervoor dat verzoekers daadwerkelijk toegang tot die arbeidsmarkt hebben.

Om redenen van arbeidsmarktbeleid kunnen de lidstaten voorrang geven aan onderdanen van de Unie en onderdanen van staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en aan onderdanen van derde landen die legaal op het grondgebied verblijven.

3.   De toegang tot de arbeidsmarkt wordt niet ongedaan gemaakt tijdens een beroepsprocedure, indien beroep tegen een negatieve beslissing in een normale procedure schorsende werking heeft, en wel tot het tijdstip van de kennisgeving van een negatieve beslissing over het beroep.

Artikel 16

Beroepsopleiding

Ongeacht of de verzoekers toegang tot de arbeidsmarkt hebben, kunnen de lidstaten hen toegang verlenen tot een beroepsopleiding.

De toegang tot een aan een arbeidsovereenkomst gekoppelde beroepsopleiding is afhankelijk van de mate waarin de verzoeker overeenkomstig artikel 15 toegang heeft tot de arbeidsmarkt.

Artikel 17

Algemene bepalingen betreffende de materiële opvang en gezondheidszorg

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat voor verzoekers materiële opvangvoorzieningen beschikbaar zijn wanneer zij hun verzoek om internationale bescherming indienen.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat de materiële opvangvoorzieningen voor verzoekers een levensstandaard bieden die hun bestaansmiddelen garandeert en hun fysieke en geestelijke gezondheid beschermt.

De lidstaten zien erop toe dat die levensstandaard ook gehandhaafd blijft in het specifieke geval van kwetsbare personen als bedoeld in artikel 21, alsmede in het geval van personen in bewaring.

3.   De lidstaten kunnen de toekenning van alle of bepaalde materiële opvangvoorzieningen en gezondheidszorg afhankelijk stellen van de voorwaarde dat de verzoekers niet beschikken over de nodige middelen voor een levensstandaard die voldoende is om hun gezondheid te verzekeren, noch over de nodige bestaansmiddelen.

4.   Overeenkomstig lid 3 kunnen de lidstaten van de verzoekers, indien zij over voldoende middelen beschikken, bijvoorbeeld wanneer zij gedurende een redelijke tijd gewerkt hebben, een bijdrage verlangen voor het totaal of een deel van de kosten van de door deze richtlijn geboden materiële opvangvoorzieningen en gezondheidszorg.

Indien komt vast te staan dat een verzoeker over voldoende middelen beschikte om in die basisbehoeften te voorzien toen de materiële opvangvoorzieningen werden verstrekt, mogen de lidstaten hem vragen deze voorzieningen te vergoeden.

5.   Wanneer de lidstaten materiële opvangvoorzieningen verstrekken in de vorm van uitkeringen of tegoedbonnen, wordt de hoogte daarvan vastgesteld op basis van de niveaus die door de betrokken lidstaat krachtens het recht of krachtens de praktijk zijn vastgesteld om nationale onderdanen een fatsoenlijke levensstandaard te bieden. De lidstaten kunnen verzoekers in dit opzicht minder gunstig behandelen dan eigen onderdanen met name indien de materiële steun gedeeltelijk in natura wordt verstrekt of indien die niveaus, die gelden voor onderdanen, een hogere levensstandaard beogen dan die welke deze richtlijn voor verzoekers voorschrijft.

Artikel 18

Nadere bepalingen betreffende de materiële opvangvoorzieningen

1.   Indien huisvesting in natura wordt verstrekt, gebeurt dit in één van de volgende vormen of een combinatie daarvan:

a)

in ruimten die gebruikt worden om verzoekers te huisvesten gedurende de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat aan de grens of in een transitzone is ingediend;

b)

in opvangcentra die een toereikend huisvestingsniveau bieden;

c)

in particuliere huizen, appartementen, hotels of andere voor de huisvesting van verzoekers aangepaste ruimten.

2.   Onverminderd de in de artikelen 10 en 11 genoemde specifieke bewaringsvoorwaarden zorgen de lidstaten er met betrekking tot de in lid 1, onder a), b) en c), van dit artikel genoemde huisvestingsvormen voor dat:

a)

verzoekers bescherming van hun gezinsleven genieten;

b)

verzoekers de mogelijkheid hebben om te communiceren met familieleden, juridisch adviseurs of raadslieden en vertegenwoordigers van de UNHCR en andere relevante nationale, internationale en niet-gouvernementele organisaties en instanties;

c)

familieleden, juridisch adviseurs of raadslieden, vertegenwoordigers van de UNHCR en relevante door de lidstaat erkende niet-gouvernementele organisaties toegang hebben zodat zij de verzoekers kunnen bijstaan. Deze toegang kan slechts worden beperkt om redenen die verband houden met de veiligheid van de huisvesting en van de verzoekers.

3.   De lidstaten houden rekening met gender- en leeftijdspecifieke problemen en met de situatie van kwetsbare personen in verband met verzoekers in de in lid 1, onder a) en b), bedoelde ruimten en opvangcentra.

4.   De lidstaten treffen passende maatregelen om geweldpleging en gendergerelateerd geweld, met inbegrip van aanranding en seksuele intimidatie, in de in lid 1, onder a) en b), bedoelde ruimten en opvangcentra te voorkomen.

5.   De lidstaten zorgen er in de regel voor dat afhankelijke volwassen verzoekers met bijzondere opvangbehoeften worden ondergebracht bij volwassen nauwe verwanten die zich reeds in dezelfde lidstaat bevinden en die krachtens het recht of krachtens de praktijk van de betrokken lidstaat voor hen verantwoordelijk zijn.

6.   De lidstaten zien erop toe dat verzoekers alleen worden overgeplaatst wanneer dit noodzakelijk is. De lidstaten zorgen ervoor dat verzoekers hun juridisch adviseurs of raadslieden van de overplaatsing en hun nieuwe adres op de hoogte kunnen brengen.

7.   Het personeel dat in de opvangcentra werkt, moet een passende opleiding hebben. Voor deze personeelsleden gelden de in het nationale recht bepaalde geheimhoudingsregels in verband met de informatie waarvan zij uit hoofde van hun werk kennis nemen.

8.   Via een representatieve adviesraad van bewoners kunnen de lidstaten verzoekers betrekken bij het beheer van de materiële middelen en bij de immateriële aspecten van het leven in het centrum.

9.   In naar behoren gemotiveerde gevallen mogen de lidstaten bij wijze van uitzondering andere dan de in dit artikel genoemde regels inzake materiële opvangvoorzieningen vaststellen voor een zo kort mogelijke redelijke termijn, indien:

a)

een beoordeling van de specifieke behoeften van de verzoekers vereist is overeenkomstig artikel 22;

b)

de gewoonlijk beschikbare huisvestingscapaciteit tijdelijk uitgeput is.

Deze afwijkende voorzieningen moeten in elk geval de basisbehoeften dekken.

Artikel 19

Gezondheidszorg

1.   De lidstaten dragen er zorg voor dat verzoekers de nodige medische zorg ontvangen, die ten minste de spoedeisende behandelingen en de essentiële behandeling van ziekten en ernstige mentale stoornissen omvat.

2.   De lidstaten verstrekken de noodzakelijke medische of andere zorg aan verzoekers met bijzondere opvangbehoeften, inclusief, indien nodig, passende geestelijke gezondheidszorg.

HOOFDSTUK III

BEPERKING OF INTREKKING VAN MATERIËLE OPVANGVOORZIENINGEN

Artikel 20

Beperking of intrekking van materiële opvangvoorzieningen

1.   De lidstaten kunnen de materiële opvangvoorzieningen beperken of, in uitzonderlijke en naar behoren gemotiveerde gevallen, intrekken indien een verzoeker:

a)

de door de bevoegde instanties vastgestelde verblijfplaats verlaat zonder deze instanties op de hoogte te stellen of, indien toestemming vereist is, zonder toestemming, of,

b)

gedurende een in het nationale recht vastgestelde redelijke termijn niet voldoet aan de meldingsplicht of aan verzoeken om informatie te verstrekken of te verschijnen voor een persoonlijk onderhoud betreffende de asielprocedure, dan wel

c)

een volgend verzoek als omschreven in artikel 2, onder q), van Richtlijn …/…/EU (15) heeft ingediend.

In de onder a) en b) bedoelde gevallen, wanneer de verzoeker wordt opgespoord of zich vrijwillig bij de betrokken instantie meldt, wordt een met redenen omklede, op de redenen voor de verdwijning gebaseerde beslissing genomen inzake het opnieuw verstrekken van sommige of alle beperkte of ingetrokken materiële opvangvoorzieningen.

2.   De lidstaten kunnen de materiële opvangvoorzieningen tevens beperken indien zij kunnen aantonen dat de verzoeker zonder gerechtvaardigde reden na zijn binnenkomst in die lidstaat niet zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk is een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend.

3.   De lidstaten kunnen de materiële opvangvoorzieningen beperken of intrekken indien een verzoeker financiële middelen verborgen heeft gehouden en daardoor ten onrechte van materiële opvangvoorzieningen gebruik heeft gemaakt.

4.   De lidstaten kunnen sancties vaststellen op ernstige inbreuken op de regels met betrekking tot de opvangcentra en op ernstige vormen van geweld.

5.   De in de leden 1, 2, 3 en 4 van dit artikel bedoelde beslissingen tot beperking of intrekking van materiële opvangvoorzieningen of sancties worden individueel, objectief en onpartijdig genomen en met redenen omkleed. De beslissingen worden genomen op grond van de specifieke situatie van de betrokkene, met name voor personen die onder artikel 21 vallen, en met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel. De lidstaten zien erop toe dat verzoekers te allen tijde toegang hebben tot medische hulp overeenkomstig artikel 19 en zorgen ervoor dat alle verzoekers een waardige levensstandaard genieten.

6.   De lidstaten zorgen ervoor dat er geen materiële opvangvoorzieningen beperkt of ingetrokken worden voordat er een beslissing genomen is overeenkomstig lid 5.

HOOFDSTUK IV

KWETSBARE PERSONEN

Artikel 21

Algemeen beginsel

De lidstaten houden in hun nationale recht tot uitvoering van deze richtlijn rekening met de specifieke situatie van kwetsbare personen zoals minderjarigen, niet-begeleide minderjarigen, personen met een handicap, ouderen, zwangere vrouwen, alleenstaande ouders met minderjarige kinderen, slachtoffers van mensenhandel, personen met ernstige ziekten, personen met mentale stoornissen en personen die folteringen hebben ondergaan, zijn verkracht of aan andere ernstige vormen van psychologisch, fysiek of seksueel geweld zijn blootgesteld, zoals slachtoffers van vrouwelijke genitale verminking.

Artikel 22

Beoordeling van de bijzondere opvangbehoeften van kwetsbare personen

1.   Teneinde artikel 21 doeltreffend toe te passen beoordelen de lidstaten of de verzoeker bijzondere opvangbehoeften heeft. De lidstaten bepalen ook de aard van die behoeften.

Die beoordeling wordt aangevat binnen een redelijke termijn nadat een verzoek om internationale bescherming is ingediend, en kan in bestaande nationale procedures worden geïntegreerd. De lidstaten zorgen ervoor dat ook in dergelijke bijzondere opvangbehoeften wordt voorzien overeenkomstig de bepalingen van deze richtlijn, als die behoeften zich in een later stadium van de asielprocedure manifesteren.

De lidstaten zorgen ervoor dat de steun die uit hoofde van deze richtlijn aan personen met bijzondere opvangbehoeften wordt verstrekt, tijdens de gehele asielprocedure is afgestemd op hun bijzondere opvangbehoeften, en dat hun situatie op gepaste wijze wordt gevolgd.

2.   De in lid 1 bedoelde beoordeling hoeft niet de vorm van een administratieve procedure aan te nemen.

3.   Alleen van kwestbare personen als bedoeld in artikel 21 kan worden gesteld dat zij bijzondere opvangbehoeften hebben; alleen zij kunnen derhalve aanspraak maken op de specifieke steun die overeenkomstig deze richtlijn wordt verstrekt.

4.   De in lid 1 bedoelde beoordeling laat de beoordeling van de internationale beschermingsbehoeften op grond van Richtlijn 2011/95/EU onverlet.

Artikel 23

Minderjarigen

1.   Bij de uitvoering van de bepalingen van deze richtlijn die betrekking hebben op minderjarigen laten de lidstaten zich primair leiden door het belang van het kind. De lidstaten zorgen ervoor dat kinderen een levensstandaard hebben die past bij hun fysieke, geestelijke, spirituele, morele en sociale ontwikkeling.

2.   Bij het beoordelen van het belang van het kind houden de lidstaten in het bijzonder voldoende rekening met de volgende factoren:

a)

de mogelijkheden van gezinshereniging;

b)

het welzijn en de sociale ontwikkeling van de minderjarige, met bijzondere aandacht voor de achtergrond van de minderjarige;

c)

veiligheids- en beveiligingsoverwegingen, met name wanneer de minderjarige mogelijk het slachtoffer is van mensenhandel;

d)

het standpunt van de minderjarige in overeenstemming met zijn leeftijd en maturiteit.

3.   De lidstaten zorgen ervoor dat de minderjarigen in de in artikel 18, lid 1, onder a) en b), bedoelde ruimten en opvangcentra kunnen deelnemen aan vrijetijdsactiviteiten, met inbegrip van spel- en recreatieve activiteiten die passen bij hun leeftijd, en aan activiteiten in de open lucht.

4.   De lidstaten zorgen ervoor dat minderjarigen die het slachtoffer zijn geweest van enige vorm van mishandeling, verwaarlozing, uitbuiting, foltering of wrede, onmenselijke of vernederende behandeling of die hebben geleden onder gewapende conflicten, toegang hebben tot de rehabilitatiediensten alsmede dat passende geestelijke gezondheidszorg wordt ontwikkeld en waar nodig gekwalificeerde begeleiding wordt verstrekt.

5.   De lidstaten zorgen ervoor dat minderjarige kinderen van verzoekers of minderjarige verzoekers worden gehuisvest bij hun ouders, bij hun ongehuwde broers of zussen of bij de volwassene die krachtens het recht of krachtens de praktijk van de betrokken lidstaat voor hen verantwoordelijk is, mits het in het belang van de betrokken minderjarige is.

Artikel 24

Niet-begeleide minderjarigen

1.   De lidstaten nemen zo spoedig mogelijk maatregelen om ervoor te zorgen dat de niet-begeleide minderjarige wordt vertegenwoordigd en bijgestaan door een vertegenwoordiger zodat hij aanspraak kan maken op de rechten en kan voldoen aan de verplichtingen die in deze richtlijn zijn vastgesteld. De niet-begeleide minderjarige wordt er onmiddellijk van in kennis gesteld dat een vertegenwoordiger is aangewezen. De vertegenwoordiger gaat bij de vervulling van zijn taken uit van het belang van het kind, overeenkomstig artikel 23, lid 2, en beschikt daartoe over de nodige deskundigheid. Teneinde het welzijn en de sociale ontwikkeling van de minderjarige als bedoeld in artikel 23, lid 2, onder b), te waarborgen, wordt de vertegenwoordiger alleen vervangen indien nodig. Organisaties of personen waarvan de belangen met het belang van de niet-begeleide minderjarige in conflict komen of kunnen komen, komen niet als vertegenwoordiger in aanmerking.

De betreffende instanties voeren regelmatig beoordelingen uit, onder meer van de vraag of er voor de vertegenwoordiging van de niet-begeleide minderjarige voldoende middelen beschikbaar zijn.

2.   Niet-begeleide minderjarigen die een verzoek om internationale bescherming indienen, worden vanaf het moment dat zij tot het grondgebied worden toegelaten tot het moment waarop zij verplicht zijn de lidstaat waarin het verzoek om internationale bescherming is ingediend of wordt behandeld, te verlaten, ondergebracht:

a)

bij volwassen bloedverwanten;

b)

in een pleeggezin;

c)

in opvangcentra met speciale voorzieningen voor minderjarigen;

d)

in andere huisvesting die geschikt is voor minderjarigen.

De lidstaten mogen niet-begeleide minderjarigen die ten minste 16 jaar oud zijn in opvangcentra voor meerderjarige verzoekers onderbrengen, indien dit in hun belang is zoals bedoeld in artikel 23, lid 2.

Voor zover mogelijk worden broers en zussen bij elkaar gehuisvest, rekening houdend met het belang van de betrokken minderjarige en in het bijzonder met zijn leeftijd en maturiteit. Veranderingen in de verblijfplaats van minderjarigen worden tot het strikt noodzakelijke minimum beperkt.

3.   Nadat een verzoek om internationale bescherming is ingediend, beginnen de lidstaten zo spoedig mogelijk met het opsporen van de gezinsleden van de niet-begeleide minderjarige, met zijn belang voor ogen, waarbij indien nodig de hulp van internationale of andere betrokken organisaties wordt ingeroepen. In gevallen waarin gevaar bestaat voor het leven of de lichamelijke integriteit van de minderjarige of zijn naaste familieleden, met name indien zij in het land van herkomst zijn achtergebleven, moet bij het verzamelen, verwerken en verspreiden van gegevens over deze personen vertrouwelijkheid worden gewaarborgd, zodat hun veiligheid niet in gevaar wordt gebracht.

4.   Personen die met niet-begeleide minderjarigen werken, moeten passend onderricht over hun behoeften gevolgd hebben en blijven volgen; voor deze personen gelden de geheimhoudingsregels als bepaald in het nationale recht in verband met de informatie waarvan zij uit hoofde van hun werk kennisnemen.

Artikel 25

Slachtoffers van foltering en geweld

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat personen die foltering, verkrachting of andere ernstige vormen van geweld hebben ondergaan, voor hun daardoor veroorzaakte letsel de vereiste behandeling ontvangen, met name door hen toegang te geven tot passende medische en psychische behandeling en verzorging te verlenen.

2.   Personen die met slachtoffers van foltering, verkrachting of andere ernstige vormen van geweld werken, moeten passend onderricht over hun behoeften gevolgd hebben en blijven volgen; voor deze personen gelden de geheimhoudingsregels zoals omschreven in het nationale recht in verband met de informatie waarvan zij uit hoofde van hun werk kennisnemen.

HOOFDSTUK V

BEROEP

Artikel 26

Rechtsmiddelen

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat tegen beslissingen met betrekking tot de toekenning, intrekking of beperking van voorzieningen op grond van deze richtlijn of beslissingen op grond van artikel 7 die individuele gevolgen hebben voor verzoekers, beroep kan worden aangetekend volgens de in het nationale recht neergelegde procedures. Tenminste wordt in laatste instantie de mogelijkheid van beroep of toetsing, in feite of rechtens, voor een rechterlijke instantie geboden.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat in de in lid 1 bedoelde gevallen van beroep of toetsing voor een rechterlijke instantie op verzoek gratis rechtsbijstand en vertegenwoordiging beschikbaar is, voor zover deze rechtsbijstand en vertegenwoordiging noodzakelijk zijn om de daadwerkelijke toegang tot de rechter te waarborgen. Dit omvat ten minste de voorbereiding van de vereiste proceduredocumenten en het verschijnen voor de rechterlijke instantie namens de verzoeker.

De gratis rechtsbijstand en vertegenwoordiging worden verstrekt door naar behoren gekwalificeerde personen die volgens het nationale recht als zodanig zijn erkend of toegelaten en wier belangen niet in conflict komen of kunnen komen met die van de verzoekers.

3.   De lidstaten kunnen tevens bepalen dat gratis rechtsbijstand en vertegenwoordiging alleen worden verstrekt:

a)

aan personen die niet over voldoende middelen beschikken; en/of

b)

door juridisch adviseurs of andere raadslieden die in het nationale recht specifiek zijn aangewezen om verzoekers bij te staan en te vertegenwoordigen.

De lidstaten kunnen bepalen dat gratis rechtsbijstand en vertegenwoordiging niet worden verstrekt indien een bevoegde autoriteit oordeelt dat het beroep of de toetsing geen tastbare kans op slagen biedt. In dat geval zorgen de lidstaten ervoor dat de rechtsbijstand en vertegenwoordiging niet willekeurig worden belemmerd en dat de daadwerkelijke toegang tot de rechter van de verzoeker niet wordt gehinderd.

4.   Tevens kunnen de lidstaten:

a)

de verstrekking van gratis rechtsbijstand en vertegenwoordiging financieel en/of in de tijd beperken, mits deze beperkingen de toegang tot rechtsbijstand en vertegenwoordiging niet willekeurig belemmeren;

b)

bepalen dat, inzake vergoedingen en andere kosten, de behandeling van verzoekers niet gunstiger mag zijn dan de behandeling die hun eigen onderdanen op het gebied van rechtsbijstand in het algemeen genieten.

5.   De lidstaten kunnen om gehele of gedeeltelijke terugbetaling van de betaalde kosten verzoeken wanneer de financiële situatie van de verzoeker aanzienlijk is verbeterd, of indien de beslissing om deze kosten te betalen was genomen op basis van onjuiste informatie van de verzoeker.

6.   De nadere regels voor toegang tot rechtsbijstand en vertegenwoordiging worden in het nationale recht vastgesteld.

HOOFDSTUK VI

MAATREGELEN OM HET OPVANGSYSTEEM DOELTREFFENDER TE MAKEN

Artikel 27

Bevoegde autoriteiten

Elke lidstaat deelt de Commissie mee welke autoriteiten belast zijn met de nakoming van de uit deze richtlijn voortvloeiende verplichtingen. Elke wijziging van die autoriteiten wordt door de lidstaten ter kennis van de Commissie gebracht.

Artikel 28

Systeem voor het sturen, bewaken en controleren

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat er, met inachtneming van hun grondwettelijk bestel, relevante mechanismen worden vastgesteld om te waarborgen dat passende regels worden vastgesteld voor het sturen, bewaken en controleren van het niveau van de opvangvoorzieningen.

2.   De lidstaten verstrekken de Commissie uiterlijk op … (16) relevante informatie met gebruikmaking van het in bijlage I opgenomen formulier.

Artikel 29

Personeel en middelen

1.   De lidstaten treffen passende maatregelen om ervoor te zorgen dat de autoriteiten en andere organisaties die deze richtlijn uitvoeren, de nodige basisopleiding hebben ontvangen met betrekking tot de behoeften van mannelijke en vrouwelijke verzoekers.

2.   De lidstaten trekken de nodige middelen uit voor de uitvoering van deze richtlijn in het nationale recht.

HOOFDSTUK VII

SLOTBEPALINGEN

Artikel 30

Verslagen

Uiterlijk op … (17) brengt de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de toepassing van deze richtlijn en stelt zij, in voorkomend geval, de noodzakelijke wijzigingen voor.

De lidstaten zenden de Commissie uiterlijk op… (16) alle informatie toe die voor de opstelling van dit verslag dienstig is.

Na het uitbrengen van het eerste verslag dient de Commissie ten minste om de vijf jaar bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de toepassing van de onderhavige richtlijn.

Artikel 31

Omzetting

1.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op … (18) aan de artikelen 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 14, 15, 16, 17, 18, 19, 20, 21, 22, 23, 24, 25, 26, 27, 28 en 30 en bijlage I te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mee, alsook een tabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn.

Wanneer lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. In de bepalingen wordt tevens vermeld dat verwijzingen in bestaande wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen naar de bij deze richtlijn ingetrokken richtlijn, gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn. De regels voor die verwijzing en de formulering van die vermelding worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van nationaal recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 32

Intrekking

Richtlijn 2003/9/EG wordt voor de lidstaten die zijn gebonden door de onderhavige richtlijn, ingetrokken met ingang van … (19), onverminderd de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage II, deel B, genoemde termijn voor de omzetting in nationaal recht.

Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage III.

Artikel 33

Inwerkingtreding en toepassing

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgend op die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

De artikelen 13 en 29 zijn van toepassing met ingang van … (20).

Artikel 34

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten, overeenkomstig de Verdragen.

Gedaan te …,

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

Voor de Raad

De voorzitter


(1)  PB C 317 van 23.12.2009, blz. 110 en PB C 24 van 28.1.2012, blz. 80.

(2)  PB C 79 van 27.3.2010, blz. 58.

(3)  Standpunt van het Europees Parlement van 7 mei 2009 (PB C 212 E van 5.8.2010, blz. 348) en standpunt van de Raad in eerste lezing van 6 juni 2013. Standpunt van het Europees Parlement van … (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van ….

(4)  PB L 31 van 6.2.2003, blz. 18.

(5)  PB L 337 van 20.12.2011, blz. 9.

(6)  PB C 369 van 17.12.2011, blz. 14.

(7)  PB L 212 van 7.8.2001, blz. 12.

(8)  Doc. 8260/13 [richtlijn asielprocedures].

(9)  PB L ….

(10)  PB L 348 van 24.12.2008, blz. 98.

(11)  Doc. 15605/2/12 REV 2 [Dublinverordening].

(12)  PB L ….

(13)  Richtlijn in artikel 8 [richtlijn asielprocedures].

(14)  Richtlijn in artikel 8 [richtlijn asielprocedures].

(15)  Richtlijn in artikel 8 [richtlijn asielprocedures].

(16)  36 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn.

(17)  48 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn.

(18)  24 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn.

(19)  De dag volgend op 24 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn.

(20)  De dag volgend op 24 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn.


BIJLAGE I

Rapportageformulier voor de informatie die de lidstaten moeten verstrekken op grond van artikel 28, lid 2

Na de in artikel 28, lid 2, genoemde datum dient de door de lidstaten over te leggen informatie opnieuw aan de Commissie te worden verstrekt indien zich een substantiële wijziging voordoet in het nationale recht of de nationale praktijk, waardoor de reeds verstrekte informatie niet langer actueel is.

1.

Gelieve op basis van artikel 2, onder k), en artikel 22 de verschillende stappen te beschrijven bij de identificatie van personen met bijzondere opvangbehoeften: wanneer begint dit proces, wat zijn de gevolgen voor het voorzien in deze behoeften, met name voor niet-begeleide minderjarigen, slachtoffers van foltering, verkrachting of andere ernstige vormen van psychologisch, fysiek of seksueel geweld, en slachtoffers van mensenhandel.

2.

Geef een volledige beschrijving van de aard, de naam en het formaat van de in artikel 6 bedoelde documenten.

3.

Wat artikel 15 betreft, gelieve te vermelden in hoeverre er bijzondere voorwaarden gelden voor de toegang van verzoekers tot de arbeidsmarkt en deze beperkingen nader te omschrijven.

4.

Wat artikel 2, onder g), betreft, gelieve te beschrijven op welke wijze materiële opvangvoorzieningen worden aangeboden (dat wil zeggen welke materiële opvangvoorzieningen in natura, in geld, in tegoedbonnen of in een combinatie daarvan worden aangeboden) en te vermelden hoeveel de aan verzoekers verstrekte dagvergoeding bedraagt.

5.

Wat artikel 17, lid 5, betreft, gelieve, indien van toepassing, te vermelden welke referentiewaarde(n) in het nationale recht of de nationale praktijk wordt of worden gehanteerd om de hoogte van de financiële bijstand aan verzoekers vast te stellen. Indien verzoekers minder gunstig worden behandeld dan nationale onderdanen, gelieve aan te geven waarom dat zo is.


