This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document C:2013:108:FULL
Official Journal of the European Union, C 108, 13 April 2013
Publicatieblad van de Europese Unie, C 108, 13 april 2013
Publicatieblad van de Europese Unie, C 108, 13 april 2013
ISSN 1977-0995 doi:10.3000/19770995.C_2013.108.nld |
||
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 108 |
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Mededelingen en bekendmakingen |
56e jaargang |
Nummer |
Inhoud |
Bladzijde |
|
IV Informatie |
|
|
INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE |
|
|
Hof van Justitie van de Europese Unie |
|
2013/C 108/01 |
||
NL |
|
IV Informatie
INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE
Hof van Justitie van de Europese Unie
13.4.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 108/1 |
2013/C 108/01
Laatste publicatie van het Hof van Justitie van de Europese Unie in het Publicatieblad van de Europese Unie
Historisch overzicht van de vroegere publicaties
Deze teksten zijn beschikbaar in:
EUR-Lex: http://eur-lex.europa.eu
V Adviezen
GERECHTELIJKE PROCEDURES
Hof van Justitie
13.4.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 108/2 |
Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 7 februari 2013 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour de cassation — Frankrijk) — Refcomp SpA/Axa Corporate Solutions Assurance SA, Axa France IARD, Emerson Network, Climaveneta SpA
(Zaak C-543/10) (1)
(Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken - Rechterlijke bevoegdheid in burgerlijke en handelszaken - Verordening (EG) nr. 44/2001 - Uitlegging van artikel 23 - Forumkeuzebeding in overeenkomst tussen fabrikant en oorspronkelijke verkrijger van een zaak - Overeenkomst in keten van overeenkomsten tot eigendomsoverdracht - Tegenwerpbaarheid van beding aan latere verkrijger van zaak)
2013/C 108/02
Procestaal: Frans
Verwijzende rechter
Cour de cassation
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Refcomp SpA
Verwerende partijen: Axa Corporate Solutions Assurance SA, Axa France IARD, Emerson Network, Climaveneta SpA
Voorwerp
Verzoek om een prejudiciële beslissing — Cour de cassation — Uitlegging van artikel 5, lid 1, en artikel 23 van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 2001, L 12, blz. 1) — Bijzondere bevoegdheid ten aanzien van verbintenissen uit overeenkomst — Geschil tussen de latere verkrijger van een zaak en de fabrikant daarvan — Gelding van het forumkeuzebeding binnen een communautaire keten van overeenkomsten
Dictum
Artikel 23 van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, moet aldus worden uitgelegd dat een forumkeuzebeding dat in de overeenkomst tussen de fabrikant van een zaak en de verkrijger ervan is opgenomen, niet kan worden tegengeworpen aan een derde die de zaak na een reeks opeenvolgende overeenkomsten tot eigendomsoverdracht tussen in verschillende lidstaten gevestigde partijen heeft verkregen en de fabrikant in rechte tot vergoeding van schade wil aanspreken, tenzij wordt aangetoond dat deze derde daadwerkelijk met het beding heeft ingestemd conform de in dat artikel geformuleerde voorwaarden.
13.4.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 108/2 |
Arrest van het Hof (Negende kamer) van 7 februari 2013 — Europese Commissie/Koninkrijk België
(Zaak C-122/11) (1)
(Niet-nakoming - Verordening (EG) nr. 883/2004 - Coördinatie van socialezekerheidsstelsels - Nationale regeling die indexering belet, voor periode voorafgaand aan 1 augustus 2004, van pensioenen van staatsburgers van lidstaat die geen wederkerigheidsovereenkomst heeft gesloten, of van staatsburgers die niet voldoen aan voorwaarde van verblijf in Europese Unie - Verblijf in derde staat - Schending van verbod van discriminatie op grond van nationaliteit - Niet-ontvankelijkheid)
2013/C 108/03
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: V. Kreuschitz en G. Rozet, gemachtigden)
Verwerende partij: Koninkrijk België (vertegenwoordigers: L. Van den Broeck en C. Pochet, gemachtigden)
Interveniënte aan de zijde van verzoekende partij: Helleense Republiek (vertegenwoordiger: E.-M. Mamouna, gemachtigde)
Voorwerp
Niet-nakoming — Schending van de artikelen 4 en 7 van verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PB L 166, blz. 1, rectificatie PB L 200, blz. 1) en van de artikelen 18 en 45 WVEU — Nationale regeling die de indexering belet, voor de periode voorafgaand aan 1 augustus 2004, van de pensioenen van staatsburgers van een lidstaat die geen wederkerigheidsovereenkomst heeft gesloten, of van staatsburgers die niet voldoen aan de voorwaarde van verblijf in de Europese Unie — Verblijf in een derde staat — Schending van het verbod van discriminatie op grond van nationaliteit — Ontbreken van rechtvaardiging
Dictum
1) |
Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard. |
2) |
De Europese Commissie wordt verwezen in de kosten. |
3) |
De Helleense Republiek draagt haar eigen kosten. |
13.4.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 108/3 |
Arrest van het Hof (Derde kamer) van 7 februari 2013 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Augstākās tiesas Senāts — Letland) — Gunārs Pusts/Lauku atbalsta dienests
(Zaak C-454/11) (1)
(Landbouw - EOGFL - Verordeningen (EG) nrs. 1257/1999 en 817/2004 - Steun voor plattelandsontwikkeling - Terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen - Nationale wettelijke regeling die steun voor milieumaatregelen in landbouw slechts toekent indien jaarlijks van bepaalde documenten vergezelde aanvraag wordt ingediend - Begunstigde die heeft voldaan aan zijn verplichtingen inzake exploitatie van betrokken oppervlakte, maar geen aanvraag heeft ingediend overeenkomstig die wettelijke regeling - Intrekking van steun, zonder dat begunstigde wordt gehoord, wanneer deze niet voldoet aan bepalingen betreffende indiening van steunaanvraag voor milieumaatregelen in landbouw)
2013/C 108/04
Procestaal: Lets
Verwijzende rechter
Augstākās tiesas Senāts
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Gunārs Pusts
Verwerende partij: Lauku atbalsta dienests
Voorwerp
Verzoek om een prejudiciële beslissing — Augstākās tiesas Senāts — Uitlegging van verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad van 17 mei 1999 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) en tot wijziging en [intrekking] van een aantal verordeningen (PB L 160, blz. 80) en van verordening (EG) nr. 817/2004 van de Commissie van 29 april 2004 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van verordening (EG) nr. 1257/1999 (PB L 153, blz. 30) — Steun voor milieumaatregelen in de landbouw en oppervlaktesteun — Terugvordering van het onverschuldigd betaalde — Nationale wettelijke regeling die oppervlaktesteun slechts toekent indien jaarlijks een aanvraag, vergezeld van bepaalde documenten, wordt ingediend — Begunstigde die heeft voldaan aan zijn verplichtingen inzake de exploitatie van de betrokken oppervlakte, maar die onvolledige aanvragen heeft ingediend — Intrekking van de steun, zonder dat de begunstigde wordt gehoord, wanneer deze niet voldoet aan de bepalingen betreffende de indiening van een aanvraag
Dictum
Verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad van 17 mei 1999 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) en tot wijziging en [intrekking] van een aantal verordeningen, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1783/2003 van de Raad van 29 september 2003, verordening (EG) nr. 817/2004 van de Commissie van 29 april 2004 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van verordening nr. 1257/1999, en verordening (EG) nr. 796/2004 van de Commissie van 21 april 2004 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem waarin is voorzien bij verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen een nationale wettelijke regeling volgens welke degene die steun heeft ontvangen voor de verbintenissen op het gebied van milieumaatregelen in de landbouw die hij voor verschillende jaren is aangegaan, alle steun die hij voor de voorgaande jaren reeds heeft ontvangen moet terugbetalen omdat hij heeft nagelaten om jaarlijks overeenkomstig de toepasselijke nationale bepalingen een aanvraag in te dienen, ook al verklaart hij dat hij steeds aan zijn verplichtingen inzake de exploitatie van de betrokken oppervlakten is blijven voldoen en dat de bevoegde administratie hem niet heeft gehoord, maar de betrokken oppervlakten niet meer kunnen worden gecontroleerd aangezien het betrokken jaar reeds voorbij is.
13.4.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 108/3 |
Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 7 februari 2013 — Europese Commissie/Helleense Republiek
(Zaak C-517/11) (1)
(Niet-nakoming - Richtlijn 92/43/EEG - Instandhouding van natuurlijke habitats - Artikel 6, lid 2 - Verslechtering van de kwaliteit en vervuiling van het meer Koroneia - Bescherming - Ontoereikendheid van genomen maatregelen - Richtlijn 91/271/EEG - Behandeling van stedelijk afvalwater - Artikelen 3 en 4, leden 1 en 3 - Stedelijke agglomeratie Langadas - Systeem voor de opvang en behandeling van stedelijk afvalwater - „Geen”)
2013/C 108/05
Procestaal: Grieks
Partijen
Verzoekende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: M. Patakia, S. Petrova, B. D. Simon en L. Banciella, gemachtigden)
Verwerende partij: Helleense Republiek (vertegenwoordiger: E. Skandalou, gemachtigde)
Voorwerp
Niet-nakoming — Schending van artikel 6, lid 2, van richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206, blz. 7) — Schending van de artikelen 3 en 4, leden 1 en 3, van richtlijn 91/271/EEG van de Raad van 21 mei 1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater (PB L 135, blz. 40) — Verzuim om de maatregelen te nemen die noodzakelijk waren ter voorkoming van de verslechtering van de kwaliteit en de vervuiling van het meer Koroneia (prefectuur van Salonicco) — Verzuim om een systeem voor de opvang en de behandeling van stedelijk afvalwater voor de stedelijke agglomeratie Langada op te zetten
Dictum
1) |
Door niet de maatregelen vast te stellen die noodzakelijk waren om de verslechtering te voorkomen van de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van de soorten waarvoor speciale beschermingszone (SBZ) 1220009 is aangewezen en door niet een systeem voor de opvang en de behandeling van stedelijk afvalwater voor de stedelijke agglomeratie Langada op te zetten, is de Helleense Republiek de verplichtingen niet nagekomen die op haar rusten krachtens respectievelijk artikel 6, lid 2, van richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna, juncto artikel 7 van die richtlijn, en de artikelen 3 en 4, leden 1 en 3, van richtlijn 91/271/EEG van de Raad van 21 mei 1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater. |
2) |
De Helleense Republiek wordt verwezen in de kosten. |
13.4.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 108/4 |
Beschikking van het Hof (Vijfde kamer) van 8 november 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Krajský súd v Prešove — Slowakije) — SKP k.s./Kveta Polhošová
(Zaak C-433/11) (1)
(Prejudiciële verwijzing - Onvoldoende precisering van feitelijke en juridische context van hoofdgeding - Vragen gesteld in context waarin nuttig antwoord is uitgesloten - Geen nadere motivering van noodzaak van antwoord op prejudiciële vragen - Kennelijke niet-ontvankelijkheid)
2013/C 108/06
Procestaal: Slowaaks
Verwijzende rechter
Krajský súd v Prešove
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: SKP k.s.
Verwerende partij: Kveta Polhošová
Voorwerp
Verzoek om een prejudiciële beslissing — Krajský súd v Prešove — Uitlegging van de artikelen 5 tot en met 9 van richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van richtlijn 84/450/EEG van de Raad, richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en van verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad („richtlijn oneerlijke handelspraktijken”) (PB L 149, blz. 22), van de artikelen 6, lid 1, en 7, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (PB L 95, blz. 29), en van artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie — Begrip oneerlijke handelspraktijk — Met een consument gesloten overeenkomst voor de verkoop op afbetaling van een goed die een oneerlijk beding bevat — Overdracht door de onderneming van de uit de overeenkomst resulterende schuldvordering aan een in staat van faillissement verkerende onderneming, waardoor de consument die in het gelijk wordt gesteld, in de onmogelijkheid komt te verkeren om de proceskosten terug te vorderen
Dictum
Het door de Krajský súd v Prešove (Slowakije) bij beschikking van 10 augustus 2011 ingediende verzoek om een prejudiciële beslissing is kennelijk niet-ontvankelijk.
13.4.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 108/4 |
Beschikking van het Hof van 13 december 2012 — Alliance One International Inc./Europese Commissie
(Zaak C-593/11 P) (1)
(Hogere voorziening - Mededinging - Mededingingsregeling - Italiaanse markt voor aankoop en eerste bewerking van ruwe tabak - Prijsvaststelling en marktverdeling - Toerekenbaarheid van inbreukmakend gedrag van dochterondernemingen aan hun moedermaatschappij - Vermoeden van onschuld - Rechten van verdediging - Motiveringsplicht)
2013/C 108/07
Procestaal: Engels
Partijen
Rekwirante: Alliance One International Inc. (vertegenwoordiger: G. Mastrantonio, advocaat)
Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordiger: E. Gippini Fournier, gemachtigde)
Voorwerp
Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht (Derde kamer) van 9 september 2011, Alliance One International/Europese Commissie (T-25/06), waarbij het Gerecht heeft verworpen een beroep strekkende tot gedeeltelijke nietigverklaring van beschikking 2006/901/EG van de Commissie van 20 oktober 2005 in een procedure op grond van artikel 81, lid 1, van het EG-Verdrag (Zaak nr. COMP/C.38.281/B.2 — Ruwe tabak Italië) [Kennisgeving geschied onder nummer C(2005) 4012] (PB L 353, blz. 45), betreffende een mededingingsregeling tot vaststelling van de aan producenten en andere tussenpersonen betaalde prijzen en tot verdeling van de leveranciers op de Italiaanse markt van ruwe tabak alsook strekkende tot vermindering van de aan verzoekster opgelegde boete
Dictum
1) |
De hogere voorziening wordt afgewezen. |
2) |
Alliance One International Inc. wordt verwezen in de kosten. |
13.4.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 108/5 |
Beschikking van het Hof (Zesde kamer) van 21 november 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Juridiction de Proximité de Chartres — Frankrijk) — Hervé Fontaine/Mutuelle Générale de l'Éducation Nationale
(Zaak C-603/11) (1)
(Mededinging - Artikelen 101 VWEU en 102 VWEU - Aanvullende ziektekostenverzekering - Conventies van mutualiteiten met artsen naar hun keuze - Verschil in behandeling - Kennelijke niet-ontvankelijkheid)
2013/C 108/08
Procestaal: Frans
Verwijzende rechter
Juridiction de Proximité de Chartres
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Hervé Fontaine
Verwerende partij: Mutuelle Générale de l'Éducation Nationale
Voorwerp
Verzoek om een prejudiciële beslissing — Juridiction de Proximité de Chartres — Uitlegging van artikelen 101 VWEU en 102 VWEU — Mededinging — Nationale regeling die aanvullende ziektekostenverzekeraars verbiedt hun uitkeringen te moduleren op basis van de leveringsvoorwaarden van de diensten — Verbod op conventies van mutualiteiten met artsen naar hun keuze — Verschil in behandeling tussen de ondernemingen en voorzorgsinstellingen die aan de code des assurances zijn onderworpen enerzijds en die welke aan de code de sécurité sociale zijn onderworpen anderzijds — Beperkingen
Dictum
Het door de juge de proximité de Chartres bij beslissing van 17 november 2011 ingediende verzoek om een prejudiciële beslissing is kennelijk niet-ontvankelijk.
13.4.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 108/5 |
Beschikking van het Hof (Negende kamer) van 27 november 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Înalta Curte de Casație și Justiție — Roemenië) — SC „AUGUSTUS” Iași SRL/Agenția de Plăți pentru Dezvoltare Rurală și Pescuit
(Zaak C-627/11) (1)
(Prejudiciële verwijzing - Kennelijke niet-ontvankelijkheid)
2013/C 108/09
Procestaal: Roemeens
Verwijzende rechter
Înalta Curte de Casație și Justiție
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: SC „AUGUSTUS” Iași SRL
Verwerende partij: Agenția de Plăți pentru Dezvoltare Rurală și Pescuit
Voorwerp
Verzoek om een prejudiciële beslissing — Înalta Curte de Casație și Justiție — Uitlegging van verordening (EG) nr. 1268/1999 van de Raad van 21 juni 1999 inzake steunverlening door de Gemeenschap voor pretoetredingsmaatregelen op het gebied van landbouw en plattelandsontwikkeling in de kandidaat-lidstaten in Midden- en Oost-Europa gedurende de pretoetredingsperiode (PB L 161, blz. 87) en van verordening (EG) nr. 1260/1999 van de Raad van 21 juni 1999 houdende algemene bepalingen inzake de Structuurfondsen (PB L 161, blz. 1) — Intrekking en terugvordering, bij onregelmatigheden, van de communautaire financiële bijstand die uit hoofde van het SAPARD-programma is verleend — Subsidiabiliteit van de uitgaven — Geval van overmacht — Rechtvaardiging — Begrippen „economische efficiëntie” en „rentabiliteit”
Dictum
Het door Înalta Curte de Casație și Justiție — Secția de contencios administrativ și fiscal (Roemenië) bij beslissing van 3 november 2011 ingediende verzoek om een prejudiciële beslissing is kennelijk niet-ontvankelijk.
