EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document C:2009:076:FULL

Publicatieblad van de Europese Unie, C 76, 31 maart 2009


Display all documents published in this Official Journal
 

ISSN 1725-2474

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 76

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

52e jaargang
31 maart 2009


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

III   Voorbereidende handelingen

 

COMITÉ VAN DE REGIO'S

 

77e plenaire zitting op 27 en 28 november 2008

2009/C 076/01

Advies van het Comité van de Regio's over Het integratiebeleid en de interculturele dialoog

1

2009/C 076/02

Advies van het Comité van de Regio's over het Communautair rechtskader voor een Europese onderzoeksinfrastructuur (ERI) en gezamenlijke programmering van onderzoek

6

2009/C 076/03

Verkennend advies van het Comité van de Regio's over De Lissabon-strategie voor groei en werkgelegenheid

14

2009/C 076/04

Verkennend advies van het Comité van de Regio's over Hoe de regio's bijdragen aan de verwezenlijking van de Europese doelstellingen op het gebied van energie en klimaatverandering, met name via het burgemeestersconvenant

19

2009/C 076/05

Advies van het Comité van de Regio's over Het voorstel voor een aanbeveling van de raad over mobiliteit van jonge vrijwilligers in Europa

23

2009/C 076/06

Advies van het Comité van de Regio's over De EU als wereldpartner in het ontwikkelingsproces: versnelde verwezenlijking van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling

30

2009/C 076/07

Advies van het Comité van de Regio's Een gemeenschappelijk immigratiebeleid voor Europa

34

2009/C 076/08

Advies van het Comité van de Regio's over het Vijfde voortgangsverslag over de economische en sociale cohesie

38

2009/C 076/09

Advies van het Comité van de Regio's over De Westelijke Balkan: versterking van het Europees perspectief

42

2009/C 076/10

Advies van het Comité van de Regio's over De meerwaarde van de participatie van de lokale en regionale overheden in het uitbreidingsproces

48

2009/C 076/11

Advies van de commissie Cultuur, onderwijs en onderzoek over De uitdaging van energie-efficiëntie aangaan via informatie- en communicatietechnologieën

54

2009/C 076/12

Advies van het Comité van de Regio's over Betere competenties voor de 21ste eeuw: een agenda voor Europese samenwerking op schoolgebied

58

2009/C 076/13

Resolutie van het Comité van de Regio's over de financiële crisis

63

2009/C 076/14

Resolutie van het Comité van de Regio's over de prioriteiten van het Comité van de Regio's voor 2009 op basis van het wetgevings- en werkprogramma van de Europese Commissie

66

NL

 


III Voorbereidende handelingen

COMITÉ VAN DE REGIO'S

77e plenaire zitting op 27 en 28 november 2008

31.3.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 76/1


Advies van het Comité van de Regio's over Het integratiebeleid en de interculturele dialoog

(2009/C 76/01)

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

Het Comité van de Regio's is van mening dat het Europese integratieproces staat of valt met respect voor en bevordering van culturele verscheidenheid.

De dialoog tussen vertegenwoordigers van verschillende religies en levensbeschouwingen is een van de belangrijkste instrumenten voor de ontwikkeling van een duurzame interculturele dialoog.

Het Comité roept het Europees Parlement dan ook op om zich hard te maken voor een Europees Handvest voor de interculturele dialoog, en zou de Europese Commissie en de lidstaten willen voorstellen om een permanent Europees platform voor de interculturele dialoog op te richten. Dit laatste moet in samenwerking met lokale en regionale overheden een structurele dialoog in de Europese steden en regio's op gang brengen.

Wat de bevordering van de interculturele dialoog betreft, beschikken de lokale en regionale overheden over uitgebreide bevoegdheden.

Lokale overheden zouden na een open dialoog met individuele groepen (maatschappelijke geledingen) de onderlinge communicatie moeten bevorderen en ondersteunen, en ook bijeenkomsten moeten organiseren en voorlichting geven aan de burgers door middel van lezingen, festivals, tentoonstellingen en andere activiteiten.

De lokale en regionale overheden spelen een belangrijke rol op het punt van integratie, aangezien zij in veel lidstaten verantwoordelijk zijn voor zowel de wetgeving als de tenuitvoerlegging van het beleid.

De interculturele dialoog is van groot belang voor een succesvolle integratie. De lokale en regionale overheden staan het dichtst bij de burger en zijn daarom het beste in staat om het wederzijds begrip te bevorderen en de actieve betrokkenheid bij de interculturele dialoog te vergroten.

Rapporteur

:

de heer BELICA (SK/EVP), voorzitter van het regiobestuur van de autonome regio Nitra

Referentiedocument

Raadpleging van het Franse voorzitterschap over „Het integratiebeleid en de interculturele dialoog: de rol van de lokale en regionale overheden”

I.   BELEIDSAANBEVELINGEN

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

Het principe van de interculturele dialoog

1.

Het Comité van de Regio's is van mening dat het Europese integratieproces staat of valt met respect voor en bevordering van culturele verscheidenheid. In de interculturele dialoog is dit respect een cruciaal instrument dat bijdraagt aan meer begrip voor culturele verscheidenheid en de verschillende volkeren verenigt in een sterk, meertalig en multicultureel Europa.

2.

De interculturele dialoog kan in combinatie met sociale en territoriale cohesie de mensen waarden bijbrengen die van essentieel belang zijn voor hun privé-leven en hun relatie tot maatschappij en staat, zoals solidariteit, verantwoordelijkheid, tolerantie, respect voor tradities, het streven naar sociale vooruitgang en begrip voor sociale en culturele verscheidenheid. Ook kan de interculturele dialoog ervoor zorgen dat individuele burgers en groepen met een verschillende culturele achtergrond met elkaar in gesprek gaan en zich onderling solidair opstellen.

3.

Gelijke toegang tot cultuur en vrijheid van culturele expressie maken deel uit van de Europese normen en waarden en zijn de grondvoorwaarden voor de interculturele dialoog en integratie.

4.

De interculturele dialoog kan pas echt worden bevorderd als er op lokaal en regionaal niveau wordt samengewerkt tussen beleidsmakers, sociale partners, onderwijsinstellingen, opleidingscentra, ngo's, jeugdorganisaties, sportverenigingen, culturele organisaties, migrantenorganisaties en andere partijen die dicht bij de burgers staan. Religieuze en seculiere organisaties kunnen eveneens een belangrijke rol spelen in deze dialoog door de behoefte aan wederzijds begrip en tolerantie te helpen creëren. Voorwaarde is wel dat ze de noodzaak van dergelijke waarden daadwerkelijk overbrengen.

5.

Het overleg tussen vertegenwoordigers van verschillende religies en levensbeschouwingen is een van de belangrijkste instrumenten voor de ontwikkeling van een duurzame interculturele dialoog. Organisaties van verschillende geloofsgemeenschappen spelen een essentiële rol in onze samenleving en kunnen samen met overheden op lokaal en regionaal niveau methoden ontwikkelen voor de bevordering van wederzijds begrip en daarmee ook van de interculturele dialoog. Door dergelijke methoden en activiteiten in de Europese steden en regio's te ondersteunen kan er eveneens worden bijgedragen aan meer wederzijds begrip.

6.

Het Comité roept het Europees Parlement dan ook op om zich hard te maken voor een Europees Handvest voor de interculturele dialoog, en zou de Europese Commissie en de lidstaten willen voorstellen om een permanent Europees platform voor de interculturele dialoog op te richten. Dit laatste moet in samenwerking met lokale en regionale overheden een structurele dialoog in de Europese steden en regio's op gang brengen.

Rol van de lokale en regionale overheden in de interculturele dialoog

7.

Wat de bevordering van de interculturele dialoog betreft, beschikken de lokale en regionale overheden over uitgebreide bevoegdheden. Zij zijn immers in grote mate verantwoordelijk voor de vorming en instandhouding van onze culturele verscheidenheid, en spelen bovendien een belangrijke rol bij de verspreiding en toepassing van goede praktijkvoorbeelden en de uitwisseling van ervaringen met de interculturele dialoog (met name via de coördinatie van multidimensionale lokale en regionale netwerken van alle betrokken partijen).

8.

Lokale overheden zijn vanwege hun positie de aangewezen instantie om kennis bij te brengen over onze complexe moderne samenleving waarin verschillende culturele identiteiten en geloofsovertuigingen naast elkaar leven. Daarom is het belangrijk dat ze weten wat er in individuele groepen speelt, wat die zoal doen en hoe groot hun maatschappelijke invloed is. En daarvoor moeten de actoren in de interculturele dialoog uitgebreid in kaart worden gebracht en worden betrokken bij organen die nauw en intensief overleg voeren met de betreffende lokale of regionale overheden.

9.

De verantwoordelijkheid voor interculturele initiatieven ligt vaak bij de lokale en/of regionale overheden. Door hun nauwe contact met de burgers bevinden die zich strategisch gezien in een uitstekende positie om, samen met andere lokale of regionale actoren, tegemoet te komen aan de specifieke noden en vragen van de verschillende culturele groepen in de steden en regio's en om de interculturele dialoog te bevorderen.

10.

Lokale overheden zouden na een open dialoog met individuele groepen (maatschappelijke geledingen) de onderlinge communicatie moeten bevorderen en ondersteunen, en ook bijeenkomsten moeten organiseren en voorlichting geven aan de burgers door middel van lezingen, festivals, tentoonstellingen en andere activiteiten. In de open dialoog zouden de lokale en regionale overheden zich onpartijdig moeten kunnen opstellen en de vrijheden en rechten van individuele burgers en groepen moeten kunnen respecteren. Als bemiddelaars zouden ze vervolgens „adviserende diensten” (in de vorm van voorlichting of projecten) kunnen verlenen.

11.

Migranten zouden hun stem moeten kunnen uitbrengen tijdens lokale, regionale en Europese verkiezingen.

12.

De betrokken overheden en politieke partijen zouden dan ook de participatie van migranten moeten bevorderen, zodat die sneller integreren in de samenleving.

Interculturele dialoog als essentiële voorwaarde voor een geslaagd integratiebeleid

13.

De interculturele dialoog is van groot belang voor een succesvolle integratie. De lokale en regionale overheden staan het dichtst bij de burger en zijn daarom het beste in staat om het wederzijds begrip te bevorderen en de actieve betrokkenheid bij de interculturele dialoog te vergroten.

14.

Wil het integratie- en immigratiebeleid vruchten afwerpen, dan moet de Europese Unie, binnen de grenzen van haar bevoegdheden, een helder kader en duidelijke voorwaarden scheppen. Dit neemt overigens niet weg dat ook de lidstaten zelf een duit in het zakje moeten doen en dat het subsidiariteitsbeginsel moet worden nageleefd.

15.

Het Comité pleit voor de oprichting en ondersteuning van beheersstructuren (in de vorm van één loket) waar migranten behalve voor de gebruikelijke bureaucratische problemen kunnen aankloppen voor praktische vragen en waar met name nieuwkomers wegwijs worden gemaakt.

16.

De lokale en regionale overheden spelen een belangrijke rol op het punt van integratie, aangezien zij in veel lidstaten verantwoordelijk zijn voor zowel de wetgeving als de tenuitvoerlegging van het beleid. Bij de uitwerking van de in punt 14 voorgestelde gemeenschappelijke Europese kaderverdragen mag niet worden voorbijgegaan aan de verschillen tussen de nationale rechtsstelsels, de geografische ligging, de nog bestaande tradities en de historische en culturele bijzonderheden van de afzonderlijke lidstaten. Dit betekent ook dat de lokale en regionale overheden, afhankelijk van de situatie ter plekke, een op integratie gericht model zouden moeten toepassen.

17.

De doelmatigheid van een aantal onderdelen van het integratiebeleid wordt vaak bepaald door de manier waarop dergelijke overheden hun verantwoordelijkheid daarbij waarmaken.

18.

Het Comité pleit voor voldoende financiële onderbouwing van de lokale en regionale maatregelen op het gebied van integratie en voor evaluatie van de bestaande programma's. De lokale en regionale overheden zouden met voorlichting, financiering en de ontwikkeling van goede praktijkvoorbeelden moeten worden ondersteund bij de uitvoering van het integratiebeleid. Het zou dan ook een goede zaak zijn om (deel)regelingen te treffen voor de financiering van lokale en regionale projecten en maatregelen op het gebied van de integratie van migranten.

19.

Gezien het grote aantal migranten in de Europese Unie dient er op cultureel vlak meer aandacht te worden besteed aan samenwerking en dialoog, zodat culturele verscheidenheid niet tot tweedracht leidt, maar juist een instrument wordt dat de ontwikkeling naar een hoger plan tilt, de tolerantie vergroot en de verschillende volkeren verenigt in een multicultureel en op onderling respect en solidariteit gebaseerd Europa.

20.

Er zou harder moeten worden gewerkt aan een gemeenschappelijk Europees beleid inzake clandestiene immigratie. Veel juridische aspecten van clandestiene immigratie liggen buiten de bevoegdheden van de lokale overheden, maar het zijn wel de steden en regio's die het eerst en het meest worden geconfronteerd met de maatschappelijke gevolgen daarvan. Er moeten oplossingen worden gezocht en inspanningen worden geleverd om de regio's bij de uitwerking van gemeenschappelijke beleidsmaatregelen ter zake te raadplegen en om de specifieke problemen van clandestiene immigratie in het kader van de interculturele dialoog aan te pakken.

21.

Wat het immigratiebeleid betreft, spelen de lokale en regionale overheden een speciale rol aangezien veel diensten op het gebied van onder meer huisvesting, gezondheidszorg, onderwijs, beroepsopleidingen en talencursussen die essentieel zijn voor een succesvolle integratie, door hen worden geleverd, met als gevolg dat zij ook degenen zijn die het eerst met de daarmee samenhangende problemen worden geconfronteerd.

22.

Aangezien het vooral op lokaal niveau soms meerdere generaties duurt voordat het integratieproces is voltooid, is het van bijzonder groot belang dat lokale en regionale overheden (in structurele, sociale, economische en culturele zin) een uiterste inspanning leveren. Dit betekent dat ze ertoe moeten bijdragen dat nieuwkomers niet worden gediscrimineerd, dat hun rechten worden beschermd en dat ze dankzij toegang tot hulpprogramma's, werkgelegenheid en voorzieningen volledig kunnen meedoen aan de Europese samenleving. Het is cruciaal dat migranten aan het reguliere arbeidsproces kunnen deelnemen en het is aan de lidstaten om dat te regelen.

23.

In elke lidstaat zou moeten worden onderzocht of er samenwerkingsverbanden van lokale organen kunnen worden opgericht om de toestroom van migranten in goede banen te leiden en om middels voorlichting en projecten van lokale en regionale overheden doelgericht te werken aan de integratie van nieuwkomers.

24.

Het Comité wijst op het Europees Jaar van de Interculturele Dialoog, dat via een beter begrip voor andere culturen een belangrijke impuls moet geven aan de integratie van mensen met een migrantachtergrond. De Commissie zou moeten nagaan in hoeverre een jaarlijkse „Europese dag van de integratie en interculturele tolerantie” het bewustzijn hieromtrent kan vergroten en duidelijk kan maken dat culturele diversiteit een verrijking is.