BIJLAGE II

Deel A

Ingetrokken richtlijn

(genoemd in artikel 32)

Richtlijn 2003/9/EG van de Raad

(PB L 31 van 6.2.2003, blz. 18)

Deel B

Termijn voor omzetting in nationaal recht

(genoemd in artikel 32)

Richtlijn

Omzettingstermijn

2003/9/EG

6 februari 2005


BIJLAGE III

Concordantietabel

Richtlijn 2003/9/EG

Deze richtlijn

Artikel 1

Artikel 1

Artikel 2, inleidende zin

Artikel 2, inleidende zin

Artikel 2, onder a)

Artikel 2, onder b)

Artikel 2, onder a)

Artikel 2, onder c)

Artikel 2, onder b)

Artikel 2, onder d), inleidende zin

Artikel 2, onder c), inleidende zin

Artikel 2, onder d), punt i)

Artikel 2, onder c), eerste streepje

Artikel 2, onder d), punt ii)

Artikel 2, onder c), tweede streepje

Artikel 2, onder c), derde streepje

Artikel 2, onder e), f) en g)

Artikel 2, onder d)

Artikel 2, onder h)

Artikel 2, onder e)

Artikel 2, onder i)

Artikel 2, onder f)

Artikel 2, onder j)

Artikel 2, onder g)

Artikel 2, onder k)

Artikel 2, onder h)

Artikel 2, onder l)

Artikel 2, onder i)

Artikel 2, onder j)

Artikel 2, onder k)

Artikel 3

Artikel 3

Artikel 4

Artikel 4

Artikel 5

Artikel 5

Artikel 6, leden 1 tot 5

Artikel 6, leden 1 tot 5

Artikel 6, lid 6

Artikel 7, leden 1 en 2

Artikel 7, leden 1 en 2

Artikel 7, lid 3

Artikel 7, leden 4 tot 6

Artikel 7, leden 3 tot 5

Artikel 8

Artikel 9

Artikel 10

Artikel 11

Artikel 8

Artikel 12

Artikel 9

Artikel 13

Artikel 10, lid 1

Artikel 14, lid 1

Artikel 10, lid 2

Artikel 14, lid 2, eerste alinea

Artikel 14, lid 2, tweede alinea

Artikel 10, lid 3

Artikel 14, lid 3

Artikel 11, lid 1

Artikel 15, lid 1

Artikel 11, lid 2

Artikel 15, lid 2

Artikel 11, lid 3

Artikel 15, lid 3

Artikel 11, lid 4

Artikel 12

Artikel 16

Artikel 13, leden 1 tot 4

Artikel 17, leden 1 tot 4

Artikel 13, lid 5

Artikel 17, lid 5

Artikel 14, lid 1

Artikel 18, lid 1

Artikel 14, lid 2, eerste alinea, inleidende zin, onder a) en b)

Artikel 18, lid 2, inleidende zin, onder a) en b)

artikel 14, lid 7

Artikel 18, lid 2, onder c)

Artikel 18, lid 3

Artikel 14, lid 2, tweede alinea

Artikel 18, lid 4

Artikel 14, lid 3

Artikel 18, lid 5

Artikel 14, lid 4

Artikel 18, lid 6

Artikel 14, lid 5

Artikel 18, lid 7

Artikel 14, lid 6

Artikel 18, lid 8

Artikel 14, lid 8, eerste alinea, inleidende zin, eerste streepje

Artikel 18, lid 9, eerste alinea, inleidende zin, onder a)

Artikel 14, lid 8, eerste alinea, tweede streepje

Artikel 14, lid 8, eerste alinea, derde streepje

Artikel 18, lid 9, eerste alinea, onder b)

Artikel 14, lid 8, eerste alinea, vierde streepje

Artikel 14, lid 8, tweede alinea

Artikel 18, lid 9, tweede alinea

Artikel 15

Artikel 19

Artikel 16, lid 1, inleidende zin

Artikel 20, lid 1, inleidende zin

Artikel 16, lid 1, onder a), eerste alinea, eerste, tweede en derde streepje

Artikel 20, lid 1, eerste alinea, onder a), b) en c)

Artikel 16, lid 1, onder a), tweede alinea

Artikel 20, lid 1, tweede alinea

Artikel 16, lid 1, onder b)

Artikel 16, lid 2

Artikel 20, leden 2 en 3

Artikel 16, leden 3 tot 5

Artikel 20, leden 4 tot 6

Artikel 17, lid 1

Artikel 21

Artikel 17, lid 2

Artikel 22

Artikel 18, lid 1

Artikel 23, lid 1

Artikel 23, leden 2 en 3

Artikel 18, lid 2

Artikel 23, lid 4

Artikel 23, lid 5

Artikel 19

Artikel 24

Artikel 20

Artikel 25, lid 1

Artikel 25, lid 2

Artikel 21, lid 1

Artikel 26, lid 1

Artikel 26, leden 2 tot 5

Artikel 21, lid 2

Artikel 26, lid 6

Artikel 22

Artikel 27

Artikel 23

Artikel 28, lid 1

Artikel 28, lid 2

Artikel 24

Artikel 29

Artikel 25

Artikel 30

Artikel 26

Artikel 31

Artikel 32

Artikel 27

Artikel 33, eerste alinea

Artikel 33, tweede alinea

Artikel 28

Artikel 34

Bijlage I

Bijlage II

Bijlage III


MOTIVERING VAN DE RAAD

I.   INLEIDING

Op 7 juni 2011 heeft de Commissie bij de Raad een gewijzigd voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van normen voor de opvang van asielzoekers (herschikking) (doc. 11214/11) ingediend. De Commissie heeft haar oorspronkelijke voorstel voor een herschikking van de richtlijn opvangvoorzieningen van 9 december 2008 (doc. 16913/1/08 REV1) gewijzigd, en daarbij rekening gehouden met het op 7 mei 2009 door het Europees Parlement in eerste lezing vastgestelde standpunt (doc. 9333/09) en met de in de Raad geformuleerde standpunten.

Het Europees Parlement heeft voor de goede orde zijn onderhandelingsstandpunt over het gewijzigde Commissievoorstel bepaald aan de hand van zijn standpunt in eerste lezing over het oorspronkelijke voorstel.

Op 16 juli 2009 heeft het Europees Economisch en Sociaal Comité advies over het oorspronkelijke Commissievoorstel uitgebracht (SOC/332 - CESE 1209/2009). Het Comité heeft op 26 en 27 oktober 2011 besloten geen advies over het gewijzigde voorstel op te stellen. Het Comité van de Regio's heeft in de plenaire vergadering van 6 en 7 oktober 2009 een advies over het oorspronkelijke voorstel aangenomen (CdR 90/2009 fin), en heeft op 18 oktober 2011 besloten geen advies over het gewijzigde voorstel uit te brengen, maar de Raad over zijn zienswijze te informeren bij brief aan de secretaris-generaal van de Raad (doc. 18840/11).

De Raad heeft in zijn zitting van 25 en 26 oktober 2012 een politiek akkoord over het gewijzigde voorstel bevestigd (doc. 14112/1/12 REV 1).

Overeenkomstig Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, dat gehecht is aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en aan het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, nemen het Verenigd Koninkrijk en Ierland niet deel aan de aanneming van de herschikking van de richtlijn opvangvoorzieningen. Overeenkomstig het Protocol betreffende de positie van Denemarken neemt Denemarken niet deel aan de aanneming van de herschikking van de richtlijn opvangvoorzieningen, die niet bindend is voor, noch van toepassing is in Denemarken.

II.   DOEL VAN HET VOORSTEL

De richtlijn opvangvoorzieningen stelt de normen vast voor de opvang van personen die om internationale bescherming verzoeken. De herschikking van die richtlijn past in een reeks door de Commissie ingediende wetgevingsvoorstellen op het gebied van asiel, die aansluiten bij de toezegging van de Europese Raad om uiterlijk in 2012 een gemeenschappelijk Europees asielstelsel in te voeren.

De doelstellingen van de herschikking van de richtlijn opvangvoorzieningen zijn: i) toereikende en vergelijkbare opvangvoorzieningen waarborgen in de aan de richtlijn gebonden lidstaten; ii) de grondrechten eerbiedigen, indachtig de ontwikkelingen in de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie en van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens; en iii) samenhang met de andere asielregelingen garanderen.

III.   ANALYSE VAN HET STANDPUNT VAN DE RAAD IN EERSTE LEZING

A.    Algemene opmerkingen

Het Europees Parlement en de Raad hebben, uitgaande van het gewijzigde voorstel van de Commissie, onderhandelingen gevoerd teneinde in de fase van het standpunt van de Raad in eerste lezing tot overeenstemming te komen. De tekst van het Raadsstandpunt is een volledige weergave van het compromis tussen beide wetgevers. Dit compromis waarborgt strengere en meer geharmoniseerde opvangnormen voor personen die om internationale bescherming verzoeken, met name kwetsbare personen met bijzondere opvangbehoeften. Tegelijkertijd weerspiegelt het compromis de behoefte aan regels die een effectieve uitvoering met verschillende nationale rechtsstelsels mogelijk maken, en regels waarmee misbruik van de asielprocedure kan worden bestreden. Het compromis wil de lidstaten tevens behoeden voor onnodige administratieve en financiële lasten.

B.    Belangrijkste punten

De compromistekst in het standpunt van de Raad in eerste lezing is een aanpassing van de geldende richtlijn (1) op de volgende kernpunten:

1.   Definitie van gezinsleden en gezamenlijke huisvesting

De in het standpunt in eerste lezing weergegeven compromistekst voorziet in samenhang tussen de verschillende asielteksten door de definitie van gezinsleden af te stemmen op de definitie ervan in de herschikking van de richtlijn asielnormen (2). Vergeleken met de definitie in de thans geldende richtlijn opvangvoorzieningen, die de echtgenoot of niet-gehuwde partner en de niet-gehuwde kinderen omvat, is de definitie uitgebreid met de vader, de moeder of een andere volwassene die verantwoordelijk is voor de verzoeker, op voorwaarde dat deze laatste minderjarig en niet-gehuwd is.

Voorts bevat het standpunt van de Raad in eerste lezing nieuwe bepalingen betreffende gezamenlijke huisvesting. Ten eerste moeten de lidstaten er zoveel mogelijk voor zorgen dat afhankelijke volwassen verzoekers met bijzondere opvangbehoeften worden ondergebracht bij volwassen nauwe verwanten die zich reeds in dezelfde lidstaat bevinden en die krachtens het recht of de nationale praktijk van de betrokken lidstaat voor hen verantwoordelijk zijn. Ten tweede moeten de lidstaten garanderen dat minderjarige kinderen van verzoekers of minderjarige verzoekers worden ondergebracht, voor zover dit in hun belang is, bij hun ouders of de volwassene die verantwoordelijk voor hen is, of bij hun niet-gehuwde broers of zussen.

2.   Bewaring

De compromistekst in het standpunt in eerste lezing is een uitgebreid wetgevingskader betreffende de bewaring van personen die om internationale bescherming verzoeken. Dit kader omvat regels inzake de gronden voor bewaring, de waarborgen voor verzoekers in bewaring, de voorwaarden met betrekking tot bewaring, en de bewaring van kwetsbare personen en personen met bijzondere opvangbehoeften.

2.1.   Gronden voor bewaring

De lijst met gronden voor bewaring is opgesteld in het licht van het internationaal recht en de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie en van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, ermee rekening houdend dat de lidstaten misbruiken doeltreffend moeten tegengaan. In de lijst staan de gronden voor bewaring uit de desbetreffende aanbeveling van de Raad van Europa, aangevuld met een verwijzing naar bewaring op grond van de Dublinverordening. Daarnaast bevat het Raadsstandpunt een grond voor bewaring aangaande personen die met het oog op de terugkeer en/of ter voortzetting van de terugkeerprocedure in bewaring worden gehouden in het kader van een procedure volgens de richtlijn inzake terugkeer (3). In deze gevallen moeten de lidstaten aan de hand van objectieve criteria, waaronder het feit dat de verzoeker in bewaring reeds toegang heeft kunnen krijgen tot de asielprocedure, aantonen dat op redelijke gronden is aan te nemen dat het verzoek enkel wordt ingediend om de uitvoering van het terugkeerbesluit uit te stellen of te verijdelen.

2.2.   Waarborgen voor asielzoekers in bewaring

Gezien de verschillende nationale rechtsstelsels bevat de in het standpunt in eerste lezing vervatte compromistekst een bepaling die de lidstaten ertoe verplicht te voorzien in een snelle rechterlijke toetsing van de rechtmatigheid van de door de administratieve autoriteiten gelaste bewaring. Deze toetsing wordt ambtshalve uitgevoerd of op verzoek van degene die om internationale bescherming verzoekt. Wordt de rechtmatigheid ambtshalve getoetst, dan moet de toetsing zo spoedig mogelijk na de aanvang van de bewaring worden verricht. Wordt de rechtmatigheid op verzoek van de asielzoeker getoetst, dan moet dit zo spoedig mogelijk na het instellen van de desbetreffende procedure tot een beslissing leiden. De lidstaten moeten in hun nationale wetgeving een termijn vaststellen waarbinnen de toetsing dient plaats te vinden.

Teneinde het recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel te waarborgen, moeten in bewaring gehouden personen die om internationale bescherming verzoeken schriftelijk in kennis worden gesteld van de redenen voor de bewaring, de nationaalrechtelijke procedures om het bevel tot bewaring aan te vechten, en de mogelijkheid om kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging aan te vragen. Dit dient te gebeuren in een taal die de verzoeker begrijpt of redelijkerwijs geacht kan worden te begrijpen.

Wat tot slot de toegang tot kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging betreft, stemt het standpunt in eerste lezing de tekst van de richtlijn opvangvoorzieningen af op de tekst van de thans geldende richtlijn asielprocedures (4), met dien verstande dat het verzoek niet op zijn gegrondheid wordt onderzocht om uit te maken hoe waarschijnlijk het is dat de toetsing een kans van slagen heeft, en dus kosteloos rechtsbijstand en vertegenwoordiging moeten worden geboden. Voorts wordt bepaald dat kosteloos rechtsbijstand en vertegenwoordiging moeten worden verstrekt door terdege gekwalificeerde personen, die volgens het nationale recht als zodanig zijn erkend of toegelaten, en zich niet in een belangenconflict bevinden ten aanzien van degene die om internationale bescherming verzoekt.

2.3.   Voorwaarden met betrekking tot bewaring

De bepalingen inzake de voorwaarden met betrekking tot bewaring leggen de rechten vast van in bewaring gehouden personen die om internationale bescherming verzoeken, rekening houdend met de asielpraktijk. Tegen deze achtergrond worden verzoekers in de regel in speciale opvangfaciliteiten in bewaring gehouden. Verzoekers moeten voorts, voor zover mogelijk, worden afgezonderd van andere onderdanen van derde landen. Verzoekers die in een gevangenis in bewaring worden gehouden, moeten altijd gescheiden worden gehouden van misdadigers. Ongeacht de voorwaarden met betrekking tot hun bewaring behoudt de verzoeker de in de richtlijn vastgelegde rechten, waaronder het recht op privacy tijdens het communiceren met vertegenwoordigers of familieleden.

2.4.   Bewaring van kwetsbare personen en personen met bijzondere opvangbehoeften

De in het standpunt in eerste lezing weergegeven compromistekst bevat specifieke bepalingen voor de bewaring van kwetsbare personen en personen met bijzondere opvangbehoeften. De gezondheid, met inbegrip van de geestelijke gezondheid, van verzoekers in bewaring die kwetsbare personen zijn, moet voor de nationale autoriteiten van primair belang zijn. De lidstaten moeten er tevens voor zorgen dat kwetsbare personen die in bewaring worden gehouden, regelmatig worden gecontroleerd en de nodige bijstand krijgen in het licht van hun specifieke situatie, met name hun gezondheid.

Overeenkomstig het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van het kind kunnen minderjarigen slechts in laatste instantie,en niet-begeleide minderjarigen slechts in uitzonderlijke omstandigheden in bewaring worden genomen, en nooit in detentie.

3.   Toegang tot de arbeidsmarkt

De in het standpunt in eerste lezing weergegeven compromistekst verkort de wachttijd voor toegang tot de arbeidsmarkt van personen die om internationale bescherming verzoeken van twaalf tot negen maanden. Twee tegenstrijdige overwegingen worden zo in balans gebracht: enerzijds de overweging dat eerdere toegang verzoekers sneller economisch onafhankelijk maakt - waardoor het risico op uitbuiting in het illegale circuit verkleint en de behoefte aan overheidssteun afneemt - en hun de mogelijkheid biedt beter met de gastsamenleving te integreren; anderzijds de overweging dat eerdere toegang economische migranten die niet voor internationale bescherming in aanmerking komen, in de verleiding kan brengen het asielstelsel te misbruiken.

4.   Materiële opvangvoorzieningen

De in het standpunt in eerste lezing weergegeven compromistekst bepaalt dat lidstaten die aanvragers van internationale bescherming materiële opvangvoorzieningen verstrekken in de vorm van uitkeringen of tegoedbonnen, deze moeten vaststellen op basis van de niveaus die door de betrokken lidstaat bij wet of in de praktijk zijn bepaald om nationale onderdanen een behoorlijke levensstandaard te waarborgen. Voorts is bepaald dat de lidstaten asielzoekers minder gunstig dan de eigen onderdanen kunnen behandelen, met name indien de materiële steun gedeeltelijk in natura wordt verstrekt of indien de bovenbedoelde niveaus, die gelden voor onderdanen, een hogere levensstandaard beogen dan die welke is voorgeschreven voor personen die om internationale bescherming verzoeken.

Daarnaast voorziet het standpunt in eerste lezing in een aangepaste regeling om materiële opvangvoorzieningen te beperken of in te trekken. De lidstaten moeten personen die om internationale bescherming verzoeken een menswaardige levensstandaard bieden. Zij kunnen de materiële opvangvoorzieningen ook beperken of ze, in uitzonderingsgevallen en mits het naar behoren is gemotiveerd, intrekken indien de verzoeker zijn verblijfplaats verlaat, zijn meldingsplicht niet nakomt of een volgend verzoek heeft ingediend. Voorts blijft het beperken van materiële opvangvoorzieningen mogelijk indien de betrokkene niet zo spoedig mogelijk een verzoek heeft ingediend. Tot slot kunnen de lidstaten, zoals ook de thans geldende richtlijn voorschrijft, materiële opvangvoorzieningen beperken of intrekken als de verzoeker financiële middelen verborgen heeft gehouden.

5.   Kwetsbare personen met bijzondere opvangbehoeften

De in het standpunt in eerste lezing vervatte compromistekst bepaalt dat de lidstaten verplicht zijn om de bijzondere opvangbehoeften van kwetsbare personen te beoordelen. Vrouwelijke slachtoffers van genitale verminking worden toegevoegd aan de niet-limitatieve lijst van categorieën van kwetsbare personen. Daarnaast is ook bepaald, teneinde de lidstaten nodeloze administratie te besparen, dat zij die beoordeling niet in de vorm van een administratieve procedure moeten uitvoeren, en ze volgens hun bestaande procedures kunnen verrichten.

6.   Kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging

Wie om internationale bescherming verzoekt, heeft recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel wanneer hij in beroep gaat tegen beslissingen tot toekenning, intrekking of beperking van voorzieningen, en beslissingen met betrekking tot verblijf en vrijheid van verplaatsing. In deze gevallen zijn de voorwaarden voor het verlenen van kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging dezelfde als bij de toetsing van een bevel tot bewaring, met dien verstande dat de lidstaten kunnen bepalen dat geen kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging worden geboden als een bevoegde autoriteit van oordeel is dat het beroep geen reële kans van slagen heeft.

7.   Andere belangrijke vraagstukken

Het standpunt van de Raad in eerste lezing waarover de Raad en het Europees Parlement een compromis hebben bereikt, betreft ook de volgende belangrijke punten:

Beschrijving van de kwalificaties van de „vertegenwoordiger”, teneinde niet-begeleide minderjarigen in staat te stellen hun rechten ten volle te laten gelden en de in de richtlijn opvangvoorzieningen genoemde verplichtingen na te komen.

De lidstaten kunnen de toekenning van opvangvoorzieningen niet laten afhangen van onnodige of onevenredige eisen inzake documenten of andere administratieve verrichtingen.

De lidstaten moeten erop toezien dat personen die om internationale bescherming verzoeken de nodige medische zorg krijgen, die ten minste spoedeisende zorg en de essentiële behandeling van ziekten en ernstige mentale stoornissen omvat. Voorts is bepaald dat de lidstaten de noodzakelijke medische of andere bijstand aan verzoekers met bijzondere opvangbehoeften moeten verlenen, waaronder, indien nodig, passende geestelijke gezondheidszorg.

Zo spoedig mogelijk nadat een verzoek om internationale bescherming van een niet-begeleide minderjarige is ingediend, moeten de lidstaten zijn gezinsleden gaan opsporen, en daarbij zijn belang behartigen; indien nodig moet de hulp van internationale of andere betrokken organisaties worden ingeroepen.

De lidstaten moeten erop toezien dat slachtoffers van foltering, verkrachting en andere ernstige vormen van geweld de vereiste behandeling krijgen, en met name toegang krijgen tot passende medische en psychische behandeling en zorg. Voorts moet al wie met deze personen werkt een passende opleiding hebben gekregen en blijven krijgen, en de geheimhoudingsregels in acht nemen.

De lidstaten moeten de informatie over de uitvoering van de richtlijn verstrekken, zodat de Commissie kan toezien op de uitvoering.

IV.   CONCLUSIE

Het standpunt van de Raad in eerste lezing vormt een weergave van het compromis dat is bereikt tijdens de onderhandelingen tussen de Raad en het Europees Parlement, welke door de Commissie werden gefaciliteerd. Dit compromis is bevestigd middels een brief van de voorzitter van Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (LIBE) van het Europees Parlement aan de voorzitter van het Comité van permanente vertegenwoordigers (doc. 13885/12). In die brief laat de LIBE-voorzitter weten dat hij de leden van zijn commissie en vervolgens de plenaire vergadering zal aanbevelen het standpunt van de Raad in eerste lezing zonder amendementen aan te nemen tijdens de tweede lezing door het Europees Parlement, na bijwerking door de juristen-vertalers van beide instellingen. Door de richtlijn opvangvoorzieningen te wijzigen, staat de Europese Unie weer een belangrijke stap dichter bij de invoering van een gemeenschappelijk Europees asielstelsel.


(1)  Richtlijn 2003/9/EG van de Raad tot vaststelling van minimumnormen voor de opvang van asielzoekers in de lidstaten (PB L 31 van 6.2.2003, blz. 18).

(2)  Richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming (PB L 337 van 20.12.2011, blz. 9).

(3)  Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (PB L 348 van 24.12.2008, blz. 98).

(4)  Richtlijn 2005/85/EG van de Raad betreffende minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus (PB L 326 van 13.12.2005, blz. 13).


25.6.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

CE 179/27


STANDPUNT (EU) NR. 7/2013 VAN DE RAAD IN EERSTE LEZING

met het oog op de aanneming van een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (herschikking)

Door de Raad vastgesteld op 6 juni 2013

2013/C 179 E/02

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 78, lid 2, onder d),

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's (2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 2005/85/EG van de Raad van 1 december 2005 betreffende minimumnormen voor de procedures voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus moet op verscheidene punten ingrijpend worden gewijzigd (4). Ter wille van de duidelijkheid dient tot herschikking van die richtlijn te worden overgegaan.

(2)

Een gemeenschappelijk asielbeleid, dat een gemeenschappelijk Europees asielstelsel omvat, is een wezenlijk aspect van de doelstelling van de Europese Unie om geleidelijk een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid tot stand te brengen, die openstaat voor diegenen die onder druk van de omstandigheden op wettige wijze in de Europese Unie bescherming zoeken. Een dergelijk beleid moet worden beheerst door het beginsel van solidariteit en billijke verdeling van verantwoordelijkheid tussen de lidstaten, ook wat betreft de financiële gevolgen.

(3)

De Europese Raad is bij zijn bijzondere bijeenkomst van 15 en 16 oktober 1999 in Tampere overeengekomen te werken aan de instelling van een gemeenschappelijk Europees asielstelsel dat stoelt op de volledige en niet-restrictieve toepassing van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 28 juli 1951, zoals gewijzigd bij het Protocol van New York van 31 januari 1967 ("het Verdrag van Genève"), en aldus het beginsel van non-refoulement te bekrachtigen en ervoor te zorgen dat niemand wordt teruggestuurd naar het land van vervolging.

(4)

Volgens de Conclusies van Tampere moesten in het kader van dit stelsel op korte termijn gemeenschappelijke normen voor een eerlijke en doeltreffende asielprocedure worden opgesteld en op de langere termijn Unieregels worden geformuleerd die leiden tot een gemeenschappelijke asielprocedure in de Unie.

(5)

De eerste fase van een gemeenschappelijk Europees asielstelsel werd voltooid door relevante rechtsinstrumenten vast te stellen waarin de Verdragen voorzien, waaronder Richtlijn 2005/85/EG die een eerste maatregel op het gebied van asielprocedures was.

(6)

De Europese Raad van 4 november 2004 heeft het Haags programma aangenomen, waarin de doelstellingen zijn opgenomen die in de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht moeten worden uitgevoerd in de periode 2005-2010. In dit kader werd de Europese Commissie in het Haags programma verzocht om de evaluatie van de rechtsinstrumenten van de eerste fase af te sluiten en om voorstellen voor instrumenten en maatregelen van de tweede fase aan het Europees Parlement en aan de Raad voor te leggen. Volgens het Haags programma moet de totstandbrenging van een gemeenschappelijk Europees asielstelsel leiden tot de invoering van een gemeenschappelijke asielprocedure en een in de gehele Unie geldige uniforme status.

(7)

In het op 16 oktober 2008 aangenomen Europees migratie- en asielpact constateerde de Europese Raad dat er tussen de lidstaten nog altijd grote verschillen bestonden wat het verlenen van bescherming betreft en drong hij aan op nieuwe initiatieven, waaronder een voorstel voor de vaststelling van een eenheidsprocedure voor asiel met gemeenschappelijke waarborgen, om de in het Haags programma gevraagde totstandbrenging van een gemeenschappelijk Europees asielstelsel te voltooien.

(8)

De Europese Raad van 10 en 11 december 2009 heeft het programma van Stockholm goedgekeurd waarin hij zijn voornemen heeft herhaald om tegen 2012 een gemeenschappelijke en solidaire ruimte tot stand te brengen waarin bescherming wordt geboden op grond van een gemeenschappelijke asielprocedure en een uniforme status voor personen aan wie internationale bescherming wordt verleend, die stoelt op hoge beschermingsnormen en eerlijke en effectieve procedures. In het programma van Stockholm werd bevestigd dat mensen die internationale bescherming behoeven, toegang moeten hebben tot juridisch sluitende en efficiënte asielprocedures. Overeenkomstig het programma van Stockholm moeten verzoekers op hetzelfde niveau worden behandeld qua procedurele regelingen en statusbepaling, ongeacht de lidstaat waar zij hun verzoek om internationale bescherming indienen. De vuistregel is dat gelijke gevallen gelijk worden behandeld met een gelijk resultaat tot gevolg.

(9)

De middelen van het Europees Vluchtelingenfonds en van het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (EASO) moeten worden ingezet om de inspanningen van de lidstaten bij de tenuitvoerlegging van de normen van de tweede fase van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel adequaat te ondersteunen, met name de lidstaten waarvan de asielstelsels in het bijzonder door geografische of demografische omstandigheden specifiek en onevenredig onder druk staan.

(10)

Bij de tenuitvoerlegging van deze richtlijn moeten de lidstaten rekening houden met de door het EASO ontwikkelde relevante richtsnoeren.

(11)

Met het oog op het garanderen van een grondige en doeltreffende beoordeling van de behoefte aan internationale bescherming van verzoekers in de zin van Richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming (5) moet het rechtskader van de Unie betreffende procedures voor het verlenen en intrekken van internationale bescherming gebaseerd zijn op het begrip "een eenheidsprocedure voor asiel".

(12)

Deze richtlijn is in de eerste plaats bedoeld om verdere normen voor de procedures in de lidstaten voor de verlening of intrekking van internationale bescherming te ontwikkelen met het oog op de vaststelling van een gemeenschappelijke asielprocedure in de Unie.

(13)

Onderlinge afstemming van de regels betreffende de procedures voor het verlenen of het intrekken van internationale bescherming zou moeten helpen om de secundaire stromen van personen die om internationale bescherming verzoeken tussen de lidstaten te beperken, indien deze stromen worden veroorzaakt door verschillen in de wetgeving, en om gelijkwaardige voorwaarden tot stand te brengen voor de toepassing van Richtlijn 2011/95/EU in de lidstaten.