13.4.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 108/6 |
Beschikking van het Hof van 29 november 2012 — Dimos Peramatos/Europese Commissie
(Zaak C-647/11 P) (1)
(Hogere voorziening - Financiële bijstand toegekend aan project op milieugebied - „LIFE” - Beschikking waarbij uitgekeerd bedrag gedeeltelijk wordt teruggevorderd - Vaststelling van verbintenissen van begunstigde - Gewettigd vertrouwen - Motiveringsplicht - Onjuiste rechtsopvattingen)
2013/C 108/10
Procestaal: Grieks
Partijen
Rekwirante: Dimos Peramatos (vertegenwoordiger: G. Gerapetritis, dikigoros)
Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: M. Condou-Durande en A.-M. Rouchaud-Joët, gemachtigden, bijgestaan door A. Somou, dikigoros)
Voorwerp
Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht (Eerste kamer) van 12 oktober 2011, Dimos Peramatos/Commissie (T-312/07), houdende verwerping van een beroep tot nietigverklaring van de beschikking van de Commissie van 7 december 2005, waarvan door een deurwaarder op 17 mei 2007 kennis is gegeven aan rekwirante en waarbij de terugvordering wordt gelast van de bedragen die zijn uitgekeerd ter uitvoering van beschikking C71997/29 def. van de Commissie van 17 juli 1997 betreffende een project in het kader van een herbebossingsprogramma of, subsidiair, tot wijziging van de bestreden beschikking
Dictum
1) |
De hogere voorziening wordt afgewezen. |
2) |
Dimos Peramatos wordt verwezen in de kosten. |
13.4.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 108/6 |
Beschikking van het Hof (Tiende kamer) van 10 januari 2013 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Augstākās tiesas Senāts — Letland) — Ilgvars Brunovskis/Lauku atbalsta dienests
(Zaak C-650/11) (1)
(Gemeenschappelijk landbouwbeleid - Verordening (EG) nr. 1782/2003 - Tenuitvoerlegging van steunregelingen in nieuwe lidstaten - Aanvullende nationale rechtstreekse betalingen - Toepassingsvoorwaarden - Verordening (EG) nr. 1973/2004 - Niet-toepasselijkheid)
2013/C 108/11
Procestaal: Lets
Verwijzende rechter
Augstākās tiesas Senāts
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Ilgvars Brunovskis
Verwerende partij: Lauku atbalsta dienests
Voorwerp
Verzoek om een prejudiciële beslissing — Augstākā tiesas Senāts — Uitlegging van artikel 125, lid 1, van verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers en houdende wijziging van de verordeningen (EEG) nr. 2019/93, (EG) nr. 1452/2001, (EG) nr. 1453/2001, (EG) nr. 1454/2001, (EG) nr. 1868/94, (EG) nr. 1251/1999, (EG) nr. 1254/1999, (EG) nr. 1673/2000, (EEG) nr. 2358/71 en (EG) nr. 2529/2001 (PB L 270, blz. 1), en van artikel 102, lid 2, van verordening (EG) nr. 1973/2004 van de Commissie van 29 oktober 2004 houdende uitvoeringsbepalingen van verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad met betrekking tot de bij de titels IV en IV bis van die verordening ingestelde steunregelingen en het gebruik van braakgelegde grond voor de productie van grondstoffen (PB L 345, blz. 1) — Zoogkoeienpremie — Nationale wettelijke regeling op grond waarvan de premie per volledig kalenderjaar slechts wordt toegekend voor zoogkoeien en vaarzen die uiterlijk op 1 juli van het betrokken kalenderjaar zijn geregistreerd als subsidiabel vee — Vraag, of bij de berekening van de premie rekening moet worden gehouden met alle in de loop van het betrokken kalenderjaar bestaande zoogkoeien
Dictum
Het recht van de Unie en met name artikel 143 quater van verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers en houdende wijziging van de verordeningen (EEG) nr. 2019/93, (EG) nr. 1452/2001, (EG) nr. 1453/2001, (EG) nr. 1454/2001, (EG) nr. 1868/94, (EG) nr. 1251/1999, (EG) nr. 1254/1999, (EG) nr. 1673/2000, (EEG) nr. 2358/71 en (EG) nr. 2529/2001, zoals gewijzigd bij besluit 2004/281/EG van de Raad van 22 maart 2004, moeten aldus worden uitgelegd dat zij niet in de weg staan aan een nationale regeling als die in het hoofdgeding, die bepaalde aanvullende nationale rechtstreekse betalingen in verband met de aanwezigheid van zoogkoeien in een beslag regelt en als voorwaarde voor de toekenning ervan stelt dat vóór 1 juli van het betrokken jaar een verklaring wordt afgelegd, waarbij dat de dieren die pas na die datum zoogkoe zijn geworden niet in aanmerking mogen worden genomen.
13.4.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 108/7 |
Beschikking van het Hof van 6 december 2012 — GS Gesellschaft für Umwelt- und Energie-Serviceleistungen mbH/Europees Parlement, Raad van de Europese Unie
(Zaak C-682/11 P) (1)
(Hogere voorziening - Verordening (EU) nr. 1210/2010 - Echtheidscontrole van euromunten - Behandeling van euromunten die ongeschikt zijn voor circulatie - Artikel 8, lid 2 - Bevoegdheid van lidstaten om vergoeding van voor circulatie ongeschikte euromunten te weigeren - Beroep tot nietigverklaring - Ontvankelijkheid - Rechtstreeks geraakte persoon)
2013/C 108/12
Procestaal: Duits
Partijen
Rekwirante: GS Gesellschaft für Umwelt- und Energie-Serviceleistungen mbH (vertegenwoordiger: J. Schmidt, Rechtsanwalt)
Andere partijen in de procedure: Europees Parlement (vertegenwoordigers: U. Rösslein en A. Neergaard, gemachtigden), Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: J. Monteiro en M. Simm, gemachtigden)
Voorwerp
Hogere voorziening tegen de beschikking van het Gerecht (Zesde kamer) van 12 oktober 2011, GS/Parlement en Raad (T-149/11), waarbij het Gerecht rekwirantes beroep tot nietigverklaring van artikel 8, lid 2, tweede volzin, van verordening (EU) nr. 1210/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 2010 betreffende de echtheidscontrole van euromunten en de behandeling van euromunten die ongeschikt zijn voor circulatie (PB L 339, blz. 1), heeft verworpen — Handelingen die natuurlijke personen en rechtspersonen rechtstreeks en individueel raken — Voorwaarde van rechtstreekse geraaktheid
Dictum
1) |
De hogere voorziening wordt afgewezen. |
2) |
GS Gesellschaft für Umwelt- und Energie-Serviceleistungen mbH wordt verwezen in de kosten. |
13.4.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 108/7 |
Beschikking van het Hof (Tiende kamer) van 17 januari 2013 — Abbott Laboratories/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)
(Zaak C-21/12 P) (1)
(Hogere voorziening - Gemeenschapsmerk - Woordteken „RESTORE” - Weigering van inschrijving - Absolute weigeringsgronden - Beschrijvend karakter - Geen onderscheidend vermogen - Recht om te worden gehoord - Verordening (EG) nr. 207/2009 - Artikelen 7, lid 1, sub b en c, en 75, tweede volzin - Gelijke behandeling)
2013/C 108/13
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Abbott Laboratories (vertegenwoordiger: R. Niebel, Rechtsanwalt)
Andere partij in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: D. Walicka, gemachtigde)
Voorwerp
Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht (Zesde kamer) van 15 november 2011, Abbott Laboratories/BHIM (T-363/10), waarbij het Gerecht heeft verworpen het beroep van rekwirante tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 9 juni 2010 (zaak R 1560/2009-1) betreffende een aanvraag voor inschrijving van het woordteken RESTORE als gemeenschapsmerk — Schending van artikel 7, lid 1, sub b en c, en van artikel 75 van verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (PB L 78, blz. 1) — Onderscheidend vermogen van het woordteken RESTORE
Dictum
1) |
De hogere voorziening wordt afgewezen. |
2) |
Abbott Laboratories wordt verwezen in de kosten. |
13.4.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 108/8 |
Beschikking van het Hof (Zesde kamer) van 21 februari 2013 — Saupiquet SAS/Europese Commissie
(Zaak C-37/12 P) (1)
(Hogere voorziening - Gemeenschappelijk douanetarief - Tariefcontingenten - Sluiting van douanekantoren op zondag - Schending van het beginsel van gelijke behandeling - Toerekenbaarheid)
2013/C 108/14
Procestaal: Frans
Partijen
Rekwirante: Saupiquet SAS (vertegenwoordiger: R. Ledru, advocaat)
Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: B.-R. Killmann en L. Keppenne, gemachtigden)
Voorwerp
Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht (Vijfde kamer) van 24 november 2011, Saupiquet/Commissie (T-131/10), waarbij het Gerecht een verzoek tot nietigverklaring van beschikking C(2009) 10005 def. van de Commissie van 16 december 2009 houdende vaststelling dat de terugbetaling aan rekwirante van de invoerrechten op tonijnconserven uit Thailand niet gerechtvaardigd is, heeft verworpen — Sluiting van de douanekantoren in bepaalde lidstaten op zondag — Schending van het beginsel van gelijke behandeling — Onjuiste uitlegging
Dictum
1) |
De hogere voorziening wordt afgewezen. |
2) |
Saupiquet SAS wordt verwezen in de kosten. |
13.4.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 108/8 |
Beschikking van het Hof van 29 november 2012 — Václav Hrbek/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), Blacks Outdoor Retail Ltd, voorheen The Outdoor Group Ltd
(Zaak C-42/12 P) (1)
(Hogere voorziening - Gemeenschapsmerk - Verordening (EG) nr. 207/2009 - Artikel 8, lid 1, sub b - Absolute weigeringsgrond - Gevaar voor verwarring - Beeldmerk - Oppositie door houder van ouder merk - Kennelijk niet-ontvankelijke en kennelijk ongegronde hogere voorziening)
2013/C 108/15
Procestaal: Engels
Partijen
Rekwirant: Václav Hrbek (vertegenwoordiger: M. Sabatier, advocaat)
Andere partijen in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: A. Folliard-Monguiral, gemachtigde), Blacks Outdoor Retail Ltd, voorheen The Outdoor Group Ltd (vertegenwoordiger: M. S. Malynicz, Barrister)
Voorwerp
Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht (Zesde kamer) van 15 november 2011, Hrbek/BHIM — Outdoor Group (Alpine Pro Sportswear & Equipement) (T-434/10), Václav Hrbek/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM), waarbij het Gerecht heeft verworpen het beroep door de aanvrager van het beeldmerk bevattende de woordelementen „ALPINE PRO SPORTSWEAR & EQUIPMENT” voor waren van de klassen 18, 24, 25 en 28 ingesteld en strekkende tot vernietiging van beslissing R 1441/2009-2 van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) van 8 juli 2010, houdende verwerping van het beroep tegen de gedeeltelijke weigering van de oppositieafdeling om dit merk in te schrijven in het kader van de oppositie die door de houder van het gemeenschapsbeeldmerk bevattende het woordelement „alpine” voor waren van de klassen 18 en 25 is ingesteld — Uitlegging en toepassing van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009 — Gevaar voor verwarring
Dictum
1) |
De hogere voorziening wordt afgewezen. |
2) |
Václav Hrbek wordt verwezen in de kosten. |
13.4.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 108/8 |
Beschikking van het Hof (Achtste kamer) van 7 februari 2013 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Audiencia Provincial de Burgos — Spanje) — La Retoucherie de Manuela S. L./La Retoucherie de Burgos S. C.
(Zaak C-117/12) (1)
(Artikel 99 van Reglement voor de procesvoering - Mededinging - Overeenkomsten tussen ondernemingen - Artikel 81 EG - Vrijstelling voor groepen verticale overeenkomsten - Verordening (EG) nr. 2790/1999 - Artikel 5, sub b - Niet-concurrentiebeding dat voor afnemer geldt na einde franchiseovereenkomst - Lokaliteiten en terreinen waar afnemer gedurende contractperiode werkzaam was)
2013/C 108/16
Procestaal: Spaans
Verwijzende rechter
Audiencia Provincial de Burgos
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: La Retoucherie de Manuela S. L.
Verwerende partij: La Retoucherie de Burgos S. C.
Voorwerp
Verzoek om een prejudiciële beslissing — Audiencia Provincial de Burgos — Uitlegging van artikel 5, sub b, van verordening (EG) nr. 2790/1999 van de Commissie van 22 december 1999 betreffende de toepassing van artikel 81, lid 3, van het Verdrag op groepen verticale overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen (PB L 336, blz. 21) — Groepsvrijstelling — Niet-vrijgestelde inbreuken op de mededinging — Voorwaarden waaraan de afnemer na het einde van een franchiseovereenkomst moet voldoen — Begrip „lokaliteiten en terreinen waar de afnemer gedurende de contractperiode werkzaam was”
Dictum
Artikel 5, sub b, van verordening (EG) nr. 2790/1999 van de Commissie van 22 december 1999 betreffende de toepassing van artikel 81, lid 3, [EG] op groepen verticale overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen moet aldus worden uitgelegd dat het zinsdeel „lokaliteiten en terreinen waar de afnemer gedurende de contractperiode werkzaam was” uitsluitend betrekking heeft op de plaatsen waar de contractuele goederen of diensten te koop worden aangeboden en niet op het gehele gebied waar deze goederen of diensten krachtens een franchiseovereenkomst kunnen worden verkocht.
13.4.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 108/9 |
Beschikking van het Hof van 24 januari 2013 — Enviro Tech Europe Ltd/Europese Commissie, Enviro Tech International Inc
(Zaak C-118/12 P) (1)
(Hogere voorziening - Richtlijnen 67/548/EEG en 2004/73/EG - Indeling, verpakking en kenmerken van gevaarlijke stoffen - Indeling van n-propylbromide)
2013/C 108/17
Procestaal: Engels
Partijen
Rekwirante: Enviro Tech Europe Ltd (vertegenwoordigers: C. Mereu en K. Van Maldegem, advocaten)
Andere partijen in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: P. Oliver en E. Manhaeve, gemachtigden), Enviro Tech International Inc.
Voorwerp
Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht (Eerste kamer) van 16 december 2011 in zaak T-291/04, Enviro Tech Europe Ltd en Enviro Tech International, Inc./Europese Commissie, waarbij het Gerecht heeft verworpen een beroep strekkende tot gedeeltelijke nietigverklaring van richtlijn 2004/73/EG van de Commissie van 29 april 2004 tot negenentwintigste aanpassing aan de vooruitgang van de techniek van richtlijn 67/548/EEG van de Raad betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen (PB L 152, blz. 1), voor zover n-propylbromide daarbij is ingedeeld als „licht ontvlambare” stof enerzijds, en tot vergoeding van de schade die verzoeksters beweren te hebben geleden anderzijds — Procesbelang — Niet individueel geraakt
Dictum
1) |
De hogere voorziening wordt afgewezen. |
2) |
Enviro Tech Europe Ltd wordt verwezen in de kosten. |
13.4.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 108/9 |
Beschikking van het Hof van 15 november 2012 — Neubrandenburger Wohnungsgesellschaft mbH/Europese Commissie, Bavaria Immobilien Beteiligungsgesellschaft mbH & Co. Objekte Neubrandenburg KG, Bavaria Immobilien Trading GmbH & Co. Immobilien Leasing Objekt Neubrandenburg KG
(Zaak C-145/12 P) (1)
(Hogere voorziening - Staatssteun - Procesbelang - Inleiding van de formele onderzoeksprocedure - Afdoening zonder beslissing)
2013/C 108/18
Procestaal: Duits
Partijen
Rekwirante: Neubrandenburger Wohnungsgesellschaft mbH (vertegenwoordigers: M. Núñez Müller en J. Dammann de Chapto, Rechtsanwälte)
Andere partijen in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: B. Martenczuk en T. Maxian Rusche, gemachtigden), Bavaria Immobilien Beteiligungsgesellschaft mbH & Co. Objekte Neubrandenburg KG, Bavaria Immobilien Trading GmbH & Co. Immobilien Leasing Objekt Neubrandenburg KG (vertegenwoordiger: C. von Donat, Rechtsanwalt)
Voorwerp
Hogere voorziening tegen de beschikking van het Gerecht (Vijfde kamer) van 9 januari 2012, Neubrandenburger Wohnungsgesellschaft/Commissie (T-407/09), waarmee het Gerecht niet-ontvankelijk heeft verklaard het beroep van rekwirante strekkende, enerzijds, tot nietigverklaring van de vermeende beschikking van de Commissie, die in een brief van 29 juli 2009 is vervat waarin wordt verklaard dat bepaalde door verzoekster gesloten overeenkomsten betreffende de verkoop van woningen in het kader van de privatisering van publieke woningen in Neubrandenburg niet binnen de werkingssfeer van artikel 87, lid 1, EG vallen, en, anderzijds, tot vaststelling van het nalaten van de Commissie, in de zin van artikel 232 EG, voor zover de Commissie geen standpunt zou hebben ingenomen over de genoemde overeenkomsten op basis van artikel 4 van verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel [88 EG] (PB L 83, blz. 1) — Schending van de artikelen 263, vierde alinea, en 265 VWEU, alsook van het recht op een doeltreffende voorziening in rechte — Onvoldoende motivering van de beschikking van het Gerecht
Dictum
1) |
Op de hogere voorziening behoeft niet te worden beslist. |
2) |
Neubrandenburger Wohnungsgesellschaft mbH, de Europese Commissie, Bavaria Immobilien Beteiligungsgesellschaft mbH & Co. Objekte Neubrandenburg KG en Bavaria Immobilien Trading GmbH & Co. Immobilien Leasing Objekt Neubrandenburg KG zullen elk hun eigen kosten in verband met de onderhavige hogere voorziening dragen. |
13.4.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 108/10 |
Beschikking van het Hof (Negende kamer) van 21 februari 2013 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Rechtbank van eerste aanleg te Brussel — België) — Isera & Scaldis Sugar NV, Philippe Bedoret and Co BVBA, Jean Rigot, Mathieu Vrancken/Belgisch Interventie- en Restitutiebureau (BIRB)
(Zaak C-154/12) (1)
(Artikel 99 van Reglement voor de procedure - Landbouw - Gemeenschappelijke ordening der markten - Suiker - Verordening (EG) nr. 318/2006 - Artikel 16 - Verordening (EG) nr. 1234/2007 - Artikel 51 - Oplegging van productieheffing - Geldigheid - Ontbreken van rechtsgrondslag - Ontbreken van duidelijke en ondubbelzinnige motivering - Schending van discriminatieverbod - Schending van evenredigheidsbeginsel)
2013/C 108/19
Procestaal: Frans
Verwijzende rechter
Rechtbank van eerste aanleg te Brussel
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partijen: Isera & Scaldis Sugar NV, Philippe Bedoret and Co BVBA, Jean Rigot, Mathieu Vrancken
Verwerende partij: Belgisch Interventie- en Restitutiebureau (BIRB)
Andere partijen in de procedure: Joseph Cockx e.a.