Steun voor het huisvestingsbeleid in het kader van het integratieproces

25.

Het Comité pleit ervoor om de juiste voorwaarden te scheppen voor de integratie van migrantenfamilies temidden van de autochtone families en de autochtone gemeenschap. Daarvoor zou het een beroep moeten doen op geïntegreerde programma's die samen met migranten zijn opgesteld en moeten zorgen voor een verbetering van de woonomgeving, de stadsplanning en de kwaliteit van het milieu alsook voor meer voorzieningen en minder sociale uitsluiting. Ook moet er verder onderzoek worden verricht naar de ervaringen die de lidstaten de laatste jaren hebben opgedaan op het gebied van huisvesting voor migranten en meer in het bijzonder de tenuitvoerlegging van programma's voor de verbetering van migrantenwijken.

26.

De lokale en regionale overheden zouden, op het punt van werkgelegenheid, sociale voorzieningen, gezondheidszorg en huisvesting, gebruik moeten maken van de bestaande mogelijkheden voor Europese financiële ondersteuning voor de begeleiding van migranten, asielzoekers en vluchtelingen. Zelf moeten ze, middels doeltreffende stadvernieuwingsprogramma's, ervoor zorgen dat openbare voorzieningen, maar ook onderwijs en lesprogramma's in kwalitatief en kwantitatief opzicht aan alle eisen voldoen, dat de stadsplanning op een efficiënte manier wordt aangepakt en dat er een goed huisvestingsbeleid wordt gevoerd, zodat het prettig is om in de steden te leven en er geen verpaupering ontstaat.

Scholing en werkgelegenheid als middel tot integratie

27.

Indien het ontbreekt aan projecten voor opvang, integratie en vast werk, kunnen migranten terechtkomen in een spiraal van uitbuiting en criminaliteit, of ook zelf al dan niet vrijwillig overgaan tot misdrijven, met alle negatieve gevolgen van dien voor de veiligheid en sociale cohesie.

28.

De lidstaten zouden, overeenkomstig de nationale bevoegdheden, samen met de lokale en regionale overheden en alle economische en sociale partners maatregelen moeten treffen om de toegang van migranten tot betaald werk te verbeteren en om discriminatie op de arbeidsmarkt tegen te gaan. Ook zouden de lidstaten migranten moeten informeren over de verschillende mogelijkheden en hen moeten aanmoedigen om via (gerichte) programma's voor permanente educatie hun arbeidskansen te vergroten.

Bevordering van de interculturele dialoog dankzij meertaligheid en vreemdetalenonderwijs

29.

Het gevoel dat burgers deel uitmaken van een gemeenschap, begint op school; programma's voor de opvang en integratie van migranten kunnen in de lidstaten volledig worden geïntegreerd in het voorschoolse, lager, middelbaar en hoger onderwijs.

30.

De lokale en regionale overheden zouden de voortrekkersrol van het onderwijs bij de bewustmaking van diversiteit moeten onderstrepen.

31.

Er zou meer rekening moeten worden gehouden met de culturele inbreng, de talenkennis en het kennispotentieel van migranten, die met het oog op de globalisering van grote waarde zijn voor de Europese Unie.

32.

Het is belangrijk dat er steun komt voor onderwijs waarin wederzijds begrip centraal staat. Dit laatste vraagt om een aanpassing van lesprogramma's, zodat ze uitdrukking geven aan het multiculturele karakter van de Europese Unie en aan het principe van actieve steun aan de interculturele dialoog.

33.

Het Comité acht het van groot belang dat kinderen al in de voorschoolse leeftijd de grondbeginselen van vreemde talen leren en meertalig worden opgevoed, en dat migranten een goede beheersing hebben van de taal van het gastland en van de streek waar ze wonen. Zowel binnen als buiten het onderwijs zouden er daarom voor migranten van verschillende leeftijdscategorieën passende ondersteunende maatregelen en scholingsmogelijkheden moeten worden ontwikkeld.

34.

De dialoog tussen geloofsgemeenschappen, religieuze organisaties en andere culturele actoren moet eveneens worden gestimuleerd. EU-inwoners dienen meer kennis en inzicht te verwerven in onder meer de geschiedenis en cultuur van zowel EU- als niet-EU-landen. Door middel van voorlichting over gedeelde waarden, de gemeenschappelijke geschiedenis, de interactie tussen culturen en gelijke sociale en politieke rechten en plichten voor alle burgers moet migranten en autochtonen een positief beeld worden bijgebracht van Europa.

35.

De lokale en regionale overheden zouden het interculturele bewustzijn van hun eigen medewerkers en die van andere openbare instellingen moeten vergroten en in hun personeelsbeleid moeten streven naar een evenredige vertegenwoordiging van nationale migranten/minderheden.

36.

Voorts zouden ze een rol van betekenis kunnen spelen door een omgeving te creëren waarin buitenlandse studenten, zelfs voor korte tijd, in verbinding kunnen treden met hun eigen universiteitsstad.

Meer samenwerking met de media

37.

Het Comité roept de lokale en regionale overheden op om in nauwe samenwerking met lokale media en culturele organisaties en verenigingen voorlichtingscampagnes op te zetten in de steden en regio's voor met name kansarme groepen, zodat die zo veel mogelijk profiteren van de geboden kansen.

38.

De lokale media hebben de belangrijke taak om het publiek zo objectief mogelijk te informeren over de omstandigheden in en de werkelijkheid achter de multiculturele samenlevingen in Europa en dus om enerzijds (door vergroting van de interculturele kennis en inzicht en van de acceptatie van het verschijnsel migratie) meer aanpassingsvermogen te kweken bij de autochtone bevolking en anderzijds migranten aan te zetten tot integratie en tot respect voor de culturen, tradities, gewoonten en talen van het gastland en van de andere Europese lidstaten.

39.

De stakeholders in de steden en regio's zouden kunnen worden bereikt door middel van decentrale evenementen en media-aandacht op lokaal en regionaal niveau. De lokale en regionale overheden zouden de voorwaarden moeten blijven scheppen voor ondersteuning van de interculturele dialoog en de media erop moeten wijzen dat ze een belangrijke rol spelen bij de bevordering van gelijkheid en wederzijds begrip.

40.

Het creëren van nieuwe ruimtes (zoals verschillende digitale omgevingen en speciale cafés) en het organiseren van evenementen op het gebied van de interculturele dialoog (in parken en op pleinen) zouden moeten worden gestimuleerd en ook zou er steun moeten worden gegeven aan discussies en andere vormen van dialoog in de steden, aan taalonderwijs, inburgeringscursussen, werkgelegenheidsprojecten, emancipatietrajecten, anti-discriminatieprojecten, alsook aan de systematische uitwisseling en monitoring van ervaringen, nieuwe maatregelen, successen en mislukkingen op lokaal niveau.

II.   BIJLAGE

ad 6

Het programma „Interculturele steden” van de Raad en de Commissie betreft een netwerk van Europese steden op het gebied van de interculturele dialoog. Het doel hiervan is het uitwisselen van ervaringen en goede praktijkvoorbeelden inzake werkgelegenheid, taal, onderwijs, cultuur, media enz.

ad 23

In de lidstaten waar al met een dergelijk netwerk van diensten is geëxperimenteerd, kon via het werk van territoriale commissies de behandeling van asielaanvragen worden versneld en konden de levensomstandigheden van de aanvragers worden verbeterd. De opvang en integratie in lokale gemeenschappen heeft flinke voordelen opgeleverd op het gebied van veiligheid en levenskwaliteit.

Arco Latino stelt voor om op Europees niveau netwerken en verenigingen op te zetten die aandacht vragen voor de positieve sfeer van interregionale samenwerking en die activiteiten coördineren in lidstaten met dezelfde immigratieproblemen. Alleen door middel van dit soort samenwerking kan een stimulans worden gegeven aan gemeenschappelijke co-ontwikkelingsactiviteiten met herkomstlanden.

ad 28

Het Europees netwerk van steden en regio's voor de sociale economie (REVES) betrekt sinds kort ook migranten bij zijn werkzaamheden, en deze samenwerking levert bijzonder positieve resultaten op. De leden van REVES houden zich bezig met een aantal initiatieven op het gebied van de interculturele dialoog en participatieve integratie. Onderdanen van derde landen en andere migranten zijn tot op zekere hoogte betrokken bij zowel de tenuitvoerlegging als de ontwikkeling van deze initiatieven (die nog steeds gaande zijn). Ook wordt er geëxperimenteerd met nieuwe ruimtes en activiteiten op het gebied van participatie en de interculturele dialoog. Daarbij moet onder meer worden gedacht aan: a) een café annex ontmoetingsplek voor oudere migranten, b) een openbaar park waar activiteiten plaatsvinden in het kader van de interculturele dialoog (bijvoorbeeld voor verschillende groepen jongeren die hun vrije tijd in het park doorbrengen), c) activiteiten ter verbetering van de competenties en vaardigheden van migranten (waarbij wordt voortgeborduurd op het project „Extracompetenze”), d) de organisatie van activiteiten in scholen waarbij ouders van verschillende nationaliteiten bij elkaar komen, en e) de oprichting van bedrijven in de sociale economie (bijvoorbeeld coöperaties) door migranten en autochtonen.

ad 30

Het project „Dvojičky” (Tweelingen) van radio Regina, waarbij journalisten op zoek gaan naar parallellen tussen historische figuren en tradities in Slowakije en in andere lidstaten.

ad 32

Pan-Europese culturele tradities zoals „Burendag” en de „Europese Dag van de muziek” beginnen geleidelijk aan wortel te schieten in Slowakije.

Ook zij gewezen op het initiatief van DG DEV om Europese ambtenaren op 9 mei („Schumandag”) als ambassadeurs „weer naar school te sturen”.

ad 33

Kinderen en jongeren moeten vreemde talen met de paplepel krijgen ingegoten, aangezien dit op jonge leeftijd veel sneller en beter gaat. De vooruitgang in het vreemdetalenonderwijs op lagere en middelbare scholen moet worden vergroot en het onderwijsprogramma moet zodanig worden aangepast, dat leerlingen op de basisschool vaker de gelegenheid krijgen om gesprekken in een vreemde taal te voeren, en leerlingen op de middelbare school vertrouwd raken met een derde taal. De mogelijkheden voor universiteitsstudenten om hun talenkennis te verbeteren dienen te worden vergroot door uitbreiding van het programma Levenslang Leren.

Brussel, 26 november 2008.

De voorzitter

van het Comité van de Regio's

L. VAN DEN BRANDE


31.3.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 76/6


Advies van het Comité van de Regio's over het Communautair rechtskader voor een Europese onderzoeksinfrastructuur (ERI) en gezamenlijke programmering van onderzoek

(2009/C 76/02)

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

meent dat lokale en regionale overheden een cruciale rol in de Europese onderzoeksruimte (EOR) spelen; zij brengen het beleid dichter bij de burgers en staan dichter bij de dagelijkse praktijk van de betrokken actoren;

steunt de invoering op verzoek van de lidstaten van een communautair rechtskader ten behoeve van de ontwikkeling en totstandbrenging van een infrastructuur op topniveau om het onderzoek in Europa een impuls te geven en uiteindelijk de concurrentiepositie van Europa in de wereld te versterken;

stelt voor dat als er gemeenten of regio's lid zijn van een ERI, dat er wel ten minste drie uit verschillende lidstaten zouden moeten zijn ongeacht het land van herkomst van de overige leden om het transnationale karakter van de ERI veilig te stellen;

dringt erop aan dat met name wordt gekeken naar de mogelijkheid om gebruik te maken van de EGTS als alternatief rechtsinstrument voor invoering van Europese onderzoeksinfrastructuren. In overweging 5 en 9 van de voorgestelde verordening zou een duidelijkere en meer expliciete verwijzing naar dit punt opgenomen moeten worden;

wijst erop dat de lokale en regionale overheden een belangrijke rol spelen als motor van gezamenlijke onderzoeksprogramma's; zij hebben als geen ander te maken met de plaatselijke wetenschappelijke, technologische en economische situatie, en zijn dus beter op de hoogte van de behoefte aan samenwerking op strategische gebieden;

acht het van belang dat de gevolgen op regionaal en lokaal niveau door verspreiding van de onderzoeksinfrastructuren gemaximaliseerd worden, en dat bij de ERI's rekening wordt gehouden met de ondersteuning die invoering van een virtueel infrastructuurnetwerk in Europa kan bieden.

Rapporteur

:

De heer AGUIRRE ARIZMENDI (ES/ALDE) Secretaris-generaal Externe zaken, autonome gemeenschap Baskenland

Referentiedocumenten

Voorstel voor een verordening van de Raad betreffende een communautair rechtskader voor een Europese onderzoeksinfrastructuur (ERI)

COM(2008) 467 final — 2008/0148 (CNS)

Mededeling „Naar een gezamenlijke programmering van het onderzoek: Samenwerken om gemeenschappelijke uitdagingen doeltreffender aan te pakken”

COM(2008) 468 final

I.   BELEIDSAANBEVELINGEN

1.

Lokale en regionale overheden spelen een cruciale rol in de Europese onderzoeksruimte (EOR); zij brengen het beleid dichter bij de burgers en staan dichter bij de dagelijkse praktijk van de betrokken actoren. Daarom moeten de regio's een strategische functie vervullen bij de initiatieven die worden ontplooid om de EOR te versterken en uit te breiden, met name waar het gaat om de oprichting van solide onderzoeksfaciliteiten in een innovatiegerichte omgeving en om samenwerking op onderzoeksgebied.

2.

Het Comité is ingenomen met de twee initiatieven van de Commissie, die een belangrijke bijdrage aan de verdieping en uitbreiding van de EOR vormen. Het heeft in zijn advies „De Europese onderzoeksruimte: nieuwe perspectieven” (1) al benadrukt dat vaart gezet moet worden achter de totstandbrenging van de EOR, als een van de stappen die genomen moet worden om van Europa de meest dynamische economie ter wereld te maken.

3.

Lokale en regionale overheden zijn bestuurlijke en economische basiseenheden. Zij spelen een sleutelrol bij het uitvoeren van de nieuwe Lissabon-agenda, die tot doel heeft het concurrentievermogen van Europa een impuls te geven door middel van een op innovatie gerichte strategie.

4.

Iedere Europese regio is uniek qua structuur van het bedrijfsleven en mate van ontwikkeling en specialisatie. Hiermee moet rekening worden gehouden wanneer de regio's worden betrokken bij de maatregelen ten behoeve van het Europese concurrentievermogen. De kenmerken van bepaalde regio's, zoals hun ultraperifere ligging, mogen dan ook geen reden zijn om afwijzend te reageren op een aanvraag om daar een ERI op te richten. Er moet dus voor gezorgd worden dat ultraperifere regio's toegang krijgen tot dit virtuele netwerk.

5.

Het innovatiebeleid, inclusief de bijbehorende maatregelen en instrumenten, moet door de lidstaten in samenwerking met de regio's, worden uitgewerkt, zodat ook aan de lokale en regionale behoeften wordt beantwoord.

6.