(14)

Het moet de lidstaten vrijstaan gunstigere regelingen in te voeren of te handhaven voor onderdanen van derde landen en staatlozen die om internationale bescherming verzoeken, indien wordt verondersteld dat de betrokkene het verzoek indient omdat hij internationale bescherming behoeft in de zin van Richtlijn 2011/95/EU.

(15)

Met betrekking tot de behandeling van personen die onder de werkingssfeer van deze richtlijn vallen, zijn de lidstaten gebonden aan de verplichtingen uit hoofde van de instrumenten van internationaal recht waarbij zij partij zijn.

(16)

Het is essentieel dat de beslissingen betreffende alle verzoeken om internationale bescherming worden genomen op basis van feiten en in eerste instantie door autoriteiten waarvan het personeel op het gebied van internationale bescherming een adequate kennis heeft of de nodige opleiding heeft ontvangen.

(17)

Teneinde ervoor te zorgen dat aanvragen voor internationale bescherming objectief en onpartijdig worden behandeld en dat desbetreffende beslissingen objectief en onpartijdig worden genomen, is het nodig dat beroepsbeoefenaars die optreden in het kader van de procedures waarin deze richtlijn voorziet, bij het verrichten van hun activiteiten de toepasselijke deontologische beginselen in acht nemen.

(18)

Het is in het belang van zowel de lidstaten als de personen die om internationale bescherming verzoeken dat zo spoedig mogelijk een beslissing wordt genomen inzake verzoeken om internationale bescherming, onverminderd het uitvoeren van een behoorlijke en volledige behandeling.

(19)

Teneinde in bepaalde gevallen de totale duur van de procedure in te korten, moeten de lidstaten over de flexibiliteit beschikken om, in overeenstemming met hun nationale behoeften, een verzoek met voorrang boven andere, eerder ingediende verzoeken te behandelen, zonder van de normaal toepasselijke procedurele termijnen, beginselen en waarborgen af te wijken.

(20)

In welbepaalde omstandigheden, wanneer een verzoek waarschijnlijk ongegrond is of wanneer de nationale veiligheid of de openbare orde ernstig in het gedrang komt, moeten de lidstaten de behandelingsprocedure kunnen versnellen, in het bijzonder door voor bepaalde procedurestappen kortere maar redelijke termijnen in te voeren, onverminderd het uitvoeren van een behoorlijke en volledige behandeling en onverminderd daadwerkelijke toegang tot de basisbeginselen en waarborgen voor de verzoeker waarin deze richtlijn voorziet.

(21)

Zolang de verzoeker gegronde redenen kan aanvoeren, hoeft het ontbreken van documenten bij binnenkomst of het gebruik van vervalste documenten op zich niet te leiden tot automatische toepassing van een grensprocedure of een versnelde procedure.

(22)

Het is ook in het belang van zowel lidstaten als verzoekers dat ervoor wordt gezorgd dat de behoefte aan internationale bescherming reeds in eerste aanleg correct erkend wordt. Daartoe moeten verzoekers in eerste aanleg kosteloos juridische en procedurele informatie krijgen, rekening houdend met hun bijzondere omstandigheden. Dergelijke informatie moet de verzoekers onder andere in staat stellen om de procedure beter te begrijpen en hen op die manier helpen de betrokken verplichtingen na te komen. Het zou onevenredig zijn om van de lidstaten te eisen dat zij deze informatie uitsluitend via de diensten van gekwalificeerde advocaten verstrekken. Daarom moeten de lidstaten de mogelijkheid hebben om de meest geschikte middelen te gebruiken om die informatie te verstrekken, zoals via niet-gouvernementele organisaties, beroepsbeoefenaars van overheidsdiensten of gespecialiseerde overheidsdiensten.

(23)

In beroepsprocedures moet onder bepaalde voorwaarden aan verzoekers kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging worden aangeboden door personen die daartoe krachtens het nationale recht bevoegd zijn. Bovendien moeten verzoekers in alle fases van de procedure het recht hebben om op eigen kosten juridisch adviseurs of raadslieden te raadplegen die in het nationale recht als zodanig zijn erkend of toegelaten.

(24)

Het begrip "openbare orde" kan onder meer een veroordeling wegens een ernstig misdrijf bestrijken.

(25)

Teneinde ervoor te zorgen dat personen die bescherming behoeven als vluchteling in de zin van artikel 1 van het Verdrag van Genève of als persoon die voor subsidiaire bescherming in aanmerking komt, correct als zodanig worden erkend, moet elke verzoeker, daadwerkelijk toegang hebben tot de procedures, in de gelegenheid worden gesteld met de bevoegde autoriteiten samen te werken en te communiceren om de voor zijn zaak relevante feiten uiteen te zetten, en over voldoende procedurele waarborgen beschikken om zijn rechten in alle fasen van de procedure te doen gelden. Voorts moet de procedure voor het onderzoeken van een verzoek om internationale bescherming de verzoeker normaliter ten minste het volgende geven: het recht om te blijven in afwachting van een beslissing van de beslissingsautoriteit; toegang tot de diensten van een tolk om de eigen zaak uiteen te zetten in geval van een onderhoud met de autoriteiten; de mogelijkheid om contact op te nemen met de Hoge Commissaris voor de vluchtelingen van de Verenigde Naties (UNHCR) en met organisaties die advies of counseling geven aan personen die om internationale bescherming verzoeken; het recht op passende kennisgeving van een beslissing en de redenen voor die beslissing in feite en in rechte; de mogelijkheid om een juridisch adviseur of andere raadsman te raadplegen; het recht om op beslissende momenten in de procedure te worden ingelicht over zijn rechtspositie, in een taal die hij begrijpt of waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat hij deze begrijpt; en, bij een negatieve beslissing, het recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel bij een rechterlijke instantie.

(26)

Met het oog op het garanderen van een daadwerkelijke toegang tot de behandelingsprocedure moeten ambtenaren die het eerst in contact komen met personen die om internationale bescherming verzoeken, in het bijzonder ambtenaren die land- of zeegrenzen bewaken of grenscontroles uitvoeren, ter zake dienende informatie krijgen en de nodige opleiding over de wijze waarop verzoeken om internationale bescherming kunnen worden herkend en behandeld, onder meer met inachtneming van de relevante door het EASO ontwikkelde richtsnoeren. Zij moeten onderdanen van derde landen of staatlozen die zich op het grondgebied bevinden, daaronder begrepen aan de grens, in de territoriale wateren of in de transitzones van de lidstaten, en die een verzoek om internationale bescherming doen, relevante inlichtingen kunnen verstrekken over waar en hoe verzoeken om internationale bescherming kunnen worden ingediend. Wanneer dergelijke personen zich in de territoriale wateren van een lidstaat bevinden, moeten zij aan land worden gebracht en moeten hun verzoeken worden onderzocht overeenkomstig deze richtlijn.

(27)

Overwegende dat onderdanen van derde landen en staatlozen die hun wens hebben geuit om om internationale bescherming te verzoeken, beschouwd worden als personen die om internationale bescherming verzoeken, dienen zij te voldoen aan de verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn en Richtlijn …/…/EU van het Europees Parlement en de Raad van … tot vaststelling van normen voor de opvang van verzoekers om internationale bescherming (6)  (7) en de rechten uit hoofde van deze richtlijnen te genieten. De lidstaten dienen daartoe zo snel mogelijk te registreren dat die personen om internationale bescherming verzoeken.

(28)

Om de toegang tot de behandelingsprocedure aan grensdoorlaatposten en in accomodaties voor bewaring te vergemakkelijken moet informatie ter beschikking worden gesteld over de mogelijkheid om om internationale bescherming te verzoeken. Via tolkdiensten moet worden gezorgd voor de elementaire communicatie die noodzakelijk is voor de bevoegde instanties om te kunnen begrijpen of personen om internationale bescherming willen verzoeken.

(29)

Sommige verzoekers kunnen bijzondere procedurele waarborgen behoeven, op grond van, onder meer, hun leeftijd, geslacht, seksuele gerichtheid, genderidentiteit, handicap, ernstige ziekte, psychische aandoeningen of als gevolg van foltering, verkrachting of andere ernstige vormen van psychologisch, fysiek of seksueel geweld. De lidstaten moeten trachten verzoekers die bijzondere procedurele waarborgen behoeven als dusdanig te herkennen voordat een beslissing in eerste aanleg wordt genomen. Voor die verzoekers moet worden voorzien in passende steun, met inbegrip van voldoende tijd, om de nodige voorwaarden tot stand te brengen voor hun daadwerkelijke toegang tot procedures en voor het aanvoeren van de elementen ter staving van hun verzoek om internationale bescherming.

(30)

Indien in het kader van een versnelde procedure of een grensprocedure niet kan worden voorzien in passende steun voor een verzoeker die bijzondere procedurele waarborgen behoeft, moet die verzoeker van deze procedures worden vrijgesteld. Indien de behoefte aan bijzondere procedurele waarborgen die gezien hun aard een beletsel voor de toepassing van een versnelde procedure of een grensprocedure kunnen vormen, dient dat ook te betekenen dat de verzoeker aanvullende waarborgen krijgt in het geval dat zijn beroep niet automatisch een schorsende werking heeft, teneinde het rechtsmiddel in de specifieke omstandigheden van de verzoeker doeltreffend te maken.

(31)

Nationale maatregelen betreffende de herkenning en documentatie van symptomen en tekenen van foltering of andere ernstige vormen van fysiek of psychisch geweld, inclusief seksueel geweld, in onder deze richtlijn vallende procedures kunnen onder meer gebaseerd zijn op het Handboek betreffende het effectief onderzoeken en documenteren van foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing (Protocol van Istanboel) (Manual on Effective Investigation and Documentation of Torture and Other Cruel, Inhuman or Degrading Treatment or Punishment).

(32)

Met het oog op het garanderen van een werkelijke gelijkheid tussen vrouwelijke en mannelijke verzoekers, moeten behandelingsprocedures genderinclusief zijn. Met name het persoonlijke onderhoud moet zodanig worden georganiseerd dat zowel vrouwelijke als mannelijke verzoekers kunnen spreken over hun ervaringen, in gevallen dat zij op basis van gender zijn vervolgd. Er moet terdege rekening worden gehouden met de complexiteit van gendergerelateerde verzoeken in procedures op basis van het begrip veilig derde land, het begrip veilig land van herkomst of het begrip volgende verzoeken.

(33)

Het belang van het kind dient bij de toepassing van deze richtlijn een eerste overweging van de lidstaten te zijn, overeenkomstig het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie ("het handvest") en het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van het kind van 1989. Bij het beoordelen van het belang van het kind dienen de lidstaten met name het welzijn en de sociale ontwikkeling van de minderjarige, met inbegrip van diens achtergrond, terdege in aanmerking te nemen.

(34)

Procedures betreffende het onderzoeken van de behoefte aan internationale bescherming moeten het voor de bevoegde autoriteiten mogelijk maken verzoeken om internationale bescherming grondig te behandelen.

(35)

Indien in het kader van de behandeling van een verzoek een verzoeker wordt gefouilleerd, dient de fouillering te worden gedaan door een persoon van hetzelfde geslacht. Dit dient onverlet te laten dat een fouillering kan plaatsvinden om veiligheidsredenen op basis van het nationale recht.

(36)

Indien een verzoeker een volgend verzoek doet zonder nieuwe bewijzen of argumenten voor te leggen, zou het onevenredig zijn de lidstaten te verplichten een nieuwe volledige onderzoeksprocedure te volgen. In die gevallen moeten de lidstaten een verzoek als niet-ontvankelijk kunnen afwijzen op grond van het beginsel van het gezag van gewijsde.

(37)

Wat de betrokkenheid van personeel van een andere instantie dan de beslissingsautoriteit bij het afnemen van een tijdig onderhoud over de inhoud van een verzoek betreft, moet het begrip "tijdig" getoetst worden aan de termijnen waarin artikel 31 voorziet.

(38)

Veel verzoeken om internationale bescherming worden gedaan aan de grens of in een transitzone van een lidstaat voordat een beslissing over de toegang van de verzoeker is genomen. De lidstaten moeten procedures betreffende het onderzoek van de ontvankelijkheid en/of van de grond van de zaak kunnen invoeren om aldaar in welbepaalde omstandigheden een beslissing te kunnen nemen over zulke verzoeken.

(39)

Bij het bepalen of er in het land van herkomst van een verzoeker een onzekere toestand heerst, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat zij beschikken over precieze en actuele informatie uit relevante bronnen, zoals het EASO, de UNHCR, de Raad van Europa en andere relevante internationale organisaties. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat een uitstel van de afsluiting van de procedure in volledige overeenstemming is met hun verplichtingen uit hoofde van Richtlijn 2011/95/EU en van artikel 41 van het handvest, onverminderd de efficiëntie en de eerlijkheid van de procedures uit hoofde van deze richtlijn.

(40)

Fundamenteel voor de gegrondheid van een verzoek om internationale bescherming is de veiligheid van de verzoeker in zijn land van herkomst. Indien een derde land als een veilig land van herkomst kan worden beschouwd, moeten de lidstaten het als veilig kunnen aanmerken en aannemen dat het voor een bepaalde verzoeker veilig is, tenzij hij aanwijzingen van het tegendeel kan voorleggen.

(41)

Gezien het bereikte niveau van harmonisatie betreffende de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, moeten gemeenschappelijke criteria voor het aanmerken van derde landen als veilige landen van herkomst worden vastgesteld.

(42)

De aanmerking van een derde land als veilig land van herkomst in de zin van deze richtlijn kan geen absolute waarborg vormen voor de veiligheid van de onderdanen van dat land. De aard van de aan de aanmerking ten grondslag liggende beoordeling impliceert dat er enkel rekening kan worden gehouden met de algemene civiele, juridische en politieke omstandigheden in dat land en met het feit dat actoren van vervolging, foltering of onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing in de praktijk worden gestraft wanneer zij in dat land schuldig worden bevonden. Om deze reden is het van belang dat, wanneer een verzoeker geldige redenen aanvoert om het land als niet-veilig in zijn bijzondere omstandigheden te beschouwen, de aanmerking van het land als veilig land niet langer als voor hem ter zake doende kan worden beschouwd.

(43)

De lidstaten moeten alle verzoeken onderzoeken op de inhoud, met andere woorden beoordelen of de betrokken verzoeker al dan niet in aanmerking komt voor internationale bescherming overeenkomstig overeenkomstig Richtlijn 2011/95/EU, behoudens andere bepalingen in onderhavige richtlijn, met name indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat een ander land het onderzoek zal doen of voldoende bescherming zal verlenen. De lidstaten dienen met name niet te worden verplicht de inhoud van een verzoek om internationale bescherming te beoordelen indien een eerste land van asiel de verzoeker de vluchtelingenstatus of anderszins voldoende bescherming heeft verleend en indien de verzoeker opnieuw in dat land zal worden toegelaten.

(44)

De lidstaten dienen niet te worden verplicht de inhoud van een verzoek om internationale bescherming te beoordelen indien op grond van een voldoende band met een derde land, zoals omschreven in het nationale recht, redelijkerwijs kan worden verwacht dat de verzoeker in dat derde land bescherming zoekt, en er redenen zijn om aan te nemen dat de verzoeker tot dat land zal worden toegelaten of opnieuw zal worden toegelaten. De lidstaten mogen slechts op die basis handelen indien die verzoeker in het betrokken derde land veilig is. Teneinde secundaire stromen verzoekers te vermijden, moeten gemeenschappelijke principes worden vastgesteld voor het als veilig beschouwen of aanmerken van derde landen door de lidstaten.

(45)

Voorts zouden de lidstaten met betrekking tot bepaalde Europese derde landen, die bijzonder hoge normen inzake mensenrechten en de bescherming van vluchtelingen in acht nemen, het recht moeten hebben om verzoeken om internationale bescherming betreffende verzoekers die vanuit deze Europese derde landen hun grondgebied binnenkomen, niet of niet volledig te onderzoeken.

(46)

Indien lidstaten "veilig land"-begrippen per geval toepassen of landen als veilig aanmerken door daartoe strekkende lijsten vast te stellen, moeten zij onder meer rekening houden met de richtsnoeren en operationele handleidingen en met de informatie over de landen van herkomst en de activiteiten, met inbegrip van de door het EASO ontwikkelde methodologie voor de rapportage inzake informatie over het land van herkomst, als bedoeld in Verordening (EU) nr. 439/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010 tot oprichting van een Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (8), alsook met de relevante UNHCR-richtsnoeren.

(47)

Om de regelmatige uitwisseling van informatie over de nationale toepassing van de begrippen veilig land van herkomst, veilig derde land en Europees veilig derde land, alsook een regelmatige evaluatie door de Commissie van het hanteren van deze begrippen door de lidstaten te vergemakkelijken, en om eventuele verdere harmonisatie in de toekomst voor te bereiden, moeten de lidstaten de Commissie kennisgeven van of op gezette tijden informeren over de derde landen waarop de begrippen worden toegepast. De Commissie moet het Europees Parlement regelmatig over het resultaat van zijn evaluaties informeren.

(48)

Om ervoor te zorgen dat de "veilig land"-begrippen correct en op basis van actuele informatie worden toegepast, moeten de lidstaten de situatie in die landen regelmatig evalueren op basis van een reeks informatiebronnen, waaronder in het bijzonder informatie van andere lidstaten, het EASO, de UNHCR, de Raad van Europa en andere relevante internationale organisaties. Wanneer lidstaten zich er rekenschap van geven dat de mensenrechtensituatie in een door hen als veilig aangemerkt land een ingrijpende wijziging ondergaat, moeten zij ervoor zorgen dat die situatie zo spoedig mogelijk wordt geëvalueerd en dat indien nodig het aanmerken dat land als veilig opnieuw wordt onderzocht.

(49)

Met betrekking tot het intrekken van de vluchtelingenstatus of de subsidiairebeschermingsstatus zien de lidstaten erop toe dat de personen die internationale bescherming genieten, naar behoren worden ingelicht over een eventuele heroverweging van hun status en de gelegenheid hebben hun standpunt naar voren te brengen voordat de autoriteiten een met redenen omklede beslissing tot intrekking van hun status kunnen nemen.

(50)

Krachtens een fundamenteel beginsel van het recht van de Unie moet tegen beslissingen inzake een verzoek om internationale bescherming, beslissingen inzake een weigering om de behandeling van een verzoek na de stopzetting ervan te hervatten, en beslissingen inzake de intrekking van de vluchtelingenstatus of de subsidiairebeschermingsstatus een daadwerkelijk rechtsmiddel openstaan voor een rechterlijke instantie.

(51)

Overeenkomstig artikel 72 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) laat deze richtlijn de uitoefening van de verantwoordelijkheden van de lidstaten ten aanzien van de handhaving van de openbare orde en de bescherming van de binnenlandse veiligheid onverlet.

(52)

Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (9), is van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens in de lidstaten in het kader van deze richtlijn.

(53)

Deze richtlijn heeft geen betrekking op procedures tussen de lidstaten die vallen onder Verordening (EU) nr. …/… van het Europees Parlement en de Raad van … tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (10)  (11).

(54)

Deze richtlijn dient van toepassing te zijn op verzoekers op wie Verordening (EU) nr. …/… (12) van toepassing is, in aanvulling op en onverminderd de bepalingen van die verordening.

(55)

De tenuitvoerlegging van deze richtlijn dient regelmatig te worden beoordeeld.

(56)

Daar de doelstelling van deze richtlijn, namelijk de vaststelling van gemeenschappelijke procedures voor de toekenning of intrekking van internationale bescherming, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve wegens de omvang en de gevolgen van deze richtlijn beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

(57)

Overeenkomstig de gezamenlijke politieke verklaring van de lidstaten en de Commissie van 28 september 2011 over toelichtende stukken (13) hebben de lidstaten zich ertoe verbonden in gerechtvaardigde gevallen de kennisgeving van hun omzettingsmaatregelen vergezeld te doen gaan van één of meer toelichtende stukken waarin het verband tussen de onderdelen van een richtlijn en de overeenkomstige delen van de nationale omzettingsinstrumenten wordt toegelicht. Met betrekking tot deze richtlijn acht de wetgever de toezending van die stukken gerechtvaardigd.

(58)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2, en artikel 4 bis, lid 1, van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, gehecht aan het VEU en aan het VWEU, en onverminderd artikel 4 van dat Protocol, nemen het Verenigd Koninkrijk en Ierland, niet deel aan de aanneming van deze richtlijn, en is deze niet bindend voor, noch van toepassing in het Verenigd Koninkrijk en Ierland.

(59)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het VEU en aan het VWEU, neemt Denemarken niet deel aan de aanneming van deze richtlijn en is deze richtlijn niet bindend voor, noch van toepassing in Denemarken.

(60)

Deze richtlijn eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die zijn neergelegd in het handvest. Deze richtlijn beoogt meer bepaald te waarborgen dat de menselijke waardigheid ten volle wordt geëerbiedigd en te bevorderen dat de artikelen 1, 4, 18, 19, 21, 23, 24 en 47 van het Handvest worden toegepast en moet dienovereenkomstig worden uitgevoerd.

(61)

De verplichting tot omzetting van deze richtlijn in intern recht, dient te worden beperkt tot de bepalingen die ten opzichte van Richtlijn 2005/85/EG materieel zijn gewijzigd. De verplichting tot omzetting van de ongewijzigde bepalingen vloeit voort uit die richtlijn.

(62)

Deze richtlijn dient de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage II, deel B, genoemde termijn voor omzetting in intern recht van Richtlijn 2005/85/EG onverlet te laten,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Doel

Deze richtlijn beoogt de vaststelling van gemeenschappelijke procedures voor de toekenning of intrekking van internationale bescherming uit hoofde van Richtlijn 2011/95/EU.

Artikel 2

Definities

In deze richtlijn wordt verstaan onder:

a)

"Verdrag van Genève": het Verdrag van 28 juli 1951 betreffende de status van vluchtelingen, gewijzigd bij het Protocol van New York van 31 januari 1967;

b)

"verzoek om internationale bescherming" of "verzoek": een verzoek van een onderdaan van een derde land of een staatloze om bescherming van een lidstaat die kennelijk de vluchtelingenstatus of de subsidiairebeschermingsstatus wenst en niet uitdrukkelijk verzoekt om een andere niet onder Richtlijn 2011/95/EU vallende vorm van bescherming waarom afzonderlijk kan worden verzocht;

c)

"verzoeker": een onderdaan van een derde land of een staatloze die een verzoek om internationale bescherming heeft gedaan waarover nog geen definitieve beslissing is genomen;

d)

"verzoeker die bijzondere procedurele waarborgen behoeft": een verzoeker die ten gevolge van individuele omstandigheden beperkt is in zijn mogelijkheden om aanspraak te kunnen maken op de rechten en te kunnen voldoen aan de verplichtingen waarin deze richtlijn voorziet;

e)

"definitieve beslissing": een beslissing of de onderdaan van een derde land of de staatloze de vluchtelingenstatus of de subsidiairebeschermingsstatus wordt verleend overeenkomstig Richtlijn 2011/95/EU, waartegen geen rechtsmiddel meer openstaat in het kader van hoofdstuk V, ongeacht of dit rechtsmiddel tot gevolg heeft dat de verzoekers in de lidstaten mogen blijven in afwachting van het resultaat;

f)

"beslissingsautoriteit": elk semi-rechterlijk of administratief orgaan in een lidstaat dat met de behandeling van verzoeken om internationale bescherming is belast en bevoegd is daarover in eerste aanleg een beslissing te nemen;

g)

"vluchteling": de onderdaan van een derde land of de staatloze die voldoet aan de voorwaarden van artikel 2, onder d), van Richtlijn 2011/95/EU;

h)

"persoon die voor subsidiaire bescherming in aanmerking komt": een onderdaan van een derde land of een staatloze die voldoet aan de voorwaarden van artikel 2, onder f), van Richtlijn 2011/95/EU;

i)

"internationale bescherming": vluchtelingenstatus en subsidiairebeschermingsstatus als omschreven in de punten j) en k);

j)

"vluchtelingenstatus": de erkenning door een lidstaat van een onderdaan van een derde land of een staatloze als vluchteling;

k)

"subsidiairebeschermingsstatus": de erkenning door een lidstaat van een onderdaan van een derde land of een staatloze als een persoon die voor subsidiaire bescherming in aanmerking komt;

l)

"minderjarige": een onderdaan van een derde land of een staatloze die jonger is dan 18 jaar;

m)

"niet-begeleide minderjarige": een niet-begeleide minderjarige in de zin van artikel 2, onder l), van Richtlijn 2011/95/EU;

n)

"vertegenwoordiger": een persoon of een organisatie die door de bevoegde instanties is aangewezen om een niet-begeleide minderjarige in bij deze richtlijn voorziene procedures bij te staan en te vertegenwoordigen met het oog op de behartiging van het belang van het kind en, indien nodig, de verrichting van rechtshandelingen voor de minderjarige. Wanneer een organisatie als vertegenwoordiger is aangewezen, duidt zij een persoon aan die bevoegd is om ten aanzien van de niet-begeleide minderjarige de taken van vertegenwoordiger uit te voeren, overeenkomstig deze richtlijn;

o)

"intrekking van internationale bescherming": de beslissing van een bevoegde autoriteit om iemands vluchtelingenstatus of subsidiairebeschermingsstatus overeenkomstig Richtlijn 2011/95/EU in te trekken, te beëindigen dan wel de verlenging ervan te weigeren;

p)

"in de lidstaat blijven": op het grondgebied blijven van de lidstaat waar het verzoek om internationale bescherming is gedaan of wordt behandeld, daaronder begrepen aan de grens of in een transitzone van die lidstaat;

q)

"volgend verzoek": een later verzoek om internationale bescherming dat wordt gedaan nadat een definitieve beslissing over een vorig verzoek is genomen, met inbegrip van de gevallen waarin de verzoeker zijn verzoek expliciet heeft ingetrokken en de gevallen waarin de beslissingsautoriteit een verzoek heeft afgewezen na de impliciete intrekking ervan overeenkomstig artikel 28, lid 1.

Artikel 3

Toepassingsgebied

1.   Deze richtlijn is van toepassing op alle verzoeken om internationale bescherming die op het grondgebied, daaronder begrepen aan de grens, in de territoriale wateren of in de transitzones van de lidstaten, worden gedaan en op de intrekking van internationale bescherming.

2.   De richtlijn is niet van toepassing op verzoeken om diplomatiek of territoriaal asiel die bij vertegenwoordigingen van de lidstaten worden ingediend.

3.   De lidstaten kunnen besluiten deze richtlijn toe te passen bij procedures waarin wordt beslist over verzoeken om ongeacht welke vorm van bescherming die niet onder het toepassingsgebied van Richtlijn 2011/95/EU vallen.

Artikel 4

Bevoegde instanties

1.   De lidstaten wijzen voor alle procedures een beslissingsautoriteit aan die verzoeken naar behoren dient te behandelen overeenkomstig de bepalingen van deze richtlijn. De lidstaten zorgen ervoor dat deze autoriteit over passende middelen beschikt, met inbegrip van voldoende personeel dat bekwaam is, om haar taken overeenkomstig deze richtlijn uit te voeren.

2.   De lidstaten kunnen in de onderstaande gevallen bepalen dat een andere dan de in lid 1 genoemde autoriteit verantwoordelijk is voor:

a)

de behandeling van gevallen krachtens Verordening (EU) nr. …/… (14), en

b)

het verlenen of het weigeren van de toegang in het kader van de procedure van artikel 43 onder de daarin bepaalde voorwaarden en op grond van het met redenen omklede advies van de beslissingsautoriteit.

3.   De lidstaten zorgen ervoor dat het personeel van de in lid 1 bedoelde beslissingsautoriteit goed opgeleid is. Daartoe voorzien de lidstaten in toepasselijke opleiding die de in artikel 6, lid 4, onder a) tot en met e), van Verordening (EU) nr. 439/2010 opgesomde elementen bevat. De lidstaten houden ook rekening met de relevante opleiding die het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (EASO) vaststelt en ontwikkelt. De personen die uit hoofde van deze richtlijn verzoekers een onderhoud afnemen, hebben ook algemene kennis verworven betreffende problemen die de geschiktheid van de verzoeker om een onderhoud te hebben negatief kunnen beïnvloeden, zoals aanwijzingen dat de verzoeker mogelijk in het verleden gefolterd is.