Voorwerp
Verzoek om een prejudiciële beslissing — Rechtbank van eerste aanleg te Brussel — Geldigheid van artikel 16 van verordening (EG) nr. 318/2006 van de Raad van 20 februari 2006 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker (PB L 58, blz. 1) — Uitlegging van de artikelen 37, lid 2, EG en 253 EG — Oplegging van een productieheffing in de suikerbietensector — Ontbreken van een rechtsgrondslag — Ontbreken van een duidelijke en ondubbelzinnige motivering — Discriminatie ten aanzien van andere bedrijfstakken en andere agrarische en niet-agrarische sectoren — Schending van het evenredigheidsbeginsel
Dictum
Bij onderzoek van de prejudiciële vraag is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid kunnen aantasten van artikel 16 van verordening (EG) nr. 318/2006 van de Raad van 20 februari 2006 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker, en van artikel 51 van verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („Integrale-GMO-verordening”).
13.4.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 108/10 |
Beschikking van het Hof van 17 januari 2013 — Verenigde Douaneagenten BV/Europese Commissie
(Zaak C-173/12 P) (1)
(Hogere voorziening - Artikel 220, lid 2, douanewetboek - Navordering van invoerrechten - Onjuiste weergave van feiten - Invoer van ruwe rietsuiker)
2013/C 108/20
Procestaal: Nederlands
Partijen
Rekwirante: Verenigde Douaneagenten BV (vertegenwoordiger: S. Moolenaar, advocaat)
Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: B. Burggraaf en L. Keppenne, gemachtigden)
Voorwerp
Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 10 februari 2012, Verenigde Douaneagenten/Commissie (T-32/11), houdende gedeeltelijke verwerping door het Gerecht van het beroep tot nietigverklaring van het besluit van de Commissie C(2010) 6754 def. van 1 oktober 2010 waarbij ter zake van een specifiek geval boeking achteraf van de rechten van invoer gerechtvaardigd wordt geacht en kwijtschelding van die rechten niet gerechtvaardigd wordt geacht (REC 02/09)
Dictum
1) |
De hogere voorziening wordt afgewezen |
2) |
Verenigde Douaneagenten BV wordt verwezen in de kosten. |
13.4.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 108/11 |
Beschikking van het Hof (Zesde kamer) van 21 februari 2013 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Juzgado de lo Social de Benidorm — Spanje) — Concepción Maestre García/Centros Comerciales Carrefour SA
(Zaak C-194/12) (1)
(Artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering - Richtlijn 2003/88/EG - Organisatie van arbeidstijd - Recht op jaarlijkse vakantie met behoud van loon - Samenvallen van door onderneming vastgestelde jaarlijkse vakantie met ziekteverlof - Recht om jaarlijkse vakantie in andere periode op te nemen - Financiële vergoeding voor niet-genoten jaarlijkse vakantie)
2013/C 108/21
Procestaal: Spaans
Verwijzende rechter
Juzgado de lo Social de Benidorm
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Concepción Maestre García
Verwerende partij: Centros Comerciales Carrefour SA
Voorwerp
Verzoek om een prejudiciële beslissing — Juzgado de lo Social de Benidorm — Uitlegging van artikel 7, lid 1, van richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd (PB L 299, blz. 9) — Recht op jaarlijkse vakantie met behoud van loon — Werknemer met ziekteverlof in de door de onderneming vastgestelde periode van jaarlijkse vakantie — Recht van de werknemer om in een andere periode vakantie op te nemen
Dictum
1) |
Artikel 7, lid 1, van richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een uitlegging van de nationale regeling volgens welke een werknemer die met ziekteverlof is tijdens de jaarlijkse vakantieperiode die eenzijdig is vastgesteld in de vakantieplanning van het bedrijf waar hij werkt, na zijn ziekteverlof zijn jaarlijkse vakantie om redenen die verband houden met de productie of organisatie van het bedrijf, niet mag opnemen in een andere periode dan die welke aanvankelijk is vastgesteld, in voorkomend geval buiten de overeenkomstige referentieperiode. |
2) |
Artikel 7 van richtlijn 2003/88 moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een uitlegging van de nationale regeling volgens welke tijdens de duur van de arbeidsovereenkomst de jaarlijkse vakantie die de werknemer wegens arbeidsongeschiktheid niet heeft kunnen opnemen, door een financiële vergoeding kan worden vervangen. |
13.4.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 108/11 |
Hogere voorziening ingesteld op 7 juni 2012 door Petrus Kerstens tegen de beschikking van het Gerecht (Kamer voor hogere voorzieningen) van 23 maart 2012 in zaak T-498/09 P-DEP, Petrus Kerstens/Europese Commissie
(Zaak C-304/12 P)
2013/C 108/22
Procestaal: Frans
Partijen
Rekwirant: Petrus Kerstens (vertegenwoordiger: C. Mourato, advocaat)
Andere partij in de procedure: Europese Commissie
Bij beschikking van 7 februari 2013 heeft het Hof (Zevende kamer) de hogere voorziening afgewezen en Kerstens verwezen in zijn eigen kosten.
13.4.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 108/12 |
Beschikking van het Hof (Zesde kamer) van 21 februari 2013 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Arbeidsrechtbank te Hoei — België) — Agim Ajdini/Belgische Staat
(Zaak C-312/12) (1)
(Reglement voor de procesvoering - Artikelen 53, lid 2, 93, sub a, en 99 - Prejudiciële verwijzing - Onderzoek van overeenstemming van nationaal voorschrift met zowel Unierecht als nationale grondwet - Nationale regeling die voorziet in voorrang van incidentele procedure voor grondwettigheidstoetsing - Handvest van de grondrechten van de Europese Unie - Geen tenuitvoerlegging van Unierecht - Kennelijke onbevoegdheid van Hof)
2013/C 108/23
Procestaal: Frans
Verwijzende rechter
Arbeidsrechtbank te Hoei
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Agim Ajdini
Verwerende partij: Belgische Staat
Voorwerp
Verzoek om een prejudiciële beslissing — Arbeidsrechtbank te Hoei — Uitlegging van de artikelen 20, 21 en 26 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en artikel 234 EG — Grondrechten — Beginsel van non-discriminatie — Servisch staatsburger met een handicap — Toelaatbaarheid van een nationale regeling waarbij het voordeel van een tegemoetkoming aan personen met een handicap aan bepaalde personen wordt geweigerd op grond van hun nationaliteit — Staatsburger van een derde staat die officieel kandidaat is voor toetreding tot de Europese Unie — Mogelijkheid voor een verwijzende rechter om het Hof van Justitie om een prejudiciële beslissing te verzoeken — Toelaatbaarheid van een nationale regeling die de nationale rechter verplicht vooraf het Grondwettelijk Hof om een prejudiciële beslissing te verzoeken
Dictum
Het Hof van Justitie van de Europese Unie is kennelijk onbevoegd om te antwoorden op de vragen die door de Arbeidsrechtbank te Hoei (België) zijn gesteld.
13.4.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 108/12 |
Beschikking van het Hof (Negende kamer) van 15 november 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Curtea de Apel Brașov — Roemenië) — Corpul Național al Polițiștilor — Biroul Executiv Central, die verzoekers Chițea Constantin en anderen vertegenwoordigt/Ministerul Administrației și Internelor, Inspectoratul General al Poliției Române, Inspectoratul de Poliție al Județului Brașov
(Zaak C-369/12) (1)
(Prejudiciële verwijzing - Handvest van de grondrechten van de Europese Unie - Geldigheid van nationale regeling waarbij salarisverminderingen worden vastgesteld voor verscheidene categorieën overheidsambtenaren - Geen uitvoering van Unierecht - Kennelijke onbevoegdheid van Hof)
2013/C 108/24
Procestaal: Roemeens
Verwijzende rechter
Curtea de Apel Brașov
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Corpul Național al Polițiștilor — Biroul Executiv Central
Verwerende partijen: Ministerul Administrației și Internelor, Inspectoratul General al Poliției Române, Inspectoratul de Poliție al Județului Brașov
Voorwerp
Verzoek om een prejudiciële beslissing — Curtea de Apel Brașov — Uitlegging van de artikelen 17, lid 1, 20, 21, lid 1, en 51, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie — Toelaatbaarheid van een nationale regeling waarbij salarisverminderingen worden vastgesteld voor verscheidene categorieën overheidsambtenaren — Schending van het gelijkheids- en het non-discriminatiebeginsel en van het recht op eigendom
Dictum
Het Hof van Justitie van de Europese Unie is kennelijk onbevoegd om uitspraak te doen over het verzoek van de Curtea de Apel Brașov (Roemenië) van 27 juni 2012 om een prejudiciële beslissing.
13.4.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 108/13 |
Beroep ingesteld op 19 oktober 2012 — Christophe Gassiat/Ordre des avocats de Paris
(Zaak C-467/12)
2013/C 108/25
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Christophe Gassiat
Verwerende partij: Ordre des avocats de Paris
Bij beschikking van 21 februari 2013 heeft het Hof (Zevende kamer) zich kennelijk onbevoegd verklaard om uitspraak te doen op het onderhavige beroep; bijgevolg wordt het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Het Hof heeft Christophe Gassiat verwezen in zijn eigen kosten.
13.4.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 108/13 |
Beschikking van het Hof (Tiende kamer) van 7 februari 2013 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale di Tivoli — Italië) — Antonella Pedone/N
(Zaak C-498/12) (1)
(Prejudiciële verwijzing - Handvest van de grondrechten van de Europese Unie - Noodzaak van aanknoping aan recht van de Unie - Kennelijke onbevoegdheid van Hof)
2013/C 108/26
Procestaal: Italiaans
Verwijzende rechter
Tribunale di Tivoli
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Antonella Pedone
Verwerende partij: N
Voorwerp
Verzoek om een prejudiciële beslissing — Tribunale di Tivoli — Uitlegging van artikel 47, lid 3, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, gelezen in samenhang met artikel 6 VEU en artikel 52, lid 3, van het Handvest van de grondrechten — Rechtsbijstand — Nationale regeling die bepaalt dat het honorarium van de advocaat wordt gehalveerd wanneer de cliënt rechtsbijstand geniet
Dictum
Het Hof van Justitie van de Europese Unie is kennelijk onbevoegd om te antwoorden op de vragen gesteld door het Tribunale di Tivoli (Italië).
13.4.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 108/13 |
Beschikking van het Hof (Tiende kamer) van 7 februari 2013 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale di Tivoli — Italië) — Elisabetta Gentile/Ufficio Finanziario della Direzione Ufficio Territoriale di Tivoli e.a.
(Zaak C-499/12) (1)
(Prejudiciële verwijzing - Handvest van de grondrechten van de Europese Unie - Noodzaak van aanknoping aan recht van de Unie - Kennelijke onbevoegdheid van Hof)
2013/C 108/27
Procestaal: Italiaans
Verwijzende rechter
Tribunale di Tivoli
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Elisabetta Gentile
Verwerende partijen: Ufficio Finanziario della Direzione Ufficio Territoriale di Tivoli, Fabrizio Penna, Gianfranco Di Nicola
Voorwerp
Verzoek om een prejudiciële beslissing — Tribunale di Tivoli — Uitlegging van artikel 47, lid 3, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, gelezen in samenhang met artikel 6 VEU en artikel 52, lid 3, van het Handvest van de grondrechten — Rechtsbijstand — Nationale regeling die bepaalt dat het honorarium van de advocaat wordt gehalveerd wanneer de cliënt rechtsbijstand geniet
Dictum
Het Hof van Justitie van de Europese Unie is kennelijk onbevoegd om te antwoorden op de vragen gesteld door het Tribunale di Tivoli (Italië).
13.4.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 108/14 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Franstalige Gewestelijke Raad van de Orde der Dierenartsen (België) op 28 juni 2012 — tuchtprocedure tegen Jean Devillers
(Zaak C-318/12)
2013/C 108/28
Procestaal: Frans
Verwijzende rechter
Franstalige Gewestelijke Raad van de Orde der Dierenartsen
Partijen in het hoofdgeding
Jean Devillers
Het verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Franstalige Gewestelijke Raad van de Orde der Dierenartsen (België) bij beslissing van 12 mei 2012 (zaak C-318/12), is kennelijk niet-ontvankelijk.
13.4.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 108/14 |
Hogere voorziening ingesteld op 4 januari 2013 door het IDT Biologika GmbH tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 25 oktober 2012 in zaak T-503/10, IDT Biologika GmbH/Europese Commissie
(Zaak C-6/13 P)
2013/C 108/29
Procestaal: Duits
Partijen
Rekwirante: IDT Biologika GmbH (vertegenwoordigers: R. Gross en T. Kroupa, Rechtsanwälte)
Andere partij in de procedure: Europese Commissie
Conclusies
— |
het arrest van het Gerecht van 25 oktober 2012, dat rekwirante per fax is betekend op 26 oktober 2012, te vernietigen; |
— |
de beslissing van de delegatie van de Europese Unie in de Republiek Servië van 1 september 2010 tot afwijzing van de door IDT Biologica GmbH ingediende offerte in het kader van perceel nr. 1 van de aanbesteding met referentie EuropeAid/129809/C/SUP/RS voor de levering van een vaccin tegen hondsdolheid aan het begunstigde ministerie van Landbouw, Bosbouw en Waterbeheer van de Republiek Servië en tot gunning van de betreffende opdracht aan een samenwerkingsverband van verscheidene ondernemingen onder leiding van „Bioveta a.s.”, nietig te verklaren; |
— |
verweerster te verwijzen in de kosten van het geding. |
Middelen en voornaamste argumenten
In de bestreden beslissing heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door het verzoek van rekwirante af te wijzen.
De door verweerster, de Europese Commissie, te nemen discretionaire beslissing in het kader van de litigieuze aanbestedingsprocedure is vanuit feitelijk en vakinhoudelijk oogpunt onjuist genomen.
In het bijzonder heeft het Gerecht ten onrechte aangenomen dat Bioveta a.s., in het kader van de litigieuze aanbestedingsprocedure, de veiligheid van de aangeboden producten kon bewijzen aan de hand van nationale toelatingen en dat afzonderlijke proeven welke aantonen dat het aangeboden product non-virulent is voor mens en primaten niet vereist waren.
Bovendien heeft Bioveta a.s. niet aangetoond dat hun vaccin niet op een origineel, maar op een gemodificeerde virusstam SAD-Bern is gebaseerd.
13.4.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 108/14 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Landgericht Frankfurt am Main (Duitsland) op 14 januari 2013 — Jürgen Langenbächer e.a./Condor Flugdienst GmbH
(Zaak C-16/13)
2013/C 108/30
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Landgericht Frankfurt am Main
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partijen: Jürgen Langenbächer, Janet Langenbächer, Jaqueline Langenbächer
Verwerende partij: Condor Flugdienst GmbH
De zaak werd bij beschikking van het Hof van 30 januari 2013 uit het register van het Hof geschrapt.
13.4.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 108/15 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Juzgado Contencioso-Administrativo de Barcelona (Spanje) op 21 januari 2013 — France Telecom España, SA/Diputación de Barcelona
(Zaak C-25/13)
2013/C 108/31
Procestaal: Spaans
Verwijzende rechter
Juzgado Contencioso-Administrativo número 17 de Barcelona
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: France Telecom España, SA
Verwerende partij: Diputación de Barcelona
Prejudiciële vragen
1) |
Geldt de beperking van de toepasselijkheid van de vergoedingen van artikel 13 van de (Machtigings)richtlijn (1) tot uitsluitend de exploitanten van telecommunicatienetwerken, zoals het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft uitgemaakt in zijn arrest van 12 juli 2012 (2), ook voor alle andere vergoedingen of tegenprestaties die rechthebbenden van openbare of particuliere eigendommen ontvangen als tegenprestatie voor de installatie van faciliteiten van die telecommunicatienetwerken op hun terrein of eigendom? |
2) |
Moeten deze vergoedingen en de personen die deze verschuldigd zijn, worden bepaald volgens het nationale recht van de lidstaat? |
(1) Richtlijn 2002/20/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 betreffende de machtiging voor elektronischecommunicatienetwerken en diensten (Machtigingsrichtlijn)
(2) Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 12 juli 2012 in de gevoegde zaken C-55/11, C-57/11 en C-58/11, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie.