Het Comité schaart zich achter de conclusies van de Raad Concurrentievermogen (2) m.b.t. een beter bestuur van de EOR op basis van een langetermijnvisie, ontwikkeld door de Commissie en de lidstaten in samenwerking met belanghebbende partijen en burgers. Het Comité dringt erop aan dat alle actoren, en met name de wetenschappelijke gemeenschap, vanaf de allereerste fase van een voorstel bij het bestuur van de EOR worden betrokken, overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel, en dat de inspanningen ook worden gekoppeld aan andere beleidsmaatregelen op het vlak van onderwijs, innovatie en cohesie.

7.

Het Comité roept de Europese Commissie en de lidstaten op ervoor te zorgen dat de lokale en regionale overheden daadwerkelijk en ten volle worden betrokken bij het beheer van de twee initiatieven die in dit advies worden behandeld.

Communautair rechtskader voor een Europese onderzoeksinfrastructuur (ERI) — COM(2008) 467 final

8.

De Commissie wil op verzoek van de lidstaten een communautair rechtskader invoeren ten behoeve van de ontwikkeling en totstandbrenging van een infrastructuur op topniveau om het onderzoek in Europa een impuls te geven en uiteindelijk de concurrentiepositie van Europa in de wereld te versterken. Het Comité steunt dit voorstel.

9.

Het Comité verzoekt de Commissie om regio's bij de beschrijving van de kenmerken en taken van de leden van elke Europese onderzoeksinfrastructuur (ERI) tot leden met dezelfde rechten als lidstaten, intergouvernementele organisaties en derde landen te maken. Regio's mogen niet worden beschouwd als vertegenwoordigers van een lidstaat; zij zijn autonome bestuurlijke eenheden, aangezien zij beschikken over voldoende capaciteiten en middelen en over goed ontwikkelde wetenschappelijke en technologische systemen, waardoor zij in staat zijn samen met de andere leden een leidende rol te vervullen bij het opzetten en in gebruik nemen van Europese onderzoeksinfrastructuren.

10.

Als er gemeenten of regio's lid zijn van een ERI zouden dat er wel ten minste drie uit verschillende lidstaten moeten zijn — ongeacht het land van herkomst van de overige leden — om het transnationale karakter van de ERI veilig te stellen.

11.

Het Comité is verheugd dat de ERI's via het kaderprogramma voor O&O én via de structuurfondsen gefinancierd kunnen worden. Het stelt voor daarnaast op gecoördineerde wijze gebruik te maken van andere publieke en private financieringsbronnen in de lidstaten.

12.

Het Comité pleit voor strategische coördinatiemechanismen op Europees niveau waarbij de meest relevante belanghebbende partijen worden betrokken, om ervoor te zorgen dat er een echt coherent ERI-beleid wordt ingevoerd waarbinnen ook aandacht uitgaat naar belangrijke thema's als evaluatie van de initiatieven en het oplossen van problemen rond de locatie van de ERI's.

13.

De Commissie stelt terecht dat een impuls gegeven moet worden aan coördinatie-initiatieven om de overdracht van informatie en kennis tussen de verschillende actoren te vergemakkelijken, zodat een groter multipliereffect ontstaat bij de verbreiding van de resultaten over het bedrijfsleven en wetenschappelijke, academische en technologische kringen in de verschillende gemeenten en regio's. Het Comité is dan ook ingenomen met de website over onderzoeksinfrastructuren die de Europese Commissie onlangs in samenwerking met de Europese Stichting voor wetenschappen heeft opgezet.

14.

Het Comité erkent dat de bestaande rechtsvormen niet toereikend zijn voor invoering van Europese onderzoeksinfrastructuren, en dat er een Europees kader moet komen willen de infrastructuren goed kunnen functioneren en de belemmeringen voor transnationaal onderzoek uit de weg geruimd kunnen worden.

15.

Op internationaal, nationaal en Europees niveau zijn instrumenten voorhanden die als aanvulling op de ERI's kunnen dienen. Het gaat daarbij om instrumenten die niet voor een specifiek doel zijn ingevoerd — zoals bij de ERI's wel het geval is — maar die bredere doelstellingen dienen. Een voorbeeld hiervan is de Europese groepering voor territoriale samenwerking (EGTS), die de territoriale samenwerking moet vergemakkelijken en bevorderen om zo op verschillende terreinen tot een grotere sociaaleconomische cohesie te komen. De ERI's en deze andere, bestaande instrumenten zouden op elkaar afgestemd moeten worden, om een maximaal rendement te bereiken.

16.

Met name zou gekeken moeten worden naar de mogelijkheid om gebruik te maken van de EGTS als alternatief rechtsinstrument voor invoering van Europese onderzoeksinfrastructuren. In overweging 5 en 9 van de voorgestelde verordening zou een duidelijkere en meer expliciete verwijzing naar dit punt opgenomen moeten worden.

17.

Bij de planning van de Europese onderzoeksnetwerken moet erop worden toegezien dat zij niet meer alleen het westen van Europa beslaan — zoals nu om historische redenen het geval is — maar zich uitstrekken tot het hele grondgebied van Europa en zo mogelijk ook van alle lidstaten. Bij een dergelijke uitgebalanceerde verspreiding van de voorzieningen moet ernaar worden gestreefd de voordelen voor de regio's te verenigen met de behoefte op Europees niveau aan nieuwe infrastructuur. Ter ondersteuning hiervan zou een virtueel netwerk gecreëerd kunnen worden dat alle faciliteiten met elkaar verbindt, waarbij speciale aandacht uitgaat naar kleine en middelgrote onderzoeksinfrastructuren die van belang kunnen zijn voor de kennisontwikkeling op strategisch belangrijke terreinen alsook voor de economie en innovaties in de betrokken gemeenten en regio's.

18.

Het Comité onderschrijft de conclusies van de Raad Concurrentievermogen van 30 mei 2008, waarin de Commissie en de lidstaten worden opgeroepen verder te werken aan meer capaciteit voor de lokale en regionale overheden in heel Europa om toegang te krijgen tot moderne onderzoeksinfrastructuur en deze te gebruiken, uit te bouwen en te exploiteren. In dit verband zouden de volgende maatregelen overwogen kunnen worden:

lokale en regionale overheden een grotere rol geven bij het uitwerken van de routekaart van het Europees Strategieforum inzake onderzoeksinfrastructuren (ESFRI), en dan vooral bij de prioriteitenstelling m.b.t. de 35 projecten van Europees belang die al zijn goedgekeurd;

rekening houden met het belang van de lokale en regionale overheden en met hun betrokkenheid bij de ERI's;

zorgen voor samenhang tussen de ERI's en andere reeds bestaande rechtsvormen in Europa op nationaal en regionaal niveau, zoals de EGTS;

kaderwetgeving invoeren ten behoeve van de decentralisatie van de ERI's zodat alle lidstaten, regio's en gemeenten ervan kunnen profiteren;

ervoor zorgen dat de lokale en regionale overheden daadwerkelijk worden betrokken bij een efficiënt bestuur van de ERI's.

19.

De lokale en regionale overheden spelen een belangrijke rol bij de ontwikkeling van een innovatief klimaat voor de ERI's; het regionaal beleid is van grote invloed, zowel bij het aantrekken van wetenschappers als bij het promoten van ERI's als centra voor regionale ontwikkeling. Op die manier kunnen de ERI's de deelnemende steden en regio's grote sociaaleconomische voordelen opleveren.

20.

Het is een goede zaak dat de beslissingsbevoegdheid t.a.v. de ERI's bij de Europese Commissie ligt. Dit gaat sneller en gemakkelijker dan elk besluit over de ERI's aan de Raad over te laten. Wil dit besluitvormingsproces volledig transparant verlopen en legitiem zijn, dan zouden de beoordelingscriteria van de Europese Commissie nader toegelicht moeten worden en zou er een beheerscomité opgericht moeten worden bestaande uit vertegenwoordigers van de lidstaten en/of in voorkomend geval de regio's dan wel de lokale en regionale overheden of hun verenigingen, dat een beslissende stem heeft bij de besluiten die de Commissie ten aanzien van de ERI's neemt. Ook zouden de lidstaten coördinatiemechanismen kunnen invoeren om ervoor te zorgen dat het standpunt van iedere lidstaat in het beheerscomité een adequate weergave is van de mening van de lokale en regionale overheden die de lidstaat vertegenwoordigt.

21.

Het Comité is verheugd dat de administratieve, juridische en fiscale belemmeringen worden weggenomen in de rechtsvorm die voor de ERI's wordt voorgesteld, door middel van vrijstelling van belasting en vlottere en flexibelere aanbestedingsprocedures. Dit maakt het eenvoudiger om de onderzoeksinfrastructuren in te voeren en zal ook de activiteiten en de resultaten ten goede komen.

Mededeling van de Commissie „Naar een gezamenlijke programmering van het onderzoek” — COM(2008) 468 final

22.

De lokale en regionale overheden spelen een belangrijke rol als motor van gezamenlijke onderzoeksprogramma's; zij hebben als geen ander te maken met de plaatselijke wetenschappelijke, technologische en economische situatie, en zijn dus beter op de hoogte van de behoefte aan samenwerking op strategische gebieden. Verscheidene Europese regio's nemen reeds deel aan coördinatie- en samenwerkingsinstrumenten van onderzoeksprogramma's, zoals de ERA-NET-projecten, of voeren met succes de leiding hierover. Het Comité zou graag zien dat niet alleen de lidstaten maar vooral ook de regionale autoriteiten de drijvende kracht worden achter de samenwerkingsovereenkomsten die in het kader van de gezamenlijke programmering worden gesloten.

23.

In het voorstel zou aangegeven moeten worden welke coördinatiemechanismen het best gebruikt kunnen worden om de samenwerking tussen de verschillende regio's en gemeenten in Europa goed te laten verlopen.

24.

Het Comité beseft dat het voorgestelde programma noodzakelijk is. Dit neemt niet weg dat de lidstaten en de regio's niet met extra lasten opgezadeld zouden mogen worden. Daarom zou de Commissie het programma moeten steunen, niet alleen door de overeenkomsten te faciliteren maar ook in de vorm van financiële toezeggingen; anders zal het programma niet de gewenste resultaten opleveren. Hiertoe zou een apart fonds in het leven geroepen moeten worden.

25.

Voordat er nieuwe programma's worden opgezet zouden de EU en de lidstaten alle mogelijkheden moeten nagaan om synergie tussen bestaande transnationale beleidsmaatregelen en samenwerkingsinstrumenten op te wekken en mechanismen moeten invoeren om ervoor te zorgen dat lopende coördinatieprogramma's, zoals ERA-NET, de open coördinatiemethode, de Europese technologieplatforms, maximaal benut worden.

26.

Het Comité erkent dat er initiatieven ontwikkeld moeten worden die uitgaan van coördinatie en samenwerking tussen de actoren op het vlak van O&O en innovatie in Europa, in het kader van de in de Lissabonstrategie opgenomen doelstelling om van Europa de meest concurrerende en dynamische economie ter wereld te maken. Wel zou bij deze coördinatie gekozen moeten worden voor een „bottom-up”-benadering, waarbij het beginsel m.b.t. variabele geometrie en het subsidiariteitsbeginsel in acht worden genomen. De vrijwillige deelname van de regio's moet in dit verband worden beschouwd als een stap op weg naar een grotere variabele geometrie.

27.

Het Comité is het met de Commissie eens dat een gezamenlijke aanpak vereist is bij uitdagingen die het niveau van de lidstaten overstijgen. Regio's en gemeenten zijn als geen ander op de hoogte van de problemen en zwakke punten waaraan het hoofd moet worden geboden; door het bijeenbrengen van middelen, mensen en kennis is het waarschijnlijk dat oplossingen worden gevonden voor de meest complexe wetenschappelijke en technische problemen.

28.

De prioritaire thema's moeten in onderlinge overeenstemming worden bepaald, waarbij rekening wordt gehouden met het grote aantal regio's met relevante bevoegdheden en overleg wordt gevoerd met de wetenschappelijke kringen en alle belanghebbende partijen.

29.

Gezien de opzet van het programma en de aanzet tot veranderingen die wordt gegeven hoopt het Comité dat er een pragmatisch, flexibel en uitvoerig ontwikkelingsproces op gang wordt gebracht waarin een belangrijke rol is weggelegd voor regionale onderzoeksprioriteiten.

II.   AANBEVOLEN WIJZIGINGEN

Wijzigingsvoorstel 1

Voorstel voor een verordening van de Raad betreffende een communautair rechtskader voor een Europese onderzoeksinfrastructuur (ERI), overweging 6

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

(…) Dergelijke onderzoeksinfrastructuren kunnen zich „op één enkele plaats” bevinden dan wel „verspreid zijn” over meerdere plaatsen (een georganiseerd netwerk van middelen).

(…) Dergelijke onderzoeksinfrastructuren kunnen zich „op één enkele plaats” bevinden dan wel „verspreid zijn” over meerdere plaatsen (een georganiseerd netwerk van middelen). Het is van belang dat de gevolgen op regionaal en lokaal niveau door verspreiding van de onderzoeksinfrastructuren gemaximaliseerd worden, en dat bij de ERI's rekening wordt gehouden met de ondersteuning die invoering van een virtueel infrastructuurnetwerk in Europa kan bieden.

Motivering:

Invoering van verspreide infrastructuren zou niet alleen de lokale en regionale overheden voordelen bieden, maar ook beantwoorden aan de behoefte in Europa om nieuwe infrastructuren te ontwikkelen en deze te versterken door middel van een virtueel netwerk waarop alle faciliteiten aangesloten zijn.

Wijzigingsvoorstel 2

Voorstel voor een verordening van de Raad betreffende een communautair rechtskader voor een Europese onderzoeksinfrastructuur (ERI), artikel 3, sub c)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

de Europese onderzoeksgemeenschap, die bestaat uit onderzoekers van de lidstaten en van landen die zijn geassocieerd met communautaire programma's voor onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie, heeft daadwerkelijk toegang tot deze infrastructuur, en

de Europese onderzoeksgemeenschap, die bestaat uit onderzoekers van de lidstaten, de regio's en de gemeenten en van landen die zijn geassocieerd met communautaire programma's voor onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie, heeft daadwerkelijk toegang tot deze infrastructuur, en

Motivering:

De regio's en gemeenten spelen een cruciale rol binnen de Europese onderzoeksruimte en dienen daarom actief deel te nemen aan alle initiatieven op dit gebied, met name aan initiatieven die verband houden met de totstandbrenging van solide onderzoeksinstellingen in een innovatiegericht klimaat en samenwerking op onderzoeksgebied.

Wijzigingsvoorstel 3

Voorstel voor een verordening van de Raad betreffende een communautair rechtskader voor een Europese onderzoeksinfrastructuur (ERI), artikel 4, lid 1, sub c)

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

een technische en wetenschappelijke beschrijving van de door de ERI op te richten en in werking te stellen onderzoeksinfrastructuur, waarbij met name nader wordt ingegaan op de in artikel 3 vermelde voorschriften;

een technische en wetenschappelijke beschrijving van de door de ERI op te richten en in werking te stellen onderzoeksinfrastructuur en een beschrijving van de verwachte sociaaleconomische effecten op regionaal niveau, waarbij met name nader wordt ingegaan op de in artikel 3 vermelde voorschriften;

Motivering:

Het is noodzakelijk dat de voordelen en opbrengsten voor het lokale en regionale niveau die invoering van een onderzoeksinfrastructuur met zich mee zal brengen worden belicht, niet alleen in technisch en wetenschappelijk opzicht maar voor de gehele gemeenschap.