4.   Bij het aanwijzen van een autoriteit overeenkomstig het bepaalde in lid 2 dragen de lidstaten er zorg voor dat het personeel van deze autoriteit over de passende kennis beschikt of de nodige opleiding krijgt om zijn verplichtingen in het kader van de tenuitvoerlegging van deze richtlijn na te komen.

5.   Verzoeken om internationale bescherming die in een lidstaat worden gedaan bij de autoriteiten van een andere lidstaat die daar grens- of immigratiecontroles uitvoeren, worden behandeld door de lidstaat op het grondgebied waarvan het verzoek wordt gedaan.

Artikel 5

Gunstigere bepalingen

De lidstaten kunnen gunstigere normen voor de procedures voor de toekenning of intrekking van internationale bescherming invoeren of handhaven, voor zover die verenigbaar zijn met deze richtlijn.

HOOFDSTUK II

UITGANGSPUNTEN EN WAARBORGEN

Artikel 6

Toegang tot de procedure

1.   Wanneer een persoon een verzoek om internationale bescherming doet bij een autoriteit die naar nationaal recht bevoegd is voor de registratie van deze verzoeken vindt de registratie plaats binnen drie werkdagen nadat het verzoek is gedaan.

Wanneer het verzoek om internationale bescherming wordt gedaan bij autoriteiten die wellicht dergelijke verzoeken ontvangen maar naar nationaal recht niet voor de registratie bevoegd zijn, zorgen de lidstaten ervoor dat de registratie plaatsvindt binnen zes werkdagen nadat het verzoek is gedaan.

De lidstaten zorgen ervoor dat deze andere autoriteiten die wellicht verzoeken om internationale bescherming ontvangen, zoals politie, grenswachters, immigratiediensten en personeel van accommodaties voor bewaring, beschikken over de toepasselijke informatie en dat hun personeel de voor hun taken en verantwoordelijkheden passende opleiding ontvangen alsook instructies om verzoekers te informeren over waar en hoe een verzoek om internationale bescherming kan worden ingediend.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat een persoon die een verzoek om internationale bescherming heeft gedaan, daadwerkelijk de mogelijkheid heeft om het zo snel mogelijk in te dienen. Wanneer de verzoeker zijn verzoek niet indient, kunnen de lidstaten artikel 28 dienovereenkomstig toepassen.

3.   Onverminderd lid 2 kunnen de lidstaten eisen dat verzoeken om internationale bescherming persoonlijk en/of op een aangewezen plaats worden ingediend.

4.   Niettegenstaande lid 3 wordt een verzoek om internationale bescherming geacht te zijn ingediend zodra de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat een door een verzoeker ingediend formulier, of, indien voorgeschreven naar nationaal recht, een officieel rapport, hebben ontvangen.

5.   Wanneer een groot aantal onderdanen van derde landen of staatlozen tegelijk om internationale bescherming verzoekt, waardoor het in de praktijk zeer moeilijk is om de in lid 1 vastgestelde termijn na te leven, kunnen de lidstaten voorzien in een verlenging van die termijn tot tien werkdagen.

Artikel 7

Verzoeken namens personen ten laste of minderjarigen

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat elke handelingsbekwame meerderjarige het recht heeft een eigen verzoek om internationale bescherming te doen.

2.   De lidstaten kunnen bepalen dat een verzoeker een verzoek kan doen namens de personen die te zijnen laste komen. De lidstaten zorgen er in deze gevallen voor dat de meerderjarigen die ten laste van de verzoeker komen, ermee instemmen dat namens hen een verzoek wordt ingediend en dat zij, indien zij daar niet mee instemmen, zelf een verzoek kunnen doen.

De instemming wordt gevraagd op het tijdstip waarop het verzoek wordt ingediend of uiterlijk wanneer de meerderjarige die ten laste van de verzoeker komt, persoonlijk wordt gehoord. Vooraleer de instemming wordt gevraagd, wordt elke ten laste komende meerderjarige persoonlijk en individueel medegedeeld wat de relevante procedurele gevolgen zijn van het indienen van een verzoek namens hem en van zijn recht om een afzonderlijk verzoek om internationale bescherming te doen.

3.   De lidstaten zorgen ervoor dat een minderjarige het recht heeft om een verzoek om internationale bescherming te doen, ofwel zelf als hij daartoe volgens het recht van de betrokken lidstaat handelingsbekwaam is, ofwel via zijn ouders of andere volwassen familieleden, of via een volwassene die voor hem verantwoordelijk is, hetzij krachtens de wet, hetzij volgens de gangbare praktijk in de betrokken lidstaat, of via een vertegenwoordiger.

4.   De lidstaten zorgen ervoor dat de in artikel 10 van Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (15) bedoelde bevoegde instanties het recht hebben om namens een niet-begeleide minderjarige een verzoek om internationale bescherming in te dienen, indien deze instanties op grond van een individuele beoordeling van de persoonlijke situatie van de minderjarige van mening zijn dat deze beschermingsbehoeften in de zin van Richtlijn 2011/95/EU kan hebben.

5.   De lidstaten kunnen in hun nationale wetgeving bepalen:

a)

in welke gevallen een minderjarige zelf een verzoek kan doen;

b)

in welke gevallen het verzoek van een niet-begeleide minderjarige moet worden ingediend door een vertegenwoordiger zoals bedoeld in artikel 25, lid 1, onder a);

c)

in welke gevallen de indiening van een verzoek om internationale bescherming ook wordt beschouwd als de indiening van een verzoek om internationale bescherming voor ongehuwde minderjarigen.

Artikel 8

Informatie en counseling in accommodaties voor bewaring en aan grensdoorlaatposten

1.   Wanneer er aanwijzingen zijn dat de onderdanen van een derde land of staatlozen die in accommodaties voor bewaring worden vastgehouden of aanwezig zijn aan grensdoorlaatposten, met inbegrip van transitzones, aan de buitengrenzen, wellicht een verzoek om internationale bescherming willen doen, bieden de lidstaten hun informatie over de mogelijkheid daartoe aan. De lidstaten bieden in die accomodaties voor bewaring en aan die grensdoorlaatposten tolkdiensten aan voor zover dat nodig is om de toegang tot de asielprocedure inzake internationale bescherming te vergemakkelijken.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat organisaties en personen die advies en counseling aanbieden aan verzoekers, daadwerkelijk toegang hebben tot verzoekers die zich aan grensdoorlaatposten, met inbegrip van transitzones, aan de buitengrenzen bevinden. De lidstaten kunnen regels vaststellen voor de aanwezigheid van dergelijke organisaties en personen aan die doorlaatposten en kunnen in het bijzonder vaststellen dat dergelijke toegang het voorwerp moet uitmaken van een overeenkomst met de bevoegde autoriteiten van de lidstaten. Die toegang mag alleen worden beperkt indien dit krachtens het nationale recht objectief noodzakelijk is voor de veiligheid, de openbare orde of het administratieve beheer van de doorlaatposten, mits de toegang hierdoor niet ernstig wordt belemmerd of onmogelijk wordt gemaakt.

Artikel 9

Het recht om gedurende de behandeling van het verzoek in de lidstaat te blijven

1.   Verzoekers mogen in de lidstaat blijven, louter ten behoeve van de procedure, totdat de beslissingsautoriteit overeenkomstig de in hoofdstuk III uiteengezette procedures in eerste aanleg een beslissing heeft genomen. Dat recht om te blijven houdt niet in dat de betrokkene recht heeft op een verblijfsvergunning.

2.   De lidstaten mogen alleen een uitzondering maken voor de gevallen waarin een verzoeker een volgend verzoek doet, zoals bedoeld in artikel 41 of wanneer zij een persoon zullen overdragen of uitleveren, naar gelang van het geval, aan hetzij een andere lidstaat uit hoofde van verplichtingen overeenkomstig een Europees aanhoudingsbevel (16) of anderszins, hetzij aan een derde land of aan internationale strafhoven of tribunalen.

3.   Een lidstaat kan een verzoeker krachtens lid 2 alleen uitleveren aan een derde land wanneer de bevoegde autoriteiten zich ervan hebben vergewist dat een uitleveringsbesluit niet zal leiden tot direct of indirect refoulement in strijd met de internationale en Unie-verplichtingen van die lidstaat.

Artikel 10

Vereisten voor de behandeling van verzoeken

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat verzoeken om internationale bescherming niet worden afgewezen of van behandeling worden uitgesloten louter op grond van het feit dat zij niet zo snel mogelijk zijn gedaan.

2.   Bij de behandeling van verzoeken om internationale bescherming gaat de beslissingsautoriteit eerst na of de verzoekers als vluchteling kunnen worden aangemerkt en zo niet, of zij voor subsidiaire bescherming in aanmerking komen.

3.   De lidstaten zien erop toe dat de beslissingen van de beslissingsautoriteit over verzoeken om internationale bescherming zijn gebaseerd op een deugdelijk onderzoek. Daartoe zorgen de lidstaten ervoor dat:

a)

het onderzoek naar en de beslissing over verzoeken individueel, objectief en onpartijdig wordt verricht, respectievelijk genomen;

b)

er nauwkeurige en actuele informatie wordt verzameld uit verschillende bronnen, zoals het EASO en de UNHCR, en relevante internationale mensenrechtenorganisaties, over de algemene situatie in de landen van oorsprong van verzoekers en, waar nodig, in de landen van doorreis, en dat het personeel dat de verzoeken behandelt en daarover beslist, over deze informatie kan beschikken;

c)

het personeel dat de verzoeken behandelt en daarover beslist, de nodige kennis heeft over de normen die van toepassing zijn op het gebied van het asiel- en vluchtelingenrecht;

d)

het personeel dat de verzoeken behandelt en daarover beslist, de mogelijkheid heeft om, telkens wanneer dat nodig is, advies te vragen van deskundigen over specifieke kwesties, zoals medische, culturele, religieuze, kind- of gendergerelateerde kwesties.

4.   De in hoofdstuk V bedoelde instanties hebben via de beslissingsautoriteit of de verzoeker dan wel anderszins toegang tot de in lid 3, onder b), bedoelde algemene informatie die zij nodig hebben om hun taak uit te oefenen.

5.   De lidstaten stellen voorschriften vast voor de vertaling van stukken die relevant zijn voor de behandeling van verzoeken.

Artikel 11

Vereisten voor een beslissing van de beslissingsautoriteit

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat beslissingen over verzoeken om internationale bescherming schriftelijk worden bekendgemaakt.

2.   De lidstaten zorgen er tevens voor dat beslissingen waarbij verzoeken worden afgewezen wat de vluchtelingenstatus en/of de subsidiairebeschermingsstatus betreft, in feite en in rechte worden gemotiveerd en dat schriftelijk informatie wordt verstrekt over de wijze waarop een negatieve beslissing kan worden aangevochten.

De lidstaten hoeven geen schriftelijke informatie te verstrekken over de wijze waarop tegen een negatieve beslissing schriftelijk beroep kan worden aangetekend in samenhang met die beslissing, indien zulke informatie in een vroeger stadium aan de verzoeker is verstrekt, ofwel schriftelijk ofwel door voor hem toegankelijke elektronische middelen.

3.   Voor de toepassing van artikel 7, lid 2, en telkens wanneer het verzoek op dezelfde gronden gebaseerd is, kunnen de lidstaten één beslissing nemen die geldt voor alle personen die ten laste van de verzoeker komen, tenzij als dusdanig handelen zou leiden tot de bekendmaking van specifieke omstandigheden van een verzoeker die zijn belangen zou kunnen schaden, met name in gevallen van vervolging op grond van gender, seksuele gerichtheid, genderidentiteit en/of leeftijd. In dergelijke gevallen wordt aan de betrokken persoon een afzonderlijke beslissing afgegeven.

Artikel 12

Waarborgen voor verzoekers

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat ten aanzien van de in hoofdstuk III vervatte procedures voor alle verzoekers de volgende waarborgen gelden:

a)

zij moeten in een taal die zij begrijpen of waarvan redelijkerwijze kan worden aangenomen dat zij deze begrijpen, worden ingelicht over de te volgen procedure en over hun rechten en verplichtingen tijdens de procedure, alsmede over de gevolgen die kunnen ontstaan indien zij hun verplichtingen niet nakomen of niet met de autoriteiten samenwerken. Zij moeten worden ingelicht over de termijnen, over de middelen waarover zij beschikken om te voldoen aan hun verplichting tot het indienen van de elementen zoals bedoeld in artikel 4 van Richtlijn 2011/95/EU en over de gevolgen van een expliciete of impliciete intrekking van het verzoek. Die informatie moet tijdig genoeg worden verstrekt om verzoekers in staat te stellen de in deze richtlijn gewaarborgde rechten uit te oefenen en de in de artikel 13 omschreven verplichtingen na te komen;

b)

zij moeten, telkens wanneer dat nodig is, gebruik kunnen maken van de diensten van een tolk als zij hun zaak voorleggen aan de bevoegde autoriteiten. De lidstaten beschouwen het verlenen van deze diensten in elk geval als noodzakelijk wanneer de verzoeker wordt gehoord zoals bedoeld in de artikelen 14, 15, 16, 17 en 34 en een goede communicatie zonder die diensten niet kan worden gewaarborgd. In dat geval, evenals in andere gevallen waarin de bevoegde autoriteiten een beroep doen op de verzoeker, worden de diensten van de tolk betaald uit openbare middelen;

c)

het wordt verzoekers niet onmogelijk gemaakt contact op te nemen met de UNHCR of met een andere organisatie die juridisch advies of andere counseling geeft aan verzoekers overeenkomstig het recht van de betrokken lidstaat;

d)

zij, en in voorkomend geval, hun juridische adviseurs of andere raadslieden overeenkomstig artikel 23, lid 1, hebben toegang tot de in artikel 10, lid 3, onder b), bedoelde informatie en tot de door de in artikel 10, lid 3, onder d), bedoelde deskundigen verstrekte informatie, wanneer de beslissingsautoriteit met die informatie rekening heeft gehouden om een beslissing te nemen over hun verzoek;

e)

zij worden binnen een redelijke termijn op de hoogte gesteld van de beslissing van de beslissingsautoriteit over hun verzoek. Indien een juridische adviseur of een andere raadsman optreedt als wettelijke vertegenwoordiger van de verzoeker, kunnen de lidstaten besluiten in plaats van de verzoeker deze vertegenwoordiger op de hoogte te stellen van de beslissing;

f)

zij worden in een taal die zij begrijpen of waarvan redelijkerwijze kan worden aangenomen dat zij deze begrijpen, in kennis gesteld van het resultaat van de beslissing van de beslissingsautoriteit indien zij niet worden bijgestaan of vertegenwoordigd door een juridische adviseur of een andere raadsman. Daarbij wordt ook informatie verstrekt over de wijze waarop een negatieve beslissing kan worden aangevochten overeenkomstig artikel 11, lid 2.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat ten aanzien van de in hoofdstuk V vervatte procedures voor alle verzoekers waarborgen gelden welke gelijkwaardig zijn aan de in lid 1, onder b), c), d) en e), vermelde waarborgen.

Artikel 13

Verplichtingen van de verzoekers

1.   De lidstaten leggen verzoekers de verplichting op om met de bevoegde autoriteiten samen te werken om hun identiteit en andere in artikel 4, lid 2, van Richtlijn 2011/95/EU bedoelde elementen vast te stellen. De lidstaten kunnen verzoekers andere verplichtingen tot samenwerking met de bevoegde autoriteiten opleggen, voorzover dergelijke verplichtingen nodig zijn voor de behandeling van het verzoek.

2.   De lidstaten kunnen met name bepalen dat:

a)

verzoekers zich bij de bevoegde autoriteiten moeten melden of daar persoonlijk moeten verschijnen, hetzij onverwijld, hetzij op een nader bepaald tijdstip;

b)

verzoekers documenten die in hun bezit zijn en die relevant zijn voor de behandeling van hun verzoek, zoals hun paspoort, moeten overhandigen, en

c)

verzoekers de bevoegde autoriteiten moeten inlichten over hun huidige verblijfplaats of adres en hen zo spoedig mogelijk moeten inlichten wanneer zij van verblijfplaats of adres veranderen. De lidstaten kunnen bepalen dat de verzoeker iedere kennisgeving op de recentste verblijfplaats die of het recentste adres dat hij dienovereenkomstig heeft aangegeven, moet aanvaarden;

d)

de bevoegde autoriteiten de verzoeker en de voorwerpen die hij bij zich draagt mogen fouilleren, respectievelijk doorzoeken. Onverminderd fouilleringen die plaatsvinden om veiligheidsredenen, wordt een fouillering van de verzoeker uit hoofde van deze richtlijn verricht door een persoon van hetzelfde geslacht met volledige eerbiediging van de beginselen van menselijke waardigheid en van de lichamelijke en psychische integriteit;

e)

de bevoegde autoriteiten de verzoeker mogen fotograferen, en

f)

de bevoegde autoriteiten de mondelinge verklaringen van de verzoeker mogen opnemen, mits hij daarover vooraf wordt ingelicht.

Artikel 14

Persoonlijk onderhoud

1.   Alvorens de beslissingsautoriteit een beslissing neemt, wordt de verzoeker in de gelegenheid gesteld persoonlijk gehoord te worden over zijn verzoek om internationale bescherming door een daartoe naar nationaal recht bevoegde persoon. Een persoonlijk onderhoud over de inhoud van het verzoek om internationale bescherming wordt afgenomen door het personeel van de beslissingsautoriteit. Deze alinea laat artikel 42, lid 2, onder b), onverlet.

Wanneer een groot aantal onderdanen van derde landen of staatlozen tegelijk om internationale bescherming verzoekt, waardoor het voor de beslissingsautoriteit in de praktijk onmogelijk is om tijdig het onderhoud over de inhoud van elk verzoek af te nemen, kunnen de lidstaten vaststellen dat het personeel van een andere instantie tijdelijk kan worden ingeschakeld voor het afnemen van een dergelijk onderhoud. In dergelijke gevallen krijgt het personeel van die andere instantie vooraf de relevante opleiding die onder meer de in artikel 6, lid 4, onder a) tot en met e), van Verordening (EU) nr. 439/2010 opgesomde elementen bevat. De personen die uit hoofde van deze richtlijn verzoekers een persoonlijk onderhoud afnemen, hebben ook algemene kennis verworven betreffende problemen die de geschiktheid van de verzoeker om een onderhoud te hebben negatief kunnen beïnvloeden, zoals aanwijzingen dat de verzoeker mogelijk in het verleden gefolterd is.

Wanneer een persoon een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend namens de personen die te zijnen laste komen, moet elke ten laste komende meerderjarige de gelegenheid krijgen voor een persoonlijk onderhoud.

De lidstaten kunnen in hun nationale wetgeving voorschrijven in welke gevallen een minderjarige de gelegenheid moet krijgen voor een persoonlijk onderhoud.

2.   Er kan worden afgezien van een persoonlijk onderhoud over de inhoud van het verzoek indien:

a)

de beslissingsautoriteit met betrekking tot de vluchtelingenstatus een positieve beslissing kan nemen op basis van het beschikbare bewijs, of

b)

de beslissingsautoriteit van oordeel is dat de verzoeker niet persoonlijk gehoord kan worden als gevolg van blijvende omstandigheden waarop hij geen invloed heeft. Bij twijfel raadpleegt de beslissingsautoriteit een medisch beroepsbeoefenaar om na te gaan of de toestand die de verzoeker ongeschikt of niet in staat maakt om te worden gehoord tijdelijk of van aanhoudende aard is.

Indien geen persoonlijk onderhoud plaatsvindt overeenkomstig punt b) of, indien van toepassing, geen onderhoud met de ten laste komende persoon plaatsvond, worden er redelijke inspanningen gedaan om de verzoeker of de persoon die te zijnen laste komt de kans te bieden nadere informatie te verstrekken.

3.   Het feit dat er geen persoonlijk onderhoud heeft plaatsgevonden in overeenstemming met dit artikel belet de beslissingsautoriteit niet een beslissing over een verzoek om internationale bescherming te nemen.

4.   Het feit dat er geen persoonlijk onderhoud heeft plaatsgevonden overeenkomstig lid 2, onder b), heeft geen negatieve invloed op de beslissing van de beslissingsautoriteit.

5.   Onverminderd artikel 28, lid 1, kunnen de lidstaten bij hun beslissing inzake een verzoek om internationale bescherming laten meewegen dat de verzoeker niet voor het persoonlijke onderhoud is verschenen, tenzij hij daarvoor een geldige reden had.

Artikel 15

Vereisten voor het persoonlijke onderhoud

1.   Bij een persoonlijk onderhoud zijn doorgaans geen familieleden aanwezig, tenzij de beslissingsautoriteit de aanwezigheid van andere familieleden voor een behoorlijke behandeling noodzakelijk acht.

2.   Een persoonlijk onderhoud vindt plaats in zodanige omstandigheden dat een passende geheimhouding wordt gewaarborgd.

3.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat een persoonlijk onderhoud plaatsvindt in zodanige omstandigheden dat een verzoeker de gronden voor zijn verzoek uitvoerig uiteen kan zetten. Met het oog hierop dienen de lidstaten:

a)

erop toe te zien dat de persoon die het persoonlijke onderhoud afneemt bekwaam is om rekening te houden met de persoonlijke en algemene omstandigheden die een rol spelen bij het verzoek, met inbegrip van de culturele achtergrond, gender, seksuele gerichtheid, genderidentiteit of kwetsbaarheid van de verzoeker;

b)

voor zover mogelijk, ervoor te zorgen dat het onderhoud met de verzoeker wordt afgenomen door een persoon van hetzelfde geslacht indien de verzoeker daarom verzoekt, tenzij de beslissingsautoriteit redenen heeft om aan te nemen dat dit verzoek gebaseerd is op gronden die geen verband houden met moeilijkheden van de verzoeker om de gronden voor zijn verzoek uitvoerig uiteen te zetten;

c)

een tolk te kiezen die in staat is de communicatie tussen de verzoeker en de persoon die het persoonlijke onderhoud afneemt goed te doen verlopen. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de taal waaraan de verzoeker de voorkeur geeft tenzij er een andere taal kan worden gebruikt die hij begrijpt en waarin hij helder kan communiceren. Voor zover mogelijk, zorgen de lidstaten voor een tolk van hetzelfde geslacht indien de verzoeker daarom verzoekt, tenzij de beslissingsautoriteit redenen heeft om aan te nemen dat dit verzoek gebaseerd is op gronden die geen verband houden met moeilijkheden van de verzoeker om de gronden voor zijn verzoek uitvoerig uiteen te zetten;

d)

ervoor te zorgen dat de persoon die het onderhoud over de inhoud van een verzoek om internationale bescherming afneemt, geen militair uniform of politie-uniform draagt;

e)

ervoor te zorgen dat een onderhoud met een minderjarige wordt afgenomen op een kindvriendelijke manier.

4.   De lidstaten kunnen voorschriften vaststellen inzake de aanwezigheid van derden bij het persoonlijke onderhoud.

Artikel 16

Inhoud van een persoonlijk onderhoud

Bij het afnemen van een persoonlijk onderhoud over de inhoud van een verzoek om internationale bescherming, zorgt de beslissingsautoriteit ervoor dat de verzoeker voldoende in de gelegenheid wordt gesteld om zo volledig mogelijk de tot staving van het verzoek noodzakelijke elementen aan te voeren, overeenkomstig artikel 4 van Richtlijn 2011/95/EU. Dit houdt onder meer in dat de verzoeker in de gelegenheid wordt gesteld om uitleg te geven over eventueel ontbrekende elementen en/of over inconsistenties of tegenstrijdigheden in zijn verklaringen.

Artikel 17

Verslag over en opname van het persoonlijke onderhoud

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat van elk persoonlijk onderhoud hetzij een uitvoerig en feitelijk verslag met vermelding van alle inhoudelijke elementen, dan wel een schriftelijke weergave wordt opgesteld.

2.   De lidstaten kunnen voorzien in de geluidsopname of audio-visuele opname van het persoonlijke onderhoud. Indien een dergelijke opname is gemaakt, zorgen de lidstaten ervoor dat de opname of een schriftelijke weergave daarvan beschikbaar is in samenhang met het dossier van de verzoeker.

3.   De lidstaten zorgen ervoor dat de verzoeker, bij de afsluiting van het persoonlijke onderhoud of binnen een bepaalde termijn voordat de beslissingsautoriteit een beslissing neemt, in de gelegenheid wordt gesteld om mondeling en/of schriftelijk opmerkingen te maken en/of opheldering te verschaffen over verkeerd vertaalde passages of misvattingen in het verslag of de schriftelijke weergave. Daartoe zorgen de lidstaten ervoor dat de verzoeker volledig wordt geïnformeerd over de inhoud van het verslag of over de inhoudelijke elementen van de schriftelijke weergave, zo nodig met bijstand van een tolk. Daarna vragen de lidstaten de verzoeker om te bevestigen dat de inhoud van het verslag of de schriftelijke weergave een correcte afspiegeling is van het onderhoud.

Wanneer het persoonlijke onderhoud overeenkomstig lid 2 is opgenomen en de opname als bewijs wordt toegelaten in de beroepsprocedures als bedoeld in hoofdstuk V, hoeven de lidstaten de verzoeker niet te vragen om te bevestigen dat de inhoud van het verslag of de schriftelijke weergave een correcte afspiegeling van het onderhoud vormt. Onverminderd artikel 16 hoeven lidstaten, wanneer zij voorzien in zowel een schriftelijke weergave als in een opname van het persoonlijke onderhoud, de verzoeker niet toe te staan opmerkingen te maken over en/of opheldering te verschaffen bijde schriftelijke weergave.

4.   Indien een verzoeker weigert te bevestigen dat de inhoud van het verslag of de schriftelijke weergave een correcte afspiegeling van het persoonlijke onderhoud vormt, worden de redenen voor deze weigering in het dossier van de verzoeker opgenomen.

Die weigering belet de beslissingsautoriteit niet om een beslissing over het verzoek te nemen.

5.   Verzoekers en hun juridische adviseurs of andere raadslieden als bedoeld in artikel 23, hebben toegang tot het verslag of de schriftelijke weergave en, in voorkomend geval, tot de opname voordat de beslissingsautoriteit een beslissing neemt.

Wanneer lidstaten zowel in een schriftelijke weergave als in de opname van het persoonlijke onderhoud voorzien, hoeven zij in de in hoofdstuk III bedoelde procedures in eerste aanleg geen toegang tot de opname te bieden. Niettemin bieden zij in die gevallen in de in hoofdstuk V bedoelde beroepsprocedures toegang tot de opname.

Onverminderd lid 3 van dit artikel kunnen de lidstaten bepalen dat, wanneer het verzoek in overeenstemming met artikel 31, lid 8, wordt behandeld, toegang wordt geboden tot het verslag of de schriftelijke weergave en, indien toepasselijk, tot de opname, op hetzelfde ogenblik als de beslissing wordt genomen.

Artikel 18

Medisch onderzoek

1.   Wanneer de beslissingsautoriteit dit voor de beoordeling van een verzoek om internationale bescherming overeenkomstig artikel 4 van Richtlijn 2011/95/EU relevant acht, en mits de verzoeker daarmee instemt, regelen de lidstaten een medisch onderzoek van de verzoeker betreffende aanwijzingen van vroegere vervolging of ernstige schade. Bij wijze van alternatief kunnen de lidstaten erin voorzien dat de verzoeker dat medisch onderzoek regelt.

De in de eerste alinea bedoelde medische onderzoeken worden verricht door gekwalificeerde medische beroepsbeoefenaars en het resultaat daarvan wordt zo spoedig mogelijk voorgelegd aan de beslissingsautoriteit. De lidstaten kunnen de medische beroepsbeoefenaars aanwijzen die deze medische ondezoeken mogen verrichten. De weigering van de verzoeker om een dergelijk medisch onderzoek te ondergaan, belet de beslissingsautoriteit niet een beslissing over het verzoek om internationale bescherming te nemen.