13.4.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 108/15 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Administrativen sad Sofia-grad (Bulgarije) op 21 januari 2013 — Global Trans Lodzhistik ООD/Nachalnik na Mitnitsa Stolichna
(Zaak C-29/13)
2013/C 108/32
Procestaal: Bulgaars
Verwijzende rechter
Administrativen sad Sofia-grad
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Global Trans Lodzhistik ООD
Verwerende partij: Nachalnik na Mitnitsa Stolichna
Prejudiciële vragen
1) |
Staat artikel 243, lid 1, van verordening (EEG) nr. 2913/92 (1) van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek, wanneer het wordt uitgelegd in samenhang met artikel 245 van deze verordening en de beginselen van het recht op verdediging en het kracht van gewijsde, een nationale regeling zoals die van de artikelen 220 en 211a van de Zakon za mitnitsite (Bulgaarse douanewet) toe, op basis waarvan beroep kan worden ingesteld tegen meer dan een beslissing van een douaneautoriteit waarbij een extra douaneschuld wordt vastgesteld om deze later in te vorderen, ook wanneer in de omstandigheden van het hoofdgeding een definitieve beslissing in de zin van artikel 181 bis, lid 2, van verordening (EEG) nr. 2454/93 (2) van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van verordening nr. 2913/92, zou kunnen worden genomen om deze douaneschuld vast te stellen? |
2) |
Moet artikel 243, lid 2, van verordening nr. 2913/92 over het recht om beroep in te stellen aldus worden uitgelegd dat het niet bepaalt dat een definitieve beslissing in de zin van artikel 181 bis, lid 2, van verordening nr. 2454/93 eerst administratief moet worden bestreden alvorens beroep in rechte kan worden ingesteld? |
3) |
Moet artikel 181 bis, lid 2, van verordening nr. 2454/93 in de omstandigheden van het hoofdgeding aldus worden uitgelegd dat wanneer de in deze bepaling neergelegde procedure niet is gevolgd wat het recht om te worden gehoord en het recht om bezwaar te maken betreft, de beslissing van de douaneautoriteit die in strijd met deze voorschriften is genomen, geen definitieve beslissing in de zin van deze bepaling is, maar slechts een onderdeel van de procedure aan het einde waarvan de definitieve beslissing wordt vastgesteld? Indien dat niet het geval is, moet deze bepaling in de omstandigheden van het hoofdgeding aldus worden uitgelegd dat rechtstreeks rechterlijk toezicht kan worden uitgeoefend op de beslissing die met voormelde proceduregebreken is vastgesteld en de rechter uitspraak ten gronde moet doen over het tegen deze beslissing ingestelde beroep? |
4) |
Moet artikel 181 bis, lid 2, van verordening nr. 2454/93 in de omstandigheden van het hoofdgeding en gelet op het legaliteitsbeginsel aldus worden uitgelegd dat wanneer de in deze bepaling neergelegde procedure niet is gevolgd wat het recht om te worden gehoord en het recht om bezwaar te maken betreft, de beslissing van de douaneautoriteit die in strijd met deze voorschriften is genomen, nietig is omdat een wezenlijke procedurefout is gemaakt, die gelijkstaat met een schending van een wezenlijk vormvoorschrift, waarvan de niet-naleving ongeacht de concrete gevolgen van de schending tot nietigheid van de rechtshandeling leidt, zodat de rechter uitspraak moet doen over een daartegen ingesteld beroep zonder dat hij de zaak kan terugverwijzen naar de bestuursinstantie om de procedure rechtmatig te beëindigen? |
(1) BP L 302, blz. 1.
(2) PB L 253, blz. 1.
13.4.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 108/16 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Administrativen sad Sofia-grad (Bulgarije) op 21 januari 2013 — Global Trans Lodzhistik OOD/Nachalnik na Mitnitsa Stolichna
(Zaak C-30/13)
2013/C 108/33
Procestaal: Bulgaars
Verwijzende rechter
Administrativen sad Sofia-grad
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Global Trans Lodzhistik OOD
Verwerende partij: Nachalnik na Mitnitsa Stolichna
Prejudiciële vragen
1) |
Staat artikel 243, lid 1, van verordening (EEG) nr. 2913/92 (1) van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek, wanneer het wordt uitgelegd in samenhang met artikel 245 van deze verordening en de beginselen van het recht op verdediging en het kracht van gewijsde, een nationale regeling zoals die van de artikelen 220 en 211a van de Zakon za mitnitsite (Bulgaarse douanewet) toe, op basis waarvan beroep kan worden ingesteld tegen meer dan een beslissing van een douaneautoriteit waarbij een extra douaneschuld wordt vastgesteld om deze later in te vorderen, ook wanneer in de omstandigheden van het hoofdgeding een definitieve beslissing in de zin van artikel 181 bis, lid 2, van verordening (EEG) nr. 2454/93 (2) van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van verordening nr. 2913/92, zou kunnen worden genomen om deze douaneschuld vast te stellen? |
2) |
Moet artikel 243, lid 2, van verordening nr. 2913/92 over het recht om beroep in te stellen aldus worden uitgelegd dat het niet bepaalt dat een definitieve beslissing in de zin van artikel 181 bis, lid 2, van verordening nr. 2454/93 eerst administratief moet worden bestreden alvorens beroep in rechte kan worden ingesteld? |
3) |
Moet artikel 181 bis, lid 2, van verordening nr. 2454/93 in de omstandigheden van het hoofdgeding aldus worden uitgelegd dat wanneer de in deze bepaling neergelegde procedure niet is gevolgd wat het recht om te worden gehoord en het recht om bezwaar te maken betreft, de beslissing van de douaneautoriteit die in strijd met deze voorschriften is genomen, geen definitieve beslissing in de zin van deze bepaling is, maar slechts een onderdeel van de procedure aan het einde waarvan de definitieve beslissing wordt vastgesteld? Indien dat niet het geval is, moet deze bepaling in de omstandigheden van het hoofdgeding aldus worden uitgelegd dat rechtstreeks rechterlijk toezicht kan worden uitgeoefend op de beslissing die met voormelde proceduregebreken is vastgesteld en de rechter uitspraak ten gronde moet doen over het tegen deze beslissing ingestelde beroep? |
4) |
Moet artikel 181 bis, lid 2, van verordening nr. 2454/93 in de omstandigheden van het hoofdgeding en gelet op het legaliteitsbeginsel aldus worden uitgelegd dat wanneer de in deze bepaling neergelegde procedure niet is gevolgd wat het recht om te worden gehoord en het recht om bezwaar te maken betreft, de beslissing van de douaneautoriteit die in strijd met deze voorschriften is genomen, nietig is omdat een wezenlijke procedurefout is gemaakt, die gelijkstaat met een schending van een wezenlijk vormvoorschrift, waarvan de niet-naleving ongeacht de concrete gevolgen van de schending tot nietigheid van de rechtshandeling leidt, zodat de rechter uitspraak moet doen over een daartegen ingesteld beroep zonder dat hij de zaak kan terugverwijzen naar de bestuursinstantie om de procedure rechtmatig te beëindigen? |
(1) BP L 302, blz. 1.
(2) PB L 253, blz. 1.
13.4.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 108/16 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesverwaltungsgericht (Duitsland) op 29 januari 2013 — Martin Grund/Landesamt für Landwirtschaft, Umwelt und ländliche Räume des Landes Schleswig-Holstein
(Zaak C-47/13)
2013/C 108/34
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Bundesverwaltungsgericht
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Martin Grund
Verwerende partij: Landesamt für Landwirtschaft, Umwelt und ländliche Räume des Landes Schleswig-Holstein
Partij bij de procedure: de Vertreter des Bundesinteresses beim Bundesverwaltungsgericht
Prejudiciële vraag
Is een stuk landbouwgrond dat thans en sinds ten minste vijf jaar wordt gebruikt voor de teelt van grassen of andere kruidachtige voedergewassen, maar tijdens die periode is omgeploegd en ingezaaid met een ander kruidachtig voedergewas (in casu gras dat bedoeld is voor inzaai op bouwland) in plaats van het tot dusver geteelde kruidachtige voedergewas (in casu klavergras), blijvend grasland in de zin van artikel 2, punt 2, van [verordening (EG) nr. 796/2004 (1) van de Commissie van 21 april 2004] of is er in dat geval sprake van vruchtwisseling, die het ontstaan van blijvend grasland uitsluit?
(1) Verordening (EG) Nr. 796/2004 van de Commissie van 21 april 2004 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem waarin is voorzien bij verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers (PB L 141, blz. 18).
13.4.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 108/17 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal Central Administrativo Norte (Portugal) op 4 februari 2013 — Marina da Conceição Pacheco Almeida/Fundo de Garantia Salarial, IP, Instituto da Segurança Social, IP
(Zaak C-57/13)
2013/C 108/35
Procestaal: Portugees
Verwijzende rechter
Tribunal Central Administrativo Norte
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Marina da Conceição Pacheco Almeida
Verwerende partijen: Fundo de Garantia Salarial, IP, Instituto da Segurança Social, IP
Prejudiciële vraag
Dient het Unierecht in het specifieke kader van de waarborging van loonaanspraken bij insolventie van de werkgever, met name de artikelen 4 en 10 van richtlijn 80/987/EEG (1), aldus te worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationaalrechtelijke bepaling die enkel aanspraken waarborgt die opeisbaar zijn geworden in de zes maanden vóór de indiening van de vordering tot insolventverklaring van de werkgever, ook wanneer de werknemer tegen zijn werkgever een vordering heeft ingesteld bij de arbeidsrechtbank met het oog op de gerechtelijke vaststelling en de gedwongen invordering van het verschuldigde bedrag?
(1) Richtlijn 80/987/EEG van de Raad van 20 oktober 1980 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake de bescherming van de werknemers bij insolventie van de werkgever (PB L 283, blz. 23).
13.4.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 108/17 |
Beroep ingesteld op 7 februari 2013 — Europees Parlement/Europese Commissie
(Zaak C-65/13)
2013/C 108/36
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Europees Parlement (vertegenwoordigers: A. Tamás en J. Rodrigues, gemachtigden)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
— |
nietig verklaren het uitvoeringsbesluit van de Commissie van 26 november 2012 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 492/2011 van het Europees Parlement en de Raad voor wat betreft de compensatie van aanbiedingen van en aanvragen om werk, en een nieuwe opzet van Eures; |
— |
de Europese Commissie verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Tot staving van zijn beroep tot nietigverklaring voert het Europees Parlement één middel aan, betreffende schending van artikel 38 van verordening (EU) nr. 492/2011 van het Europees Parlement en de Raad. (1) Met het bestreden besluit heeft de Commissie de haar door de wetgever van de Unie verleende bevoegdheden onjuist aangewend.
Artikel 38 van voormelde verordening verleent de Commissie slechts uitvoerende bevoegdheden, waarvan de grenzen zijn vastgelegd in artikel 291 VWEU. Volgens het Parlement moet dit laatste artikel aldus worden uitgelegd dat op grond daarvan geen handelingen van algemene strekking ter aanvulling van bepaalde niet-essentiële onderdelen van de wetgevingshandeling mogen worden vastgesteld. Alleen wetgevingshandelingen of gedelegeerde handelingen in de zin van artikel 290 VWEU mogen niet-essentiële onderdelen van een basishandeling aanvullen.
De handeling van de Commissie, een uitvoeringshandeling in de zin van artikel 291 VWEU, vult tevens enkele niet-essentiële onderdelen van verordening nr. 492/2011 aan. Het Parlement is dus van oordeel dat, zo niet-essentiële onderdelen van verordening nr. 492/2011 moeten worden aangevuld, de Commissie een wetgevingsvoorstel tot aanvulling of wijziging van de basishandeling aan de wetgever had moeten voorleggen, nu zij niet bevoegd is gedelegeerde handelingen in de zin van artikel 290 VWEU vast te stellen.
(1) Verordening (EU) nr. 492/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Unie (PB L 141, blz. 1).
13.4.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 108/18 |
Beschikking van de president van het Hof van 17 januari 2013 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Rechtbank Breda — Nederland) — Adrianus Theodorus Gerardus Martines van de Ven, Michaele Anna Harriet Tiny van de Ven-Janssen/Koninklijke Luchtvaart Maatschappij NV
(Zaak C-315/11) (1)
2013/C 108/37
Procestaal: Nederlands
De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.
13.4.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 108/18 |
Beschikking van de president van de Derde kamer van het Hof van 8 februari 2013 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale di Palermo — Sezione Distaccata di Bagheria — Italië) — Paola Galioto/Maria Guccione, Maria Piera Savona, Fabio Savona
(Zaak C-464/11) (1)
2013/C 108/38
Procestaal: Italiaans
De president van de Derde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.
13.4.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 108/18 |
Beschikking van de president van de Achtste kamer van het Hof van 16 november 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal Comercial Cluj — Roemenië) — SC Volksbank România SA/Andreia Câmpan, Ioan Dan Câmpan
(Zaak C-571/11) (1)
2013/C 108/39
Procestaal: Roemeens
De president van de Achtste kamer van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.
13.4.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 108/18 |
Beschikking van de president van het Hof van 21 januari 2013 — Europese Commissie/Italiaanse Republiek
(Zaak C-641/11) (1)
2013/C 108/40
Procestaal: Italiaans
De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.
13.4.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 108/18 |
Beschikking van de president van het Hof van 21 november 2012 — Europese Commissie/Republiek Cyprus
(Zaak C-662/11) (1)
2013/C 108/41
Procestaal: Grieks
De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.
13.4.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 108/18 |
Beschikking van de president van de Negende kamer van het Hof van 14 november 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Upper Tribunal — Verenigd Koninkrijk) — Anita Chieza/Secretary of State for Work and Pensions
(Zaak C-680/11) (1)
2013/C 108/42
Procestaal: Engels
De president van de Negende kamer van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.
13.4.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 108/18 |
Beschikking van de president van het Hof van 16 november 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Court of Session in Scotland — Verenigd Koninkrijk) — Andrius Kulikauskas/Macduff Shellfish Limited en Duncan Watt
(Zaak C-44/12) (1)
2013/C 108/43
Procestaal: Engels
De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.
13.4.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 108/18 |
Beschikking van de president van het Hof van 8 januari 2013 — Europese Commissie/Republiek Polen
(Zaak C-48/12) (1)
2013/C 108/44
Procestaal: Pools
De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.
13.4.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 108/19 |
Beschikking van de president van het Hof van 6 februari 2013 (verzoeken om een prejudiciële beslissing ingediend door de Giudice di Pace di Revere — Italië) — Procura della Repubblica/Xiaomie Zhu e.a. (C-51/12), Beregovoi Ion (C-52/12), Sun Hai Feng (C-53/12), Yang Liung Hong (C-54/12)
(Gevoegde zaken C-51/12 en C-54/12) (1)
2013/C 108/45
Procestaal: Italiaans
De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaken gelast.
13.4.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 108/19 |
Beschikking van de president van het Hof van 14 november 2012 — Europese Commissie/Portugese Republiek
(Zaak C-130/12) (1)
2013/C 108/46
Procestaal: Portugees
De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.
13.4.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 108/19 |
Beschikking van de president van het Hof van 28 januari 2013 — Europese Commissie/Slowaakse Republiek
(Zaak C-305/12) (1)
2013/C 108/47
Procestaal: Slowaaks
De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.
13.4.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 108/19 |
Beschikking van de president van het Hof van 7 februari 2013 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Arbeitsgericht Nienburg — Duitsland) — Heinz Kassner/Mittelweser-Tiefbau GmbH & Co. KG
(Zaak C-311/12) (1)
2013/C 108/48
Procestaal: Duits
De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.
13.4.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 108/19 |
Beschikking van de president van het Hof van 5 november 2012 — Europese Commissie/Portugese Republiek
(Zaak C-325/12) (1)
2013/C 108/49
Procestaal: Portugees
De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.
13.4.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 108/19 |
Beschikking van de president van het Hof van 4 januari 2013 — Europese Commissie/Republiek Polen
(Zaak C-332/12) (1)
2013/C 108/50
Procestaal: Pools
De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.
13.4.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 108/19 |
Beschikking van de president van het Hof van 5 februari 2013 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Audiencia Provincial de Barcelona — Spanje) — Miguel Fradera Torredemer, María Teresa Torredemer Marcet, Enrique Fradera Ohlsen en Alicia Fradera Torredemer/Corporación Uniland, S.A.
(Zaak C-364/12) (1)
2013/C 108/51
Procestaal: Spaans
De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.
13.4.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 108/19 |
Beschikking van de president van het Hof van 9 november 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour d’appel — Luxemburg) — Groothertogdom Luxemburg, Administration de l’enregistrement et des domaines/Edenred Luxembourg SA
(Zaak C-395/12) (1)
2013/C 108/52
Procestaal: Frans
De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.