Wijzigingsvoorstel 4

Voorstel voor een verordening van de Raad betreffende een communautair rechtskader voor een Europese onderzoeksinfrastructuur (ERI), artikel 6

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

(…)

2.   Een ERI heeft in elke lidstaat de ruimste rechtsbevoegdheid die in de wetgeving van die lidstaat aan juridische entiteiten wordt toegekend. Zij kan met name roerende en onroerende goederen en intellectuele eigendom verwerven, bezitten en vervreemden, contracten sluiten en in rechte optreden.

(…)

(…)

2.   Een ERI heeft in elke lidstaat of regio de ruimste rechtsbevoegdheid die in de wetgeving van die lidstaat of regio aan juridische entiteiten wordt toegekend. Zij kan met name roerende en onroerende goederen en intellectuele eigendom verwerven, bezitten en vervreemden, contracten sluiten en in rechte optreden.

(…)

4.   De lidstaten nemen alle mogelijke maatregelen om de ERI de ruimst mogelijke vrijstelling van andere belastingen dan de in lid 3 bedoelde belastingen te verlenen, met inachtneming van de voorschriften inzake staatssteun.

4.   De lidstaten en regio's nemen alle mogelijke maatregelen om de ERI de ruimst mogelijke vrijstelling van andere belastingen dan de in lid 3 bedoelde belastingen te verlenen, met inachtneming van de voorschriften inzake staatssteun.

Motivering:

Zie motivering bij wijzigingsvoorstel 2.

Wijzigingsvoorstel 5

Voorstel voor een verordening van de Raad betreffende een communautair rechtskader voor een Europese onderzoeksinfrastructuur (ERI), artikel 7, lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Een ERI heeft een statutaire zetel, die is gevestigd op het grondgebied van een lid dat een lidstaat is of een land dat is geassocieerd met een communautair programma voor onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie.

Een ERI heeft een statutaire zetel, die is gevestigd op het grondgebied van een lid dat een lidstaat of een regio is of een land dat is geassocieerd met een communautair programma voor onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie.

Motivering:

Zie motivering bij wijzigingsvoorstel 2.

Wijzigingsvoorstel 6

Voorstel voor een verordening van de Raad betreffende een communautair rechtskader voor een Europese onderzoeksinfrastructuur (ERI), artikel 8

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

1.   De volgende entiteiten kunnen lid worden van een ERI:

(a)

lidstaten;

(b)

derde landen;

(c)

intergouvernementele organisaties

1.   De volgende entiteiten kunnen lid worden van een ERI:

(a)

lidstaten;

(b)

regio's of gemeenten

(c)

derde landen;

(d)

intergouvernementele organisaties.

2.   Een ERI heeft te allen tijde ten minste drie lidstaten als lid. Andere lidstaten kunnen op elk ogenblik lid worden onder billijke en redelijke voorwaarden die in de statuten zijn vastgesteld.

2.   Een ERI heeft te allen tijde ten minste drie lidstaten, of ten minste drie regio's of gemeenten uit verschillende lidstaten als lid. Andere lidstaten kunnen op elk ogenblik lid worden onder billijke en redelijke voorwaarden die in de statuten zijn vastgesteld.

3.   De lidstaten hebben samen de meerderheid van stemmen in de in artikel 12, onder a), bedoelde ledenvergadering.

3.   De lidstaten, regio's of gemeenten hebben samen de meerderheid van stemmen in de in artikel 12, onder a), bedoelde ledenvergadering.

4.   Lidstaten of derde landen kunnen, met het oog op de uitoefening van bepaalde rechten en de uitvoering van bepaalde verplichtingen als lid van de ERI, worden vertegenwoordigd door een of meer publieke entiteiten, met inbegrip van regio's of particuliere instanties met een openbaredienstverleningstaak.

(…)

4.   Lidstaten, regio's, gemeenten of derde landen kunnen, met het oog op de uitoefening van bepaalde rechten en de uitvoering van bepaalde verplichtingen als lid van de ERI, worden vertegenwoordigd door een of meer publieke entiteiten, met inbegrip van regio's, gemeenten of particuliere instanties met een openbaredienstverleningstaak.

(…)

Motivering:

Zie motivering bij wijzigingsvoorstel 2.

Wijzigingsvoorstel 7

Voorstel voor een verordening van de Raad betreffende een communautair rechtskader voor een Europese onderzoeksinfrastructuur (ERI), artikel 9

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De statuten bevatten ten minste het volgende:

(…)

De statuten bevatten ten minste het volgende:

(…)

(h)

basisbeginselen betreffende:

(h)

basisbeginselen betreffende:

(i) … (viii)

(i) … (viii)

 

(ix)

het beleid inzake de communicatie met de lokale en regionale overheden, belanghebbende partijen en burgers van de zone waar de ERI wordt gevestigd;

Motivering:

Een van de taken van een ERI is het verbreiden en optimaliseren van de resultaten die de wetenschap heeft behaald.

Wijzigingsvoorstel 8

Voorstel voor een verordening van de Raad betreffende een communautair rechtskader voor een Europese onderzoeksinfrastructuur (ERI), artikel 18, lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Een ERI en de betrokken lidstaten stellen de Commissie in kennis van elke omstandigheid die de uitvoering van de taak van de ERI ernstig in gevaar dreigt te brengen.

Een ERI en de betrokken regio's, gemeenten en lidstaten stellen de Commissie in kennis van elke omstandigheid die de uitvoering van de taak van de ERI ernstig in gevaar dreigt te brengen.

Motivering:

Zie de motivering bij wijzigingsvoorstel 2.

Wijzigingsvoorstel 9

Voorstel voor een verordening van de Raad betreffende een communautair rechtskader voor een Europese onderzoeksinfrastructuur (ERI), artikel 19

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De lidstaten treffen de passende maatregelen om ervoor te zorgen dat deze verordening daadwerkelijk wordt toegepast.

De lidstaten, regio's en gemeenten treffen de passende maatregelen om ervoor te zorgen dat deze verordening daadwerkelijk wordt toegepast.

Motivering:

Zie de motivering bij wijzigingsvoorstel 2.

Wijzigingsvoorstel 10

Voorstel voor een verordening van de Raad betreffende een communautair rechtskader voor een Europese onderzoeksinfrastructuur (ERI), artikel 21

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een raadgevend comité.

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een raadgevend comité beheerscomité bestaande uit vertegenwoordigers van de lidstaten en/of in voorkomend geval de regio's.

2.   Wanneer naar dit artikel wordt verwezen, zijn de artikelen 3 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing.

2.   Wanneer naar dit artikel wordt verwezen, zijn de artikelen 3 4 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing.

Motivering:

Als er een beheerscomité in plaats van een raadgevend comité wordt ingesteld, dient de Europese Commissie ieder besluit over een verzoek tot oprichting van een ERI waarmee het comité het niet eens is, aan de Raad voor te leggen. De Raad kan dan met gekwalificeerde meerderheid een ander besluit nemen. Het beheerscomité moet bestaan uit vertegenwoordigers uit alle lidstaten en/of, in voorkomend geval, uit vertegenwoordigers van de regio's.

Brussel, 26 november 2008

De voorzitter

van het Comité van de Regio's

L. VAN DEN BRANDE


(1)  CdR 83/2007 fin.

(2)  Conclusies van de Raad Concurrentievermogen over het op gang brengen van het Ljubljana-proces, Brussel, 30 mei 2008.


31.3.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 76/14


Verkennend advies van het Comité van de Regio's over „De Lissabon-strategie voor groei en werkgelegenheid”

(2009/C 76/03)

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

Het Comité van de Regio's onderstreept het belang van een Europese strategie ter bevordering van economische groei en werkgelegenheid door middel van onderzoek en innovatie en verbetering van de concurrentiepositie, met name gezien de huidige crisis van de financiële markten en de verwachte gevolgen hiervan voor de reële economie. Tegelijkertijd moet deze strategie aansturen op meer duurzaamheid door een belangrijke plaats in te ruimen voor het milieu en principes als cohesie en solidariteit.

Opgemerkt moet worden dat de toonaangevende institutionele actoren ondanks de oproep van de Europese Raad nog altijd niet volledig zijn betrokken bij de tenuitvoerlegging van de strategie voor groei en werkgelegenheid, die tijdens de voorjaarstop van 2005 een doorstart maakte. Bij die gelegenheid sprak de Europese Raad zijn erkenning uit voor „de rol van de lokale en regionale instanties bij het bewerkstelligen van groei en werkgelegenheid”, aangezien „een grotere zeggenschap op alle overheidsniveaus ten aanzien van de agenda voor groei en werkgelegenheid (…) tot een coherenter en efficiënter beleid [leidt]”.

Dit gebrek aan zeggenschap is er de oorzaak van dat de Lissabon-doelstellingen niet over de hele linie in geïntegreerd beleid worden vertaald, waardoor productiemiddelen en financiële, menselijke en sociale hulpbronnen niet altijd effectief worden ingezet voor het genereren van meer economische groei en meer werkgelegenheid.

Rapporteur

:

de heer DELBONO (IT/ALDE)

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

1.

Het Comité van de Regio's constateert dat de economische groei in Europa, met name vanwege de veranderde situatie als gevolg van de globalisering van de economie, geen gelijke tred meer houdt met die in de rest van de wereld.

2.

Het onderstreept het belang van een Europese strategie ter bevordering van economische groei en werkgelegenheid door middel van onderzoek en innovatie en verbetering van de concurrentiepositie, met name gezien de huidige crisis van de financiële markten en de verwachte gevolgen hiervan voor de reële economie. Tegelijkertijd moet deze strategie aansturen op meer duurzaamheid door een belangrijke plaats in te ruimen voor het milieu en principes als cohesie en solidariteit.

3.

Opgemerkt moet worden dat de toonaangevende institutionele actoren ondanks de oproep van de Europese Raad nog altijd niet volledig zijn betrokken bij de tenuitvoerlegging van de strategie voor groei en werkgelegenheid, die tijdens de voorjaarstop van 2005 een doorstart maakte. Bij die gelegenheid sprak de Europese Raad zijn erkenning uit voor „de rol van de lokale en regionale instanties bij het bewerkstelligen van groei en werkgelegenheid”, aangezien „een grotere zeggenschap op alle overheidsniveaus ten aanzien van de agenda voor groei en werkgelegenheid (…) tot een coherenter en efficiënter beleid [leidt]”.

4.

Het Comité wil vooral wijzen op de „paradox van Lissabon”, die bij de monitoring door het Lissabon-platform aan het licht is gebracht. Lokale en regionale overheden spelen een belangrijke rol in de strategie voor groei en werkgelegenheid (bijv. op het punt van onderwijs, onderzoek en innovatie op decentraal niveau), maar zien dat zelf vaak niet als onderdeel van de Lissabon-strategie (door gebrek aan schaalvoordeel/visie). Sterker nog: de meeste lokale en regionale overheden vinden dat de Lissabon-strategie voor henzelf niet echt zinvol is.

5.

De Lissabon-strategie kan alleen doeltreffend worden toegepast als overheden lokaal en regionaal het nodige in huis hebben om menselijk kapitaal, flexibele en veelzijdige vaardigheden, ervaren onderzoekers en technisch hooggeschoolden, te genereren, aan te trekken en tot hun voordeel aan te wenden. Ook moeten gemeenten en regio's worden gekenmerkt door gedragspatronen, waarden, vertrouwensrelaties en organisatorische vaardigheden die gunstig zijn voor de interactie en samenwerking tussen actoren en ondernemingen, de werking van de markt en de kwaliteit van het bestaan. Daarnaast moeten ze over een adequate en naar verhouding toereikende materiële en immateriële infrastructuur en geloofwaardige en efficiënte instellingen beschikken.

6.

Dit gebrek aan zeggenschap over de strategie voor groei en werkgelegenheid is er de oorzaak van dat de Lissabon-doelstellingen niet over de hele linie in geïntegreerd beleid worden vertaald, waardoor productiemiddelen en financiële, menselijke en sociale hulpbronnen niet altijd effectief worden ingezet voor het genereren van meer economische groei en meer werkgelegenheid.

7.

Daarbij zij gewezen op hetgeen het Comité in een aantal recente adviezen over de Lissabon-strategie heeft verklaard over:

de afstemming tussen de structuurfondsen en andere belangrijke Europese programma's (zoals het kaderprogramma voor concurrentievermogen en innovatie (KCI), het zevende kaderprogramma voor onderzoek en ontwikkeling, en de programma's voor levenslang leren) met het oog op de vergroting van de toegevoegde waarde van Europa en de betrokkenheid van de lokale en regionale overheden (Resolutie d.d. 7 februari 2008 die tijdens de voorjaarstop van 2008 aan de Europese Raad is voorgelegd);

nieuwe trajecten voor betrekkingen tussen overheden, universiteiten, onderzoekscentra en bedrijven (advies „Clusters en clusterbeleid” van 18/19 juni 2008);

de verbetering van de toegang van het MKB tot kapitaal en van hun deelname aan communautaire programma's (advies „Financiering van groei in het MKB” van 13/14 februari 2007);

de geïntegreerde tenuitvoerlegging van beleidsmaatregelen inzake actieve integratie op lokaal, regionaal, nationaal en Europees niveau (advies „Actieve integratie” van 18/19 juni 2008);

de verbetering van de Europese stelsels van onderwijs en beroepsopleiding als sleutelfactor voor de ontwikkeling van het Europese concurrentiepotentieel op de lange termijn (advies „Algemene maatschappelijke betrokkenheid van jongeren” van 9/10 april 2008);

de rol van lokale en regionale overheden bij de tenuitvoerlegging van het beleid inzake flexizekerheid (advies „Flexizekerheid” van 6/7 februari 2008);

de rol van sociale diensten van algemeen belang (SDAB) en hun bijdrage aan de uitvoering van het Lissabon-programma (advies over de Mededeling van de Commissie „Uitvoering van het Lissabon-programma van de Gemeenschap: Sociale diensten van algemeen belang in de Europese Unie” van 6 december 2006);

de interne markt als een dynamisch instrument voor maatschappelijke en economische vooruitgang in Europa (advies „De toekomst van de interne markt en de stand van zaken in de Europese samenleving” van 23 maart 2007);

„De begroting hervormen — Europa veranderen” (initiatiefadvies van 10 april 2008, CdR 16/2008 fin);

de nieuwe vooruitzichten voor de verwezenlijking en consolidering van een Europese onderzoeksruimte (CdR 83/2007 fin);

steun voor onderzoek en vernieuwing in EU-regio's (CdR 263/2007).

8.

Het Comité pleit dan ook voor:

een betere coördinatie van het groei- en werkgelegenheidsbeleid op de diverse bestuursniveaus;

een geïntegreerd groei- en werkgelegenheidsbeleid op alle niveaus (als onderdeel van alle beleidsterreinen);

overeenkomsten tussen de verschillende overheden, d.w.z. schriftelijke overeenkomsten, regelmatig overleg en afstemming van de beleidsagenda's.