Overeenkomstig dit lid verrichte medische onderzoeken worden betaald uit openbare middelen.

2.   Wanneer er geen medisch onderzoek overeenkomstig lid 1 wordt uitgevoerd, stellen de lidstaten verzoekers ervan in kennis dat zij op eigen initiatief en kosten een medisch onderzoek kunnen regelen betreffende aanwijzingen van vroegere vervolging of ernstige schade.

3.   De resultaten van de in de leden 1 en 2 bedoelde medische onderzoeken worden door de beslissingsautoriteit beoordeeld samen met de andere elementen van het verzoek.

Artikel 19

Kosteloze juridische en procedurele informatie in procedures in eerste aanleg

1.   In de in hoofdstuk III bedoelde procedures in eerste aanleg zorgen de lidstaten ervoor dat verzoekers op verzoek kosteloze juridische en procedurele informatie krijgen, die ten minste inlichtingen over de procedure omvat die zijn toegesneden op de bijzondere omstandigheden van de verzoeker. In het geval van een negatieve beslissing inzake een verzoek in eerste aanleg, verstrekken de lidstaten de verzoekers, op verzoek, naast de overeenkomstig artikel 11, lid 2 en artikel 12, lid 1, onder f), verstrekte informatie, ook informatie teneinde de redenen voor die beslissing toe te lichten en uit te leggen hoe de beslissing kan worden aangevochten.

2.   Het verstrekken van kosteloze juridische en procedurele informatie is onderworpen aan de in artikel 21 vastgestelde voorwaarden.

Artikel 20

Kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging in beroepsprocedures

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat op verzoek kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging wordt geboden in de in hoofdstuk V bedoelde beroepsprocedures. Deze rechtsbijstand en vertegenwoordiging omvat ten minste het opstellen van de vereiste procedurestukken alsook de deelname, namens de verzoeker, aan een zitting van een rechterlijke instantie van eerste aanleg.

2.   De lidstaten kunnen ook voorzien in kosteloze rechtsbijstand en/of vertegenwoordiging in de in hoofdstuk III bedoelde procedures in eerste aanleg. In dergelijke gevallen is artikel 19 niet van toepassing.

3.   De lidstaten kunnen bepalen dat de kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging niet wordt aangeboden wanneer het beroep van de verzoeker volgens de rechterlijke instantie of een andere bevoegde autoriteit geen reële kans van slagen heeft.

Wanneer overeenkomstig dit lid een besluit om geen kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging aan te bieden, wordt genomen door een andere autoriteit dan een rechterlijke instantie, zorgen de lidstaten ervoor dat de verzoeker recht heeft op een daadwerkelijk rechtsmiddel om dat besluit bij een rechterlijke instantie aan te vechten.

Bij de toepassing van dit lid zorgen de lidstaten ervoor dat de rechtsbijstand en vertegenwoordiging niet willekeurig wordt beperkt en dat de daadwerkelijke toegang tot de rechter voor de verzoeker niet wordt belemmerd.

4.   Kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging is onderworpen aan de in artikel 21 vastgestelde voorwaarden.

Artikel 21

Voorwaarden voor het aanbieden van kosteloze juridische en procedurele informatie en van kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging

1.   De lidstaten kunnen bepalen dat de in artikel 19 bedoelde kosteloze juridische en procedurele informatie wordt aangeboden door niet-gouvernementele organisaties of beroepsbeoefenaars in dienst van de overheid of gespecialiseerde overheidsdiensten.

De in artikel 20 bedoelde kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging wordt aangeboden door personen die daartoe door het nationale recht zijn erkend of toegelaten.

2.   De lidstaten kunnen bepalen dat de in artikel 19 bedoelde kosteloze juridische en procedurele informatie en de in artikel 20 bedoelde kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging worden aangeboden:

a)

uitsluitend aan diegenen die niet over voldoende middelen beschikken; en/of

b)

uitsluitend door de diensten van juridische adviseurs of andere raadslieden die door het nationale recht uitdrukkelijk zijn aangewezen om verzoekers bij te staan en te vertegenwoordigen.

De lidstaten kunnen bepalen dat de in artikel 20 bedoelde kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging uitsluitend wordt aangeboden in beroepsprocedures overeenkomstig hoofdstuk V voor een rechterlijke instantie in eerste aanleg en niet in verder beroep of bezwaar waarin het nationale recht voorziet, waaronder een nieuwe behandeling of herziening van een beroep.

De lidstaten kunnen ook bepalen dat de in artikel 20 bedoelde kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging niet wordt aangeboden aan verzoekers die niet langer op hun grondgebied aanwezig zijn op grond van artikel 41, lid 2, onder c).

3.   De lidstaten kunnen voorschriften vaststellen betreffende het indienen en behandelen van verzoeken om de in artikel 19 bedoelde kosteloze juridische en procedurele informatie en de in artikel 20 bedoelde kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging.

4.   De lidstaten kunnen voorts:

a)

financiële en/of tijdslimieten instellen ten aanzien van de in artikel 19 bedoelde kosteloze juridische en procedurele informatie en van de in artikel 20 bedoelde kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging, mits die limieten de beschikbaarheid van juridische en procedurele informatie en van de kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging niet willekeurig beperken;

b)

bepalen dat de behandeling, wat de honoraria en andere kosten betreft, niet gunstiger mag zijn dan de in het algemeen aan hun ingezetenen verleende behandeling in aangelegenheden die verband houden met rechtsbijstand.

5.   De lidstaten kunnen om gehele of gedeeltelijke terugbetaling van de betaalde kosten verzoeken wanneer de financiële situatie van de verzoeker aanzienlijk is verbeterd of indien de beslissing om die kosten te betalen is genomen op basis van door de verzoeker verstrekte onjuiste informatie.

Artikel 22

Recht op rechtsbijstand en vertegenwoordiging in alle fasen van de procedure

1.   Verzoekers worden in de gelegenheid gesteld om op eigen kosten daadwerkelijk een juridische adviseur of andere raadsman die door het nationale recht als zodanig is erkend of toegelaten, in alle fasen van de procedure, ook na een negatieve beslissing, te raadplegen over met hun verzoek om internationale bescherming samenhangende aangelegenheden.

2.   De lidstaten kunnen toestaan dat niet-gouvernementele organisaties overeenkomstig het nationale recht in de in hoofdstuk III en hoofdstuk V bedoelde procedures kosteloze rechtsbijstand en/of vertegenwoordiging aanbieden aan verzoekers.

Artikel 23

Reikwijdte van rechtsbijstand en vertegenwoordiging

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat een juridische adviseur of andere raadsman die door het nationale recht als zodanig is erkend of toegelaten en die de verzoeker overeenkomstig de bepalingen van het nationale recht bijstaat of vertegenwoordigt, toegang heeft tot de informatie in het dossier van de verzoeker op grond waarvan een beslissing is of zal worden genomen.

De lidstaten kunnen een uitzondering maken wanneer de openbaarmaking van informatie of bronnen de nationale veiligheid, de veiligheid van de organisaties of personen die de informatie hebben verstrekt dan wel de veiligheid van de perso(o)n(en) op wie de informatie betrekking heeft, in gevaar zou brengen, of wanneer het belang van het onderzoek in verband met de behandeling van verzoeken om internationale bescherming door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten of de internationale betrekkingen van de lidstaten zouden worden geschaad. In dergelijke gevallen moeten de lidstaten:

a)

die informatie of bronnen beschikbaar stellen aan de in hoofdstuk V bedoelde autoriteiten; en

b)

in het nationale recht procedures vaststellen die waarborgen dat het recht van verweer van de verzoeker geëerbiedigd wordt.

In verband met punt b) kunnen de lidstaten met name toegang verlenen tot die informatie of bronnen aan juridische adviseurs of andere raadslieden die aan een veiligheidscontrole werden onderworpen, voor zover de informatie relevant is voor de behandeling van het verzoek of voor het nemen van een beslissing tot intrekking van internationale bescherming.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat de juridische adviseur of andere raadsman die de verzoeker bijstaat of vertegenwoordigt, toegang heeft tot gesloten ruimten, zoals accommodaties voor bewaring en transitzones, om met de verzoeker te kunnen overleggen, overeenkomstig artikel 10, lid 4, en artikel 18, lid 2, onder b) en c), van Richtlijn …/…/EU (17).

3.   De lidstaten staan een verzoeker toe zich bij het persoonlijke onderhoud te laten vergezellen door een juridische adviseur of andere raadsman die door het nationale recht als zodanig is erkend of toegelaten.

De lidstaten kunnen bepalen dat de juridisch adviseur of andere raadsman pas aan het einde van het persoonlijke onderhoud het woord kan nemen.

4.   Onverminderd dit artikel of artikel 25, lid 1, onder b), kunnen de lidstaten regels vaststellen betreffende de aanwezigheid van een juridische adviseur of andere raadsman bij elk onderhoud in de procedure.

De lidstaten kunnen verlangen dat de verzoeker aanwezig is bij het persoonlijke onderhoud, zelfs als hij naar nationaal recht door een juridische adviseur of raadsman wordt vertegenwoordigd, en kunnen verlangen dat de verzoeker de vragen zelf beantwoordt.

Onverminderd artikel 25, lid 1, onder b), belet de afwezigheid van de juridische adviseur of andere raadsman de bevoegde autoriteit niet de verzoeker persoonlijk te horen.

Artikel 24

Verzoekers die bijzondere procedurele waarborgen behoeven

1.   De lidstaten beoordelen binnen een redelijke termijn nadat een verzoek om internationale bescherming wordt gedaan of de verzoeker een verzoeker is die bijzondere procedurele waarborgen behoeft.

2.   De in lid 1 bedoelde beoordeling kan worden opgenomen in de bestaande nationale procedures en/of in de beoordeling bedoeld in artikel 22 van Richtlijn …/…/EU (18), en behoeft niet de vorm van een administratieve procedure aan te nemen.

3.   De lidstaten zorgen ervoor dat verzoekers waarvan is geconstateerd dat zij bijzondere procedurele waarborgen behoeven, zolang de asielprocedure loopt passende steun krijgen, zodat zij aanspraak kunnen maken op de rechten en kunnen voldoen aan de verplichtingen die in deze richtlijn zijn vastgesteld.

Indien deze passende steun niet in het kader van de in artikel 31, lid 8, en artikel 43 bedoelde procedures kan worden verleend, in het bijzonder indien lidstaten van oordeel zijn dat een verzoeker bijzondere procedurele waarborgen behoeft ten gevolge van foltering, verkrachting of andere ernstige vormen van psychisch, fysiek of seksueel geweld passen de lidstaten artikel 31, lid 8, en artikel 43, niet of niet langer toe. Indien lidstaten artikel 46, lid 6, toepassen op verzoekers op wie artikel 31, lid 8, en artikel 43, niet overeenkomstig deze alinea kunnen worden toegepast, bieden de lidstaten ten minste de waarborgen waarin wordt voorzien bij artikel 46, lid 7.

4.   De lidstaten zorgen ervoor dat overeenkomstig deze richtlijn ook aan de behoefte inzake bijzondere procedurale waarborgen wordt tegemoetgekomen indien die behoefte in een latere fase van de procedure aan het licht komt, zonder dat de procedure opnieuw moet worden gestart.

Artikel 25

Waarborgen voor niet-begeleide minderjarigen

1.   De lidstaten dienen ten aanzien van alle in deze richtlijn vervatte procedures en onverminderd de artikelen 14, 15, 16 en 17:

a)

zo snel mogelijk maatregelen te treffen om ervoor te zorgen dat de niet-begeleide minderjarige wordt vertegenwoordigd en bijgestaan door een vertegenwoordiger zodat hij aanspraak kan maken op de rechten en kan voldoen aan de verplichtingen die in deze richtlijn zijn vastgesteld. De niet-begeleide minderjarige wordt onmiddellijk in kennis gesteld van de aanwijzing van een vertegenwoordiger. De vertegenwoordiger vervult zijn taken in overeenstemming met het principe van het belang van het kind en beschikt daartoe over de nodige deskundigheid. De als vertegenwoordiger optredende persoon wordt alleen in geval van noodzaak vervangen. Organisaties of personen waarvan belangen in conflict komen of kunnen komen met het belang van de niet-begeleide minderjarige, komen niet als vertegenwoordiger in aanmerking. De vertegenwoordiger mag de vertegenwoordiger zijn zoals bedoeld in Richtlijn …/…/EU (18);

b)

erop toe te zien dat de vertegenwoordiger in de gelegenheid wordt gesteld de niet-begeleide minderjarige te informeren over de betekenis en de mogelijke gevolgen van het persoonlijke onderhoud en, indien nodig, over de wijze waarop hij zich op het persoonlijke onderhoud dient voor te bereiden. De lidstaten zorgen ervoor dat een vertegenwoordiger en/of een juridische adviseur of andere raadsman die door het nationale recht als zodanig is erkend of toegelaten, bij dat onderhoud aanwezig is en de gelegenheid heeft vragen te stellen en opmerkingen te maken, binnen het kader dat wordt bepaald door de persoon die het onderhoud afneemt.

De lidstaten kunnen verlangen dat de niet-begeleide minderjarige bij het persoonlijke onderhoud aanwezig is, zelfs als hij vergezeld wordt door de vertegenwoordiger.

2.   De lidstaten kunnen afzien van de aanwijzing van een vertegenwoordiger indien de niet-begeleide minderjarigenaar alle waarschijnlijkheid 18 jaar zal worden voordat in eerste aanleg een beslissing wordt gegeven.

3.   De lidstaten zorgen ervoor dat:

a)

als een niet-begeleide minderjarige persoonlijk wordt gehoord over zijn verzoek om internationale bescherming zoals bedoeld in de artikelen 14, 15, 16, 17 en 34, dat onderhoud afgenomen wordt door een persoon die de nodige kennis heeft van de bijzondere behoeften van minderjarigen;

b)

een ambtenaar die beschikt over de nodige kennis van de bijzondere behoeften van minderjarigen de beslissing van de beslissingsautoriteit met betrekking tot het verzoek van een niet-begeleide minderjarige voorbereidt.

4.   Aan niet-begeleide minderjarigen en hun vertegenwoordigers wordt ook voor de procedures voor de intrekking van internationale bescherming overeenkomstig hoofdstuk IV, de in artikel 19 bedoelde kosteloze juridische en procedurele informatie aangeboden.

5.   De lidstaten kunnen in het kader van de behandeling van een verzoek om internationale bescherming besluiten om door middel van een medisch onderzoek de leeftijd van een niet-begeleide minderjarige vast te stellen, wanneer zij, nadat er een algemene verklaring is afgelegd of ander relevante aanwijzingen zijn overgelegd, twijfels hebben over diens leeftijd. Als de lidstaten daarna nog steeds twijfels hebben over de leeftijd van de verzoeker, gaan zij ervan uit dat de verzoeker minderjarig is.

Bij elk medisch onderzoek wordt de waardigheid van de persoon ten volle gerespecteerd; het is het minst ingrijpende onderzoek en het wordt verricht door gekwalificeerde medische beroepsbeoefenaars en dat in de mate van het mogelijke een betrouwbaar resultaat biedt.

Wanneer een dergelijk medisch onderzoek wordt verricht, zorgen de lidstaten ervoor dat:

a)

de niet-begeleide minderjarige, voordat het verzoek om internationale bescherming wordt behandeld, in een taal die hij begrijpt of waarvan redelijkerwijze kan worden aangenomen dat hij deze begrijpt, in kennis wordt gesteld van het feit dat mogelijk een medisch onderzoek zal worden verricht om zijn leeftijd vast te stellen. Daarbij wordt onder meer informatie verstrekt over de onderzoeksmethode en over de mogelijke gevolgen van het medische onderzoek voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming, alsook over de gevolgen indien de niet-begeleide minderjarige weigert het medische onderzoek te ondergaan;

b)

de niet-begeleide minderjarige en/of zijn vertegenwoordiger ermee instemt dat een medisch onderzoek wordt verricht om de leeftijd van de betrokken minderjarige vast te stellen, en dat

c)

de beslissing tot afwijzing van een verzoek om internationale bescherming door een niet-begeleide minderjarige die heeft geweigerd een medische onderzoek te ondergaan, niet enkel op die weigering wordt gebaseerd.

Het feit dat een niet-begeleide minderjarige heeft geweigerd een medisch onderzoek te ondergaan, belet de beslissingsautoriteit niet een beslissing over het verzoek om internationale bescherming te nemen.

6.   Bij de uitvoering van deze richtlijn laten de lidstaten zich leiden door het belang van het kind als eerste overweging.

Wanneer de lidstaten in de loop van de asielprocedure constateren dat een persoon een niet-begeleide minderjarige is, kunnen zij:

a)

artikel 31, lid 8, alleen toepassen of blijven toepassen indien

i)

de verzoeker uit een land komt dat voldoet aan de criteria om te worden aangemerkt als veilig land van herkomst in de zin van deze richtlijn; of

ii)

de verzoeker een volgend verzoek om internationale bescherming heeft ingeleid dat niet-ontvankelijk is overeenkomstig artikel 40, lid 5; of

iii)

de verzoeker om ernstige redenen geacht kan worden een gevaar te vormen voor de nationale veiligheid of de openbare orde van de lidstaat, of de verzoeker onder dwang is uitgezet om ernstige redenen van nationale veiligheid of openbare orde krachtens het nationale recht;

b)

artikel 43 alleen toepassen of blijven toepassen, overeenkomstig de artikelen 8 tot en met 11 van Richtlijn …/…/EU (19), indien

i)

de verzoeker uit een land komt dat voldoet aan de criteria om te worden aangemerkt als veilig land van herkomst in de zin van deze richtlijn; of

ii)

de verzoeker een volgend verzoek heeft ingeleid; of

iii)

de verzoeker om ernstige redenen geacht kan worden een gevaar te vormen voor de nationale veiligheid of de openbare orde van de lidstaat, of de verzoeker onder dwang is uitgezet om ernstige redenen van nationale veiligheid of openbare orde krachtens het nationale recht; of

iv)

er redelijke gronden zijn om aan te nemen dat een land dat geen lidstaat is, uit hoofde van artikel 38 voor de verzoeker een veilig derde land is; of

v)

de verzoeker de autoriteiten heeft misleid door valse documenten voor te leggen; of

vi)

de verzoeker, te kwader trouw, een identiteits- of reisdocument dat ertoe zou hebben bijgedragen dat zijn identiteit of nationaliteit werd vastgesteld, heeft vernietigd of zich daarvan heeft ontdaan.

De lidstaten mogen de punten v) en vi) alleen toepassen in individuele gevallen, wanneer er ernstige gronden zijn om aan te nemen dat de verzoeker probeert relevante elementen te verbergen die waarschijnlijk tot een negatieve beslissing zouden leiden en op voorwaarde dat de verzoeker ten volle de gelegenheid heeft gekregen om, rekening houdend met de bijzondere procedurele behoeften van niet-begeleide minderjarigen, aan te tonen dat hij geldige redenen had voor de onder v) en vi) bedoelde acties, onder meer door zijn vertegenwoordiger te raadplegen;

c)

het verzoek overeenkomstig artikel 33, lid 2, onder c), als niet-ontvankelijk beschouwen, indien een land dat geen lidstaat is uit hoofde van artikel 38 voor de verzoeker als veilig derde land wordt beschouwd, voor zover dit in het belang van de minderjarige is;

d)

de procedure van artikel 20, lid 3, toepassen indien de vertegenwoordiger van de minderjarige overeenkomstig het nationale recht over juridische kwalificaties beschikt.

Onverminderd artikel 41 voorzien de lidstaten wanneer zij artikel 46, lid 6, op niet-begeleide minderjarigen toepassen, in alle gevallen ten minste in de waarborgen waarin artikel 46, lid 7, voorziet.

Artikel 26

Bewaring

1.   De lidstaten mogen een persoon niet in bewaring houden uitsluitend omdat hij een verzoeker is. De gronden voor en de voorwaarden met betrekking tot bewaring en de waarborgen voor in bewaring gehouden verzoekers, zijn in overeenstemming met Richtlijn …/…/EU (20).

2.   Indien een verzoeker in bewaring wordt gehouden, zorgen de lidstaten ervoor dat snelle toetsing door een rechterlijke instantie mogelijk is overeenkomstig Richtlijn …/…/EU (20).

Artikel 27

Procedure in het geval van intrekking van het verzoek

1.   Lidstaten die in hun nationale recht in de mogelijkheid van uitdrukkelijke intrekking van een verzoek voorzien, zorgen ervoor dat, wanneer een verzoeker zijn verzoek om internationale bescherming uitdrukkelijk intrekt, de beslissingsautoriteit een beslissing neemt om hetzij de behandeling van het verzoek te beëindigen ofwel het verzoek af te wijzen.

2.   De lidstaten kunnen ook bepalen dat de beslissingsautoriteit mag beslissen de behandeling te beëindigen zonder een beslissing te nemen. In dat geval zorgen de lidstaten ervoor dat de beslissingsautoriteit een aantekening maakt in het dossier van de verzoeker.

Artikel 28

Procedure ingeval het verzoek impliciet wordt ingetrokken of ingeval impliciet van het verzoek wordt afgezien

1.   Wanneer er een gegronde reden is om aan te nemen dat verzoeker zijn verzoek impliciet heeft ingetrokken of dat hij impliciet van dit verzoek heeft afgezien, zorgen de lidstaten ervoor dat de beslissingsautoriteit beslist om hetzij de behandeling van het verzoek te beëindigen ofwel, mits zij het verzoek op basis van een toereikend onderzoek ten gronde overeenkomstig artikel 4 van Richtlijn 2011/95/EU als ongegrond beschouwt, het verzoek af te wijzen.

De lidstaten kunnen met name aannemen dat de verzoeker zijn verzoek om internationale bescherming impliciet heeft ingetrokken of dat hij er impliciet van heeft afgezien wanneer is vastgesteld dat:

a)

hij heeft nagelaten te antwoorden op verzoeken informatie te verstrekken die van wezenlijk belang is voor zijn verzoek zoals bedoeld in artikel 4 van Richtlijn 2011/95/EU, dan wel dat hij niet is verschenen voor een persoonlijk onderhoud zoals bedoeld in de artikelen 14, 15, 16 en 17 van deze richtlijn, tenzij hij binnen een redelijke tijd aantoont dat zulks te wijten was aan omstandigheden waarop hij geen invloed heeft;

b)

hij is verdwenen, of wanneer is vastgesteld dat hij de plaats waar hij verbleef of werd vastgehouden, zonder toestemming heeft verlaten zonder binnen een redelijke termijn contact met de bevoegde autoriteit op te nemen, dan wel wanneer hij niet binnen een redelijke termijn heeft voldaan aan zijn meldingsplicht of aan andere verplichtingen tot kennisgeving, tenzij hij aantoont dat zulks te wijten was aan omstandigheden waarop hij geen invloed heeft.

De lidstaten kunnen met het oog op de uitvoering van deze bepalingen termijnen vaststellen of richtsnoeren uitvaardigen.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat een verzoeker die zich opnieuw bij de bevoegde autoriteit meldt nadat een beslissing om de behandeling van zijn verzoek te beëindigen is genomen zoals bedoeld in lid 1, het recht heeft te verzoeken dat zijn verzoek opnieuw in behandeling wordt genomen of om een nieuw verzoek te doen dat niet onderworpen is aan de in de artikelen 40 en 41 bedoelde procedure.

De lidstaten kunnen een tijdslimiet van ten minste negen maanden vaststellen waarna een verzoek niet langer opnieuw in behandeling kan worden genomen of waarna het nieuwe verzoek mag worden behandeld als een volgend verzoek en aan de in de artikelen 40 en 41 bedoelde procedure mag worden onderworpen. De lidstaten kunnen bepalen dat de zaak van de verzoeker slechts éénmalig opnieuw in behandeling kan worden genomen.

De lidstaten zorgen ervoor dat een dergelijke persoon niet wordt verwijderd in strijd met het beginsel van non-refoulement.

De lidstaten kunnen de beslissingsautoriteit toestaan de behandeling van het verzoek te hervatten in de fase waarin deze werd beëindigd.

3.   Dit artikel doet geen afbreuk aan Verordening (EU) nr. …/… (21).

Artikel 29

De rol van de UNHCR

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat de UNHCR:

a)

toegang heeft tot de verzoekers, met inbegrip van verzoekers in bewaring, aan de grens en in de transitzones;

b)

toegang heeft tot gegevens betreffende individuele verzoeken om internationale bescherming, het verloop van de procedure en de genomen beslissingen, mits de verzoeker daarmee instemt;

c)

bij de uitoefening van zijn toezichthoudende taak in het kader van artikel 35 van het Verdrag van Genève, in elke fase van de procedure aan de bevoegde autoriteiten zijn zienswijze kan geven in verband met individuele verzoeken om internationale bescherming.

2.   Lid 1 geldt ook voor een organisatie die ingevolge een overeenkomst met de betrokken lidstaat namens de UNHCR op het grondgebied van die lidstaat optreedt.

Artikel 30

Vergaring van informatie over individuele gevallen

In het kader van de behandeling van individuele gevallen:

a)

delen de lidstaten de informatie betreffende individuele verzoeken om internationale bescherming of het feit dat een verzoek is gedaan, niet mee aan de vermeende actor(en) van de vervolging of ernstige schade;

b)

winnen de lidstaten bij de vermeende actor(en) van de vervolging of ernstige schade geen informatie in op een wijze die ertoe leidt dat deze actor(en) rechtstreeks te weten komt (komen) dat de betrokkene een verzoek heeft gedaan, en er gevaar zou ontstaan voor de fysieke integriteit van de verzoeker of voor de te zijnen laste komende personen, dan wel voor de vrijheid en veiligheid van zijn nog in het land van herkomst wonende familieleden.

HOOFDSTUK III

PROCEDURES IN EERSTE AANLEG

AFDELING I

Artikel 31

Behandelingsprocedure

1.   De lidstaten behandelen verzoeken om internationale bescherming in een behandelingsprocedure overeenkomstig de fundamentele beginselen en waarborgen in hoofdstuk II.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat de behandelingsprocedure zo spoedig mogelijk wordt afgerond, onverminderd een behoorlijke en volledige behandeling.

3.   De lidstaten zorgen ervoor dat de behandelingsprocedure binnen zes maanden na de indiening van het verzoek wordt afgerond.

Wanneer een verzoek onder de procedure van Verordening (EU) nr. …/… (22) valt, vangt de termijn van zes maanden aan op het tijdstip waarop overeenkomstig die verordening wordt vastgesteld welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek, de verzoeker zich op het grondgebied van die lidstaat bevindt en de bevoegde autoriteit de verzoeker heeft overgenomen.

De lidstaten kunnen de in dit lid bepaalde termijn van zes maanden met ten hoogste negen maanden verlengen wanneer:

a)

complexe feitelijke en/of juridische kwesties aan de orde zijn;

b)

een groot aantal onderdanen van derde landen of staatlozen tegelijk om internationale bescherming verzoekt, waardoor het in de praktijk zeer moeilijk is de procedure binnen de termijn van zes maanden af te ronden;

c)

wanneer de vertraging duidelijk toe te schrijven is aan het feit dat de verzoeker de krachtens artikel 13 op hem rustende verplichtingen niet nakomt.

Bij wijze van uitzondering kunnen de lidstaten, in naar behoren gerechtvaardigde gevallen, de in dit lid bepaalde termijn met ten hoogste drie maanden overschrijden wanneer dit noodzakelijk is met het oog op een behoorlijke en volledige behandeling van het verzoek om internationale bescherming.