Gerecht
13.4.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 108/20 |
Arrest van het Gerecht van 21 februari 2013 — Evropaïki Dynamiki/Commissie
(Zaak T-9/10) (1)
(Overheidsopdrachten voor diensten - Aanbestedingsprocedure - Verrichten van externe diensten in verband met levering van elektronische publicaties - Afwijzing van offerte van inschrijver - Gunning van opdracht aan andere inschrijver - Criteria voor selectie en gunning - Motiveringsplicht - Kennelijke beoordelingsfout)
2013/C 108/53
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Evropaïki Dynamiki — Proigmena Systimata Tilepikoinonion Pliroforikis kai Tilematikis AE (Athene, Griekenland) (vertegenwoordigers: N. Korogiannakis en M. Dermitzakis, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: aanvankelijk E. Manhaeve en N. Bambara, gemachtigden, bijgestaan aanvankelijk door E. Petritsi, advocaat, en vervolgens door E. Petritsi en O. Graber-Soudry, solicitor, vervolgens E. Manhaeve, bijgestaan door O. Graber-Soudry)
Voorwerp
Enerzijds, een verzoek tot nietigverklaring van de beslissing van het Publicatiebureau van de Europese Unie van 29 oktober 2009 om de offerte te verwerpen die verzoekster had ingediend voor perceel nr. 2, met het opschrift „elektronische publicatie gebaseerd op Microsoft SharePoint Server”, en, met name, om de opdrachten te gunnen aan de winnende inschrijvers, alsmede om twee opdrachten van perceel nr. 3, met het opschrift „elektronische publicatie gebaseerd op vrije bron platformen” te gunnen aan een onderneming die deel uitmaakt van twee verschillende consortia, in het kader van aanbestedingsprocedure AO 10224 betreffende de levering van elektronische publicaties (PB 2009/S 109-156511), en, anderzijds, een verzoek om schadevergoeding, ingediend op basis van de artikelen 268 VWEU en 340 VWEU.
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Evropaïki Dynamiki — Proigmena Systimata Tilepikoinonion Pliroforikis kai Tilematikis AE wordt verwezen in haar eigen kosten en in die van de Europese Commissie. |
13.4.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 108/20 |
Arrest van het Gerecht van 26 februari 2013 — Spanje/Commissie
(Zaken T-65/10, T-113/10 en T-138/10) (1)
(EFRO - Vermindering van financiële steun - Onder doelstelling nr. 1 (1994-1999) vallende operationele programma’s voor Andalusië en de Valenciaanse regio - Onder doelstelling nr. 2 (1997-1999) vallend operationeel programma voor het Baskenland - Extrapolatie)
2013/C 108/54
Procestaal: Spaans
Partijen
Verzoekende partij: Koninkrijk Spanje (vertegenwoordigers: aanvankelijk J. Rodríguez Cárcamo, vervolgens A. Rubio González, abogados del Estado)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: A. Steiblytė en J. Baquero Cruz, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek tot nietigverklaring van de door de Commissie vastgestelde besluiten C(2009) 9270 van 30 november 2009, C(2009) 10678 van 23 december 2009 en C(2010) 337 van 28 januari 2010 houdende vermindering van de steun uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) die in het kader van respectievelijk het onder doelstelling nr. 1 (1994-1999) vallende operationele programma voor Andalusië op grond van beschikking C(94) 3456 van de Commissie van 9 december 1994, het onder doelstelling nr. 2 (1997-1999) vallende operationele programma voor het Baskenland op grond van beschikking C(98) 121 van de Commissie van 5 februari 1998 en het onder doelstelling nr. 1 (1994-1999) vallende operationele programma voor de Valenciaanse regio op grond van beschikking C(94) 3043/6 van de Commissie van 25 november 1994 is ontvangen
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Het Koninkrijk Spanje wordt verwezen in de kosten. |
13.4.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 108/21 |
Arrest van het Gerecht van 27 februari 2013 — Polen/Commissie
(Zaak T-241/10) (1)
(EOGFL, ELGF en ELFPO - Afdeling Garantie - Van financiering uitgesloten uitgaven - Rechtstreekse betalingen - Systeem voor identificatie van percelen landbouwgrond - Artikel 20 van verordening (EG) nr. 1782/2003 - Ontoereikende doeltreffendheid en betrouwbaarheid - Opzettelijke onregelmatigheden - Artikel 53 van verordening (EG) nr. 796/2004)
2013/C 108/55
Procestaal: Pools
Partijen
Verzoekende partij: Republiek Polen (vertegenwoordigers: M. Szpunar, B. Majczyna en D. Krawczyk, gemachtigden)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: P. Rossi, A. Szmytkowska en A. Stobiecka-Kuik, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek tot nietigverklaring van besluit 2010/152/EU van de Commissie van 11 maart 2010 houdende onttrekking aan EU-financiering van bepaalde uitgaven die de lidstaten in het kader van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL), afdeling Garantie, in het kader van het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) of in het kader van het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO), hebben verricht (PB L 63, blz. 7), voor zover daarbij bepaalde door de Republiek Polen verrichte uitgaven worden uitgesloten
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
De Republiek Polen draagt haar eigen kosten en die van de Europese Commissie. |
13.4.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 108/21 |
Arrest van het Gerecht van 27 februari 2013 — Bloufin Touna Ellas Naftiki Etaireia e.a./Commissie
(Zaak T-367/10) (1)
(Visserij - Maatregelen voor instandhouding van visbestanden - Herstel van blauwvintonijnbestanden - Verbod op visserij door ringzegenvaartuigen die vlag van Frankrijk of Griekenland voeren - Beroep tot nietigverklaring - Regelgevingshandeling die geen uitvoeringsregelingen met zich meebrengt - Rechtstreeks geraakt - Ontvankelijkheid - Hoeveelheid quota die per staat en per ringzegenvaartuig zijn opgebruikt - Werkelijke vangstcapaciteit)
2013/C 108/56
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partijen: Bloufin Touna Ellas Naftiki Etaireia (Athene, Griekenland); Chrisderic (Saint-Cyprien, Frankrijk); en André Sébastien Fortassier (Grau-d’Agde, Frankrijk) (vertegenwoordigers: aanvankelijk V. Akritidis en E. Petritsi, advocaten, vervolgens V. Akritidis en F. Crespo, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: K. Banks, A. Bouquet en D. Nardi, gemachtigden)
Voorwerp
Nietigverklaring van verordening (EU) nr. 498/2010 van de Commissie van 9 juni 2010 tot vaststelling van een verbod op de visserij op blauwvintonijn in de Atlantische Oceaan, ten oosten van 45° WL, en in de Middellandse Zee door ringzegenvaartuigen die de vlag voeren van of zijn geregistreerd in Frankrijk of Griekenland (PB L 142, blz. 1)
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Bloufin Touna Ellas Naftiki Etaireia, Chrisderic en André Sébastien Fortassier worden verwezen in de kosten. |
13.4.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 108/21 |
Arrest van het Gerecht van 21 februari 2013 — Esge/BHIM — De’Longhi Benelux (KMIX)
(Zaak T-444/10) (1)
(Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk KMIX - Ouder gemeenschapswoordmerk BAMIX - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009)
2013/C 108/57
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Esge AG (Bussnang, Zwitserland) (vertegenwoordiger: J. Klink, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordiger: P. Geroulakos, gemachtigde)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: De’Longhi Benelux SA, voorheen Kenwood Appliances Luxembourg SA (Luxemburg, Luxemburg) (vertegenwoordigers: P. Strickland, solicitor, en L. St Ville, barrister)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 14 juli 2010 (zaak R 1249/2009-2) inzake een oppositieprocedure tussen Esge AG en Kenwood Appliances Luxembourg SA
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Esge AG wordt verwezen in de kosten. |
13.4.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 108/22 |
Arrest van het Gerecht van 20 februari 2013 — Caventa/BHIM — Anson’s Herrenhaus (BERG)
(Zaak T-224/11) (1)
(Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk BERG - Ouder gemeenschapswoordmerk Christian Berg - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009)
2013/C 108/58
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Caventa AG (Rekingen, Zwitserland) (vertegenwoordigers: aanvankelijk J. Krenzel, vervolgens T. Stein en A. Segler, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordigers: aanvankelijk R. Manea, vervolgens D. Walicka, gemachtigden)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Anson’s Herrenhaus KG (Düsseldorf, Duitsland) (vertegenwoordigers: O. Löffel en P. Lange, advocaten)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 10 februari 2011 (zaak R 1494/2010-1) inzake een oppositieprocedure tussen Anson’s Herrenhaus KG en Caventa AG
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Caventa AG wordt verwezen in de kosten. |
13.4.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 108/22 |
Arrest van het Gerecht van 20 februari 2013 — Caventa/BHIM — Anson’s Herrenhaus (BERG)
(Zaak T-225/11) (1)
(Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk BERG - Ouder gemeenschapswoordmerk Christian Berg - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009)
2013/C 108/59
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Caventa AG (Rekingen, Zwitserland) (vertegenwoordigers: aanvankelijk J. Krenzel, vervolgens T. Stein en A. Segler, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordigers: aanvankelijk R. Manea, vervolgens D. Walicka, gemachtigden)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Anson’s Herrenhaus KG (Düsseldorf, Duitsland) (vertegenwoordigers: O. Löffel en P. Lange, advocaten)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 10 februari 2011 (zaak R 740/2010-1) inzake een oppositieprocedure tussen Anson’s Herrenhaus KG en Caventa AG
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Caventa AG wordt verwezen in de kosten. |
13.4.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 108/23 |
Arrest van het Gerecht van 20 februari 2013 — Langguth Erben/BHIM (MEDINET)
(Zaak T-378/11) (1)
(Gemeenschapsmerk - Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk MEDINET - Oudere nationale en internationale beeldmerken MEDINET - Aanspraak op anciënniteit van oudere nationale en internationale merken - Oudere merken in kleur en aangevraagd gemeenschapsmerk dat geen kleur in bijzonder aanduidt - Geen gelijke tekens - Artikel 34 van verordening (EG) nr. 207/2009 - Motiveringsplicht - Artikel 75 van verordening nr. 207/2009 - Wenselijkheid van mondelinge behandeling - Artikel 77 van verordening nr. 207/2009)
2013/C 108/60
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Franz Wilhelm Langguth Erben GmbH & Co. KG (Traben-Trarbach, Duitsland) (vertegenwoordigers: R. Kunze en G. Würtenberger, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordigers: K. Klüpfel en G. Schneider, gemachtigden)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de vierde kamer van beroep van het BHIM van 10 mei 2011 (zaak R 1598/2010-4) inzake een aanspraak op de anciënniteit van oudere merken bij een aanvraag tot inschrijving van het beeldteken MEDINET als gemeenschapsmerk
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Franz Wilhelm Langguth Erben GmbH & Co. KG wordt verwezen in de kosten. |
13.4.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 108/23 |
Arrest van het Gerecht van 27 februari 2013 — Nitrogénművek Vegyipari/Commissie
(Zaak T-387/11) (1)
(Staatssteun - Bankensector - Door ontwikkelingsbank toegestane kredieten waarvoor Hongarije borg staat - Besluit waarbij steunmaatregelen gedeeltelijk onverenigbaar worden verklaard en terugvordering ervan wordt gelast - Criterium van particuliere investeerder)
2013/C 108/61
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Nitrogénművek Vegyipari Zrt. (Pétfürdő, Hongarije) (vertegenwoordigers: Z. Tamás en M. Le Berre, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: T. Maxian Rusche, P. Němečková en C. Urraca Caviedes, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek om nietigverklaring van besluit 2011/269/EU van de Commissie van 27 oktober 2010 betreffende steunmaatregel C 14/09 (ex NN 17/09) door Hongarije ter beschikking gesteld aan Péti Nitrogénművek Zrt. (PB 2011, L 118, blz. 9)
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Nitrogénművek Vegyipari Zrt. wordt verwezen in de kosten. |
13.4.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 108/23 |
Arrest van het Gerecht van 21 februari 2013 — Laboratoire Bioderma/BHIM — Cabinet Continental (BIODERMA)
(Zaak T-427/11) (1)
(Gemeenschapsmerk - Nietigheidsprocedure - Gemeenschapswoordmerk BIODERMA - Geen schending van recht van verweer - Artikel 75 van verordening (EG) nr. 207/2009 - Absolute weigeringsgronden - Beschrijvend karakter - Geen onderscheidend vermogen - Artikel 7, lid 1, sub b en c, van verordening nr. 207/2009)
2013/C 108/62
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Laboratoire Bioderma (Lyon, Frankrijk) (vertegenwoordiger: A. Teston, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) (vertegenwoordiger: V. Melgar, gemachtigde)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Cabinet Continental (Parijs, Frankrijk) (vertegenwoordiger: J.-C. Brun, advocaat)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 28 februari 2011 (zaak R 861/2009-1) inzake een nietigheidsprocedure tussen Cabinet Continental en Laboratoire Bioderma
Dictum
1) |
De beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) van 28 februari 2011 (zaak R 861/2009-1) wordt vernietigd, wat de tot klasse 5 behorende diëtische substanties voor medisch gebruik betreft. |
2) |
Het beroep wordt verworpen voor het overige. |
3) |
Laboratoire Bioderma draagt haar eigen kosten alsook de helft van de kosten van het BHIM en Cabinet Continental. |
4) |
Het BHIM en Cabinet Continental dragen de helft van hun eigen kosten. |
13.4.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 108/24 |
Arrest van het Gerecht van 20 februari 2013 — Caventa/BHIM — Anson’s Herrenhaus (B BERG)
(Zaak T-631/11) (1)
(Gemeenschapsmerk - Oppositieprocedure - Aanvraag voor gemeenschapsbeeldmerk B BERG - Ouder gemeenschapswoordmerk Christian Berg - Relatieve weigeringsgrond - Verwarringsgevaar - Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009)
2013/C 108/63
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Caventa AG (Rekingen, Zwitserland) (vertegenwoordigers: aanvankelijk J. Krenzel, vervolgens T. Stein en A. Segler, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (vertegenwoordigers: K. Klüpfel en D. Walicka, gemachtigden)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniërend voor het Gerecht: Anson’s Herrenhaus KG (Düsseldorf, Duitsland) (vertegenwoordigers: O. Löffel en P. Lange, advocaten)
Voorwerp
Beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 15 september 2011 (zaak R 2014/2010-1) inzake een oppositieprocedure tussen Anson’s Herrenhaus KG en Caventa AG
Dictum
1) |
Het beroep wordt verworpen. |
2) |
Caventa AG wordt verwezen in de kosten. |
13.4.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 108/24 |
Beschikking van het Gerecht van 20 februari 2013 — Albergo Quattro Fontane e.a./Commissie
(Gevoegde zaken T-278/00 tot en met T-280/00, T-282/00 tot en met T-286/00 en T-288/00 tot en met T-295/00) (1)
(Beroep tot nietigverklaring - Staatssteun - Verlaging van sociale bijdragen ten behoeve van ondernemingen op grondgebied van Venetië en Chioggia - Beschikking waarbij steunregeling onverenigbaar met gemeenschappelijke markt wordt verklaard en terugvordering van ter beschikking gestelde steun wordt opgelegd - Beroep kennelijk rechtens ongegrond)
2013/C 108/64
Procestaal: Italiaans
Partijen
Verzoekende partijen: Albergo Quattro Fontane Snc (Venetië Lido, Italië) (zaak T-278/00); Comitato „Venezia vuole vivere” (Marghera, Italië) (zaken T-278/00 tot en met T-280/00, T-282/00 tot en met T-286/00 en T-289/00 tot en met T-295/00); Hotel Gabrielli Sandwirth SpA (Venetië, Italië) (zaak T-279/00); Astrocoop — Universale — Pulizie, manutenzioni e trasporti Soc. coop. rl (Marghera) (zaak T-280/00); GE.AL.VE. Srl (Venetië) (zaak T-282/00); Metropolitan Srl (Venetië) (zaak T-283/00); Hotel Concordia Snc (Venetië) (zaak T-284/00); Manutencoop Soc. coop. rl (Bologna, Italië) (zaak T-285/00); Società per l’industria alberghiera (SPLIA) (Venetië) (zaak T-286/00); Principessa Srl (Venetië) (zaak T-288/00); Albergo ristorante „All’Angelo” Snc (Venetië) (zaak T-289/00); Albergo Saturnia Internazionale SpA (Venetië) (zaak T-290/00); Savoia e Jolanda Srl (Venetië) (zaak T-291/00); Hotels Biasutti Snc (Venetië Lido) (zaak T-292/00); Ge.A.P. Srl (Venetië) (zaak T-293/00); Rialto Inn Srl (Venetië) (zaak T-294/00); en Bonvecchiati Srl (Venetië) (vertegenwoordiger: A. Bianchini) (zaak T-295/00)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: V. Di Bucci, gemachtigde, bijgestaan door A. Dal Ferro, advocaat)
Voorwerp
Verzoek tot nietigverklaring van beschikking 2000/394/EG van de Commissie van 25 november 1999 betreffende de steunmaatregelen ten behoeve van de ondernemingen op het grondgebied van Venetië en Chioggia zoals bedoeld in wetten nr. 30/1997 en nr. 206/1995 houdende verlagingen van sociale bijdragen (PB 2000, L 150, blz. 50)
Dictum
1) |
De zaken T-278/00 tot en met T-280/00, T-282/00 tot en met T-286/00 en T-288/00 tot en met T-295/00 worden gevoegd voor de onderhavige beschikking. |
2) |