AANBEVELINGEN VOOR DE GOVERNANCE-CYCLUS 2008-2010

Het Comité neemt kennis van het partnerschap tussen de Europese Commissie en de regeringen van de lidstaten voor de tenuitvoerlegging van de Lissabon-strategie.

9.

Om de Lissabon-strategie tot een succes te maken dienen de diverse bestuursniveaus zich bij de tenuitvoerlegging van hun beleid te houden aan de richtlijnen die de Europese Raad tijdens de voorjaarstop van 2008 heeft vastgesteld. Dit betekent dat ze hun werkzaamheden en dus ook hun agenda's meer op elkaar moeten afstemmen, zodat het beleid meer effect kan sorteren. Ze zouden moeten worden aangemoedigd om daartoe onderling overeenkomsten te sluiten.

10.

De (verenigingen) van lokale en regionale overheden en de Europese netwerken (bijv. het regionetwerk van Lissabon) zouden moeten worden gestimuleerd om ook buiten het formele kader van hun bevoegdheden concrete maatregelen te lanceren ter ondersteuning van economie en samenleving bij de verwezenlijking van de groei- en werkgelegenheidsdoelstellingen van de Lissabon-strategie.

11.

De regeringen van de 27 lidstaten zouden de lokale en regionale overheden in hun land van begin tot eind nauwer moeten betrekken bij de tenuitvoerlegging van de Lissabon-strategie. Dit kan worden bewerkstelligd door:

de organisatie van een aantal landenaudits op nationaal niveau, onder auspiciën van de nationale „Mister Lissabon” en in samenwerking met de (verenigingen van) lokale en regionale overheden. Doel hiervan is een kritische beoordeling van de stand van zaken, de uitwisseling van goede praktijkvoorbeelden en een inventarisatie van de verdere noodzakelijke beleidsmaatregelen, van de terreinen waarop de lokale en regionale overheden hun deelname aan de verwezenlijking van de Lissabon-strategie kunnen uitbreiden en van de financiële en juridische instrumenten die dit, met het oog op governance, mogelijk moeten maken. De resultaten van deze audits zouden moeten worden meegenomen in de nationale hervormingsprogramma's die aan de Commissie worden voorgelegd;

gebruikmaking van de nationale voortgangsverslagen, die de lidstaten elk jaar medio oktober moeten voorleggen aan de Commissie en die als maatstaf kunnen dienen voor bovengenoemde betrokkenheid van de lokale en regionale overheden bij de tenuitvoerlegging van de Lissabon-strategie. Het Comité, dat jaarlijks een analyse maakt van deze nationale verslagen, heeft daarin tot dusver nog maar weinig van die betrokkenheid kunnen bespeuren. Het is dan ook belangrijk dat de Commissie daar in haar Jaarverslag melding van maakt.

12.

In feite zou de Commissie in het komende Jaarverslag, dat in december 2008 verschijnt, een kritischere beoordeling moeten geven van de huidige stand van zaken en heel systematisch (dus per land) moeten beschrijven wat de rol en de betrokkenheid zijn van de lokale en regionale overheden bij de tenuitvoerlegging van de Lissabon-strategie.

13.

De Europese Raad zou zich tijdens de voorjaarstop van 2009 moeten uitspreken voor een zo breed mogelijke verspreiding van de instrumenten voor een geïntegreerde beleidsvorming en multilevel governance, als een vast kenmerk van de beleidsvorming in de EU in de periode tot 2010 en daarna.

14.

Het Comité zal zich met toezicht op de lokale en regionale tenuitvoerlegging en met actieve ondersteuning van de nationale audits (ook via de nationale delegaties) blijven inzetten om de strategie tot een succes te maken.

15.

De Commissie en de andere instellingen zouden op alle niveaus een nieuwe impuls moeten geven aan hun communicatieactiviteiten, enerzijds door de lokale en regionale overheden te informeren over maatregelen en programma's (ook met het oog op de financiering van activiteiten en initiatieven die aansluiten op de doelstellingen van de Lissabon-strategie), en anderzijds door de burgers bewust te maken van de gevolgen van de strategie voor hun dagelijks leven en daarmee ook van de effecten van EU-beleid.

VOORUITZICHTEN VOOR 2010 EN DAARNA

16.

Gezien de snelle veranderingen in de wereld en de onvolledige tenuitvoerlegging van de Lissabon-strategie zou er uitgebreid moeten worden stilgestaan bij de toekomstige rol van de Europese initiatieven voor de verwezenlijking van de doelstellingen van meer groei en betere werkgelegenheid.

17.

Een snel en gecoördineerd optreden van de EU ter bescherming en regulering van de financiële markten is een belangrijke voorwaarde voor groei en werkgelegenheid.

Het Comité van de Regio's

18.

Het Comité pleit ervoor om alle partijen die een cruciale rol spelen bij de verwezenlijking van deze doelstellingen, daadwerkelijk uit te nodigen voor een uitvoerige discussie over:

de prioriteiten van de strategie, die nu te breed is opgezet en daarom geen heldere doelstellingen kent (m.a.w. hoeveel doelstellingen moeten er precies worden gesteld en welke doelstellingen moeten voorrang krijgen?);

de vraag welke bestuursvormen en maatregelen het meest effectief zijn voor de verwezenlijking van dergelijke doelstellingen in het licht van de huidige bevoegdheden van de diverse bestuursniveaus en op basis van de methoden die voor andere programma's (zoals structuurfondsen en kaderprogramma's voor onderzoek en ontwikkeling) worden gebruikt (m.a.w. hoe kunnen deze doelstellingen het beste worden nagestreefd?);

de kosten die de strategie met zich meebrengt, en de vraag hoe het gebruik van natuurlijke en economische hulpbronnen kan worden geoptimaliseerd en hoe tegelijkertijd milieu en klimaat kunnen worden gespaard (m.a.w. welke compromissen kunnen er worden gesloten?);

de vraag hoe de uitbreiding van de maatregelen ter verbetering van de concurrentiepositie moet worden gekoppeld aan het streven naar economische, sociale en territoriale cohesie als troefkaart voor het Europese project (m.a.w. hoe kan er een goede balans worden gevonden tussen concurrentie en cohesie?).

Voorstellen van het Comité

19.

De maatregelen in verband met de Europese strategie voor groei en werkgelegenheid zouden zich moeten richten op verbetering van de concurrentiepositie door middel van onderzoek en innovatie. Dit laatste is van cruciaal belang, wil de Europese handel en economie op mondiaal niveau daadwerkelijk meetellen en wil de EU haar gemeenschappelijke arbeidsmarkt in kwantitatief en kwalitatief opzicht anders kunnen vormgeven. Daarnaast moet men het concurrentievermogen van kleine en middelgrote bedrijven blijven stimuleren en tevens blijven werken aan een betere wetgeving. Bij de vastlegging van de strategie voor de verwezenlijking van de concurrentiedoelstelling mag behalve de economische ook de sociale en milieuduurzaamheid van groei niet uit het oog worden verloren.

20.

Om meer en verdergaande resultaten te bereiken, zou het communautaire beleid niet langer als een brede strategie moeten worden ontwikkeld, maar als een samenstel van gecoördineerde en geïntegreerde maatregelen.

21.

De EU zou meer daadkracht moeten tonen bij de besluitvorming over de ontwikkeling, coördinatie en tenuitvoerlegging van maatregelen en programma's voor de nieuwe agenda inzake het concurrentiebeleid. Hierbij dienen de bevoegdheden van de lidstaten en het subsidiariteitsbeginsel gerespecteerd te worden. Het valt dan ook te hopen dat bij de herziening van de communautaire begroting in termen van zowel de omvang van de toegewezen middelen als de afstemming van de eigenlijke maatregelen spijkers met koppen worden geslagen voor het concurrentiebeleid. Daar waar maatregelen nationale bevoegdheden raken, dienen de EU en de lidstaten op verschillende bestuursniveaus over de juiste besluitvormings- en coördinatie-instrumenten te beschikken om dergelijk beleid tot een succes te maken.

Specifieke opmerkingen

22.

Het is van groot belang dat er meer en gerichter wordt geïnvesteerd in toegepast onderzoek. Beleidsmakers op alle bestuursniveaus dienen de handen ineen te slaan om het MKB met stimulerende en ondersteunende maatregelen te helpen bij het vinden van investeringsmogelijkheden die, zonder de concurrentiepositie van ondernemingen binnen de interne markt te ondermijnen, de internationale markten openleggen. Openbare investeringen in fundamenteel onderzoek moeten zonder meer vergezeld gaan van particuliere investeringen in toepast onderzoek naar innovatieve productiemethoden én producten.

23.

Het Comité is zich ervan bewust dat er zonder de interne markt geen sprake kan zijn van een daadwerkelijk effectieve concurrentiestrategie. Daarom pleit het voor een hernieuwde inspanning om alle maatregelen door te voeren die nodig zijn voor de voltooiing van die interne markt. Daarnaast roept het op tot meer aandacht voor de lokale en regionale dimensie. De concurrentiepositie van het MKB zou namelijk aanzienlijk kunnen worden verbeterd door gebruik te maken van de lokale en regionale diversiteit.

24.

Bij de tenuitvoerlegging van een daadwerkelijk effectieve concurrentiestrategie moet bijzondere aandacht worden besteed aan de vermindering van het aantal arbeidsongevallen.

25.

Willen het Europese bedrijfsleven en met name het MKB kunnen blijven concurreren en willen de burgers hun levensstandaard op peil kunnen houden, dan dient er op het gebied van productie, toevoer en consumptie één Europees energiebeleid te komen dat de afhankelijkheid van energietoevoer uit derde landen geleidelijk aan vermindert.

26.

Het is belangrijk dat vrouwen op allerlei manieren actief worden gestimuleerd om te gaan werken, waarbij het overigens wel de lidstaten of de lokale en regionale overheden zijn die, afhankelijk van hun bevoegdheden, bepalen welke maatregelen daartoe worden genomen. De praktijk wijst uit dat het arbeidsaanbod van vrouwen sterker afhangt van het netto-inkomen dan dat van mannen en dat bepaalde stimulansen voor vrouwen om een baan te zoeken in veel landen de nog altijd bij lange niet gehaalde Lissabon-doelstellingen dichterbij kunnen brengen.

27.

Het is dringend noodzakelijk dat er niet alleen maatregelen komen om de gevolgen van het dalende bevolkingsaantal in veel regio's op te vangen, maar ook om het probleem van de vergrijzing in Europa en de daarmee gepaard gaande demografische veranderingen aan te pakken. Wat nodig is, zijn nieuwe sociale voorzieningen voor gezinnen en een zorgvuldig immigratiebeleid dat rekening houdt met de menselijke en maatschappelijke behoeften en niet alleen de deuren openzet voor hooggekwalificeerde migranten, maar, afhankelijk van de behoeften in de afzonderlijke lidstaten en/of de steden en regio's, eventueel ook voor ongeschoolde arbeidskrachten, die immers de productie in het MKB draaiende kunnen houden. Door de mondialisering van de samenleving en de economie is er geen plaats meer voor een houding die vaak heeft geleid tot illegale praktijken op de arbeidsmarkt.

28.

Het Comité wijst op het belang van hoger onderwijs in vooral exacte vakken, maar ook van het lager, middelbaar, beroeps- en hoger onderwijs, dat het pad effent voor een gedegen vervolgopleiding en de voorwaarden en mogelijkheden schept voor meer deelname van burgers, ook vrouwen, aan een actief en productief leven. Met het oog hierop zouden ook meer maatregelen moeten worden genomen om de schooluitval drastisch te verminderen.

29.

Een en ander verklaart waarom er niet mag worden getornd aan de fundamentele waarden van het Europese project.

30.

In dat verband zij ook gewezen op het belang van het Europees sociaal model en de Europese sociale agenda, alsook op het Bologna-proces en het Kopenhagen-proces op het gebied van onderwijs en opleiding. Ondanks de onderlinge verschillen zijn de nationale stelsels gebaseerd op collectieve waarden en principes die tezamen een gemeenschappelijk concept vormen van sociale vooruitgang. Maatschappelijke organisaties en sociale partners, maar ook de mensen ter plekke, groeperingen en lokale en regionale overheden spelen daarin een steeds belangrijkere rol.

31.

Een ander cruciaal aandachtspunt is de bescherming van het milieu door middel van lokale en internationale maatregelen en meer in het bijzonder het Kyoto-protocol inzake klimaatverandering. Daarbij zijn voor de lokale en regionale overheden het door de Commissie ontwikkelde duurzaamheidspakket en vooral de mededeling over „Een actieplan voor een duurzaam industriebeleid” van belang. Dit actieplan vormt namelijk een geïntegreerde strategie die de Europese economie niet alleen meer concurrentiekracht, maar ook meer milieuduurzaamheid moet verschaffen.

32.

Kennis van de lokale situatie is een van de belangrijkste voorwaarden voor de verwezenlijking van de Lissabon-strategie in de Europese steden, gemeenten en regio's. Daarom is het van cruciaal belang dat overal statistische gegevens ter beschikking worden gesteld en uitgewisseld, en dat ook de betrokkenen op lokaal en regionaal niveau in staat zijn om de indicatoren op de juiste wijze te interpreteren.

33.

Het Comité stelt voor dat de strategie na 2010 wordt doorgevoerd op basis van goed bestuur, zodat er een nieuwe impuls kan worden gegeven aan de Europese maatregelen voor meer economische groei en werkgelegenheid en er voor de problemen met bestaande mechanismen een oplossing kan worden gevonden (zoals de open coördinatiemethode, de vastlegging van maatstaven, structurele indicatoren en aanvullende technische verbeterpunten).

34.

De „nieuwe” strategie zou moeten uitgaan van:

een betere vaststelling, differentiatie en evaluatie en een duidelijkere formulering van de doelstellingen;

een tijdpad dat samenvalt met de komende wetgevingsronde (2009-2014);

meer duidelijkheid over de duurzamere inzet van Europese juridische en financiële instrumenten;

meer stimulansen voor maatregelen van de lidstaten en meer betrokkenheid van nationale politieke leiders;

een actieve rol van de lokale en regionale overheden in alle fasen van de beleidsvorming (inventarisatie van behoeften, ontwikkeling van plannen, tenuitvoerlegging, toezicht en evaluatie), zodat die samen met de lokale en regionale organen het territoriale beleid en de doelstellingen van de EU kunnen afstemmen en integreren.

35.

Het Comité zal een verdere bijdrage leveren aan de discussie over de besluitvorming inzake het Europese groei- en werkgelegenheidsbeleid na 2010 en daartoe onderzoeken of er binnen de eigen muren een gespecialiseerde werkgroep kan worden opgezet die de dialoog zal aangaan met de andere communautaire instellingen.