4.   Onverminderd de artikelen 13 en 18 van Richtlijn 2011/95/EU kunnen de lidstaten het afronden van de onderzoeksprocedure uitstellen wanneer redelijkerwijs niet kan worden verwacht dat de beslissingsautoriteit een beslissing neemt binnen de in lid 3 vastgestelde termijnen door een onzekere situatie in het land van herkomst die naar verwachting tijdelijk is. In dat geval doen de lidstaten het volgende:

a)

zij onderzoeken de situatie in dat land van herkomst ten minste om de zes maanden opnieuw;

b)

zij stellen de betrokken verzoekers binnen een redelijke termijn in kennis van de redenen voor het uitstel;

c)

zij stellen de Commissie binnen een redelijke termijn ervan in kennis dat de procedures voor dat land van herkomst worden uitgesteld.

5.   De lidstaten ronden de behandelingsprocedure in elk geval af uiterlijk binnen een termijn van 21 maanden na de indiening van het verzoek.

6.   De lidstaten zorgen ervoor dat, indien er binnen zes maanden geen besluit kan worden genomen, de verzoeker:

a)

in kennis wordt gesteld van het uitstel; en

b)

op zijn verzoek informatie ontvangt over de redenen voor het uitstel en over het tijdsbestek waarbinnen het besluit over zijn verzoek te verwachten valt.

7.   De lidstaten kunnen voorrang verlenen aan de behandeling van een verzoek om nternationale bescherming overeenkomstig de fundamentele beginselen en waarborgen in hoofdstuk II, in het bijzonder:

a)

wanneer het verzoek waarschijnlijk gegrond is;

b)

wanneer de verzoeker kwetsbaar is in de zin van artikel 22 van Richtlijn …/…/EU (23), of bijzondere procedurele waarborgen behoeft, in het bijzonder niet-begeleide minderjarigen.

8.   De lidstaten kunnen bepalen dat een behandelingsprocedure overeenkomstig de fundamentele beginselen en waarborgen in hoofdstuk II wordt versneld en/of aan de grens of in transitzones wordt gevoerd overeenkomstig artikel 43 indien:

a)

de verzoeker bij de indiening van zijn verzoek en de toelichting van de feiten alleen aangelegenheden aan de orde heeft gesteld die niet ter zake doen om uit te maken of hij in aanmerking komt voor erkenning als persoon die internationale bescherming geniet overeenkomstig Richtlijn 2011/95/EU; of

b)

de verzoeker afkomstig is uit een veilig land van herkomst in de zin van deze richtlijn; of

c)

de verzoeker de autoriteiten heeft misleid door omtrent zijn identiteit en/of nationaliteit valse informatie of documenten te verstrekken of door relevante informatie of documenten die een negatieve invloed op de beslissing hadden kunnen hebben, achter te houden; of

d)

de verzoeker waarschijnlijk, te kwader trouw, een identiteits- of reisdocument dat ertoe kon bijdragen dat zijn identiteit of nationaliteit werd vastgesteld, heeft vernietigd of zich daarvan heeft ontdaan;

e)

de verzoeker kennelijk inconsequente en tegenstrijdige, kennelijk valse of duidelijk onwaarschijnlijke verklaringen heeft afgelegd die tegenstrijdig zijn met voldoende geverifieerde informatie over het land van herkomst, waardoor zijn bewering alle overtuigingskracht wordt ontnomen met betrekking tot de vraag of hij voor erkenning als persoon die internationale bescherming geniet op grond van Richtlijn 2011/95/EU; of

f)

de verzoeker een volgend verzoek om internationale bescherming heeft ingeleid dat niet overeenkomstig artikel 40, lid 5, niet-ontvankelijk wordt geacht; of

g)

de verzoeker enkel een verzoek doet teneinde de uitvoering van een eerdere of van een op handen zijnde beslissing die tot zijn verwijdering zou leiden, uit te stellen of te verijdelen, of

h)

de verzoeker het grondgebied van de lidstaat onrechtmatig is binnengekomen of zijn verblijf op onrechtmatige wijze heeft verlengd en zich, gezien de omstandigheden van zijn binnenkomst, zonder gegronde reden niet zo snel mogelijk bij de autoriteiten heeft aangemeld of geen verzoek om internationale bescherming heeft gedaan, of

i)

de verzoeker weigert te voldoen aan de verplichting zijn vingerafdrukken te laten nemen overeenkomstig Verordening (EU) nr. …/… van het Europees Parlement en de Raad van … betreffende de instelling van "Eurodac" voor de vergelijking van vingerafdrukken ten behoeve van een doeltreffende toepassing van Verordening (EU) nr. …/… tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend en voor verzoeken van rechtshandhavingsinstanties van de lidstaten en Europol om vergelijking met Eurodac-gegevens ten behoeve van rechtshandhaving (24)  (25); of

j)

de verzoeker op ernstige gronden als gevaar te beschouwen is voor de nationale veiligheid of de openbare orde van de lidstaat; of de verzoeker onder dwang is uitgezet om ernstige redenen van openbare veiligheid of openbare orde krachtens de nationale wetgeving.

9.   De lidstaten stellen termijnen vast voor het nemen van een beslissing in de procedure in eerste aanleg overeenkomstig lid 8. Die termijnen dienen redelijk te zijn.

Onverminderd de leden 3, 4 en 5 kunnen de lidstaten deze termijnen overschrijden indien dit noodzakelijk is met het oog op een behoorlijke en volledige behandeling van het verzoek om internationale bescherming.

Artikel 32

Ongegronde verzoeken

1.   Onverminderd artikel 27 kunnen de lidstaten een verzoek enkel als ongegrond afwijzen wanneer de beslissingsautoriteit heeft vastgesteld dat de verzoeker niet in aanmerking komt voor internationale bescherming overeenkomstig Richtlijn 2011/95/EU.

2.   In gevallen van ongegronde verzoeken waarop een van de in artikel 31, lid 8, vermelde omstandigheden van toepassing is, kunnen de lidstaten tevens een verzoek als kennelijk ongegrond beschouwen indien dit zo in de nationale wetgeving is omschreven.

AFDELING II

Artikel 33

Niet-ontvankelijke verzoeken

1.   Naast de gevallen waarin een verzoek niet in behandeling wordt genomen overeenkomstig Verordening (EU) nr. …/…  (26), zijn de lidstaten niet verplicht te onderzoeken of de verzoeker in aanmerking komt voor internationale bescherming overeenkomstig Richtlijn 2011/95/EU, indien een verzoek krachtens dit artikel niet-ontvankelijk wordt geacht.

2.   De lidstaten kunnen een verzoek om internationale bescherming alleen als niet-ontvankelijk beschouwen wanneer:

a)

een andere lidstaat internationale bescherming heeft toegekend;

b)

een land dat geen lidstaat is, ingevolge artikel 35 voor de verzoeker als eerste land van asiel wordt beschouwd;

c)

een land dat geen lidstaat is, uit hoofde van artikel 38 voor de verzoeker als veilig derde land wordt beschouwd;

d)

het verzoek een volgend verzoek is en er geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen of door de verzoeker werden voorgelegd in verband met de behandeling van de vraag of hij voor erkenning als persoon die internationale bescherming geniet in aanmerking komt overeenkomstig Richtlijn 2011/95/EU; of

e)

een persoon die ten laste van de verzoeker komt, een verzoek indient nadat hij er overeenkomstig artikel 7, lid 2, mee heeft ingestemd dat zijn geval deel uitmaakt van een namens hem ingediend verzoek en geen met de situatie van de ten laste komende persoon verband houdende feiten een apart verzoek rechtvaardigen.

Artikel 34

Bijzondere voorschriften betreffende het onderhoud over de ontvankelijkheid

1.   Vooraleer een beslissingsautoriteit een besluit neemt over de ontvankelijkheid van een verzoek om internationale bescherming, stellen de lidstaten verzoekers in de gelegenheid hun standpunt uiteen te zetten over de toepassing van de in artikel 33 bedoelde gronden op hun specifieke omstandigheden. Daartoe houden de lidstaten een persoonlijk onderhoud over de ontvankelijkheid van het verzoek. De lidstaten kunnen daarvan alleen afwijken in het geval van een volgend verzoek, overeenkomstig artikel 42.

Dit lid laat artikel 4, lid 2, onder a), van deze richtlijn en artikel 5 van Verordening (EU) nr. …/… (26) onverlet.

2.   De lidstaten kunnen bepalen dat het onderhoud over de ontvankelijkheid van het verzoek om internationale bescherming wordt afgenomen door personeel van andere autoriteiten dan de beslissingautoriteit. In dat geval zorgen de lidstaten ervoor dat dit personeel vooraf de nodige basisopleiding heeft ontvangen, in het bijzonder met betrekking tot het internationaal recht inzake mensenrechten, het acquis van de Unie inzake asiel en gesprekstechnieken.

AFDELING III

Artikel 35

Het begrip "eerste land van asiel"

Een land kan worden beschouwd als eerste land van asiel voor een bepaalde verzoeker wanneer:

a)

de verzoeker in dat land is erkend als vluchteling en hij die bescherming nog kan genieten, of

b)

hij anderszins voldoende bescherming geniet in dat land, met inbegrip van het genot van het beginsel van non-refoulement,

mits hij opnieuw tot het grondgebied van dat land wordt toegelaten.

Bij de toepassing van het begrip "eerste land van asiel" op de bijzondere omstandigheden van een verzoeker kunnen de lidstaten rekening houden met artikel 38, lid 1. De verzoeker mag de toepassing van het begrip "eerste land van asiel" op zijn bijzondere omstandigheden aanvechten.

Artikel 36

Het begrip "veilig land van herkomst"

1.   Een derde land dat op grond van deze richtlijn als veilig land van herkomst is aangemerkt, kan voor een bepaalde verzoeker, nadat zijn verzoek afzonderlijk is behandeld, alleen als veilig land van herkomst worden beschouwd wanneer:

a)

hij de nationaliteit van dat land heeft, of

b)

hij staatloos is en voorheen in dat land zijn gewone verblijfplaats had,

en wanneer hij geen substantiële redenen heeft opgegeven om het land in zijn specifieke omstandigheden niet als een veilig land van herkomst te beschouwen ten aanzien van de vraag of hij voor erkenning als persoon die internationale bescherming geniet in aanmerking komt overeenkomstig Richtlijn 2011/95/EU.

2.   De lidstaten stellen verdere nationale wetsvoorschriften en -bepalingen vast voor de toepassing van het begrip "veilig land van herkomst".

Artikel 37

Nationale aanmerking van derde landen als veilig land van herkomst

1.   De lidstaten kunnen voor de behandeling van verzoeken om internationale bescherming wetgeving handhaven of invoeren met het oog op de nationale aanmerking, overeenkomstig bijlage I, van veilige landen van herkomst.

2.   De lidstaten onderzoeken de situatie in derde landen die overeenkomstig dit artikel als veilige landen van herkomst zijn aangemerkt, regelmatig opnieuw.

3.   De beoordeling of een land een veilig land van herkomst is overeenkomstig dit artikel dient te stoelen op een reeks informatiebronnen, waaronder in het bijzonder informatie uit andere lidstaten, het EASO, de UNHCR, de Raad van Europa en andere relevante internationale organisaties.

4.   De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de landen die overeenkomstig dit artikel als veilige landen van herkomst worden aangemerkt.

Artikel 38

Het begrip "veilig derde land"

1.   De lidstaten mogen het begrip "veilig derde land" alleen toepassen indien de bevoegde autoriteiten zich ervan hebben vergewist dat een persoon die om internationale bescherming verzoekt in het betrokken derde land overeenkomstig de volgende beginselen zal worden behandeld:

a)

het leven en de vrijheid worden niet bedreigd om redenen van ras, religie, nationaliteit, lidmaatschap van een bepaalde sociale groep of politieke overtuiging, en

b)

er bestaat geen risico op ernstige schade in de zin van Richtlijn 2011/95/EU;

c)

het beginsel van non-refoulement overeenkomstig het Verdrag van Genève wordt nageleefd, en

d)

het verbod op verwijdering in strijd met het recht op vrijwaring tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of vernederende behandeling, zoals neergelegd in het internationaal recht, wordt nageleefd, en

e)

de mogelijkheid bestaat om om de vluchtelingenstatus te verzoeken en, indien hij als vluchteling wordt erkend, bescherming te ontvangen overeenkomstig het Verdrag van Genève.

2.   De toepassing van het begrip "veilig derde land" is onderworpen aan voorschriften in het nationale recht, waaronder:

a)

voorschriften waarbij een band tussen de verzoeker en het betrokken derde land wordt vereist op grond waarvan het voor de betrokkene redelijk zou zijn naar dat land te gaan;

b)

voorschriften betreffende de methode met behulp waarvan de bevoegde autoriteiten zich ervan vergewissen dat het begrip "veilig derde land" op een bepaald land of een bepaalde verzoeker kan worden toegepast. Een dergelijke methode dient onder meer te bestaan uit een veiligheidsstudie per land voor een bepaalde verzoeker en/of een nationale vaststelling van de landen die worden beschouwd als zijnde over het algemeen veilig;

c)

voorschriften overeenkomstig de internationale wetgeving die voorzien in een afzonderlijke studie om na te gaan of het betrokken derde land voor een bepaalde verzoeker veilig is; deze voorschriften moeten ten minste de verzoeker in staat stellen de toepassing van het begrip "veilig derde land" aan te vechten op grond van het feit dat het derde land in zijn specifieke omstandigheden niet veilig is. De verzoeker moet ook in de gelegenheid worden gesteld om het bestaan van de onder a) bedoelde band tussen hem en het derde land aan te vechten.

3.   Bij de uitvoering van een uitsluitend op dit artikel gebaseerde beslissing dienen de lidstaten:

a)

de verzoeker hiervan op de hoogte te brengen, en

b)

hem een document te verschaffen waarin de autoriteiten van het derde land in de taal van dat land ervan in kennis worden gesteld dat het verzoek niet inhoudelijk is onderzocht.

4.   Wanneer het derde land de verzoeker niet tot zijn grondgebied toelaat, zorgen de lidstaten ervoor dat toegang wordt verstrekt tot een procedure overeenkomstig de fundamentele beginselen en waarborgen die zijn beschreven in hoofdstuk II.

5.   De lidstaten stellen de Commissie op gezette tijden in kennis van de landen waarop dit begrip wordt toegepast overeenkomstig het bepaalde in dit artikel.

Artikel 39

Begrip "Europees veilig derde land"

1.   De lidstaten kunnen bepalen dat een behandeling van het verzoek om internationale bescherming of de beoordeling van de veiligheid van de verzoeker in zijn bijzondere omstandigheden zoals omschreven in hoofdstuk II, niet dan wel niet volledig plaatsvindt in gevallen waarin de bevoegde autoriteit aan de hand van feitenmateriaal heeft vastgesteld dat de verzoeker hun grondgebied illegaal tracht binnen te komen of illegaal is binnengekomen vanuit een veilig derde land overeenkomstig lid 2.

2.   Een derde land kan voor de toepassing van lid 1 alleen als veilig derde land worden beschouwd indien het:

a)

het Verdrag van Genève zonder geografische beperkingen heeft geratificeerd en naleeft;

b)

over een bij wet voorgeschreven asielprocedure beschikt; en

c)

het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden heeft geratificeerd en de daarin vervatte bepalingen naleeft, met inbegrip van de normen met betrekking tot daadwerkelijke rechtsmiddelen.

3.   De verzoeker mag de toepassing van het begrip "Europees veilig derde land" aanvechten op grond van het feit dat het betrokken derde land in zijn specifieke omstandigheden niet veilig is.

4.   De betrokken lidstaten stellen nationale wetsbepalingen vast voor de uitvoering van de bepalingen van lid 1 en van de gevolgen van beslissingen die uit hoofde van die bepalingen worden gegeven, overeenkomstig het beginsel van non-refoulement, inclusief bepalingen inzake uitzonderingen op de toepassing van dit artikel om humanitaire of politieke redenen dan wel om redenen van internationaal publiekrecht.

5.   Bij de uitvoering van een uitsluitend op dit artikel gebaseerde beslissing dienen de betrokken lidstaten:

a)

de verzoeker hiervan op de hoogte te brengen, en

b)

hem een document te verschaffen waarin de autoriteiten van het derde land in de taal van dat land ervan in kennis worden gesteld dat het verzoek niet inhoudelijk is onderzocht.

6.   Wanneer het veilige derde land de verzoeker niet terugneemt, zorgen de lidstaten ervoor dat toegang wordt verstrekt tot een procedure overeenkomstig de fundamentele beginselen en waarborgen die zijn beschreven in hoofdstuk II.

7.   De lidstaten stellen de Commissie op gezette tijden in kennis van de landen waarop dit begrip wordt toegepast overeenkomstig dit artikel.

AFDELING IV

Artikel 40

Volgende verzoeken

1.   Indien een persoon die in een lidstaat internationale bescherming heeft aangevraagd, aldaar verdere verklaringen heeft afgelegd of een volgend verzoek heeft ingediend, onderzoekt deze lidstaat deze verdere verklaringen of de elementen van het volgende verzoek in het kader van de behandeling van het vorige verzoek of in het kader van de toetsing van de beslissing waartegen beroep of bezwaar is aangetekend, voor zover de bevoegde autoriteiten rekening kunnen houden met alle elementen die aan de nadere verklaringen of het volgende verzoek in dit kader ten grondslag liggen.

2.   Om krachtens artikel 33, lid 2, onder d), een beslissing over de ontvankelijkheid van een verzoek om internationale bescherming te nemen, wordt een volgend verzoek om internationale bescherming eerst aan een voorafgaand onderzoek onderworpen om uit te maken of er nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn of door de verzoeker zijn voorgelegd in verband met de behandeling van de vraag of hij voor erkenning als persoon die internationale bescherming geniet in aanmerking komt krachtens Richtlijn 2011/95/EU.

3.   Indien uit het in lid 2 bedoelde voorafgaande onderzoek wordt geconcludeerd dat er nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen of door de verzoeker werden voorgelegd die de kans aanzienlijk groter maken dat de verzoeker voor erkenning als persoon die internationale bescherming geniet in aanmerking komt krachtens Richtlijn 2011/95/EU, wordt het verzoek verder behandeld overeenkomstig hoofdstuk II. De lidstaten kunnen ook in andere redenen voorzien om een volgende verzoek verder te behandelen.

4.   De lidstaten kunnen bepalen dat het verzoek enkel verder wordt behandeld indien de betrokken verzoeker buiten zijn toedoen de in de leden 2 en 3 beschreven situaties in het kader van de vorige procedure niet kon doen gelden, in het bijzonder door zijn recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel krachtens artikel 46 uit te oefenen.

5.   Wanneer een volgend verzoek niet verder wordt behandeld overeenkomstig dit artikel, wordt het overeenkomstig artikel 33, lid 2, onder d), niet-ontvankelijk geacht.

6.   De in dit artikel bedoelde procedure kan ook van toepassing zijn ingeval:

a)

een ten laste van een verzoeker komende persoon een verzoek indient nadat hij er overeenkomstig artikel 7, lid 2, mee heeft ingestemd dat zijn geval deel uitmaakt van een namens hem ingediend verzoek, en/of

b)

een ongehuwde minderjarige een verzoek indient nadat namens hem een verzoek werd ingediend overeenkomstig artikel 7, lid 5, onder c).

In die gevallen zal het voorafgaande onderzoek in lid 2 erin bestaan na te gaan of met de situatie van de afhankelijke persoon of de ongehuwde minderjarige verband houdende feiten een apart verzoek rechtvaardigen.

7.   Wanneer een persoon ten aanzien van wie een overdrachtsbesluit krachtens Verordening (EU) …/… (27) moet worden uitgevoerd, verdere verklaringen aflegt of een volgend verzoek indient in de overdragende lidstaat, worden deze verklaringen of volgende verzoeken overeenkomstig deze richtlijn behandeld door de verantwoordelijke lidstaat in de zin van die verordening.

Artikel 41

Uitzonderingen op het recht om op het grondgebied te blijven in geval van volgende verzoeken

1.   De lidstaten kunnen een uitzondering maken op het recht om op het grondgebied te blijven, wanneer een persoon:

a)

een eerste volgend verzoek heeft ingediend - dat krachtens artikel 40, lid 5, niet verder is behandeld - louter teneinde de uitvoering van een beslissing die tot zijn spoedige verwijdering van het grondgebied van die lidstaat zou leiden, te vertragen of te hinderen; of

b)

in dezelfde lidstaat een ander volgend verzoek doet na een definitieve beslissing om een eerste volgend verzoek als niet-ontvankelijk te beschouwen krachtens artikel 40, lid 5, of na een definitieve beslissing om dat verzoek als ongegrond af te wijzen.

De lidstaten kunnen een dergelijke uitzondering uitsluitend maken wanneer de beslissingsautoriteit van oordeel is dat een terugkeerbesluit niet zal leiden tot direct of indirect refoulement in strijd met de internationale en Unieverplichtingen van die lidstaat.

2.   In de in lid 1 bedoelde gevallen kunnen de lidstaten ook

a)

afwijken van de termijnen die normaal gelden voor versnelde procedures overeenkomstig het nationale recht, wanneer de behandelingsprocedure wordt versneld overeenkomstig artikel 31, lid 6, onder g);

b)

afwijken van de termijnen die normaal gelden voor de in de artikelen 33 en 34 bedoelde ontvankelijkheidsprocedures overeenkomstig het nationale recht; en/of

c)

afwijken van artikel 46, lid 8.

Artikel 42

Procedureregels

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat verzoekers wier verzoek aan een voorafgaand onderzoek ingevolge artikel 40 wordt onderworpen, de in artikel 12, lid 1, opgesomde waarborgen genieten.

2.   De lidstaten kunnen in hun interne recht regels inzake het voorafgaande onderzoek ingevolge artikel 40 neerleggen. Die regels kunnen onder meer:

a)

de betrokken verzoeker ertoe verplichten feiten te vermelden en bewijzen te leveren die een nieuwe procedure rechtvaardigen;

b)

het voorafgaande onderzoek toestaan op grond van uitsluitend schriftelijke toelichtingen zonder persoonlijk gehoor, met uitzondering van de in artikel 40, lid 6, bedoelde gevallen.

Deze regels mogen de toegang voor verzoeker tot een nieuwe procedure niet onmogelijk maken en evenmin leiden tot daadwerkelijke ontzegging of vergaande inperking van een dergelijke toegang.

3.   De lidstaten dragen er zorg voor dat de verzoeker op passende wijze op de hoogte wordt gesteld omtrent de uitkomst van het voorafgaande onderzoek en, indien het verzoek niet verder zal worden behandeld, van de redenen waarom en de mogelijkheden om een bezwaar of een beroep in te stellen.

AFDELING V

Artikel 43

Grensprocedures

1.   De lidstaten kunnen procedures invoeren om, overeenkomstig de fundamentele beginselen en waarborgen van hoofdstuk II, aan de grens of in transitzones van de lidstaten een beslissing te nemen over:

a)

de ontvankelijkheid van een verzoek krachtens artikel 33 dat aldaar wordt gedaan, en/of

b)

de inhoud van een verzoek in een procedure krachtens artikel 31, lid 8.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat een beslissing in het kader van de in lid 1 voorgeschreven procedures binnen een redelijke termijn wordt genomen. Wanneer niet binnen vier weken een beslissing is genomen, wordt aan de verzoeker toegang tot het grondgebied van de lidstaat verleend zodat zijn verzoek kan worden behandeld overeenkomstig de andere bepalingen van deze richtlijn.

3.   Wanneer het door de aankomst van grote aantallen onderdanen van derde landen of staatlozen die aan de grens of in een transitzone verzoeken om internationale bescherming indienen, in de praktijk onmogelijk is om aldaar de bepalingen van lid 1 toe te passen, kunnen deze procedures ook worden toegepast indien en zolang de onderdanen van derde landen of staatlozen op normale wijze worden ondergebracht op plaatsen nabij de grens of de transitzone.

HOOFDSTUK IV

PROCEDURES VOOR DE INTREKKING VAN DE INTERNATIONALE BESCHERMING

Artikel 44

Intrekking van de internationale bescherming

De lidstaten zorgen ervoor dat een onderzoek om de internationale bescherming van een bepaalde persoon in te trekken, kan beginnen wanneer er nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn waaruit blijkt dat er redenen zijn om de geldigheid van de internationale bescherming opnieuw te onderzoeken.

Artikel 45

Procedureregels

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat wanneer de bevoegde autoriteit overweegt de internationale bescherming van een onderdaan van een derde land of staatloze in te trekken overeenkomstig artikel 14 of artikel 19 van Richtlijn 2011/95/EU, de betrokkene de volgende waarborgen geniet:

a)

hij wordt er schriftelijk van in kennis gesteld dat de bevoegde autoriteit heroverweegt of hij in aanmerking komt om internationale bescherming te genieten, en van de redenen voor die heroverweging, en

b)

hem wordt de kans geboden om, tijdens een persoonlijk onderhoud overeenkomstig artikel 12, lid 1, onder b), en de artikelen 14, 15, 16 en 17, of in een schriftelijke verklaring, de redenen voor te leggen waarom de internationale bescherming niet mag worden ingetrokken.

2.   Bovendien zorgen de lidstaten ervoor dat, in het kader van de in lid 1 bedoelde procedure:

a)

de bevoegde autoriteit precieze en bijgewerkte informatie uit diverse bronnen kan inwinnen zoals, in voorkomend geval, informatie van het EASO en van de UNHCR, wat betreft de algemene situatie die in de landen van herkomst van de betrokken personen heerst, en

b)

wanneer er over het individuele geval informatie wordt ingewonnen met het oog op een heroverweging van deinternationale bescherming, deze informatie niet wordt ingewonnen bij de actor(en) van de vervolging of van de ernstige schade op een wijze die ertoe leidt dat deze actor(en) rechtstreeks te weten komt (komen) dat de betrokken persoon internationale bescherming geniet en dat zijn status wordt heroverwogen, of resulteert in gevaar voor de fysieke integriteit van de betrokkene of van de te zijnen laste komende personen, dan wel voor de vrijheid en veiligheid van zijn nog in het land van herkomst levende familieleden.

3.   De lidstaten zorgen ervoor dat de beslissing van de bevoegde autoriteit om de internationale bescherming in te trekken, schriftelijk wordt meegedeeld. De redenen in feite en in rechte worden in de beslissing genoemd en informatie over de manier waarop de beslissing kan worden aangevochten wordt schriftelijk verstrekt.

4.   Zodra de bevoegde autoriteit de beslissing heeft genomen om de internationale bescherming in te trekken, zijn artikel 20, artikel 22, artikel 23, lid 1, en artikel 29 eveneens van toepassing.

5.   Bij wijze van afwijking van de leden 1, 2, 3 en 4 van dit artikel kunnen de lidstaten beslissen dat de internationale bescherming van rechtswege vervalt indien de persoon die internationale bescherming geniet ondubbelzinnig afziet van zijn erkenning als persoon die internationale bescherming geniet. Een lidstaat mag ook bepalen dat de internationale bescherming van rechtswege vervalt indien de persoon die internationale bescherming geniet, een onderdaan van die lidstaat is geworden.

HOOFDSTUK V

BEROEPSPROCEDURES

Artikel 46

Recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat voor verzoekers een daadwerkelijk rechtsmiddel bij een rechterlijke instantie openstaat tegen:

a)

een beslissing die inzake hun verzoek om internationale bescherming is gegeven, met inbegrip van een beslissing:

i)

om een verzoek als ongegrond te beschouwen met betrekking tot de vluchtelingenstatus en/of de subsidiairebeschermingsstatus;

ii)

om een verzoek als niet-ontvankelijk te beschouwen overeenkomstig artikel 33, lid 2;

iii)

aan de grens of in de transitzones van een lidstaat zoals omschreven in artikel 43, lid 1;

iv)

om een behandeling niet uit te voeren krachtens artikel 39;

b)

een weigering om de behandeling van een verzoek na de onderbreking ervan overeenkomstig de artikelen 27 en 28 te hervatten;

c)

een beslissing tot intrekking van de internationale bescherming krachtens artikel 45.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat personen van wie door de beslissingsautoriteit is erkend dat zij voor subsidiaire bescherming in aanmerking komen, toegang hebben tot een daadwerkelijk rechtsmiddel krachtens lid 1 tegen een beslissing om een verzoek als ongegrond te beschouwen met betrekking tot de vluchtelingenstatus.