De door de Europese Commissie opgeworpen excepties van niet-ontvankelijkheid worden gevoegd met de zaak ten gronde. |
3) |
De beroepen worden kennelijk rechtens ongegrond verklaard. |
4) |
Albergo Quattro Fontane Snc, Comitato „Venezia vuole vivere”, Hotel Gabrielli Sandwirth SpA, Astrocoop — Universale — Pulizie, manutenzioni e trasporti Soc. coop. rl, GE.AL.VE. Srl, Metropolitan Srl, Hotel Concordia Snc, Manutencoop Soc. coop. rl, Società per l’industria alberghiera (SPLIA), Principessa Srl, Albergo ristorante „All’Angelo” Snc, Albergo Saturnia Internazionale SpA, Savoia e Jolanda Srl, Hotels Biasutti Snc, Ge.A.P. Srl, Rialto Inn Srl en Bonvecchiati Srl zullen, naast hun eigen kosten, ook de kosten van de Commissie dragen. |
13.4.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 108/25 |
Beschikking van het Gerecht van 20 februari 2013 — Département du Loiret/Commissie
(Zaak T-369/00 RENV) (1)
(Staatssteun - Verkoopprijs van terrein - Beschikking waarbij terugvordering van met gemeenschappelijke markt onverenigbare steun wordt gelast - Overeenkomst waarbij alle activa van steunontvanger zijn overgedragen op steunverlenende overheidsinstantie - Afdoening zonder beslissing)
2013/C 108/65
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: Département du Loiret (Frankrijk) (vertegenwoordiger: A. Carnelutti, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: B. Stromsky en J. Flett, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek tot gedeeltelijke nietigverklaring van beschikking 2002/14/EG van de Commissie van 12 juli 2000 betreffende door Frankrijk verleende staatssteun ten behoeve van Scott Paper SA/Kimberly-Clark (PB 2002, L 12, blz. 1)
Dictum
1) |
Op het beroep hoeft niet meer te worden beslist. |
2) |
Het Département du Loiret wordt verwezen in de kosten voor het Hof en het Gerecht. |
13.4.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 108/25 |
Beschikking van het Gerecht van 21 februari 2013 — Marcuccio/Commissie
(Zaak T-85/11 P) (1)
(Hogere voorziening - Openbare dienst - Ambtenaren - Sociale zekerheid - Ernstige ziekte - Vergoeding van ziektekosten - Besluit van Commissie houdende weigering om verzoeker 100 % vergoeding van ziektekosten te geven - Motiveringsplicht - Artikel 72 van Statuut - Door medische raad vastgestelde criteria - Overlegging van advies van raadgevend arts in loop van procedure - Bevoegdheid van hoofd van afwikkelingsbureau - Hogere voorziening kennelijk ongegrond)
2013/C 108/66
Procestaal: Italiaans
Partijen
Rekwirant: Luigi Marcuccio (Tricase, Italië) (vertegenwoordiger: G. Cipressa, advocaat)
Andere partij in de procedure: Europese Commissie (vertegenwoordigers: J. Currall en C. Berardis Kayser, gemachtigden, bijgestaan door A. DaI Ferro, advocaat)
Voorwerp
Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Eerste kamer) van 23 november 2010, Marcuccio/Commissie (F-65/09, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie), en strekkende tot vernietiging van dat arrest
Dictum
1) |
De hogere voorziening wordt afgewezen. |
2) |
Marcuccio zal zijn eigen kosten dragen alsook die welke de Europese Commissie in het kader van deze procedure heeft gemaakt. |
13.4.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 108/26 |
Beschikking van het Gerecht van 19 februari 2013 — Provincie Groningen e.a./Commissie
(Gevoegde zaken T-15/12 en T-16/12) (1)
(Beroep tot nietigverklaring - Staatssteun - Subsidieregeling voor grondverwerving ten behoeve van natuurbehoud - Besluit waarbij steun verenigbaar met interne markt wordt verklaard - Ontbreken van procesbelang - Niet-ontvankelijkheid)
2013/C 108/67
Procestaal: Nederlands
Partijen
Verzoekende partijen: Provincie Groningen (Groningen, Nederland) en elf andere verzoekende partijen waarvan de namen zijn vermeld in de bijlage bij de beschikking (vertegenwoordigers: P. Kuypers en N. van Nuland, advocaten) (zaak T-15/12); Stichting Het Groninger Landschap (Haren, Nederland) en twaalf andere verzoekende partijen waarvan de namen zijn vermeld in de bijlage bij de beschikking (vertegenwoordigers: P. Kuypers en N. van Nuland, advocaten) (zaak T-16/12)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: H. van Vliet en P.J. Loewenthal, gemachtigden)
Interveniëntes aan de zijde van verzoekende partijen: Bondsrepubliek Duitsland (vertegenwoordigers: T. Henze, K. Petersen en A. Wiedmann, gemachtigden); en Koninkrijk der Nederlanden (vertegenwoordigers: C. Wissels, J. Langer en M. Bulterman, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek tot nietigverklaring van besluit C(2011) 4945 definitief van de Commissie van 13 juli 2011 inzake de staatssteun die Nederland heeft toegekend in de vorm van subsidie voor grondverwerving ten behoeve van natuurbehoud (N 308/2010 — Nederland)
Dictum
1) |
De beroepen worden niet-ontvankelijk verklaard. |
2) |
Op de verzoeken tot interventie van het Landgoed Den Alerdinck II, van de Vereniging Gelijkberechtiging Grondbezitters, van het Landgoed Welna en van de Heerlijkheid Mariënwaerdt hoeft geen uitspraak te worden gedaan. |
3) |
Provincie Groningen, Provincie Friesland, Provincie Drenthe, Provincie Overijssel, Provincie Gelderland, Provincie Flevoland, Provincie Utrecht, Provincie Noord-Holland, Provincie Zuid-Holland, Provincie Zeeland, Provincie Noord-Brabant, Provincie Limburg, Stichting Het Groninger Landschap, It Fryske Gea, Stichting Het Drentse Landschap, Stichting Landschap Overijssel, Stichting Het Geldersch Landschap, Stichting Flevo-landschap, Stichting Het Utrechts Landschap, Stichting Landschap Noord-Holland, Stichting Het Zuid-Hollands Landschap, Stichting Het Zeeuwse Landschap, Stichting Het Noordbrabants Landschap, Stichting Het Limburgs Landschap en Vereniging tot behoud van Natuurmonumenten in Nederland dragen hun eigen kosten alsmede die van de Europese Commissie. |
4) |
De Bondsrepubliek Duitsland en het Koninkrijk der Nederlanden dragen hun eigen kosten. |
5) |
Het Landgoed Den Alerdinck II, de Vereniging Gelijkberechtiging Grondbezitters, het Landgoed Welna en de Heerlijkheid Mariënwaerd, verzoekers tot interventie, dragen hun eigen kosten. |
13.4.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 108/26 |
Beschikking van het Gerecht van 18 februari 2013 — Klizli/Raad
(Zaak T-336/12) (1)
(Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid - Beperkende matregelen tegen Syrië - Schrapping uit lijst van betrokken personen - Afdoening zonder beslissing)
2013/C 108/68
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Yousef Klizli (Damascus, Syrië) (vertegenwoordiger: Z. Garkova-Lyutskanova, advocaat)
Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: A. Vitro en M. Bishop, gemachtigden)
Voorwerp
Vordering tot nietigverklaring van uitvoeringsbesluit 2012/256/GBVB van de Raad van 14 mei 2012 tot uitvoering van besluit 2011/782/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen Syrië (PB L 126, blz. 9) en van uitvoeringsverordening (EU) nr. 410/2012 van de Raad van 14 mei 2012 houdende uitvoering van artikel 32, lid 1, van verordening (EU) nr. 36/2012 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Syrië (PB L 126, blz. 3), voor zover deze handelingen verzoeker betreffen
Dictum
1) |
Op het beroep behoeft niet meer te worden beslist. |
2) |
De Raad van de Europese Unie wordt verwezen in de kosten. |
13.4.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 108/27 |
Beschikking van het Gerecht van 19 februari 2013 — Beninca/Commissie
(Zaak T-418/12) (1)
(Toegang tot documenten - Verordening (EG) nr. 1049/2001 - Stilzwijgende weigering van toegang - Procesbelang - Na instelling van beroep vastgesteld uitdrukkelijk besluit - Afdoening zonder beslissing)
2013/C 108/69
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Jürgen Beninca (Frankfurt am Main, Duitsland) (vertegenwoordiger: C. Zschocke, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordiger: F. Clotuche-Duvieusart, gemachtigde)
Voorwerp
Verzoek tot nietigverklaring van het impliciete besluit van de Commissie van 27 juli 2012 betreffende de weigering van toegang tot een document
Dictum
1) |
Er behoeft niet meer te worden beslist op het onderhavige beroep. |
2) |
De Europese Commissie zal haar eigen kosten alsook deze van J. Beninca dragen. |
13.4.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 108/27 |
Beschikking van de president van het Gerecht van 17 januari 2013 — Slovenië/Commissie
(Zaak T-507/12 R)
(Kort geding - Staatssteun - Beschikking waarbij steun onverenigbaar met interne markt wordt verklaard en terugvordering ervan wordt gelast - Verzoek om opschorting van tenuitvoerlegging - Geen spoedeisendheid)
2013/C 108/70
Procestaal: Sloveens
Partijen
Verzoekende partij: Republiek Slovenië (vertegenwoordigers: V. Klemenc en A. Grum, gemachtigden)
Verwerende partij: Europese Commissie (vertegenwoordigers: É. Gippini Fournier, D. Kukovec en T. Maxian Rusche, gemachtigden)
Voorwerp
Verzoek om opschorting van de tenuitvoerlegging van besluit C(2012) 6345 def. van de Commissie van 19 september 2012 betreffende steunmaatregelen ten behoeve van de onderneming Elan d.o.o. [SA.26379 (C 13/2010) (ex NN 17/2010)]
Dictum
1) |
Het verzoek in kort geding wordt afgewezen. |
2) |
De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden. |
13.4.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 108/27 |
Beroep ingesteld op 31 december 2012 — Łaszkiewicz/BHIM — Capital Safety Group EMEA (PROTEKT)
(Zaak T-576/12)
2013/C 108/71
Taal van het verzoekschrift: Pools
Partijen
Verzoekende partij: Grzegorz Łaszkiewicz (Łódź, Polen) (vertegenwoordiger: J. Gwiazdowska, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Capital Safety Group EMEA, SAS (Carros Cedex, Frankrijk)
Conclusies
— |
de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt van 24 oktober 2012 in zaak R 700/2011-4 in haar geheel vernietigen; |
— |
definitief uitspraak doen — voor zover dat in de stand van de procedure mogelijk is — en derhalve de inschrijving van gemeenschapsmerkaanvraag nr. 8478331 toestaan; |
— |
subsidiair — voor zover dat in de stand van de procedure mogelijk is — de zaak voor een nieuwe beslissing overeenkomstig de door het Gerecht vastgestelde bindende criteria naar de vierde kamer van beroep terugverwijzen; |
— |
het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt verwijzen in de kosten van de procedure, daaronder begrepen de kosten die verzoeker in de procedure voor de kamer van beroep en voor de oppositieafdeling van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt zijn opgekomen; |
— |
het in het verzoekschrift vermelde bewijs verkrijgen; |
— |
de procedure in schriftelijke vorm voeren met Pools als procestaal. |
Middelen en voornaamste argumenten
Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoeker
Betrokken gemeenschapsmerk: beeldmerk met het woordbestanddeel „protekt” voor waren van de klassen 6, 7, 9, 22 en 25 — aanvraag nr. 008478331
Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: Capital Safety Group EMEA, SAS
Oppositiemerk of -teken: gemeenschapswoordmerk Protecta, ingeschreven voor waren van de klassen 6, 7 en 9
Beslissing van de oppositieafdeling: gedeeltelijke toewijzing van de oppositie
Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep
Aangevoerde middelen:
— |
schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009; |
— |
schending van de artikelen 75 en 76 van verordening nr. 207/2009 en schending van de regels 50 en 52 van verordening nr. 2868/95 van de Commissie. |
13.4.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 108/28 |
Beroep ingesteld op 7 januari 2013 — Group Nivelles/BHIM — Easy Sanitairy Solutions (Afbeelding van een doucheafvoerbuis)
(Zaak T-15/13)
2013/C 108/72
Taal van het verzoekschrift: Nederlands
Partijen
Verzoekende partij: Group Nivelles (Gingelom, België) (vertegenwoordiger: H. Jonkhout, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)
Andere partij voor de kamer van beroep: Easy Sanitairy Solutions BV (Losser, Nederland)
Conclusies
De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:
— |
de beslissing van de derde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 4 oktober 2012 in de zaak 2004/2010-3 te vernietigen en, althans zo nodig onder verbetering van gronden, de beslissing van de nietigheidsafdeling van het BHIM van 23 september 2010 in de zaak ICD 000007024, van welke beslissing een mededeling werd ontvangen op 1 oktober 2010, te bekrachtigen |
Middelen en voornaamste argumenten
Ingeschreven gemeenschapsmerk waarvan nietigverklaring wordt gevorderd: Model dat een doucheafvoerbuis voorstelt — Gemeenschapsmodel Nr. 107834-0025
Houder van het gemeenschapsmodel: Easy Sanitairy Solutions BV
Partij die nietigverklaring van het gemeenschapsmodel vordert: Verzoekende partij
Motivering van de vordering tot nietigverklaring: Art. 4 tot 9 van Verordening Nr. 6/2002
Beslissing van de nietigheidsafdeling: Nietigverklaring van het model
Beslissing van de kamer van beroep: Nietigverklaring van de beslissing van de nietigheidsafdeling
Aangevoerde middelen: De beslissing van de kamer van beroep is gebaseerd op onterechte gronden en op grond van een onjuiste feitelijke vergelijkingsmaatstaf
13.4.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 108/28 |
Beroep ingesteld op 11 januari 2013 — Łaszkiewicz/BHIM — CABLES Y ESLINGAS (PROTEKT)
(Zaak T-18/13)
2013/C 108/73
Taal van het verzoekschrift: Pools
Partijen
Verzoekende partij: Grzegorz Łaszkiewicz (Łódź, Polen) (vertegenwoordiger: J. Gwiazdowska, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: CABLES Y ESLINGAS, S.A. (Cerdanyola del Valles, Barcelona, Spanje)
Conclusies
— |
de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt van 24 oktober 2012 in zaak R 701/2011-4 in haar geheel vernietigen; |
— |
definitief uitspraak doen — voor zover dat in de stand van de procedure mogelijk is — en derhalve de inschrijving van gemeenschapsmerkaanvraag nr. 8478331 toestaan; |
— |
subsidiair — voor zover dat in de stand van de procedure mogelijk is — de zaak voor een nieuwe beslissing overeenkomstig de door het Gerecht vastgestelde bindende criteria terugverwijzen; |
— |
het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt verwijzen in de kosten van de procedure, daaronder begrepen de kosten die verzoeker in de procedure voor de kamer van beroep en voor de oppositieafdeling van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt zijn opgekomen; |
— |
het in het verzoekschrift vermelde bewijs verkrijgen; |
— |
de procedure in schriftelijke vorm voeren met Pools als procestaal; |
Middelen en voornaamste argumenten
Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoeker
Betrokken gemeenschapsmerk: beeldmerk met het woordbestanddeel „protekt” voor waren van de klassen 6, 7, 9, 22 en 25 — aanvraag nr. 008478331
Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: CABLES Y ESLINGAS, S.A.
Oppositiemerk of -teken: in Spanje ingeschreven woordmerken PROTEK voor waren van de klassen 6 en 9
Beslissing van de oppositieafdeling: toewijzing van de oppositie
Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep
Aangevoerde middelen:
— |
schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009; |
— |
schending van het legaliteitsbeginsel, waaronder schending van artikel 3, lid 1, sub a-d, van richtlijn 2008/95; |
— |
schending van de artikelen 75 en 76 van verordening nr. 207/2009 en schending van de regels 50 en 52 van verordening nr. 2868/95 van de Commissie. |
13.4.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 108/29 |
Beroep ingesteld op 6 februari 2013 — Melt Water/BHIM (NUEVA)
(Zaak T-61/13)
2013/C 108/74
Procestaal: Litouws
Partijen
Verzoekende partij: Research and Production Company „MELT WATER”, UAB (Klaipėda, Litouwen) (vertegenwoordiger: V. Viešiūnaitės, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)
Conclusies
— |
de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 3 december 2012 in zaak R 1794/2012-4 vernietigen en verzoeksters beroep betreffende het merk NUEVA (aanvraag nr. 010573541) als ingesteld beschouwen; |
— |
verweerder verwijzen in de kosten van de procedure. |
Middelen en voornaamste argumenten
Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekster
Betrokken gemeenschapsmerk: beeldmerk NUEVA voor waren van klasse 32 — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 010573541
Beslissing van de onderzoeker: afwijzing van de aanvraag
Beslissing van de kamer van beroep: het beroep is als niet-ingesteld beschouwd
Aangevoerde middelen: In de bestreden beslissing van 3 december 2012 heeft verweerder ten onrechte geoordeeld dat verzoeksters beroep als niet-ingesteld moest worden beschouwd overeenkomstig artikel 60 van verordening nr. 207/2009 (1) en regel 49, lid 3, van verordening nr. 2868/95 (2) omdat de beroepstaks niet binnen de gestelde termijn was betaald. Verzoekster is het niet eens met het standpunt van verweerder dat deze taks binnen de termijn van twee maanden voor de instelling van beroep moet worden betaald. Volgens verzoekster blijkt uit zowel de beslissing van de onderzoeker om de merkaanvraag af te wijzen als uit de officiële vertaling in het Litouws van artikel 60 van verordening nr. 207/2009 dat de beroepstaks in verband moet worden gebracht met het indienen van de uiteenzetting van de gronden van het beroep en niet met het instellen van beroep. Verzoekster heeft de betaling van de beroepstaks dus terecht in verband gebracht met de termijn voor het indienen van de uiteenzetting van de gronden van het beroep en heeft deze taks binnen die termijn betaald.