Brussel, 26 november 2008

De voorzitter

van het Comité van de Regio's

L. VAN DEN BRANDE


31.3.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 76/19


Verkennend advies van het Comité van de Regio's over „Hoe de regio's bijdragen aan de verwezenlijking van de Europese doelstellingen op het gebied van energie en klimaatverandering, met name via het burgemeestersconvenant”

(2009/C 76/04)

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

Het Comité van de Regio's wijst de EU-instellingen erop dat actie op lokaal niveau essentieel is om de op 20 % vastgelegde streefdoelen inzake energie-efficiency te halen. Zowel de Europese Commissie als het Europees Parlement hebben duidelijk erkend dat regio's en gemeenten in dit verband een cruciale rol spelen.

Op terreinen als vervoer, huisvesting, openbare gebouwen en openbare verlichtingsinfrastructuur — waar lokale en regionale overheden verantwoordelijk zijn voor planning en aanbod — kunnen aanzienlijke besparingen in CO2-uitstoot en energieverbruik worden gerealiseerd.

Actieplannen van gemeenten zouden moeten worden afgestemd op regionale en nationale plannen. Regionale plannen zouden de link kunnen vormen tussen lokale en nationale initiatieven, zodat lokale plannen op coherente wijze kunnen worden ontwikkeld. Het is van belang dat in de actieplannen concrete instrumenten worden vastgesteld om de doelen te halen en dat er hiervoor adequate financiering beschikbaar komt.

Het convenant zou opnieuw onder de aandacht moeten worden gebracht, zodat alle decentrale overheden, inclusief de regio's, de kans krijgen zich erbij aan te sluiten.

De subsidie- en financieringsinstrumenten van de EU zouden moeten worden aangepast, zodat maatregelen ter bevordering van het gebruik van duurzame energie prioriteit krijgen. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan een verhoging van 3 naar 5 % van de regionale middelen bestemd voor de verbetering van de energie-efficiency van woongebouwen. Leningen van de EIB zouden eenvoudig toegankelijk moeten zijn voor lokale en regionale overheden die bereid zijn om in energie-efficiencyprogramma's te investeren, het gebruik van duurzame energiebronnen te bevorderen en de CO2- emissies terug te dringen.

Rapporteur

:

mevrouw Kay TWITCHEN (UK/EVP), lid van de graafschapsraad van Essex

BELEIDSAANBEVELINGEN

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

Hoofdpunten

1.

Het Comité van de Regio's gaat graag in op de uitnodiging van de Europese Commissie om zijn standpunt uiteen te zetten over de rol van de regio's in het kader van het burgemeestersconvenant.

2.

Alle burgers hebben het recht om te weten op welke manier de door hen verkozen vertegenwoordigers de duurzaamheid van het milieu waarborgen met het oog op toekomstige generaties.

3.

Het burgemeestersconvenant biedt een uitstekende gelegenheid voor burgemeesters om burgers op te roepen tot gemeenschappelijke en positieve actie ter bestrijding van de klimaatverandering. Het stelt de Europese Unie in staat om op dit terrein daadwerkelijk leiderschap te tonen.

4.

Het Comité herinnert de EU-instellingen eraan dat actie op lokaal niveau een doorslaggevende factor is voor individuele gedragsveranderingen die nodig zijn om de op 20 % vastgelegde streefdoelen inzake energie-efficiency te behalen; zowel de Europese Commissie (1) als het Europees Parlement (2) hebben de cruciale rol van de regio's en gemeenten in dit verband al erkend.

5.

Door duurzame energie en energie-efficiency te promoten, kan het burgemeestersconvenant een stimulans zijn voor regio's en steden bij het doorvoeren van veranderingen om de meest kwetsbare burgers — met name die met een laag vast inkomen — te beschermen tegen de gevolgen van de hoge energieprijzen en tegen het risico van „energiearmoede”. Hierbij moet gesubsidieerd energiegebruik echter worden voorkomen. Ook dient het energiegebruik door middel van sterke economische prikkels efficiënter te worden gemaakt en zo mogelijk te worden verminderd.

6.

Lokale en regionale overheden hebben al tal van activiteiten en initiatieven op touw gezet die zullen bijdragen tot de verwezenlijking van de EU-beleidsdoelstellingen inzake klimaatverandering en hebben leiderschap getoond met de moedige en noodzakelijke beslissing om de energie-efficiency te bevorderen ten behoeve van de burgers en het milieu. Naast allerlei soortgelijke nationale en internationale initiatieven is het burgemeestersconvenant een krachtig middel om deze maatregelen voort te zetten en nieuwe impulsen te geven.

7.

Het Comité is ingenomen met de nieuw gecreëerde mogelijkheid om al eerder door gemeenten geleverde prestaties op het vlak van energie-efficiency en energiebesparing te laten meetellen, en roept pioniersgemeenten op om actief aan het convenant deel te nemen en hun projecten te presenteren.

8.

Het Comité is verheugd over de positieve start van het convenant en de hoge mate van politiek commitment van Europese gemeenten die het convenant getekend hebben en zich daarmee hebben vastgelegd op meer dan 20 % energiebesparing. Mochten echter alleen de grote steden aansluiten, dan dreigt dit initiatief toch niet meer dan een symbolisch gebaar te worden. Het is tijd om alle decentrale overheden, gemeenten en regio's — dat wat het beste past bij de staatsinrichting van elke lidstaat — tot deelname op te roepen, zodat zij in grotere getale het convenant ondertekenen of soortgelijke concrete activiteiten gaan uitvoeren. Kleine gemeenten dienen ingelicht te worden over de mogelijkheid om samen deel uit te maken van regionale netwerken.

9.

Het Comité wil de lokale en regionale overheden derhalve wijzen op de noodzaak zelf als partner toe te treden tot het convenant en zich bij de tenuitvoerlegging van de EU-maatregelen inzake klimaatverandering aan te sluiten.

10.

Het Comité juicht toe dat er op wetgevingsgebied vooruitgang is geboekt dankzij het pakket maatregelen inzake klimaatverandering en energie, waarmee rechtszekerheid en een kader voor de door het burgemeestersconvenant op te zetten activiteiten worden geschapen. Er is echter meer nodig op Europees niveau om de lidstaten ertoe aan te zetten zich te verbinden tot een vermindering van het energieverbruik met 20 %.

11.

Het Comité betreurt dat er in het pakket maatregelen inzake klimaatverandering en energie van 2008 geen bindende doelstellingen inzake energie-efficiency zijn vastgelegd; dit zou immers een stok achter de deur zijn geweest om te zorgen voor de noodzakelijke terugdringing van de CO2-uitstoot.

12.

Indien er geen streefdoelen worden geformuleerd op Europees, nationaal, regionaal en lokaal niveau, is een convenant niet toereikend om de reductie van minstens 20 % waarop de ondertekenende partijen zich hebben vastgelegd, te bewerkstelligen. Het is van belang dat lokale en regionale overheden bij de uitwerking van klimaat en energiedoelen betrokken worden, dat er concrete instrumenten worden vastgesteld om de doelen te halen en er hiervoor adequate financiering beschikbaar komt.

Rol van de regionale overheden

13.

Het Comité wil nog eens de aandacht vestigen op zijn eerder geformuleerde adviezen over dit thema (3). Regio's en gemeenten zijn hoofdrolspelers als het gaat om het energievraagstuk, gezien de bevoegdheden die ze hebben op het gebied van ruimtelijke ordening, vergunningen, investeringen, aanbestedingen, productie en consumptie. Op terreinen als vervoer, huisvesting, openbare gebouwen en openbare verlichtingsinfrastructuur — waar lokale en regionale overheden verantwoordelijk zijn voor planning en aanbod — kunnen aanzienlijke besparingen in CO2-uitstoot en energieverbruik worden gerealiseerd.

14.

Het wil er verder op wijzen dat wanneer er geijverd wordt voor de terugdringing van het verbruik van consumptiegoederen en van natuurlijke hulpbronnen als water, dit ook bijdraagt tot emissieverlaging en energiebesparing. Omdat het beleid van regio's zowel voor stedelijke als landelijke gebieden geldt, kunnen zij vaak een veel grotere invloed uitoefenen op het gedrag van burgers dan lokale overheden.

15.

De regio's zouden een grotere rol moeten gaan spelen. Het Comité hoopt dat de bevoegde regionale instanties veel gemeenten in hun regio kunnen motiveren om deel te nemen.

16.

Actieplannen van gemeenten zouden moeten worden afgestemd op regionale en nationale plannen. Regionale plannen zouden de link kunnen vormen tussen lokale en nationale initiatieven, zodat lokale plannen op coherente wijze kunnen worden ontwikkeld. Het is van belang dat in de actieplannen concrete instrumenten inzake financiering, technische aspecten, menselijke hulpbronnen, wetgeving en beoordeling worden vastgesteld, alsook een tijdschema, om de doelen te halen.

17.

Het Comité herinnert eraan dat de kloof tussen de regio's erg diep is, dat bepaalde systemen, sectoren en regio's meer dan andere getroffen kunnen worden door de klimaatverandering en dat het aanpassingsvermogen, dat per sector en regio sterk kan verschillen, niet los te denken is van de sociaaleconomische ontwikkeling; voor de plaatselijke en regionale overheden is in dit verband een cruciale rol weggelegd.

18.

Het Comité is ingenomen met de vergelijkende analyse die in het convenant is opgenomen en benadrukt dat regio's een leidende rol kunnen spelen bij het in kaart brengen van mogelijkheden voor lokale actie, het uitwisselen van goede praktijken, het vinden van projectpartners, het toekennen van middelen, het meten van vooruitgang en het onder de aandacht brengen van succesverhalen. Lokale initiatieven zouden binnen een regionaal of nationaal kader moeten worden geplaatst zodat ze meer vruchten kunnen afwerpen en er mogelijk partnerschappen kunnen ontstaan. Bovendien moeten de betrokkenen hierbij ambitieuze duurzaamheidsdoelstellingen kunnen bepalen die verder gaan dan wat op nationaal niveau is afgesproken.

19.

Een belangrijke factor in het al dan niet welslagen van het convenant is de omvang van de partnerschappen die bereid zijn om de handen ineen te slaan. Willen acties doeltreffend zijn, dan dienen ze enerzijds groot genoeg te zijn om gewicht in de schaal te leggen en anderzijds klein genoeg om lokaal ownership te garanderen. Omdat grotere steden kunnen profiteren van schaalvoordelen, zouden regio's kleinere steden en met name plattelandsgemeentes kunnen helpen om de vaak veel grotere uitdagingen inzake energie-efficiency, de bevordering van duurzame energiebronnen en het terugdringen van de CO2-emissies waar te maken.

20.

Het Comité wijst de Commissie erop dat regio's en steden een belangrijke rol spelen op de energiemarkt, omdat ze zowel grote afnemers àls leveranciers van warmte en elektriciteit zijn, en daarbij bv. gebruikmaken van warmtekrachtkoppeling en systemen voor de verwerking van gemeentelijk afval, zoals de productie van energie uit afvalstoffen, anaerobe afbraak en de productie van teruggewonnen vaste brandstoffen, en hernieuwbare en alternatieve energiebronnen ontwikkelen waarbij de uitstoot van broeikasgassen beperkt blijft.

21.

Het convenant zou derhalve opnieuw onder de aandacht moeten worden gebracht, zodat alle decentrale overheden, inclusief de regio's, de kans krijgen het te onderschrijven. Zo veel mogelijk overheden zouden zich moeten aansluiten, vooral ook in landelijke gebieden, die met aanzienlijke uitdagingen op het vlak van energie-efficiency, de bevordering van duurzame energiebronnen en het terugdringen van de CO2-emissies worden geconfronteerd. Het convenant moet worden afgestemd op gelijkwaardige nationale concepten.

Uitdagingen voor het convenant

22.

Het Comité van de Regio's onderschrijft nogmaals de doelstellingen van het convenant en de reikwijdte van de erin opgenomen activiteiten, zoals het terugdringen van de vraag naar en het verbruik van energie, het promoten van een duurzame energiebevoorradingszekerheid middels de bevordering van hernieuwbare energiebronnen en de verbetering van de energie-efficiency van producten.

23.

Bij emissieverlagingsmaatregelen staat duurzaamheid op lange termijn centraal, hetgeen betekent dat de streefdoelen gebonden zijn aan kwaliteitscriteria.

24.

Wil het convenant een langetermijnimpact hebben, dan dient het te worden verankerd in de statuten van de overheden die het ondertekenen, zodat de afspraken en doelstellingen tegen externe factoren worden beschermd en niet dreigen te verwateren als gevolg van veranderingen in politiek leiderschap of bestuurlijke herindelingen.

25.

Regio's en steden kunnen vanwege begrotingsdruk op korte termijn voor moeilijkheden komen te staan wanneer ze willen investeren op middellange tot lange termijn en beleidsbeslissingen willen nemen ter verbetering van hun eigen energie-efficiency, bevordering van het gebruik van duurzame energiebronnen en het terugdringen van CO2-emissies. Dit zou bij de beoordeling van de nationale resultaten in aanmerking moeten worden genomen.

26.

Er bestaat in de verschillende lidstaten geen eensluidende definitie van „burgemeester” of „regio”. De titel van het convenant en het impliciete toepassingsgebied ervan zouden evenwel geen aanleiding mogen vormen tot uitsluiting van andere organen en de ondertekening ervan evenmin in de weg mogen staan.

27.

Het Comité wijst op de uiteenlopende resultaten die de Europese regio's en steden in de afgelopen jaren hebben geboekt op het gebied van de terugdringing van de CO2-uitstoot en het energieverbruik. Sommige pioniers van de vooruitgang gaan al veel verder dan de voor de hand liggende besparingen. Er zou in kaart moeten worden gebracht wat de energieconsumptie en -productie in de verschillende lidstaten bedraagt, en met name wat het verschil is tussen de stedelijke en plattelandsgebieden. Hetzelfde geldt voor de uitstoot van broeikasgassen.

Verdere suggesties voor het convenant

28.

Het Comité roept op tot de ontwikkeling van een aantal basisrichtsnoeren voor de te volgen etappes bij het terugdringen van de CO2-uitstoot. Daarnaast zou er betere begeleiding moeten worden geboden bij de wijze waarop uitstootgegevens moeten worden gerapporteerd en gemeten. Dit is van groot belang voor het vergelijken en analyseren van de gegevens.

29.

In de vergelijkende analyse zou zowel moeten worden aangegeven wat de successen waren als waar het mis is gegaan, zodat fouten niet worden herhaald. De successen zouden rechtstreeks moeten kunnen worden overgenomen; dat betekent dat de initiatieven nauwkeurig moeten worden omschreven en gepaard moeten gaan met een begroting. Ook zou de EU aandacht moeten schenken aan de lessen die in de VS geleerd zijn in het kader van de Conference of Mayors en het North Eastern and Mid-Atlantic Regional Greenhouse gas initiative (initiatief rond broeikasgassen).

30.

Aangezien veel steden en gemeenten lid zijn van regionale of nationale netwerken die allemaal methodieken en verslagleggingssystemen hebben ontwikkeld, zou moeten worden bekeken of deze methodieken niet binnen het convenant kunnen worden toegepast. Tegelijkertijd moet worden gestreefd naar harmonisering van de verslaglegging en van de meetinstrumenten. Zo kan worden voorkomen dat het wiel opnieuw moet worden uitgevonden en kan er aangezet worden tot een grotere deelname aan het convenant. Op die manier zouden de meeste gemeentes die deel uitmaken van bestaande netwerken, tot het burgemeestersconvenant kunnen toetreden.