Onverminderd lid 1, onder c), kan een lidstaat, indien de door hem verleende subsidiarebeschermingsstatus dezelfde rechten en voordelen biedt als de vluchtelingenstatus uit hoofde van het recht van de Unie en het nationale recht, een beroep tegen een beslissing om een verzoek als ongegrond te beschouwen met betrekking tot de vluchtelingenstatus als niet-ontvankelijk beschouwen omdat de verzoeker er onvoldoende belang bij heeft om de procedures voort te zetten.

3.   Teneinde aan lid 1 te voldoen, zorgen de lidstaten ervoor dat een daadwerkelijk rechtsmiddel een volledig en ex nunc onderzoek van zowel de feitelijke als juridische gronden omvat, met inbegrip van, indien van toepassing, een onderzoek van de behoefte aan internationale bescherming overeenkomstig Richtlijn 2011/95/EU, zulks ten minste in beroepsprocedures voor een rechterlijke instantie van eerste aanleg.

4.   De lidstaten stellen redelijke termijnen en andere vereiste voorschriften vast opdat de verzoeker zijn recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel krachtens lid 1 kan uitoefenen. De termijnen maken het uitoefenen van dit recht niet onmogelijk of uiterst moeilijk.

De lidstaten kunnen ook voorzien in een ambtshalve toetsing van krachtens artikel 43 genomen beslissingen.

5.   Onverminderd lid 6 staan de lidstaten de verzoekers toe om op het grondgebied te blijven tot de termijn waarbinnen zij hun recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel kunnen uitoefenen, verstreken is en, wanneer dat recht binnen de termijn werd uitgeoefend, in afwachting van de uitkomst van het rechtsmiddel.

6.   In het geval van een beslissing om:

a)

een verzoek als kennelijk ongegrond te beschouwen overeenkomstig artikel 32, lid 2, of als ongegrond na behandeling overeenkomstig artikel 31, lid 8, behoudens de gevallen waarin deze beslissingen zijn genomen op basis van de in artikel 31, lid 6, onder h), genoemde omstandigheden;

b)

een verzoek als niet-ontvankelijk te beschouwen krachtens artikel 33, lid 2, onder a), b) of d);

c)

het opnieuw in behandeling nemen van het dossier van de verzoeker te weigeren nadat de behandeling ervan overeenkomstig artikel 28 is beëindigd; of

d)

een verzoek niet of niet volledig te behandelen overeenkomstig artikel 39,

is een rechterlijke instantie bevoegd om, op verzoek van de betrokken verzoeker of ambtshalve, uitspraak te doen over de vraag of de verzoeker op het grondgebied van de lidstaat mag blijven, indien deze beslissing resulteert in een beëindiging van het recht van de verzoeker om in de lidstaat te blijven, en het nationale recht in dergelijke gevallen niet voorziet in het recht om in de lidstaat te blijven in afwachting van de uitkomst van het rechtsmiddel..

7.   Lid 6 is uitsluitend van toepassing op de in artikel 43 bedoelde procedures mits:

a)

de verzoeker over de nodige tolkdiensten en rechtsbijstand beschikt, en minstens een week de tijd heeft om het verzoek op te stellen en aan de rechterlijke instantie de argumenten voor te leggen om hem, in afwachting van de uitkomst van het rechtsmiddel, het recht te verlenen op het grondgebied te blijven; en

b)

in het kader van de behandeling van het in lid 6 bedoelde verzoek, de rechterlijke instantie de feitelijke en juridische aspecten van de negatieve beslissing van de beslissingautoriteit onderzoekt.

Indien niet is voldaan aan de onder a) en b) genoemde voorwaarden, is lid 5 van toepassing.

8.   De lidstaten staan de verzoeker toe om op het grondgebied te blijven in afwachting van de uitkomst van de in de leden 6 en 7 bedoelde procedure om te bepalen of de verzoeker al dan niet op het grondgebied mag blijven.

9.   De leden 5, 6 en 7 doen geen afbreuk aan artikel 26 van Verordening (EU) nr. …/… (28).

10.   De lidstaten kunnen termijnen vastleggen voor het onderzoek door de in lid 1 bedoelde rechterlijke instantie van beslissingen van de beslissingsautoriteit.

11.   De lidstaten kunnen in hun nationale wetgeving tevens de voorwaarden vastleggen waaronder ervan kan worden uitgegaan dat een verzoeker zijn rechtsmiddel zoals bedoeld in lid 1, impliciet heeft ingetrokken of daarvan heeft afgezien, en wel tezamen met de regels inzake de procedure die moet worden gevolgd.

HOOFDSTUK VI

ALGEMENE EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 47

Aanvechting door overheidsinstanties

Deze richtlijn doet geen afbreuk aan de mogelijkheid voor overheidsinstanties om bestuursrechtelijke en/of rechterlijke beslissingen aan te vechten overeenkomstig de nationale wetgeving.

Artikel 48

Vertrouwelijkheid

De lidstaten zien erop toe dat de autoriteiten die uitvoering geven aan deze richtlijn ten aanzien van alle informatie welke zij tijdens hun werk verkrijgen, gebonden zijn door het vertrouwelijkheidsbeginsel zoals omschreven in de nationale wetgeving.

Artikel 49

Samenwerking

Elke lidstaat wijst een nationaal contactpunt aan en deelt het adres daarvan mee aan de Commissie. De Commissie stelt de andere lidstaten daarvan in kennis.

De lidstaten nemen in overleg met de Commissie alle passende maatregelen om een rechtstreekse samenwerking en uitwisseling van gegevens tussen de bevoegde instanties tot stand te brengen.

Indien de lidstaten de in artikel 6, lid 5, artikel 14, lid 1, tweede alinea, en artikel 31, lid 3, onder b) bedoelde maatregelen nemen, informeren zij de Commissie zodra de redenen voor het toepassen van die uitzonderlijke maatregelen niet langer bestaan, en dit ten minste eenmaal per jaar. Die informatie omvat, indien mogelijk, gegevens over het percentage verzoeken waarvoor de uitzonderingen zijn toegepast ten opzichte van het totale aantal behandelde verzoeken in dezelfde periode.

Artikel 50

Verslag

Uiterlijk op … (29) brengt de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de toepassing van deze richtlijn in de lidstaten en stelt zij alle nodige wijzigingen voor. De lidstaten doen de Commissie alle informatie toekomen die deze nodig heeft voor het opstellen van haar verslag. Na de indiening van het verslag brengt de Commissie minstens om de vijf jaar aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de toepassing van deze richtlijn in de lidstaten.

Als onderdeel van haar eerste verslag rapporteert de Commissie ook met name over de toepassing van artikel 17 en over de verschillende instrumenten die werden gebruikt voor de rapportage over het persoonlijk onderhoud.

Artikel 51

Omzetting

1.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op … (30) aan de artikelen 1 tot en met 30, artikel 31, leden 1, 2, 6, 7, 8 en 9, de artikelen 32 tot en met 46, de artikelen 49 en 50 en bijlage I te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mede.

2.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk … (31) aan artikel 31, leden 3, 4 en 5, te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mede.

3.   Wanneer de lidstaten de in de leden 1 en 2 bedoelde bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. In de bepalingen wordt tevens vermeld dat verwijzingen in bestaande wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen naar de bij deze richtlijn ingetrokken richtlijn, gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn. De regels voor die verwijzing en de formulering van die vermelding worden vastgesteld door de lidstaten.

4.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het gebied waarop deze richtlijn van toepassing is, vaststellen.

Artikel 52

Overgangsbepalingen

De lidstaten passen de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen bedoeld in artikel 51, lid 1, toe op verzoeken om internationale bescherming die zijn ingediend en op de procedures tot intrekking van de internationale bescherming die zijn ingeleid na … (30) of een eerdere datum. Verzoeken die zijn ingediend vóór … (30) en procedures tot intrekking van de vluchtelingenstatus die zijn ingeleid vóór die datum zijn onderworpen aan de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen krachtens Richtlijn 2005/85/EG.

De lidstaten passen de in artikel 51, lid 2, bedoelde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen toe op verzoeken om internationale bescherming die zijn ingediend na … (31) of een eerdere datum. Verzoeken die zijn ingediend vóór die datum zijn onderworpen aan de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen overeenkomstig Richtlijn 2005/85/EG.

Artikel 53

Intrekking

Richtlijn 2005/85/EG wordt met ingang van … (32) ingetrokken voor de door deze richtlijn gebonden lidstaten, onverminderd de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage II, deel B, genoemde termijnen voor omzetting in intern recht.

Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage III.

Artikel 54

Inwerkingtreding en toepassing

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

De artikelen 47 en 48 zijn van toepassing vanaf … (32).

Artikel 55

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten, overeenkomstig de Verdragen.

Gedaan te

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

Voor de Raad

De voorzitter


(1)  PB C 24 van 28.1.2012, blz. 79.

(2)  PB C ….

(3)  Standpunt van het Europees Parlement van 6 april 2011 (PB C 296 E van 2.10.2012, blz. 184) en standpunt van de Raad in eerste lezing van 6 juni 2013. Standpunt van het Europees Parlement van … (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van ….

(4)  PB L 326 van 13.12.2005, blz. 13.

(5)  PB L 337 van 20.12.2011, blz. 9.

(6)  Doc. 14654/1/12 REV 1 [richtlijn opvangvoorzieningen].

(7)  PB L …

(8)  PB L 132 van 29.5.2010, blz. 11.

(9)  PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31.

(10)  Doc. 15605/1/12 REV 1 [Dublinverordening].

(11)  PB L…

(12)  Verordening in overweging 53 [Dublinverordening].

(13)  PB C 369 van 17.12.2011, blz. 14.

(14)  Verordening in overweging 53 [Dublinverordening].

(15)  PB L 348 van 24.12.2008, blz. 98.

(16)  Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten (PB L 190 van 18.7.2002, blz. 1).

(17)  Richtlijn in overweging 27 [richtlijn opvangvoorzieningen].

(18)  Richtlijn in overweging 27 [richtlijn opvangvoorzieningen].

(19)  Richtlijn in overweging 27 [richtlijn opvangvoorzieningen].

(20)  Richtlijn in overweging 27 [richtlijn opvangvoorzieningen].

(21)  Verordening in overweging 53 [Dublinverordening].

(22)  Verordening in overweging 53 [Dublinverordening].

(23)  Verordening in overweging 27 [richtlijn opvangvoorzieningen].

(24)  Doc. PE-CONS 17/13 (Eurodac-verordening).

(25)  PB L …

(26)  Verordening in overweging 53 [Dublinverordening].

(27)  Verordening in overweging 53 [Dublinverordening].

(28)  Verordening in overweging 53 [Dublinverordening].

(29)  Vier jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn.

(30)  Twee jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn.

(31)  Vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn.

(32)  Twee jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn.


BIJLAGE I

Aanmerking van veilige landen van herkomst voor de toepassing van artikel 37, lid 1

Een land wordt als veilig land van herkomst beschouwd wanneer op basis van de rechtstoestand, de toepassing van de rechtsvoorschriften in een democratisch stelsel en de algemene politieke omstandigheden kan worden aangetoond dat er algemeen gezien en op duurzame wijze geen sprake is van vervolging in de zin van artikel 9 van Richtlijn 2011/95/EU, noch van foltering of onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing, noch van bedreiging door willekeurig geweld in het kader van een internationaal of intern gewapend conflict.

Bij deze beoordeling wordt onder meer rekening gehouden met de mate waarin bescherming wordt geboden tegen vervolging of mishandeling door middel van:

a)

de desbetreffende wetten en andere voorschriften van het betrokken land en de wijze waarop die worden toegepast;

b)

de naleving van de rechten en vrijheden die zijn neergelegd in het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en/of het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en/of het Verdrag van de Vereningde Naties tegen foltering, in het bijzonder de rechten waarop geen afwijkingen uit hoofde van artikel 15, lid 2, van voornoemd Europees Verdrag zijn toegestaan;

c)

de naleving van het beginsel van non-refoulement overeenkomstig het Verdrag van Genève;

d)

het beschikbaar zijn van een systeem van daadwerkelijke rechtsmiddelen tegen schendingen van voornoemde rechten en vrijheden.


BIJLAGE II

Deel A

Ingetrokken richtlijn

(bedoeld in artikel 53)

Richtlijn 2005/85/EG van de Raad

(PB L 326 van 13.12.2005, blz. 13)

Deel B

Termijn voor omzetting in nationaal recht

(bedoeld in artikel 51)

Richtlijn

Termijnen voor omzetting

2005/85/EG

Eerste termijn: 1 december 2007

Tweede termijn: 1 december 2008


BIJLAGE III

Concordantietabel

Richtlijn 2005/85/EG

Deze richtlijn

Artikel 1

Artikel 1

Artikel 2, onder a) tot en met c)

Artikel 2, onder a) tot en met c)

Artikel 2, onder d)

Artikel 2, onder d) tot en met f)

Artikel 2, onder e) tot en met g)

Artikel 2, onder h) en i)

Artikel 2, onder g)

Artikel 2, onder j)

Artikel 2, onder k) en l)

Artikel 2, onder h) tot en met k)

Artikel 2, onder m) tot en met p)

Artikel 2, onder q)

Artikel 3, leden 1 en 2

Artikel 3, leden 1 en 2

Artikel 3, lid 3

Artikel 3, lid 4

Artikel 3, lid 3

Artikel 4, lid 1, eerste alinea

Artikel 4, lid 1, eerste alinea

Artikel 4, lid 1, tweede alinea

Artikel 4, lid 2, onder a)

Artikel 4, lid 2, onder a)

Artikel 4, lid 2, onder b) tot en met d)

Artikel 4, lid 2, onder e)

Artikel 4, lid 2, onder b)

Artikel 4, lid 2, onder f)

Artikel 4, lid 3

Artikel 4, lid 3

Artikel 4, lid 4

Artikel 4, lid 5

Artikel 5

Artikel 5

Artikel 6, lid 1

Artikel 6, lid 1

Artikel 6, leden 2 tot en met 4

Artikel 6, leden 2 en 3

Artikel 7, leden 1 en 2

Artikel 7, lid 3

Artikel 7, lid 4

Artikel 6, lid 4

Artikel 7, lid 5

Artikel 6, lid 5

Artikel 8

Artikel 7, leden 1 en 2

Artikel 9, leden 1 en 2

Artikel 9, lid 3

Artikel 8, lid 1

Artikel 10, lid 1

Artikel 10, lid 2

Artikel 8, lid 2, onder a) tot en met c)

Artikel 10, lid 3, onder a) tot en met c)

Artikel 10, lid 3, onder d)

Artikel 8, leden 3 en 4

Artikel 10, leden 4 en 5

Artikel 9, lid 1

Artikel 11, lid 1

Artikel 9, lid 2, eerste alinea

Artikel 11, lid 2, eerste alinea

Artikel 9, lid 2, tweede alinea

Artikel 9, lid 2, derde alinea

Artikel 11, lid 2, tweede alinea

Artikel 9, lid 3

Artikel 11, lid 3

Artikel 10, lid 1, onder a) tot en met c)

Artikel 12, lid 1, onder a) tot en met c)

Artikel 12, lid 1, onder d)

Artikel 10, lid 1, onder d) en e)

Artikel 12, lid 1, onder e) en f)

Artikel 10, lid 2

Artikel 12, lid 2

Artikel 11

Artikel 13

Artikel 12, lid 1, eerste alinea

Artikel 14, lid 1, eerste alinea

Artikel 12, lid 2, tweede alinea

Artikel 14, lid 1, tweede en derde alinea

Artikel 12, lid 2, derde alinea

Artikel 14, lid 1, vierde alinea

Artikel 12, lid 2, onder a)

Artikel 14, lid 2, onder a)

Artikel 12, lid 2, onder b)

Artikel 12, lid 2, onder c)

Artikel 12, lid 3, eerste alinea

Artikel 14, lid 2, onder b)

Artikel 12, lid 3, tweede alinea

Artikel 14, lid 2, tweede alinea

Artikel 12, leden 4 tot en met 6

Artikel 14, leden 3 tot en met 5

Artikel 13, leden 1 en 2

Artikel 15, leden 1 en 2

Artikel 13, lid 3, onder a)

Artikel 15, lid 3, onder a)

Artikel 15, lid 3, onder b)

Artikel 13, lid 3, onder b)

Artikel 15, lid 3, onder c)

Artikel 15, lid 3, onder d)

Artikel 15, lid 3, onder e)

Artikel 13, lid 4

Artikel 15, lid 4

Artikel 13, lid 5

Artikel 16

Artikel 14

Artikel 17

Artikel 18

Artikel 19

Artikel 15, lid 1

Artikel 22, lid 1

Artikel 15, lid 2

Artikel 20, lid 1

Artikel 20, leden 2 tot en met 4

Artikel 21, lid 1

Artikel 15, lid 3, onder a)

Artikel 15, lid 3, onder b) en c)

Artikel 21, lid 2, onder a) en b)

Artikel 15, lid 3, onder d)

Artikel 15, lid 3, tweede alinea

Artikel 15, leden 4 tot en met 6

Artikel 21, leden 3 tot en met 5

Artikel 22, lid 2

Artikel 16, lid 1, eerste alinea

Artikel 23, lid 1, eerste alinea

Artikel 16, lid 1, tweede alinea, eerste zin

Artikel 23, lid 1, tweede alinea, inleidende formulering

Artikel 23, lid 1, onder a)

Artikel 16, lid 1, tweede alinea, tweede zin

Artikel 23, lid 1, onder b)

Artikel 16, lid 2, eerste zin

Artikel 23, lid 2

Artikel 16, lid 2, tweede zin

Artikel 23, lid 3

Artikel 16, lid 3

Artikel 23, lid 4, eerste alinea

Artikel 16, lid 4, eerste alinea

Artikel 16, lid 4, tweede en derde alinea

Artikel 23, lid 4, tweede en derde alinea

Artikel 24

Artikel 17, lid 1

Artikel 25, lid 1

Artikel 17, lid 2, onder a)

Artikel 25, lid 2

Artikel 17, lid 2, onder b) en c)

Artikel 17, lid 3

Artikel 17, lid 4

Artikel 25, lid 3

Artikel 25, lid 4

Artikel 17, lid 5

Artikel 25, lid 5

Artikel 25, lid 6

Artikel 17, lid 6

Artikel 25, lid 7

Artikel 18

Artikel 26

Artikel 19

Artikel 27

Artikel 20, leden 1 en 2

Artikel 28, leden 1 en 2

Artikel 28, lid 3

Artikel 21

Artikel 29

Artikel 22

Artikel 30

Artikel 23, lid 1

Artikel 31, lid 1

Artikel 23, lid 2, eerste alinea

Artikel 31, lid 2

Artikel 31, lid 3

Artikel 31, leden 4 en 5

Artikel 23, lid 2, tweede alinea

Artikel 31, lid 6

Artikel 23, lid 3

Artikel 31, lid 7

Artikel 23, lid 4, onder a)

Artikel 31, lid 8, onder a)

Artikel 23, lid 4, onder b)

Artikel 23, lid 4, onder c), i)

Artikel 31, lid 8, onder b)

Artikel 23, lid 4, onder c), ii)

Artikel 23, lid 4, onder d)

Artikel 31, lid 8, onder c)

Artikel 23, lid 4, onder e)

Artikel 23, lid 4, onder f)

Artikel 31, lid 8, onder d)

Artikel 23, lid 4, onder g)

Artikel 31, lid 8, onder e)

Artikel 31, lid 8, onder f)

Artikel 23, lid 4, onder h) en i)

Artikel 23, lid 4, onder j)

Artikel 31, lid 8, onder g)

Artikel 31, lid 8, onder h) en i)

Artikel 23, lid 4, onder k) en l)

Artikel 23, lid 4, onder m)

Artikel 31, lid 8, onder j)

Artikel 23, lid 4, onder n) en o)

Artikel 31, lid 9

Artikel 24

Artikel 25

Artikel 33

Artikel 25, lid 1

Artikel 33, lid 1

Artikel 25, lid 2, onder a) tot en met c)

Artikel 33, lid 2, onder a) tot en met c)

Artikel 25, lid 2, onder d) en e)

Artikel 25, lid 2, onder f) en g)

Artikel 33, lid 2, onder d) en e)

Artikel 34

Artikel 26

Artikel 35

Artikel 27, lid 1, onder a)

Artikel 38, lid 1, onder a)

Artikel 38, lid 1, onder b)

Artikel 27, lid 1, onder b) tot en met d)

Artikel 38, lid 1, onder c) tot en met e)

Artikel 27, leden 2 tot en met 5

Artikel 38, leden 2 tot en met 5

Artikel 28

Artikel 32

Artikel 29

Artikel 30, lid 1

Artikel 37, lid 1

Artikel 30, leden 2 tot en met 4

Artikel 37, lid 2

Artikel 30, leden 5 en 6

Artikel 37, leden 3 en 4

Artikel 31, lid 1

Artikel 36, lid 1

Artikel 31, lid 2

Artikel 31, lid 3

Artikel 36, lid 2

Artikel 32, lid 1

Artikel 40, lid 1

Artikel 32, lid 2

Artikel 32, lid 3

Artikel 40, lid 2

Artikel 32, lid 4

Artikel 40, lid 3, eerste zin

Artikel 32, lid 5

Artikel 40, lid 3, tweede zin

Artikel 32, lid 6

Artikel 40, lid 4

Artikel 40, lid 5

Artikel 32, lid 7, eerste alinea

Artikel 40, lid 6, onder a)

Artikel 40, lid 6, onder b)

Artikel 32, lid 7, tweede alinea

Artikel 40, lid 6, tweede alinea

Artikel 40, lid 7

Artikel 41

Artikel 33

Artikel 34, lid 1 en lid 2, onder a)

Artikel 42, lid 1 en lid 2, onder a)

Artikel 34, lid 2, onder b)

Artikel 34, lid 2, onder c)

Artikel 42, lid 2, onder b)

Artikel 34, lid 3, onder a)

Artikel 42, lid 3

Artikel 34, lid 3, onder b)

Artikel 35, lid 1

Artikel 43, lid 1, onder a)

Artikel 43, lid 1, onder b)

Artikel 35, lid 2 en lid 3, onder a) tot en met f)

Artikel 35, lid 4

Artikel 43, lid 2

Artikel 35, lid 5

Artikel 43, lid 3

Artikel 36, lid 1 en lid 2, onder a) tot en met c)

Artikel 39, lid 1 en lid 2, onder a) tot en met c)

Artikel 36, lid 2, onder d)

Artikel 36, lid 3

Artikel 39, lid 3

Artikel 36, leden 4 tot en met 6

Artikel 39, leden 4 tot en met 6

Artikel 39, lid 7

Artikel 36, lid 7

Artikel 37

Artikel 44

Artikel 38

Artikel 45

Artikel 46, lid 1, onder a), i)

Artikel 39, lid 1, onder a), i) en ii)

Artikel 46, lid 1, onder a), ii) en iii)

Artikel 39, lid 1, onder a), iii)

Artikel 39, lid 1, onder b)

Artikel 46, lid 1, onder b)

artikel 39, lid 1, onder c) en d)

Artikel 39, lid 1, onder e)

Artikel 46, lid 1, onder c)

Artikel 46, leden 2 en 3

Artikel 39, lid 2

Artikel 46, lid 4, eerste alinea

Artikel 46, lid 4, tweede en derde alinea

Artikel 39, lid 3

Artikel 46, leden 5 tot en met 9

Artikel 39, lid 4

Artikel 46, lid 10

Artikel 39, lid 5

Artikel 39, lid 6

Artikel 41, lid 11

Artikel 40

Artikel 47

Artikel 41

Artikel 48

Artikel 49

Artikel 42

Artikel 50

Artikel 43, eerste alinea

Artikel 51, lid 1

Artikel 51, lid 2

Artikel 43, tweede en derde alinea

Artikel 51, leden 3 en 4

Artikel 44

Artikel 52, eerste alinea

Artikel 52, tweede alinea

Artikel 53

Artikel 45

Artikel 54

Artikel 46

Artikel 55

Bijlage I

Bijlage II

Bijlage I

Bijlage III

Bijlage II

Bijlage III


MOTIVERING VAN DE RAAD

I.   INLEIDING

De herschikking van de richtlijn asielprocedures maakt deel uit van een reeks wetgevingsvoorstellen op asielgebied om de tweede fase van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel tot stand te brengen.

Op 7 juni 2011 heeft de Raad van de Commissie een gewijzigd voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale-beschermingsstatus (herschikking) ontvangen (11207/11). De Commissie had haar oorspronkelijke voorstel van 23 oktober 2009 (12959/09) gewijzigd met inachtneming van het op 6 april 2011 door het Europees Parlement in eerste lezing vastgestelde standpunt (8526/11) en van de in de Raad geformuleerde standpunten.

Het Europees Parlement heeft voor de goede orde zijn onderhandelingsstandpunt over het gewijzigde Commissievoorstel bepaald aan de hand van zijn standpunt in eerste lezing over het oorspronkelijke voorstel.

In zijn plenaire vergadering van 26 en 27 oktober 2011 heeft het Europees Economisch en Sociaal Comité, onder verwijzing naar zijn advies van 28 april 2010 (1), besloten geen nieuw advies op te stellen over het gewijzigde voorstel, maar te verwijzen naar zijn standpunt over het oorspronkelijke voorstel. Op 16 november 2011 heeft het Comité van de Regio's in een brief aangekondigd geen advies over het gewijzigde voorstel (18836/11) te zullen uitbrengen.

De Raad heeft in zijn zitting van 13 en 14 mei 2013 het politiek akkoord over het gewijzigde voorstel bevestigd (7695/13 + COR 1).

Overeenkomstig Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, dat gehecht is aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en aan het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, nemen het Verenigd Koninkrijk en Ierland niet deel aan de aanneming van de herschikking van de richtlijn asielprocedures. Overeenkomstig het Protocol betreffende de positie van Denemarken neemt Denemarken niet deel aan de aanneming van de herschikking van de richtlijn, die bijgevolg niet bindend is voor, noch van toepassing is in Denemarken.

II.   DOELSTELLINGEN VAN HET VOORSTEL

Richtlijn 2005/85 voorziet in minimumnormen voor de procedures die de lidstaten toepassen voor de toekenning of intrekking van internationale bescherming teneinde een gelijke behandeling van verzoeken te garanderen, ongeacht de lidstaat waar zij worden behandeld.

Met de herschikking van de richtlijn asielprocedures wordt beoogd gemeenschappelijke normen voor de nationale asielstelsels vast te stellen op het niveau van de Europese Unie. Die normen moeten personen die om internationale bescherming verzoeken, een hoog niveau van waarborgen bieden. Zij moeten de lidstaten ook beter in staat stellen asielprocedures toe te passen die kosteneffectief zijn en waarmee eventuele tot misbruik leidende verzoeken kunnen worden aangepakt, rekening houdend met de verschillen tussen de nationale rechtsstelsels. Bijzondere aandacht gaat uit naar meer „frontloading” van diensten, advies en expertise om tot een efficiënt en kwalitatief hoogwaardig behandelingsproces te komen dat in solide beslissingen in eerste aanleg resulteert. Ten slotte worden in de herschikking de grondrechten volledig geëerbiedigd, rekening houdend met de ontwikkelingen in de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie en het Europees Hof voor de rechten van de mens, en wordt de samenhang met de andere wetgevingsinstrumenten op het gebied van asiel gewaarborgd.

III.   ANALYSE VAN HET STANDPUNT VAN DE RAAD IN EERSTE LEZING

A.    Algemene opmerkingen

Op basis van het gewijzigde voorstel van de Commissie hebben het Europees Parlement en de Raad onderhandelingen gevoerd teneinde in de fase van het standpunt van de Raad in eerste lezing tot een akkoord te komen. De tekst van het standpunt van de Raad is een volledige weergave van het compromis tussen beide wetgevers.