Volgens verzoekster moet de Litouwse vertaling van verordening nr. 207/2009 als authentiek worden beschouwd en moet de Litouwse versie van deze verordening de basis vormen voor de beoordeling of de beroepstaks die verzoekster aan verweerder heeft betaald, tijdig is ontvangen. Verzoekster wijst er tevens op dat ingeval een authentieke tekst in de taal van een bepaalde lidstaat, in casu de Litouwse tekst, dubbelzinnig is en de vertaling ervan niet overeenstemt met de teksten in andere talen, de handeling met het oog op rechtszekerheid en nauwkeurigheid moet worden uitgelegd op een wijze die zo nauw mogelijk aansluit bij de belangen van de persoon tot wie zij is gericht, in het bijzonder indien een tegenovergestelde uitlegging negatieve gevolgen kan hebben voor die persoon.
(1) Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (PB L 78, blz. 1).
(2) Verordening (EG) nr. 2868/95 van de Commissie van 13 december 1995 tot uitvoering van verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad inzake het gemeenschapsmerk (PB L 303, blz. 1).
13.4.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 108/30 |
Beroep ingesteld op 4 februari 2013 — Langguth Erben/BHIM (afbeelding van een fles)
(Zaak T-66/13)
2013/C 108/75
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Franz Wilhelm Langguth Erben GmbH & Co. KG (Traben-Trarbach, Duitsland) (vertegenwoordigers: R. Kunze en G. Würtenberger, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)
Conclusies
De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:
— |
de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 22 november 2012 in zaak R 129/2012-1 te vernietigen; |
— |
het BHIM te verwijzen in de kosten van de procedure. |
Middelen en voornaamste argumenten
Betrokken gemeenschapsmerk: het onder nr. 10 005 866 aangevraagde gemeenschapsbeeldmerk in de vorm van een fles voor waren van klasse 33
Beslissing van de onderzoeker: afwijzing van de aanvraag
Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep
Aangevoerde middelen: schending van artikel 7, leden 1, sub b, en 2, en de artikelen 75, 76, lid 1, en 77 van verordening nr. 207/2009
13.4.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 108/30 |
Beroep ingesteld op 5 februari 2013 — Novartis/BHIM (CARE TO CARE)
(Zaak T-68/13)
2013/C 108/76
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Novartis AG (Basel, Zwitserland) (vertegenwoordiger: M. Douglas, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)
Conclusies
De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:
— |
de beslissing van de eerste kamer van beroep van 29 november 2012 in zaak R 953/2012-1 te vernietigen; |
— |
het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) te verwijzen in de kosten van de procedure. |
Middelen en voornaamste argumenten
Betrokken gemeenschapsmerk: het onder nr. 10 224 657 aangevraagde gemeenschapswoordmerk „CARE TO CARE” voor diensten van de klassen 41 en 42
Beslissing van de onderzoeker: afwijzing van de gemeenschapsmerkaanvraag
Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep
Aangevoerde middelen: schending van artikel 7, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009 van de Raad
13.4.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 108/30 |
Beroep ingesteld op 11 februari 2013 — Compagnie des montres Longines, Francillon/BHIM — Staccata (QUARTODIMIGLIO)
(Zaak T-76/13)
2013/C 108/77
Taal van het verzoekschrift: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Compagnie des montres Longines, Francillon SA (Saint-Imier, Zwitserland) (vertegenwoordiger: P. González-Bueno Catalán de Ocón, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Staccata Srl (Como, Italië)
Conclusies
De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:
— |
de beslissing van 26 november 2012 in zaak R 62/2012-5 te vernietigen, aangezien de voorwaarden van artikel 8, lid 1, sub b, en lid 5, van verordening (EG) nr. 207/2009 wel degelijk vervuld waren; |
— |
het BHIM en Staccata Srl te verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Aanvrager van het gemeenschapsmerk: de andere partij in de procedure voor de kamer van beroep
Betrokken gemeenschapsmerk: beeldmerk dat gespreide vleugels weergeeft en de woordelementen „QUARTODIMIGLIO QM” bevat, voor waren van de klassen 9, 14, 16, 18 en 25 — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 9 260 597
Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: verzoekster
Oppositiemerk of -teken: beeldmerken die gespreide vleugels weergeven en waarvan een aantal het woordelement „LONGINES” bevatten — gemeenschapsmerkinschrijving nr. 225 714, internationale merkinschrijvingen nrs. 401 319, 529 334, 610 902 en 298 063, voor waren van de klassen 9 en 14
Beslissing van de oppositieafdeling: afwijzing van de oppositie
Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep
Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, en lid 5, van verordening (EG) nr. 207/2009
13.4.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 108/31 |
Beroep ingesteld op 31 januari 2013 — Laboratoires Polive/BHIM — Arbora & Ausonia (DODIE)
(Zaak T-77/13)
2013/C 108/78
Taal van het verzoekschrift: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Laboratoires Polive (Levallois Perret, Frankrijk) (vertegenwoordiger: A. Sion, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Arbora & Ausonia, SL (Barcelona, Spanje)
Conclusies
— |
de bestreden beslissing van de tweede kamer van beroep, waarbij de beslissing van de oppositieafdeling is vernietigd, vernietigen; |
— |
de oppositie in haar geheel afwijzen; en |
— |
het BHIM verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekster
Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „DODIE” voor waren van de klassen 3, 5 en 10 — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 5 665 104
Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: andere partij in de procedure voor de kamer van beroep
Oppositiemerk of -teken: communautaire en nationale beeld- en woordmerken die het woordelement „DODIS”, „DODIES” of „DODOT” bevatten voor waren en diensten van de klassen 3, 5, 10, 12, 16, 18, 20, 21, 24, 25, 28, 35 en 44
Beslissing van de oppositieafdeling: afwijzing van de oppositie in haar geheel
Beslissing van de kamer van beroep: gedeeltelijke toewijzing van het beroep en vernietiging van de bestreden beslissing voor bepaalde waren van de klassen 3, 5 en 10
Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009 van de Raad
13.4.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 108/31 |
Beroep ingesteld op 7 februari 2013 — Red Bull/BHIM — Sun Mark (BULLDOG)
(Zaak T-78/13)
2013/C 108/79
Taal van het verzoekschrift: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Red Bull GmbH (Fuschl am See, Oostenrijk) (vertegenwoordiger: A. Renck en I. Fowler, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Sun Mark Ltd (Middlesex, Verenigd Koninkrijk)
Conclusies
De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:
— |
de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 16 november 2012 in zaak R 107/2012-2 te vernietigen, en |
— |
verweerder en de andere partij in de procedure voor de kamer van beroep, indien zij in het geding tussenkomen, te verwijzen in de kosten van de procedure. |
Middelen en voornaamste argumenten
Aanvrager van het gemeenschapsmerk: de andere partij in de procedure voor de kamer van beroep
Betrokken gemeenschapsmerk: het onder nr. 9 215 567 aangevraagde gemeenschapswoordmerk „BULLDOG” voor waren van de klassen 32 en 33
Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: verzoekster
Oppositiemerk of -teken: de nationale en internationale woordmerken „BULL” en „RED BULL” voor waren van de klassen 32 en 33
Beslissing van de oppositieafdeling: toewijzing van de oppositie
Beslissing van de kamer van beroep: vernietiging van de bestreden beslissing
Aangevoerde middelen: schending van de artikelen 8, lid 1, sub b, en 5 van verordening nr. 207/2009 van de Raad
13.4.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 108/32 |
Beroep ingesteld op 12 februari 2013 — FTI Touristik/BHIM (BigXtra)
(Zaak T-81/13)
2013/C 108/80
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: FTI Touristik GmbH (München, Duitsland) (vertegenwoordiger: A. Parr, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)
Conclusies
De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:
— |
de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 29 november 2012 in de zaak R 2521/2011-1 te vernietigen; |
— |
verweerder te verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Betrokken gemeenschapsmerk: het onder nr. 9 925 868 aangevraagde gemeenschapswoordmerk „BigXtra” voor waren en diensten van de klassen 16, 35, 39, 41, 42 en 43
Beslissing van de onderzoeker: afwijzing van de aanvraag
Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep
Aangevoerde middelen: schending van artikel 7, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009
13.4.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 108/32 |
Beroep ingesteld op 14 februari 2013 — Samsung SDI e.a./Commissie
(Zaak T-84/13)
2013/C 108/81
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partijen: Samsung SDI Co. Ltd (Gyeonggi-do, Republiek Korea), Samsung SDI Germany GmbH (Berlijn, Duitsland), Samsung SDI (Malaysia) Bhd (Negeri Sembilan Darul Khusus, Maleisië) (vertegenwoordigers: G. Berrisch, lawyer, D. Hull, solicitor, en L.-A. Grelier, lawyer)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:
— |
de artikelen 1, lid 2, en 2, lid 2, van besluit C(2012) 8839 definitief van de Commissie van 5 december 2012 in zaak COMP/39.437 — TV- en computerbeeldbuizen (bestreden besluit) nietig te verklaren voor zover het verzoeksters betreft; |
— |
subsidiair, artikel 1, lid 2, van het besluit gedeeltelijk nietig te verklaren voor zover het de begin- en de einddatum van de deelname van verzoeksters aan de inbreuk inzake kleurenbeeldbuizen voor gebruik in televisietoestellen („CPT”) betreft, en de bij artikel 2, lid 2, van het bestreden besluit aan verzoeksters opgelegde geldboete te verminderen; |
— |
verweerster te verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Betreffende de CPT-inbreuk voeren de verzoekende partijen ter ondersteuning van haar beroep drie middelen aan. Betreffende de inbreuk inzake kleurenbeeldbuizen voor gebruik in computerschermen (CDT), voeren de verzoekende partijen drie middelen aan.
Betreffende de CPT-inbreuk voeren de verzoekende partijen de volgende middelen aan:
1) |
Het eerste middel is eraan ontleend dat de Commissie artikel 101 VWEU onjuist heeft toegepast met haar oordeel dat er één enkele en voortdurende inbreuk was die alle typen CPT’s tijdens de volledige duur van de inbreuk en alle onderlinge afspraken in Azië behelsde. |
2) |
Het tweede middel, dat subsidiair wordt aangevoerd, is eraan ontleend dat de Commissie zowel de begindatum als de einddatum van de deelname van de verzoekende partijen aan de CPT-inbreuk onjuist heeft bepaald, wat heeft geleid tot een verlenging van de tijdsduur van het kartel met ten minste zestien maanden. |
3) |
Het derde middel, dat meer subsidiair wordt aangevoerd, is eraan ontleend dat de beslissing van de Commissie tot het niet toekennen van de maximale boetevermindering van 50 % is gebaseerd op onjuiste feiten en kennelijk onjuist is. |
4) |
Betreffende de CDT-inbreuk voeren de verzoekende partijen de volgende middelen aan:
|
(1) Richtsnoeren voor de berekening van geldboeten die uit hoofde van artikel 23, lid 2, onder a, van verordening (EG) nr. 1/2003 worden opgelegd (PB 2006, C 210, blz. 2).
13.4.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 108/33 |
Beroep ingesteld op 18 februari 2013 — Calestep/ECHA
(Zaak T-89/13)
2013/C 108/82
Procestaal: Spaans
Partijen
Verzoekende partij: Calestep, SL (Estepa, Spanje) (vertegenwoordiger: E. Cabezas Mateos, advocaat)
Verwerende partij: Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA)
Conclusies
Verzoekster vraagt het Gerecht, alle stappen van de procedure volgend, het verzoek toe te wijzen en het besluit van het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) waarnaar zij verwijst, nietig te verklaren.
Middelen en voornaamste argumenten
Verzoekster in de onderhavige procedure heeft, door haar kwalificatie als kleine onderneming, de lagere vergoeding betaald als bedoeld in artikel 74, lid 3, van verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PB L 396, blz. 1), en verordening (EG) nr. 340/2008 van de Commissie van 16 april 2008 betreffende de aan het Europees Agentschap voor chemische stoffen te betalen vergoedingen (PB L 107, blz. 6), die op hun beurt verwijzen naar aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van micro-, kleine en middelgrote ondernemingen (PB L 124, blz. 36).
Na controle heeft ECHA zich op het standpunt gesteld dat verzoekster niet als kleine onderneming kan worden aangemerkt, doordat zij deel uitmaakt van een groep. Van mening dat deze onderneming niet voldoet aan de gestelde voorwaarden, heeft verweerder verzoekster gelast het saldo te betalen van de volledige vergoeding voor middelgrote ondernemingen, vermeerderd met een vergoeding voor administratieve kosten.
Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster één enkel middel aan, betreffende de niet-naleving van twee van de voorwaarden van artikel 2, lid 2, van de bijlage bij de bovenvermelde aanbeveling.
Verzoekster stelt dienaangaande dat, door het gebruik van het voegwoord „en” in deze bepaling, een onderneming slechts kan worden geacht geen kleine onderneming te zijn, indien zij niet alleen meer dan vijftig werknemers heeft, maar ook voldoet aan een van de twee overige voorwaarden van deze bepaling. Dit is in casu niet het geval.
13.4.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 108/34 |
Beroep ingesteld op 14 februari 2013 — LG Electronics/Commissie
(Zaak T-91/13)
2013/C 108/83
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: LG Electronics, Inc. (Seoul, Korea) (vertegenwoordigers: G. van Gerven en T. Franchoo, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:
— |
artikel 1, lid 1, sub d, en lid 2, sub g, en artikel 2, lid 1, sub d en e, en lid 2, sub d en e, van besluit C(2012) 8839 definitief van de Europese Commissie van 5 december 2012 in zaak COMP/39.437 — Beeldbuizen voor televisies en computerschermen, geheel of gedeeltelijk nietig te verklaren, voor zover zij verzoekster betreffen; en/of |
— |
de bij artikel 2, lid 1, sub d en e, en lid 2, sub d en e, van het bestreden besluit aan verzoekster opgelegde geldboetes te verminderen; |
— |
verweerster te verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster acht middelen aan.
Middel op grond van artikel 263 VWEU, strekkende tot nietigverklaring van de artikelen 1 en 2 van het bestreden besluit, voor zover zij verzoekster betreffen:
1) |
Schending van verzoeksters rechten van verdediging (schending van een wezenlijk vormvoorschrift), aangezien LG Philips Displays (hierna: „LPD”) niet als verweerster bij de procedure is betrokken. Middelen strekkende tot (gedeeltelijke) nietigverklaring van de artikelen 1 en 2 van het bestreden besluit overeenkomstig artikel 263 VWEU, en tot overeenkomstige vermindering van verzoeksters geldboetes overeenkomstig artikel 261 VWEU: |
2) |
Schending van artikel 101 VWEU en artikel 23, lid 2, van verordening (EG) nr. 1/2003 (1), schending van het beginsel van persoonlijke aansprakelijkheid en kennelijke beoordelingsfout, aangezien verzoekster aansprakelijk is gesteld voor inbreuken die LPD heeft begaan. |
3) |
Schending van artikel 25 van verordening (EG) nr. 1/2003, aangezien verzoekster in het bestreden besluit aansprakelijk is gesteld voor gedragingen die dateren van vóór 1 juli 2001. |
4) |
Schending van artikel 101 VWEU en artikel 23, lid 2, van verordening (EG) nr. 1/2003, artikel 296 VWEU en het beginsel van gelijke behandeling, aangezien bij de berekening van de aan verzoekster opgelegde geldboete in het bestreden besluit ook rekening is gehouden met de rechtstreekse EER-verkopen via verwerkte producten (Direct EEA Sales Through Transformed Products; hierna: „TPDS”). |
5) |
Schending van artikel 101 VWEU, artikel 23, lid 2, van verordening (EG) nr. 1/2003 en van het beginsel van persoonlijke aansprakelijkheid, kennelijke beoordelingsfout en schending van verzoeksters rechten van verdediging, aangezien verzoekster in het bestreden besluit is veroordeeld tot betaling van de geldboete die is gebaseerd op de TPDS van Philips. |
6) |
Schending van artikel 296 VWEU, kennelijke beoordelingsfout en schending van de beginselen van gelijke behandeling en behoorlijk bestuur, aangezien (i) in het bestreden besluit onvoldoende wordt gemotiveerd waarom ten aanzien van Samsung geen TPDS in aanmerking zijn genomen, en/of (ii) TPDS in het bestreden besluit op willekeurige wijze wel of juist niet in aanmerking zijn genomen, wat ertoe heeft geleid dat verzoekster en Samsung ongelijk zijn behandeld. |
7) |
Schending van artikel 101 VWEU, artikel 23, lid 2, van verordening (EG) nr. 1/2003 en de beginselen van gelijke behandeling en behoorlijk bestuur, aangezien (i) het bestreden besluit niet is gericht tot LPD en de dochterondernemingen van LPD die aan de inbreuken deelgenomen hebben, terwijl zij wel is gericht tot een andere joint venture de moederondernemingen daarvan, en (ii) het bestreden besluit niet is gericht tot andere moederondernemingen die zich in dezelfde situatie bevonden als verzoekster. Middel dat is gebaseerd op de volledige rechtsmacht van het Gerecht overeenkomstig artikel 261 VWEU en artikel 31 van verordening (EG) nr. 1/2003: |
8) |
Het Gerecht wordt verzocht gebruik te maken van zijn volledige rechtsmacht om de aan verzoekster opgelegde geldboete te verminderen, aangezien deze buitensporig en onevenredig is. |
(1) Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PB 2003 L 1, blz. 1).
13.4.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 108/35 |
Beroep ingesteld op 15 februari 2013 — Philips/Commissie
(Zaak T-92/13)
2013/C 108/84
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: Philips Electronics NV (Eindhoven, Nederland) (vertegenwoordigers: J. de Pree en S. Molin, lawyers)
Verwerende partij: Europese Commissie
Conclusies
De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:
— |
het besluit van de Europese Commissie van 5 december 2012 inzake een procedure op grond van artikel 101 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en artikel 53 van de EER-Overeenkomst in zaak COMP/39.437 — TV- en computerbeeldbuizen nietig te verklaren voor zover het Koninklijke Philips Electronics N.V. betreft; |
— |
subsidiair, de bij artikel 2 van het bestreden besluit aan Koninklijke Philips Electronics N.V. opgelegde geldboeten nietig te verklaren of te verlagen, en |
— |
verweerster te verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij de volgende middelen aan.