31.

Het Comité pleit ervoor dat er binnen het tijdschema van het convenant ruimte wordt gemaakt om nog vóór de ontwikkeling van de actieplannen, informatie uit te wisselen over excellence-criteria (benchmarks for excellence) en over bestaande initiatieven die als succesvolle praktijken worden beschouwd. Op die manier kunnen de regio's en steden zich bij de uitwerking van hun actieplannen baseren op praktijken die hun waarde hebben bewezen.

Uitdagingen voor de EU-streefdoelen inzake energie-efficiency

32.

Het Comité van de Regio's benadrukt het belang van de Europese en nationale context voor het welslagen van lokale actie en wijst met name op het in gebreke blijven van de Commissie wat de tenuitvoerlegging en het actualiseren van het actieplan voor energie-efficiency voor 2006 betreft. Dit actieplan is immers nodig om de lidstaten en hun regio's en steden tot efficiency aan te zetten en verder te reiken dan het EU-streefdoel van 20 %.

33.

Het wil er nogmaals de aandacht op vestigen dat de Europese Raad van juni jl. de Europese Commissie opriep de tenuitvoerlegging van het actieplan te bespoedigen en de herziening ervan in overweging te nemen.

34.

Er zou een directe link moeten bestaan tussen de nationale actieplannen en die van de regio's, aangezien deze een onontbeerlijke schakel vormen tussen de nationale plannen voor duurzame energie en die van de steden en gemeenten. Het is van belang dat lokale en regionale overheden bij de uitwerking van klimaat- en energiedoelen betrokken worden, en dat er hiervoor adequate financiering beschikbaar komt.

35.

De subsidie- en financieringsinstrumenten van de EU zouden moeten worden aangepast, zodat maatregelen ter bevordering van het gebruik van duurzame energie prioriteit krijgen. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan een verhoging van 3 naar 5 % van de regionale middelen bestemd voor de verbetering van de energie-efficiency van woongebouwen. Leningen van de EIB zouden eenvoudig toegankelijk moeten zijn voor lokale en regionale overheden die bereid zijn om in energie-efficiencyprogramma's te investeren, het gebruik van duurzame energiebronnen te bevorderen en de CO2- emissies terug te dringen.

36.

Bij de tussentijdse herziening van de EU-steunprogramma's zou daarom moeten worden nagegaan hoe deze programma's energie-efficiency, de bevordering van duurzame energiebronnen en het terugdringen van de CO2-emissies nog meer kunnen bevorderen en hoe zij voor regio's en steden toegankelijk kunnen worden gemaakt. Zo zouden bijvoorbeeld niet alleen zouden er meer middelen uit de regionale en cohesiefondsen moeten worden vrijgemaakt voor de ondersteuning van energie-efficiency in woongebouwen, maar er zou bij de herziening ook meer geld moeten worden geoormerkt voor de commercialisering van nieuwe technologieën in het kader van programma's als KP7. Om bijdragen aan veranderingen op energie- en industrieel gebied mogelijk te maken zou ook een herziening van de regels voor overheidssteun nodig zijn.

37.

De Commissie zou zich op zo kort mogelijke termijn opnieuw moeten buigen over maatregelen die regio's en gemeenten kunnen helpen bij het bewerkstelligen van gedragsveranderingen, bijvoorbeeld door energiezuinige producten te promoten en in categorieën in te delen.

38.

Wat het streefdoel voor 2020 betreft — het behalen van een toename van 20 % of meer in energie-efficiency — is het Comité van oordeel dat het regio's en steden zou kunnen helpen indien dit streefcijfer bindend zou worden gemaakt en het Europese actieplan inzake energie-efficiency in die zin zou worden herzien. Er zou dan eveneens van lidstaten verwacht worden dat ze hun nationale actieplannen aan deze doelstelling aanpassen.

Brussel, 26 november 2008

De voorzitter

van het Comité van de Regio's

L. VAN DEN BRANDE


(1)  Andris Piebalgs: „de meest innovatieve ideeën en projecten ter bestrijding van de klimaatverandering komen inderdaad uit de regio's en de steden”, CvdR-forum april.

(2)  EP-verslag over een Actieplan voor energie-efficiëntie: Het potentieel realiseren (2007/2106(INI): het EP „benadrukt de rol van lokale en regionale energieagentschappen bij de effectieve uitvoering van energie-efficiëntiemaatregelen”.

(3)  Advies van het Comité van de Regio's over de beperking van wereldwijde klimaatverandering tot 2 graden Celsius en over de opname van luchtvaartactiviteiten in de regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten, DEVE-IV-015.


31.3.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 76/23


Advies van het Comité van de Regio's over Het voorstel voor een aanbeveling van de raad over mobiliteit van jonge vrijwilligers in Europa

(2009/C 76/05)

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

ziet dat er momenteel grote verschillen bestaan tussen de lidstaten onderling wat betreft de manier waarop het vrijwilligerswerk georganiseerd is en merkt op dat statistische data en gedegen onderzoek naar vrijwilligerswerk grotendeels ontbreekt.

vraagt de Europese Commissie om het bevorderen van samenwerking tussen vrijwilligersorganisaties te ondersteunen door niet alleen een Europees portaal voor jonge vrijwilligers te ontwikkelen, maar ook een databank met een overzicht van best practices, projecten, mogelijkheden en gegevens. Hierbij zou de Europese Commissie gebruik moeten maken van en verwijzen naar nationale, regionale en lokale informatie, zodat de informatie dichterbij de jongeren wordt gebracht.

ondersteunt het initiatief van het Europees Parlement e.a. om 2011 uit te roepen tot Europees Jaar voor Vrijwilligerswerk van harte. Het Comité is bereid om hieraan actief mee te werken. Tijdens dit jaar zou er in het bijzonder aandacht besteed moeten worden aan jongeren en inclusie.

vraagt de Commissie, de lidstaten en de lokale en regionale overheden om zich sterk te maken voor vrijwilligerswerk binnen het onderwijssysteem, zodat jongeren al in een vroeg stadium in aanraking komen met vrijwilligersactiviteiten en het als een normale bijdrage aan het maatschappelijke leven gaan zien. Dergelijke vrijwilligersactiviteiten zouden onderdeel kunnen uitmaken van het curriculum.

vrijwilligerswerk biedt een bijzonder waardevolle kans op mobiliteit aan jongeren. Met name kansarme jongeren die vrijwilligerswerk willen doen en die anders minder of helemaal geen gebruik zouden maken van mobiliteitsmogelijkheden hebben dan ook verschillende vormen van steun nodig. Steun aan de opleiding en mobiliteit van jongerenwerkers en jeugdleiders zal in dit verband bijzonder nuttig zijn. Daarnaast moet gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden die lokale en regionale overheden hebben om deze doelgroep beter te bereiken.

Rapporteur

:

Rinda DEN BESTEN (NL/PSE), Wethouder in Utrecht

Referentiedocument

COM(2008) 424 final

Voorstel voor een aanbeveling van de Raad over mobiliteit van jonge vrijwilligers in Europa

I.   BELEIDSAANBEVELINGEN

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

1.

ziet dat er momenteel grote verschillen bestaan tussen de lidstaten onderling wat betreft de manier waarop het vrijwilligerswerk georganiseerd is en merkt op dat statistische data en gedegen onderzoek naar vrijwilligerswerk grotendeels ontbreekt. Omdat harmonisatie van wet-en regelgeving niet mogelijk en ook niet gewenst is, stelt het Comité van de Regio's voor om in fases te werken aan een perspectief. De eerste fase bestaat uit gedegen onderzoek naar de verschillende systemen en wet-en regelgeving die in de verschillende lidstaten bestaan met betrekking tot vrijwilligerswerk, naar de wensen van (potentiële) jonge vrijwilligers en obstakels die zij tegenkomen wanneer zij grensoverschrijdend vrijwilligerswerk willen doen en naar hetgeen vrijwilligerswerk de jonge vrijwilliger, de uitzendende en ontvangende regio's oplevert. Deze data kunnen de discussie verder brengen en nieuw beleid genereren dat goed aansluit bij de realiteit van het vrijwilligerswerk van jongeren in Europa.

2.

verwelkomt het initiatief van de Europese Commissie om de mobiliteit van jonge vrijwilligers in Europa te bevorderen.

3.

waardeert de creativiteit van de Europese Commissie in haar zoektocht naar een manier om vrijwilligerswerk voor jonge mensen in een ander Europese land te faciliteren, maar is bang dat het interoperabel maken van nationale regelingen voor vrijwilligersactiviteiten niet de oplossing is vanwege de uiteenlopende vormen van organisatie van vrijwilligerswerk in de diverse Europese landen. Om die reden pleiten we voor het bevorderen van samenwerking tussen vrijwilligersorganisaties (of dat nu maatschappelijke organisaties zijn of overheden) in of van verschillende Europese landen en moedigen we de lidstaten aan om grensoverschrijdende vrijwilligersprojecten te stimuleren.

4.

vraagt de Europese Commissie om het bevorderen van samenwerking tussen vrijwilligersorganisaties te ondersteunen door niet alleen een Europees portaal voor jonge vrijwilligers te ontwikkelen, maar ook een databank met een overzicht van best practices, projecten, mogelijkheden en gegevens. Hierbij zou de Europese Commissie gebruik moeten maken van en verwijzen naar nationale, regionale en lokale informatie, zodat de informatie dichterbij de jongeren wordt gebracht.

5.

benadrukt de rol van lokale en regionale overheden wanneer het gaat om vrijwilligerswerk en in het bijzonder het betrekken van minder kansrijke jongeren. Vrijwilligerswerk kan een ingang naar inclusie vormen voor minder kansrijke jongeren en aangezien in veel lidstaten de lokale en regionale overheden direct verantwoordelijk zijn voor het jeugdbeleid en er zich een grote hoeveelheid kennis en ervaring bevindt, is dit het niveau waar innovatieve en creatieve oplossingen veelal worden gevonden en waar belangrijke partnerschappen worden aangegaan. Bovendien spelen de lokale en regionale overheden een belangrijke rol bij het stimuleren van jongeren aangezien zij zich nabij de organisaties bevinden die de vrijwilligers ontvangen en hen kunnen motiveren om jonge vrijwilligers uit te wisselen.

6.

vraagt de lidstaten om adequate financiering toe te wijzen aan lokale en regionale overheden voor de implementatie van de gemeenschappelijke doelstellingen voor vrijwillige activiteiten van jonge mensen en moedigt de lidstaten aan om gebruik te maken van EU-fondsen en programma's (zoals het Europees Sociaal Fonds en het Jeugd in Actie programma) om de kwaliteit van internationale vrijwilligersprojecten te vergroten door ondersteuning en begeleiding te bieden aan nationale, regionale en lokale vrijwilligersorganisaties. Deze ondersteuning is bedoeld om organisaties te helpen met het opbouwen van internationale contacten, het ontwikkelen van specifieke competenties die nodig zijn voor het begeleiden van jongeren uit andere landen en het opzetten van internationale projecten.

7.

adviseert dat de lokale en regionale overheden zich sterk maken om een infrastructuur te ontwikkelen om vrijwilligerswerk te ondersteunen, terwijl men uiteraard de autonomie van het vrijwilligerswerk intact laat. Het opzetten van lokale en regionale vrijwilligerscentra kan bijvoorbeeld helpen bij de promotie van vrijwilligerswerk, het verstrekken van informatie, het motiveren van jonge mensen om grensoverschrijdend vrijwilligerswerk te doen en het wegen van de kwaliteit en effectiviteit van vrijwilligerswerk.

8.

vindt het erg jammer dat er nog steeds sociaaleconomische en administratieve obstakels bestaan die de mobiliteit van jonge vrijwilligers bemoeilijken en stelt dan ook voor om het voortouw te nemen bij een inventarisatie van deze obstakels in een breder onderzoek naar vrijwilligerswerk (zoals omschreven in punt 1 van dit advies). Vanwege het gebrek aan data wat vrijwilligerswerk betreft vraagt het Comité ook de lidstaten om voor 2011 de resultaten van breder onderzoek te presenteren, zodat beleid op het gebied van vrijwilligerswerk kan worden bijgesteld.

9.

ondersteunt het initiatief van het Europees Parlement e.a. om 2011 uit te roepen tot Europees Jaar voor Vrijwilligerswerk van harte. Het Comité is bereid om hieraan actief mee te werken. Tijdens dit jaar zou er in het bijzonder aandacht besteed moeten worden aan jongeren en inclusie.

10.

wil nadrukkelijk het belang van het verkleinen van de taalbarrières in Europa naar voren brengen door vrijwilligers aan te moedigen om talen te leren.

11.

wijst erop dat vrijwilligerswerk een bredere definitie behoeft dan in het voorstel naar voren komt. Vrijwilligerswerk kan zowel in voltijd als deeltijd gedaan worden, voor langere of kortere termijn, onbetaald of met zakgeld en/of dekking van uitgaven, zonder of met eigen bijdrage afhankelijk van de doelgroep en de omstandigheden.

12.

benadrukt het belang van het erkennen van eerder verworven competenties, zodat ze gebruikt kunnen worden in het vervolgtraject (werk of studie). Vrijwilligerswerk is tenslotte een belangrijke vorm van niet-formeel leren en levert een bijdrage aan de ontwikkeling van en de toegankelijkheid van het onderwijs voor de jeugd. Om die reden zouden scholen, maar ook maatschappelijke organisaties en het bedrijfsleven een (grotere) rol kunnen spelen bij het erkennen van door vrijwilligerswerk verworven competenties en het implementeren van de huidige instrumenten hiervoor, Europass en Youthpass.

13.

vraagt de Commissie, de lidstaten en de lokale en regionale overheden om zich sterk te maken voor vrijwilligerswerk binnen het onderwijssysteem, zodat jongeren al in een vroeg stadium in aanraking komen met vrijwilligersactiviteiten en het als een normale bijdrage aan het maatschappelijke leven gaan zien. Dergelijke vrijwilligersactiviteiten zouden onderdeel kunnen uitmaken van het curriculum.

14.

vindt het erg belangrijk dat de balans goed in de gaten gehouden wordt wanneer het gaat om de meerwaarde van vrijwilligerswerk voor jonge mensen en voor de maatschappij (in al haar facetten). Het belang en de ontwikkeling van jonge mensen gaat altijd voor en het belang voor de maatschappij vloeit daaruit voort door actievere inzet en betrokkenheid van jongeren bij de maatschappij.

15.

spreekt haar waardering uit voor het Europees Vrijwilligerswerk (EVW) en hoopt op verder ontwikkeling van EVW in de toekomst, zodat zoveel mogelijk jongeren de mogelijkheid krijgen om grensoverschrijdend vrijwilligerswerk te doen.

II.   VOORGESTELDE WIJZIGINGEN

Wijzigingsvoorstel 1

Artikel 7

Tekst van de Commissie

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

7.

In heel Europa wordt een breed scala van vrijwilligersactiviteiten georganiseerd door maatschappelijke organisaties of overheden, en deze activiteiten moeten in stand worden gehouden, verder worden ontwikkeld en interoperabel worden gemaakt.