B.    Belangrijkste punten

De compromistekst in het standpunt van de Raad in eerste lezing is een aanpassing van Richtlijn 2005/85/EG (2) op de volgende belangrijke punten:

Opleiding

Met het oog op verbetering van de kwaliteit van de asielprocedure worden in het standpunt van de Raad opleidingseisen vastgesteld voor personeel van de beslissingsautoriteiten die in de lidstaten verzoeken om internationale bescherming naar behoren dienen te behandelen alsook voor personeel van andere bevoegde autoriteiten dat in contact kan komen met personen die om internationale bescherming verzoeken.

Het personeel van de beslissingsautoriteit moet goed opgeleid zijn. Daartoe moeten de lidstaten in opleiding voorzien die de elementen bevat welke in de verordening tot oprichting van een Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken zijn opgenomen, behalve die met betrekking tot opvangvoorzieningen. Voorts moeten de personen die verzoekers een onderhoud afnemen algemene kennis bezitten betreffende problemen waardoor de verzoeker minder goed in staat zou zijn om een onderhoud te hebben, zoals aanwijzingen dat de verzoeker mogelijk gefolterd is

Voor personeel van een andere autoriteit dat wordt aangewezen voor het afnemen van een onderhoud wanneer een groot aantal onderdanen van derde landen of staatlozen tegelijk om internationale bescherming verzoekt, gelden dezelfde opleidingseisen als voor het personeel van de beslissingsautoriteit.

Ingeval personeel van andere autoriteiten dan de beslissingautoriteit het onderhoud over de ontvankelijkheid afneemt, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat dit personeel vooraf de noodzakelijke basisopleiding heeft ontvangen, in het bijzonder met betrekking tot het internationaal recht inzake mensenrechten, het EU-asielacquis en gesprekstechnieken.

Ten slotte moet ook het personeel van autoriteiten die wellicht verzoeken om internationale bescherming krijgen, zoals grensbewakingsdiensten, immigratiediensten en personeel van accommodaties voor bewaring, de voor zijn taken en verantwoordelijkheden noodzakelijke opleiding ontvangen.

Toegang tot de procedure

In het standpunt van de Raad worden normen vastgesteld voor een vlotte en tijdige toegang tot de asielprocedure en wordt tevens rekening gehouden met de specifieke kenmerken van de nationale stelsels. Er wordt ten volle verduidelijkt dat personen die de wens hebben geuit om internationale bescherming te verzoeken, verzoekers in de zin van de richtlijn zijn. Om ervoor te zorgen dat zij daadwerkelijk hun verplichtingen nakomen en de juiste rechten genieten, moet hun verzoek zo spoedig mogelijk en binnen specifieke termijnen worden geregistreerd: wanneer het verzoek bij de beslissingautoriteit wordt ingediend, bedraagt de termijn 3 werkdagen na de indiening van het verzoek; waneer het verzoek is ingediend bij andere bevoegde autoriteiten, zoals grensbewakingsdiensten, bedraagt de termijn 6 werkdagen. Bij een grote en gelijktijdige toestroom van verzoekers wordt een langere termijn, van 10 werkdagen, toegestaan.

Ook belangrijk voor effectieve toegang tot de procedure is de verplichting voor lidstaten om onderdanen van derde landen of staatlozen die in accommodaties voor bewaring worden vastgehouden of aanwezig zijn aan grensdoorlaatposten, te informeren over de mogelijkheid om een verzoek om internationale bescherming in te dienen wanneer er aanwijzingen zijn dat die personen dat wellicht willen doen. Voorts bieden de lidstaten in accommodaties voor bewaring en aan grensdoorlaatposten tolkdiensten aan, voor zover dat nodig is om de toegang tot de procedure inzake internationale bescherming te vergemakkelijken.

Behandelingsprocedure

Het standpunt van de Raad voorziet erin dat de procedures voor het behandelen van een verzoek om internationale bescherming binnen zes maanden na de indiening van het verzoek afgerond moeten zijn. Bij complexe kwesties, een groot aantal verzoekers tegelijk of vertraging doordat de verzoeker niet meewerkt, kunnen de lidstaten deze termijn met ten hoogste 9 maanden verlengen. Ten slotte wordt uitzonderlijk, in naar behoren gerechtvaardigde gevallen, een extra verlenging met ten hoogste 3 maanden toegestaan wanneer dit noodzakelijk is met het oog op een behoorlijke en volledige behandeling.

Wanneer door een onzekere situatie in het land van herkomst die naar verwachting tijdelijk is, redelijkerwijs niet kan worden verwacht dat de beslissingsautoriteit een beslissing neemt binnen die termijnen, kunnen de lidstaten het afronden van de procedure uitstellen. In dat geval moeten de lidstaten de situatie in dat land om de zes maanden opnieuw bezien, de verzoeker binnen een redelijke termijn in kennis stellen van de redenen van het uitstel en de Commissie binnen een redelijke termijn ervan in kennis stellen dat de procedures voor dat land worden uitgesteld. In elk geval moeten de lidstaten de procedure na ten hoogste 21 maanden na de indiening van het verzoek afronden.

In het standpunt van de Raad wordt ook een onderscheid ingevoerd tussen voorrangsprocedures en versnelde procedures. De laatste impliceren kortere proceduretermijnen dan bij de gewone procedures, terwijl voorrangsprocedures louter inhouden dat het verzoek vóór andere verzoeken wordt behandeld. De lidstaten moeten redelijke termijnen voor versnelde procedures vaststellen, maar moeten deze kunnen overschrijden met het oog op een behoorlijke en volledige behandeling.

Conform het streven naar meer geharmoniseerde asielprocedures kunnen versnelde behandelingsprocedures en grensprocedures slechts worden toegepast op specifieke gronden, die ertoe strekken volgens die procedures alleen verzoeken te behandelen die wellicht ongegrond zijn, of die aanleiding geven tot ernstige bezorgdheid over de nationale veiligheid of de openbare orde.

Informatie in geval van afwijkingen

Ingeval een lidstaat als gevolg van het feit dat een groot aantal personen tegelijk een verzoek indient, afwijkt van de termijnen voor registratie van het verzoek en voor afronding van de behandeling van het verzoek, of andere autoriteiten dan de beslissingsautoriteit toestaat asielzoekers een onderhoud af te nemen, moet hij de Commissie daarvan in kennis stellen. Deze informatie moet worden verstrekt zodra de redenen voor het toepassen van deze uitzonderlijke maatregelen niet langer bestaan, en dit ten minste eenmaal per jaar.

Verslag over en opname van het persoonlijke onderhoud

Het standpunt van de Raad bevat een uitgebreide reeks voorschriften voor de verslaglegging over en de opname van asielinterviews. Als onderdeel van haar verslag over de toepassing van de herschikking van de richtlijn in de lidstaten zal de Commissie met name verslag uitbrengen over de toepassing van deze voorschriften en de verschillende instrumenten die worden gebruikt voor de verslaglegging over het persoonlijke onderhoud.

Het standpunt van de Raad voorziet erin dat de lidstaten uitvoerig en feitelijk verslag moeten doen met vermelding van alle essentiële elementen dan wel een schriftelijke weergave moeten opstellen. Voorts kunnen zij voorzien in een geluidsopname of een audiovisuele opname. De lidstaten moeten er ook voor zorgen dat de verzoeker volledig wordt geïnformeerd over de inhoud van het verslag of over de essentiële elementen van de schriftelijke weergave.

Voorts specificeert het standpunt van de Raad onder welke voorwaarden de verzoeker opmerkingen kan maken en/of opheldering kan verschaffen met betrekking tot het verslag of de schriftelijke weergave en kan bevestigen dat de inhoud van het verslag of de schriftelijke weergave een correcte afspiegeling is van het onderhoud.

Ten slotte worden in het standpunt van de Raad de regels bepaald voor toegang van de verzoeker en zijn juridisch adviseur of raadsman tot het verslag, de schriftelijke weergave of de opname.

Juridische informatie en rechtsbijstand en vertegenwoordiging

Het standpunt van de Raad voorziet erin dat de lidstaten ervoor moeten zorgen dat verzoekers, op verzoek en onder bepaalde voorwaarden, kosteloos juridische en procedurele informatie krijgen in procedures in eerste aanleg. Dit omvat ten minste inlichtingen over de procedure die zijn toegesneden op de bijzondere omstandigheden van de verzoeker. Voorts moeten de lidstaten in het geval van een negatieve beslissing in eerste aanleg de verzoekers, op verzoek, informatie verstrekken teneinde de redenen voor die beslissing toe te lichten en uit te leggen hoe de beslissing kan worden aangevochten. Tevens kunnen de lidstaten erin voorzien dat deze juridische en procedurele informatie wordt verstrekt via niet-gouvernementele organisaties, beroepsbeoefenaars van overheidsdiensten of gespecialiseerde overheidsdiensten.

Daarnaast moeten de lidstaten ervoor zorgen dat, onder bepaalde voorwaarden en in volledige overeenstemming met de andere asielinstrumenten, op verzoek kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging in beroepsprocedures wordt verleend. Deze rechtsbijstand moet ten minste het opstellen van de vereiste procedurestukken omvatten alsook de deelname, namens de verzoeker, aan een zitting van een rechterlijke instantie van eerste aanleg. Niettegenstaande deze verplichte voorschriften voor beroepsprocedures kunnen de lidstaten besluiten te voorzien in kosteloze rechtsbijstand en/of vertegenwoordiging in procedures in eerste aanleg.

Verzoekers die bijzondere procedurele waarborgen behoeven

Het standpunt van de Raad strekt ertoe verzoekers die bijzondere procedurele waarborgen behoeven, de mogelijkheid te bieden de rechten uit hoofde van deze richtlijn te genieten en te voldoen aan de verplichtingen van deze richtlijn zolang de asielprocedure loopt. Daartoe moeten de lidstaten binnen een redelijke termijn na de indiening van het verzoek beoordelen of de verzoeker bijzondere procedurele waarborgen behoeft. Teneinde onnodige administratieve lasten te vermijden wordt gespecificeerd dat die beoordeling kan worden opgenomen in de bestaande nationale procedures en/of in de beoordeling met het oog op bijzondere opvangbehoeften en dat ze niet de vorm van een administratieve procedure hoeft aan te nemen.

Verzoekers waarvan is geconstateerd dat zij bijzondere procedurele waarborgen behoeven, moeten passende steun krijgen. Indien deze passende steun niet kan worden verleend in het kader van versnelde procedures of grensprocedures, in het bijzonder indien lidstaten van oordeel zijn dat een verzoeker bijzondere procedurele waarborgen behoeft ten gevolge van foltering, verkrachting of andere ernstige vormen van psychisch, fysiek of seksueel geweld, mogen de lidstaten dergelijke procedures niet of niet langer toepassen.

Indien de lidstaten bijzondere procedurele behoeften constateren die van een zodanige aard zijn dat zij een beletsel voor de toepassing van versnelde procedures en grensprocedures kunnen vormen, impliceert dit dat de verzoeker ook aanvullende waarborgen moet krijgen in het geval dat zijn beroep niet automatisch een schorsende werking heeft. Die waarborgen zijn dezelfde als die voor personen die aan grensprocedures onderworpen zijn.

Minderjarigen

Het standpunt van de Raad voorziet in specifieke garanties voor minderjarigen en niet-begeleide minderjarigen, waarbij mogelijk misbruik wordt vermeden. Het licht de voorwaarden toe die gelden voor minderjarigen die zelf een verzoek wensen in te dienen. Voorts wordt erin gespecificeerd dat een onderhoud met een minderjarige op een kindvriendelijke manier moet worden afgenomen.

Wat niet-begeleide minderjarigen betreft, bevat het standpunt van de Raad een reeks waarborgen met betrekking tot de vertegenwoordiger. De lidstaten moeten niet-begeleide minderjarigen eveneens kosteloos juridische en procedurele informatie aanbieden voor de procedures voor de intrekking van de internationale bescherming. Op die manier krijgen niet-begeleide minderjarigen en hun vertegenwoordiger een vorm van juridische steun in alle procedures van de richtlijn (eerste aanleg, beroep en intrekking).

Wanneer de lidstaten in de loop van de asielprocedure constateren dat een persoon een niet-begeleide minderjarige is, kunnen zij bepaalde procedures voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming slechts onder specifieke omstandigheden toepassen:

de lidstaten kunnen versnelde procedures alleen toepassen, of blijven toepassen, indien de verzoeker uit een veilig land van herkomst afkomstig is, een volgend verzoek heeft gedaan dat niet onontvankelijk is, of om redenen van nationale veiligheid of openbare orde.

Onder dezelfde drie voorwaarden kunnen de lidstaten grensprocedures toepassen of blijven toepassen. Voorts kunnen zij grensprocedures toepassen onder drie aanvullende voorwaarden:

indien er redelijke gronden zijn om aan te nemen dat de niet-begeleide minderjarige verzoeker uit een veilig derde land komt;

indien de niet-begeleide minderjarige verzoeker de autoriteiten heeft misleid door valse documenten te verstrekken;

indien de niet-begeleide minderjarige verzoeker te kwader trouw een identiteits- of reisdocument dat ertoe kon bijdragen dat zijn identiteit of nationaliteit werd vastgesteld, heeft vernietigd of zich daarvan heeft ontdaan.

De lidstaten kunnen de laatste twee omstandigheden alleen inroepen in specifieke gevallen waarin er ernstige gronden zijn om aan te nemen dat de verzoeker probeert relevante elementen te verbergen die wellicht tot een negatieve beslissing zouden leiden en op voorwaarde dat de verzoeker ten volle de gelegenheid heeft gekregen om, rekening houdend met de bijzondere procedurele behoeften van niet-begeleide minderjarigen, aan te tonen dat hij geldige redenen had voor zijn acties, onder meer door zijn vertegenwoordiger te raadplegen.

Omdat grensprocedures altijd een vorm van bewaring inhouden, kunnen zij niet systematisch in een van deze zes omstandigheden worden gebruikt. Met het oog op naleving van de richtlijn opvangvoorzieningen kunnen niet-begeleide minderjarigen slechts in uitzonderlijke omstandigheden, die met inachtneming van het belang van het kind moeten worden beoordeeld, in bewaring worden gehouden.

De lidstaten kunnen het verzoek van een niet-begeleide minderjarige niet-ontvankelijk verklaren ingeval de niet-begeleide minderjarige uit een veilig derde land komt dat geen lidstaat is, voor zover dit in het belang van de minderjarige is. De lidstaten kunnen het verzoek van een niet-begeleide minderjarige niet-ontvankelijk verklaren op de gronden die in het kader van de normale regels van toepassing zijn.

De lidstaten kunnen besluiten een niet-begeleide minderjarige verzoeker geen kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging aan te bieden, indien het hoger beroep volgens de rechterlijke instantie of een andere bevoegde autoriteit geen reële kans van slagen heeft, maar alleen voor zover de vertegenwoordiger van de minderjarige over juridische kwalificaties beschikt.

Ten slotte moeten de lidstaten aan niet-begeleide minderjarigen ten minste dezelfde aanvullende waarborgen bieden als aan personen die aan grensprocedures zijn onderworpen, in gevallen waarin hun beroep tegen een negatieve beslissing niet automatisch een schorsende werking heeft.

Genderbewuste asielprocedures

In het standpunt van de Raad wordt gesteld dat in asielprocedures rekening moet worden gehouden met genderkwesties. Daarom moeten de lidstaten er voor zover mogelijk voor zorgen dat de persoon die het persoonlijke onderhoud afneemt en de tolk van hetzelfde geslacht zijn als de verzoeker, indien de betrokken verzoeker daarom verzoekt. De lidstaten hoeven er evenwel niet in te voorzien dat de persoon die het persoonlijk onderhoud afneemt of de tolk van hetzelfde geslacht zijn indien de beslissingsautoriteit redenen heeft om aan te nemen dat het verzoek gebaseerd is op gronden die geen verband houden met moeilijkheden van de verzoeker om de gronden voor zijn verzoek uitvoerig uiteen te zetten.

Bovendien moet, onverminderd fouilleringen die om veiligheidsredenen plaatsvinden, een fouillering van de verzoeker bij de toepassing van deze richtlijn worden verricht door een persoon van hetzelfde geslacht, met volledige eerbiediging van de beginselen van menselijke waardigheid en lichamelijke en geestelijke integriteit.

Volgende verzoeken

Het standpunt van de Raad verduidelijkt de procedureregels voor volgende verzoeken. In tegenstelling tot de verscheidenheid aan procedurele regelingen voor de verzoeken die mogelijk zijn in het kader van Richtlijn 2005/85/EG bepaalt het standpunt van de Raad dat een volgend verzoek als niet-ontvankelijk wordt beschouwd wanneer na een voorafgaand onderzoek geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen of door de verzoeker zijn voorgelegd die de kans dat hij internationale bescherming behoeft, aanzienlijk groter maken.

Verzoekers die een volgend verzoek indienen met als enige bedoeling hun verwijdering van het grondgebied van de lidstaat uit te stellen, zetten de nationale asielstelsels onder buitensporige druk. Daarom moeten er effectieve regels voor volgende verzoeken komen. Deze regels moeten de lidstaten in staat stellen een onderscheid te maken tussen, enerzijds, personen die een volgend verzoek indienen omdat de behoefte aan bescherming ter plekke is ontstaan na hun eerder verzoek, of om andere wettige redenen en, anderzijds, personen die slechts een volgend verzoek indienen om hun verwijdering van het grondgebied uit te stellen. In dit verband zij opgemerkt dat de lidstaten te allen tijde gebonden blijven door het beginsel van „non-refoulement”, hetgeen betekent dat een persoon niet mag worden teruggestuurd naar een land waar hij in gevaar kan zijn.

Tegen deze achtergrond mogen de lidstaten in twee gevallen een uitzondering maken op het gewoonlijk toepasselijke recht om op het grondgebied te blijven: ten eerste, wanneer een persoon een eerste volgende verzoek - dat niet-ontvankelijk wordt geacht - heeft ingediend, louter teneinde de uitvoering van een beslissing die tot zijn spoedige verwijdering van het grondgebied van die lidstaat zou leiden, uit te stellen of te verijdelen, en ten tweede, wanneer een persoon in dezelfde lidstaat een ander verzoek om internationale bescherming indient na een definitieve beslissing om een eerste volgend verzoek als niet-ontvankelijk te beschouwen of na een definitieve beslissing om dat verzoek als ongegrond af te wijzen.

Impliciete intrekking van een verzoek/impliciet afzien van een verzoek

Het standpunt van de Raad bepaalt dat de lidstaten onder bepaalde voorwaarden kunnen aannemen dat een verzoeker zijn verzoek om internationale bescherming impliciet heeft ingetrokken of er impliciet van heeft afgezien. De lidstaten kunnen daarvan uitgaan in twee gevallen, met name: ten eerste, wanneer is vastgesteld dat de verzoeker heeft nagelaten te antwoorden op verzoeken informatie te verstrekken die van wezenlijk belang is voor zijn verzoek, dan wel dat hij niet is verschenen voor een persoonlijk onderhoud, tenzij hij binnen een redelijke termijn aantoont dat zulks te wijten was aan omstandigheden waarop hij geen invloed heeft; en ten tweede, wanneer de verzoeker is verdwenen, of wanneer is vastgesteld dat hij de plaats waar hij verbleef of werd vastgehouden, zonder toestemming heeft verlaten zonder binnen een redelijke termijn contact met de bevoegde autoriteit op te nemen, dan wel wanneer hij niet binnen een redelijke termijn heeft voldaan aan zijn meldingsplicht of aan andere verplichtingen tot kennisgeving, tenzij hij aantoont dat zulks te wijten was aan omstandigheden waarop hij geen invloed heeft.

Tegen die achtergrond voorziet het standpunt van de Raad in een reeks voorschriften voor het hervatten van de behandeling van een verzoek dat impliciet is ingetrokken of waarvan impliciet is afgezien. Indien de persoon zich binnen een periode van ten minste 9 maanden opnieuw bij de autoriteiten meldt, mogen de lidstaten het opnieuw in behandeling genomen verzoek of het nieuwe verzoek niet als een volgend verzoek behandelen. Ingeval de persoon zich echter opnieuw meldt na 9 maanden, mogen de lidstaten de regeling inzake volgende verzoeken wel toepassen. Dit betekent dat het verzoek als niet-ontvankelijk kan worden beschouwd, indien er sedert de beslissing tot onderbreking geen belangrijke nieuwe elementen aan de orde zijn gekomen of zijn voorgelegd. Voorts kunnen de lidstaten bepalen dat een onderbroken verzoek slechts één keer opnieuw kan worden behandeld.

Daadwerkelijk rechtsmiddel

Het standpunt van de Raad bevat een reeks voorschriften betreffende het recht om op het grondgebied te blijven in afwachting van een beroepsprocedure die erop gericht is het recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel volledig te waarborgen, waarbij wordt onderkend dat er behoefte is aan effectieve en efficiënte asielstelsels die misbruik kunnen voorkomen. Tegen die achtergrond moeten de lidstaten in de regel verzoekers toestaan om op het grondgebied te blijven tot de termijn waarbinnen zij hun recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel moeten uitoefenen, verstreken is of, wanneer dat recht binnen de termijn werd uitgeoefend, in afwachting van de uitkomst van het rechtsmiddel.

In een beperkt aantal gevallen kan een lidstaat er evenwel in voorzien dat die automatisch schorsende werking niet van toepassing is. In die gevallen moeten de lidstaten erin voorzien dat een rechterlijke instantie bevoegd is om, op verzoek van de verzoeker of ambtshalve, uitspraak te doen over de vraag of de verzoeker op het grondgebied mag blijven. Die gevallen betreffen beslissingen:

om een verzoek als kennelijk ongegrond of als ongegrond na onderzoek in een versnelde procedure te beschouwen, behalve wanneer die beslissingen gebaseerd zijn op het feit dat de verzoeker het grondgebied van de lidstaat onrechtmatig is binnengekomen of zijn verblijf op onrechtmatige wijze heeft verlengd en zich, gezien de omstandigheden van zijn binnenkomst, zonder gegronde reden niet zo snel mogelijk bij de autoriteiten heeft aangemeld en/of een asielverzoek heeft ingediend;

om een verzoek als niet-ontvankelijk te beschouwen omdat een andere lidstaat internationale bescherming heeft toegekend, een land dat geen lidstaat is voor de verzoeker als eerste land van asiel wordt beschouwd of het verzoek een volgend verzoek is en er geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen of door de verzoeker werden voorgelegd in verband met de behandeling van de vraag of hij internationale bescherming behoeft;

om hervatting van de onderbroken zaak van de verzoeker af te wijzen;

om het verzoek niet of niet volledig in behandeling te nemen omdat het begrip „Europees veilig derde land” van toepassing is.

In grensprocedures kan de niet-automatische schorsende werking alleen worden toegepast mits, ten eerste, de verzoeker over de nodige tolkdiensten en rechtsbijstand beschikt, en minstens een week de tijd heeft om het verzoek op te stellen en aan de rechterlijke instantie de argumenten voor te leggen om hem, in afwachting van de uitkomst van het rechtsmiddel, het recht te verlenen om op het grondgebied te blijven, en, ten tweede, mits in het kader van de behandeling van het verzoek om op het grondgebied te blijven, de rechterlijke instantie de feitelijke en juridische aspecten van de negatieve beslissing van de beslissingautoriteit behandelt.

Wanneer de niet-automatisch schorsende werking wordt toegepast, wordt de verzoeker toegestaan op het grondgebied te blijven in afwachting van de uitkomst van de procedure voor het bepalen of de verzoeker op het grondgebied mag blijven. Voorts geldt in alle gevallen het beginsel van non-refoulement.

Veilige derde landen

Het standpunt van de Raad laat de lidstaten toe de begrippen „veilig land van herkomst”, „veilig derde land” en „Europees veilig derde land” toe te passen, waarbij wordt erkend dat er in de toekomst mogelijk verdere harmonisatie nodig zal zijn. Daartoe moeten de lidstaten onder meer rekening houden met de richtsnoeren en operationele handleidingen die door het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken en de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor Vluchtelingen zijn opgesteld en geregeld de situatie in die derde landen evalueren. Voorts wordt onderstreept dat het belangrijk is informatie uit relevante bronnen uit te wisselen en de toepassing door de lidstaten van de begrippen inzake veilige derde landen samen met de lidstaten geregeld te evalueren, met deelname van het Parlement.

Het standpunt van de Raad licht de voorwaarden toe voor de toepassing van die begrippen in die zin dat erin wordt bepaald dat de lidstaten de verzoekers in staat moeten stellen de toepassing van het begrip „Europees veilig derde lande” aan te vechten op grond van het feit dat het land niet veilig is in hun specifieke omstandigheden.

Andere belangrijke vraagstukken

Andere belangrijke vraagstukken in het standpunt van de Raad in eerste lezing waarover de Raad en het Europees Parlement een compromis hebben bereikt, betreffen het volgende:

Uitlevering

Een lidstaat kan een uitzondering maken op het recht van een persoon die om internationale bescherming verzoekt om op het grondgebied te blijven tot er een beslissing in eerste aanleg is over zijn verzoek, wanneer de lidstaat die persoon zal overdragen of uitleveren, naargelang van het geval, hetzij aan een andere lidstaat uit hoofde van de verplichtingen in verband met een Europees aanhoudingbevel of anderszins, hetzij aan een derde land of internationale strafhoven of tribunalen. Een lidstaat kan een verzoeker alleen uitleveren aan een derde land wanneer de bevoegde autoriteiten zich ervan hebben vergewist dat een uitleveringsbesluit niet zal leiden tot direct of indirect refoulement in strijd met de internationale verplichtingen van de lidstaat.

Beslissingsautoriteit en andere bevoegde autoriteiten

De lidstaten kunnen erin voorzien dat een andere autoriteit dan de beslissingsautoriteit verantwoordelijk is voor de behandeling van gevallen overeenkomstig de Dublinverordening of voor het verlenen of het weigeren van de toegang, in het kader van een grensprocedure, onder de in dat kader bepaalde voorwaarden en op grond van het met redenen omkleed advies van de beslissingsautoriteit.

Medisch onderzoek

Het standpunt van de Raad bevat voorschriften voor medische onderzoeken om ervoor te zorgen dat aanwijzingen die het gevolg kunnen zijn van vroegere vervolging of ernstige schade, in de beoordeling van het verzoek om internationale bescherming worden opgenomen. In die voorschriften is onder andere bepaald wanneer medische onderzoeken uit openbare middelen moeten worden betaald en wanneer zij ten laste van de verzoeker komen.

Overwegingen in verband met de nationale veiligheid

In beroep moeten de lidstaten, wanneer overwegingen van nationale veiligheid aan de orde zijn en om ervoor te zorgen dat iedereen met gelijke wapens strijdt, de rechterlijke instanties toegang verschaffen tot informatie of bronnen waarvan de vertrouwelijkheid om redenen van nationale veiligheid is vereist, en in de nationale wetgeving procedures vaststellen die het recht op verdediging van de verzoeker eerbiedigen.

IV.

CONCLUSIE

Het standpunt van de Raad in eerste lezing vormt een volledige weergave van het compromis dat is bereikt tijdens de onderhandelingen tussen de Raad en het Europees Parlement, welke door de Commissie werden gefaciliteerd. Dit compromis is bevestigd middels een brief van de voorzitter van Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken (LIBE) van het Europees Parlement aan de voorzitter van het Comité van permanente vertegenwoordigers (8223/13). In die brief laat de LIBE-voorzitter weten dat hij de leden van zijn commissie en vervolgens de plenaire vergadering zal aanbevelen het standpunt van de Raad in eerste lezing zonder amendementen aan te nemen tijdens de tweede lezing door het Europees Parlement, na bijwerking door de juristen-vertalers van beide instellingen. Door de richtlijn asielprocedures te wijzigen, staat de Europese Unie een belangrijke stap dichter bij de invoering van een gemeenschappelijk Europees asielstelsel.


(1)  Advies van het EESC over „minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de verlening of intrekking van internationale bescherming (herschikking)”, PB C 18 van 19.1.2011, blz. 85.

(2)  Richtlijn 2005/85/EG van de Raad betreffende minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus (PB L 326 van 1.12.2005, blz. 13).


Top