1) |
Eerste middel, ontleend aan schending van artikel 101 VWEU, artikel 53 van de EER-Overeenkomst en het rechtszekerheidsbeginsel, aangezien de Commissie inbreuken door de Philips Group heeft vastgesteld en de verzoekende partij daarvoor aansprakelijk heeft gesteld. |
2) |
Tweede middel, ontleend aan schending van artikel 101 VWEU, artikel 53 van de EER-Overeenkomst, artikel 27, lid 1, van verordening (EG) nr. 1/2003 (1), de rechten van verdediging, met inbegrip van het recht te worden gehoord en het beginsel van behoorlijk bestuur, aangezien de Commissie LG Philips Displays („LPD”) niet aansprakelijk heeft gesteld voor haar eigen vermeende inbreuken. |
3) |
Derde middel, ontleend aan schending van het beginsel van gelijke behandeling, een kennelijk onjuiste beoordeling, schending van de motiveringsplicht, schending van artikel 27 van verordening (EG) nr. 1/2003 en artikel 15 van verordening (EG) nr. 773/2004 (2), schending van de rechten van verdediging met inbegrip van het beginsel van behoorlijk bestuur en het recht te worden gehoord, aangezien de Commissie bij het aansprakelijk stellen voor de vermeende inbreuken verschillende standaarden heeft toegepast op ondernemingen tegen wie dezelfde procedures zijn ingeleid en aangezien de Commissie verschillende standaarden heeft toegepast bij het bepalen van de geldboete voor ondernemingen tegen wie dezelfde procedures zijn ingeleid. |
4) |
Vierde middel, ontleend aan schending van artikel 101 VWEU en artikel 53 EER-Overeenkomst, schending van artikel 23 van verordening (EG) nr. 1/2003 en de richtsnoeren voor de berekening van geldboeten (3) en schending van het beginsel van gelijke behandeling, aangezien de Commissie verkopen buiten de EER mee heeft betrokken in de relevante omzet voor de berekening van het basisbedrag van de geldboeten. |
5) |
Vijfde middel, ontleend aan schending van artikel 23 van verordening (EG) nr. 1/2003 en de richtsnoeren voor de berekening van geldboeten, aangezien de Commissie heeft nagelaten om bij haar berekening uit te gaan van de omzet die in het laatste volledige boekjaar van de vermeende inbreuken is behaald. |
6) |
Zesde middel, ontleend aan schending van artikel 23 van verordening (EG) nr. 1/2003, door bij berekening van de geldboeten voor de vermeende inbreuken van de LPD-groep na te laten het plafond van 10 % van de omzet toe te passen op de omzet van de LPD-groep. |
7) |
Zevende middel, ontleend aan schending van het beginsel van de redelijke termijn, artikel 41 en 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. |
8) |
Achtste middel, ontleend aan schending van het evenredigheidsbeginsel; verzoek dat het Hof zijn volledige rechtsmacht uitoefent conform artikel 261 VWEU en artikel 31 van verordening (EG) nr. 1/2003 teneinde de opgelegde boeten te verlagen. |
(1) Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PB L 1, blz. 1).
(2) Verordening (EG) nr. 773/2004 van de Commissie van 7 april 2004 betreffende procedures van de Commissie op grond van de artikelen 81 en 82 van het EG-Verdrag (PB L 123, blz. 18).
(3) Richtsnoeren voor de berekening van geldboeten die uit hoofde van artikel 23, lid 2, onder a, van verordening (EG) nr. 1/2003 worden opgelegd (PB C 210, blz. 2).
13.4.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 108/36 |
Beroep ingesteld op 13 februari 2013 — Walcher Meßtechnik/BHIM (HIPERDRIVE)
(Zaak T-95/13)
2013/C 108/85
Procestaal: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Walcher Meßtechnik GmbH (Kirchzarten, Duitsland) (vertegenwoordiger: S. Walter, advocaat)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)
Conclusies
— |
de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 13 december 2012 in zaak R 1779/2012-1 vernietigen; |
— |
het BHIM verwijzen in de kosten van de procedure met inbegrip van de kosten van de procedure in beroep. |
Middelen en voornaamste argumenten
Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „HIPERDRIVE” voor waren van klassen 7 en 9
Beslissing van de onderzoeker: afwijzing van de aanvraag
Beslissing van de kamer van beroep: gedeeltelijke verwerping van het beroep
Aangevoerde middelen:
— |
Schending van artikel 7, lid 1, sub c, van verordening 207/2009 |
— |
Schending van artikel 7, lid 1, sub b, van verordening 207/2009 |
13.4.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 108/36 |
Beroep ingesteld op 19 februari 2013 — Ludwig Schokolade/BHIM — Immergut (TrinkFix)
(Zaak T-105/13)
2013/C 108/86
Taal van het verzoekschrift: Duits
Partijen
Verzoekende partij: Ludwig Schokolade GmbH & Co. KG (Bergisch Gladbach, Duitsland) (vertegenwoordigers: S. Fischer en A. Brodkorb, advocaten)
Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)
Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Immergut GmbH & Co. KG (Elsdorf, Duitsland)
Conclusies
De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:
— |
de beslissing van de eerste kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) van 13 december 2012 in zaak R 34/2012-1 te vernietigen; |
— |
het BHIM te verwijzen in de kosten, daaronder begrepen de kosten van de procedure voor de kamer van beroep. |
Middelen en voornaamste argumenten
Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekster
Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „TrinkFix” voor waren van de klassen 29, 30 en 32 — gemeenschapsmerkaanvraag nr. 9 045 634
Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: Immergut GmbH & Co. KG
Oppositiemerk of -teken: nationale en communautaire woordmerken „Drinkfit” voor waren van de klassen 29 en 32
Beslissing van de oppositieafdeling: gedeeltelijke toewijzing van de oppositie
Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep
Aangevoerde middelen:
— |
schending van artikel 42, leden 2 en 3, van verordening nr. 207/2009; |
— |
schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009. |
13.4.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 108/37 |
Beschikking van het Gerecht van 18 februari 2013 — Clasado/Commissie
(Zaak T-322/10) (1)
2013/C 108/87
Procestaal: Engels
De president van de Achtste kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.
13.4.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 108/37 |
Beschikking van het Gerecht van 20 februari 2013 — Luxembourg Patent Co./BHIM — DETEC (FIREDETEC)
(Zaak T-527/11) (1)
2013/C 108/88
Procestaal: Engels
De president van de Vierde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.
Gerecht voor ambtenarenzaken
13.4.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 108/38 |
Beroep ingesteld op 14 december 2012 — ZZ/Commissie
(Zaak F-149/12)
2013/C 108/89
Procestaal: Italiaans
Partijen
Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordiger: G. Cipressa, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie
Voorwerp en beschrijving van het geding
Nietigverklaring van de maandelijkse inhouding van het bedrag van 500 EUR op verzoekers invaliditeitsuitkeringen over de maanden april tot en met juni 2012
Conclusies van de verzoekende partij
— |
nietigverklaring van het besluit, vervat in verzoekers pensioenafrekening over de maand april 2012, om de invaliditeitsuitkering waarop hij voor die maand recht had met 500 EUR te verminderen; |
— |
nietigverklaring van het besluit, vervat in verzoekers pensioenafrekening over de maand mei 2012, om de invaliditeitsuitkering waarop hij voor die maand recht had met 500 EUR te verminderen; |
— |
nietigverklaring van het besluit, vervat in verzoekers pensioenafrekening over de maand juni 2012, om de invaliditeitsuitkering waarop hij voor die maand recht had met 500 EUR te verminderen; |
— |
voor zover nodig, nietigverklaring van de besluiten tot afwijzing van de klachten die tegen bovengenoemde besluiten zijn ingediend; |
— |
veroordeling van de verwerende partij tot betaling aan verzoeker van de volgende bedragen: 500 EUR, vermeerderd met 10 % rente per jaar en met jaarlijkse kapitalisatie, vanaf 1 mei 2012 en tot en met de dag waarop de betaling daadwerkelijk zal hebben plaatsgevonden; 500 EUR, vermeerderd met 10 % rente per jaar en met jaarlijkse kapitalisatie, vanaf 1 juni 2012 en tot en met de dag waarop de betaling daadwerkelijk zal hebben plaatsgevonden; 500 EUR, vermeerderd met 10 % rente per jaar en met jaarlijkse kapitalisatie, vanaf 1 juli 2012 en tot en met de dag waarop de betaling daadwerkelijk zal hebben plaatsgevonden; |
— |
verwijzing van de verwerende partij in de kosten van de procedure. |
13.4.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 108/38 |
Beroep ingesteld op 15 januari 2013 — ZZ/Commissie
(Zaak F-4/13)
2013/C 108/90
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordiger: N. Lhoëst, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie
Voorwerp en beschrijving van het geding
Nietigverklaring van het besluit tot vaststelling van verzoekers beoordelingsrapport over de periode 1995-1997 en verzoek om schadevergoeding
Conclusies van de verzoekende partij
— |
nietigverklaring van het besluit van de algemeen secretaris van de Europese dienst voor extern optreden van 12 maart 2012 tot vaststelling van verzoekers beoordelingsrapport over de periode 1995-1997; |
— |
voor zover nodig, nietigverklaring van het besluit van het tot aanstelling bevoegd gezag van de Commissie van 4 oktober 2012 tot afwijzing van de klacht die verzoeker op 20 juni 2012 uit hoofde van artikel 90, lid 2, van het Statuut had ingediend; |
— |
veroordeling van de Commissie tot betaling van een bedrag van 25 000 EUR voor de geleden immateriële schade; |
— |
verwijzing van de Commissie in de kosten. |
13.4.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 108/39 |
Beroep ingesteld op 17 januari 2013 — ZZ/Commissie
(Zaak F-6/13)
2013/C 108/91
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordigers: S. Orlandi, A. Coolen, J.-N. Louis, E. Marchal en D. Abreu Caldas, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie
Voorwerp en beschrijving van het geding
Nietigverklaring van het besluit om overeenkomstig verordening (EU) nr. 1239/2010 van de Raad van 20 december 2010 de aanpassingscoëfficiënt voor de stad Varese toe te passen op verzoekers bezoldiging van april 2012 en van de volgende maanden
Conclusies van de verzoekende partij
— |
artikel 1 van bijlage XI bij het Statuut en de methodologische handleiding opgenomen in bijlage I bij verordening nr. 1445/2007 van 11 december 2007 onwettig verklaren; |
— |
artikel 3 van verordening (EU) nr. 1239/2010 van de Raad van 20 december 2010 waarbij de aanpassingscoëfficiënt voor de berekening van de bezoldiging van de in Varese tewerkgestelde ambtenaren op 92,3 is vastgesteld, onwettig verklaren; |
— |
nietig verklaren de besluiten tot opstelling van verzoekers salarisafrekeningen op basis van de vanaf 1 juli 2010 geldende aanpassingscoëfficiënt voor de stad Varese, bedoeld in verordening (EU) nr. 1239/2010 van de Raad van 20 december 2010; |
— |
nietig verklaren het besluit van het TABG van 5 oktober 2012 tot afwijzing van verzoekers klacht over de voor Varese toegepaste aanpassingscoëfficiënt; |
— |
de Commissie verwijzen in de kosten. |
13.4.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 108/39 |
Beroep ingesteld op 28 januari 2013 — ZZ/Parlement
(Zaak F-8/13)
2013/C 108/92
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordigers: L. Levi en A. Tymen, advocaten)
Verwerende partij: Europees Parlement
Voorwerp en beschrijving van het geding
Nietigverklaring van het besluit om verzoeker niet te bevestigen in zijn functie van eenheidshoofd en om hem over te plaatsen naar het directoraat-generaal intern beleid
Conclusies van de verzoekende partij
— |
nietigverklaring van het besluit van 23 maart 2012 om verzoeker niet te bevestigen in zijn functie van eenheidshoofd en om hem met zijn ambt over te plaatsen naar het directoraat-generaal intern beleid; |
— |
voor zover nodig, nietigverklaring van het besluit van de voorzitter van het Bureau van het Europees Parlement van 15 oktober 2012 tot afwijzing van verzoekers klacht van 22 juni 2012; |
— |
vergoeding gelasten van de materiële en immateriële schade die deze besluiten veroorzaken; |
— |
veroordeling van het Parlement in de kosten. |
13.4.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 108/39 |
Beroep ingesteld op 3 februari 2013 — ZZ/Commissie
(Zaak F-10/13)
2013/C 108/93
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordigers: S. Orlandi, J.-N. Louis en D. Abreu Caldas, advocaten)
Verwerende partij: Europese Commissie
Voorwerp en beschrijving van het geding
Nietigverklaring van het besluit tot afwijzing van een verzoek om schadevergoeding dat verzoekster op basis van artikel 90, lid 1, van het Statuut heeft ingediend wegens fouten die zijn gemaakt bij de vaststelling van haar rechten bij haar indiensttreding en wegens de vertraging bij de correctie van die fouten
Conclusies van de verzoekende partij
— |
nietigverklaring van het besluit van het TABG van 28 maart 2012 tot afwijzing van haar verzoek om schadevergoeding van 13 januari 2012; |
— |
veroordeling van de Commissie tot betaling van een schadevergoeding van 172 236,42 EUR aan verzoekster; |
— |
subsidiair, veroordeling van de Commissie tot vergoeding aan verzoekster van alle ten onrechte betaalde bedragen, vanaf de dag waarop de onregelmatigheid is ontdekt, maar niet is gecorrigeerd, of in elk geval ten minste van de bedragen die vanaf november 2010, de datum van correctie van haar vermenigvuldigingsfactor, ten onrechte zijn betaald; |
— |
verwijzing van de Commissie in de kosten. |
13.4.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 108/40 |
Beroep ingesteld op 5 februari 2013 — ZZ/Parlement
(Zaak F-12/13)
2013/C 108/94
Procestaal: Engels
Partijen
Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordiger: C. Bernard-Glanz)
Verwerende partij: Europees Parlement
Voorwerp en beschrijving van het geding
Nietigverklaring van het besluit van de secretaris-generaal van het Europees Parlement tot afwijzing van verzoeksters klacht over geweld
Conclusies van de verzoekende partij
— |
nietigverklaring van het besluit van de secretaris-generaal van het Europees Parlement van 8 mei 2012 tot afwijzing van verzoeksters klacht, ingediend bij het Adviescomité inzake geweld en de voorkoming ervan op de werkplek, waarin werd geconcludeerd dat er geen sprake was van geweld door haar voormalig afdelingshoofd; |
— |
nietigverklaring van het besluit van de voorzitter van het Europees Parlement van 29 oktober 2012 tot afwijzing van de klacht die zij op 6 augustus 2012 uit hoofde van artikel 90, lid 2, van het Statuut had ingediend; |
— |
verwijzing van het Parlement in de kosten. |
13.4.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 108/40 |
Beroep ingesteld op 11 februari 2013 — ZZ/Commissie
(Zaak F-14/13)
2013/C 108/95
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordiger: S. Sagias, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie
Voorwerp en beschrijving van het geding
Nietigverklaring van het besluit van de jury van vergelijkend onderzoek EPSO/AST/117/11 om verzoeker niet toe te laten tot de beoordelingstoetsen van dat vergelijkend onderzoek, omdat hij niet over de vereiste beroepservaring beschikt
Conclusies van de verzoekende partij
— |
nietigverklaring van het besluit van de jury van vergelijkend onderzoek EPSO/AST/117/11 om verzoeker niet toe te laten tot de beoordelingstoetsen van dat vergelijkend onderzoek, welk besluit hem is meegedeeld bij schrijven van 18 april 2012 en vervolgens is bevestigd bij brief van 24 mei 2012; |
— |
nietigverklaring van het besluit van 9 november 2012 tot afwijzing van de klacht die tegen bovengenoemd besluit van de jury is ingediend; |
— |
verwijzing van de Commissie in de kosten. |
13.4.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 108/40 |
Beroep ingesteld op 10 februari 2013 — ZZ/Commissie
(Zaak F-16/13)
2013/C 108/96
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekende partij: ZZ (vertegenwoordiger: N. Lhoëst, advocaat)
Verwerende partij: Europese Commissie
Voorwerp en beschrijving van het geding
Nietigverklaring van het besluit van de gemeenschappelijke regeling inzake de ziektekostenverzekering, voor zover daarbij worden bevestigd de bewoordingen van het ontwerpbesluit tot afwijzing van het verzoek om erkenning dat de ziekte waaraan verzoekers echtgenote, een voormalig ambtenaar, is overleden, een beroepsziekte was
Conclusies van de verzoekende partij
— |
nietigverklaring van het besluit van de gemeenschappelijke regeling inzake de ziektekostenverzekering van 23 maart 2012, voor zover daarbij de bewoordingen van het ontwerpbesluit van 23 juni 1995 worden bevestigd; |
— |
voor zover nodig, nietigverklaring van het besluit van het tot aanstelling bevoegd gezag van de Europese Commissie van 29 oktober 2012 tot afwijzing van de klacht die verzoeker op 6 juli 2012 uit hoofde van artikel 90, lid 2, van het Statuut had ingediend; |
— |
verwijzing van de Commissie in de kosten. |