7.

In heel Europa wordt een breed scala van vrijwilligersactiviteiten georganiseerd door maatschappelijke organisaties of overheden, en deze activiteiten moeten in stand worden gehouden, verder worden ontwikkeld en interoperabel worden gemaakt samenwerking tussen vrijwilligersorganisaties moet worden gestimuleerd.

Motivering

Het concept interoperabel behoeft te veel uitleg en is moeilijk toepasbaar op vrijwilligerssystemen in sommige landen. Harmonisatie en centralisatie van vrijwilligerswerk is niet het doel van het voorstel van de Europese Commissie, maar het interoperabel maken van vrijwilligersactiviteiten kan wel zo geïnterpreteerd worden. Wat gewenst is, is dat jonge mensen — als zij dat willen — vrijwilligerswerk in een ander EU land kunnen doen en door het stimuleren van samenwerking tussen vrijwilligersorganisaties moet dit meer dan nu mogelijk worden.

Wijzigingsvoorstel 2

Artikel 13

Tekst van de Commissie

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

13.

Ondanks deze inspanningen bestaan er nog steeds belemmeringen voor de grensoverschrijdende mobiliteit van jonge vrijwilligers in Europa. Daarom wordt met deze aanbeveling in de eerste plaats beoogd een kader voor intensivering van de samenwerking tussen de lidstaten tot stand te brengen, zonder afbreuk te doen aan de diversiteit van hun nationale regelingen.

13.

Ondanks deze inspanningen bestaan er nog steeds belemmeringen voor de grensoverschrijdende mobiliteit van jonge vrijwilligers in Europa. Daarom wordt met deze aanbeveling in de eerste plaats beoogd een kader voor intensivering van de samenwerking tussen de lidstaten tot stand te brengen, zonder afbreuk te doen aan de diversiteit van hun nationale regelingen vrijwilligersactiviteiten.

Motivering

In niet alle Europese landen is er sprake van nationale regelingen op het gebied van vrijwilligerswerk. Dit zou betekenen dat sommige landen nationale regelingen moeten optuigen en dit zou afbreuk doen aan het subsidiariteitsbeginsel. Door het woord „regelingen” te vervangen door „vrijwilligersactiviteiten” of „mogelijkheden” is de tekst toepasbaar voor alle EU-landen en in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel zonder veel aan betekenis te verliezen.

Wijzigingsvoorstel 3

Artikel 14

Tekst van de Commissie

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

14.

In het kader van deze aanbeveling moeten grensoverschrijdende vrijwilligersactiviteiten worden omschreven als een vrijwillig engagement waarbij de jonge vrijwilliger in een ander land dan het land van verblijf deelneemt aan een niet-winstgevende en onbezoldigde activiteit in het belang van het algemeen. Deze activiteiten worden gekenmerkt door het volgende: zij staan open voor alle jongeren onder de 30 jaar, zij worden uit vrije wil verricht voor een vaste periode, zij hebben een duidelijke doelstelling, structuur en kader, zij zijn onbezoldigd maar er wordt wel zakgeld betaald en de onkosten worden vergoed.

14.

In het kader van deze aanbeveling moeten grensoverschrijdende vrijwilligersactiviteiten worden omschreven als een vrijwillig engagement waarbij de jonge vrijwilliger in een ander land dan het land van verblijf deelneemt aan een niet-winstgevende en onbezoldigde activiteit in het belang van het algemeen. Deze activiteiten worden gekenmerkt door het volgende: zij staan open voor alle jongeren onder de 30 jaar, zij worden uit vrije wil verricht voor een vaste periode, zij hebben een duidelijke doelstelling, structuur en kader, en zij ontvangen geen salaris.

Motivering

In sommige gevallen hebben jongeren wel middelen om zelf bij te dragen aan een vrijwilligersproject. Bovendien schept een eigen bijdrage (hoe groot of klein ook) een „verplichting” en een vorm van eer voor de jongeren om het vrijwilligerswerk in het buitenland ook daadwerkelijk te gaan doen.

Wijzigingsvoorstel 4

Artikel 15

Tekst van de Commissie

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

15.

Er moet bijzondere aandacht worden besteed aan kansarme jongeren, aangezien vrijwilligerswerk een bijzonder waardevolle kans op mobiliteit biedt aan jongeren die anders minder of helemaal geen gebruik zouden maken van mobiliteitsregelingen. Met de specifieke opleiding en begeleiding die deze jongeren nodig hebben, moet rekening worden gehouden. Steun aan de opleiding en mobiliteit van jongerenwerkers en jeugdleiders zal in dit verband bijzonder nuttig zijn.

15.

Er moet bijzondere aandacht worden besteed aan kansarme jongeren, aangezien v Vrijwilligerswerk biedt een bijzonder waardevolle kans op mobiliteit biedt aan jongeren. Met name kansarme jongeren die vrijwilligerswerk willen doen en die anders minder of helemaal geen gebruik zouden maken van mobiliteitsmogelijkheden, regelingen,. Met de specifieke opleiding en begeleiding die deze jongeren nodig hebben, moet rekening worden gehouden. Deze jongeren hebben dan ook verschillende vormen van steun nodig. Steun aan de opleiding en mobiliteit van jongerenwerkers en jeugdleiders zal in dit verband bijzonder nuttig zijn. Daarnaast moet gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden die lokale en regionale overheden hebben om deze doelgroep beter te bereiken.

Motivering

In veel lidstaten wordt het jeugdbeleid grotendeels vorm gegeven door de lokale en regionale overheden. Bovendien staan de lokale en regionale overheden het dichtst van alle overheden tot de jonge burgers. Dit is dan ook het niveau bij uitstek om minder kansrijke jonge mensen te bereiken.

Wijzigingsvoorstel 5

Artikel 16

Tekst van de Commissie

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

16.

Een betere interoperabiliteit van de nationale regelingen en meer uitwisseling van informatie kunnen alle jonge Europeanen ongeacht hun nationaliteit stimuleren om meer deel te nemen aan vrijwilligerswerk in derde landen.

16.

Een betere interoperabiliteit van samenwerking tussen de nationale regelingen vrijwilligersorganisaties binnen Europa en meer uitwisseling van informatie kunnen alle jonge Europeanen ongeacht hun nationaliteit stimuleren om meer deel te nemen aan vrijwilligerswerk in derde landen.

Motivering

Zie motivering wijzigingsvoorstel 1 en 2.

Wijzigingsvoorstel 6

Artikel 17

Tekst van de Commissie

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

17.

Aangezien de doelstellingen van deze aanbeveling niet voldoende door de lidstaten kunnen worden bereikt en derhalve wegens de omvang en de gevolgen van deze aanbeveling beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen om de mobiliteit van jonge vrijwilligers te bevorderen via de interoperabiliteit van de nationale regelingen. Overeenkomstig het in dat artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze aanbeveling niet verder dan wat nodig is om de doelstellingen te verwezenlijken.

17.

Aangezien de doelstellingen van deze aanbeveling niet voldoende door de lidstaten kunnen worden bereikt en derhalve wegens de omvang en de gevolgen van deze aanbeveling beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen om de mobiliteit van jonge vrijwilligers te bevorderen via de interoperabiliteit van de nationale regelingen door het verbeteren van de samenwerking tussen vrijwilligersorganisaties. Overeenkomstig het in dat artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze aanbeveling niet verder dan wat nodig is om de doelstellingen te verwezenlijken.

Motivering

Zie motivering wijzigingsvoorstel 1 en 2.

Wijzigingsvoorstel 7

Artikel A

Tekst van de Commissie

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

A.

De mobiliteit van jonge vrijwilligers in Europa bevorderen door het verbeteren van de interoperabiliteit van de nationale regelingen voor vrijwilligerswerk, ongeacht of deze worden georganiseerd door maatschappelijke organisaties of overheden, om iedere jongere de mogelijkheid te bieden desgewenst vrijwilligerswerk in Europa te verrichten.

A.

De mobiliteit van jonge vrijwilligers in Europa bevorderen door het verbeteren van de interoperabiliteit van de nationale regelingen voor vrijwilligerswerk samenwerking tussen vrijwilligersorganisaties, ongeacht of deze worden georganiseerd door dit maatschappelijke organisaties of overheden zijn, om iedere jongere de mogelijkheid te bieden desgewenst vrijwilligerswerk in Europa te verrichten.

Motivering

Zie motivering wijzigingsvoorstel 1 en 2.

Wijzigingsvoorstel 8

Artikel B1

Tekst van de Commissie

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

B 1.

verbeteren van het kennisniveau over de regelingen voor vrijwilligerswerk op hun nationale grondgebied en overdragen van deze informatie aan de Europese Commissie voor verdere verspreiding;

B 1.

verbeteren van het kennisniveau over de regelingen mogelijkheden voor vrijwilligerswerk op hun nationale grondgebied en overdragen van deze informatie aan de Europese Commissie voor verdere verspreiding door o.a. een Europees portaal voor jonge vrijwilligers en een databank over vrijwilligerswerk;

Motivering

Zie motivering wijzigingsvoorstel 2.

Wijzigingsvoorstel 9

Artikel B4

Tekst van de Commissie

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

B 4.

delen van de informatie over de mogelijkheden voor vrijwilligerswerk met andere lidstaten en zoveel mogelijk vereenvoudigen van de aanvraagprocedure om het voor jonge vrijwilligers uit een bepaalde lidstaat gemakkelijker te maken om toegang te krijgen tot en een aanvraag in te dienen voor deelname aan de nationale regelingen van andere lidstaten;

B 4.

delen van de informatie over de mogelijkheden voor vrijwilligerswerk met andere lidstaten en zoveel mogelijk vereenvoudigen van de aanvraagprocedure om het voor jonge vrijwilligers uit een bepaalde lidstaat gemakkelijker te maken om toegang te krijgen tot en een aanvraag in te dienen voor deelname aan de nationale regelingen vrijwilligersactiviteiten van andere lidstaten;

Motivering

Zie motivering wijzigingsvoorstel 2.

Wijzigingsvoorstel 10

Artikel B7

Tekst van de Commissie

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

B 7.

ontwikkelen van basiskwaliteitsnormen om een redelijke mate van kwaliteitsborging te bevorderen teneinde vrijwilligers die naar het buitenland gaan gerust te stellen en te beschermen, vertrouwen op te bouwen en de deelname aan grensoverschrijdende regelingen aan te moedigen; deze normen kunnen betrekking hebben op het opleidingsniveau van vrijwilligers en personeel, de voorbereiding van activiteiten, mentoring, toezicht en follow-up;

B 7.

ontwikkelen van basiskwaliteitsnormen om een redelijke mate van kwaliteitsborging te bevorderen teneinde vrijwilligers die naar het buitenland gaan gerust te stellen en te beschermen, vertrouwen op te bouwen en de deelname aan grensoverschrijdende vrijwilligers regelingen -activiteiten door met name minder kansrijke jongeren aan te moedigen; deze normen kunnen betrekking hebben op het opleidingsniveau van vrijwilligers en personeel, de voorbereiding van activiteiten, mentoring, toezicht en follow-up;

Motivering

Zie motivering wijzigingsvoorstel 2.

Vrijwilligerswerk kan een ingang naar inclusie vormen voor minder kansrijke jongeren. Zij met name hebben een extra duwtje in de rug nodig om grensoverschrijdend vrijwilligerswerk te doen.

Wijzigingsvoorstel 11

Artikel B14

Tekst van de Commissie

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

B (14)

besteden van bijzondere aandacht aan en ontwikkelen van aangepaste benaderingen voor kansarme jongeren, om hun toegang tot vrijwilligersactiviteiten te verbeteren, met name tot trans-Europees vrijwilligerswerk, en rekening houden met de bijzondere behoeften aan opleiding en ondersteuning van deze jongeren;

B (14)

besteden van bijzondere aandacht aan en ontwikkelen van aangepaste benaderingen voor in sociaal en geografisch opzicht kansarme jongeren met weinig onderwijskansen, om hun toegang tot vrijwilligersactiviteiten te verbeteren, met name tot trans-Europees vrijwilligerswerk, en rekening houden met de bijzondere behoeften aan opleiding en ondersteuning van deze jongeren;

Wijzigingsvoorstel 12

Artikel 2

Tekst van de Commissie

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

2.   in samenwerking met de lidstaten een stelselmatige uitwisseling van informatie en ervaringen over de interoperabiliteit van de nationale regelingen voor vrijwilligerswerk van maatschappelijke organisaties of overheden aan te moedigen en te organiseren;

2.   in samenwerking met de lidstaten een stelselmatige uitwisseling van informatie en ervaringen over de interoperabiliteit van de nationale regelingen voor bevordering van de Europese samenwerking inzake vrijwilligerswerk van maatschappelijke organisaties of overheden aan te moedigen en te organiseren;

Motivering

Zie motivering wijzigingsvoorstellen 1 en 2.

Wijzigingsvoorstel 13

Artikel 4

Tekst van de Commissie

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

4.   de Raad vier jaar na de goedkeuring van deze aanbeveling verslag uit te brengen om vast te stellen of de voorgestelde maatregelen effectief werken en de noodzaak van verdere acties te beoordelen.

4.   de Raad vier jaar na de goedkeuring van deze aanbeveling voor 2011 verslag uit te brengen om vast te stellen of de voorgestelde maatregelen effectief werken en de noodzaak van verdere acties te beoordelen.

Motivering

In het Europees Parlement is een initiatief om 2011 uit te roepen als het Europees jaar van het vrijwilligerswerk door 454 volksvertegenwoordigers ondertekend. Ook het Comité van de Regio's ondersteunt dit initiatief. In 2011 is het bovendien 10 jaar geleden dat het Internationale Jaar van de Vrijwilliger plaats vond. Een uitstekend moment voor de Europese Commissie om kort daarvoor verslag uit te brengen inzake vrijwilligerswerk.

Brussel, 26 november 2008

De voorzitter

van het Comité van de Regio's

L. VAN DEN BRANDE


31.3.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 76/30


Advies van het Comité van de Regio's over „De EU als wereldpartner in het ontwikkelingsproces: versnelde verwezenlijking van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling”

(2009/C 76/06)

HET COMITE VAN DE REGIO'S

stelt tot zijn voldoening vast dat het tot de Commissie begint door te dringen dat „de plaatselijke overheidsinstanties (…) steeds vaker laten blijken dat zij begunstigde partij en ontwikkelingsactor willen worden”; wijst er evenwel op dat de lokale en regionale overheden geen nieuwkomers zijn op dit gebied, maar al decennia lang een actieve rol spelen en dan ook niets liever wensen dan actief bij de financiering van de ontwikkelingssamenwerking en de hervorming ervan betrokken te worden;

pleit nogmaals voor het opzetten van een elektronische „beurs” (internetportaal) voor lokale en regionale overheden die actief deelnemen aan decentrale samenwerkingsprojecten, omdat dit de uitwisseling van informatie tussen de betrokken overheden zou vergemakkelijken, de onderlinge afstemming tussen projecten in Europa en in ontwikkelingslanden zou bevorderen, het opzetten en coördineren van decentrale samenwerkingsprojecten een stuk gemakkelijker zou maken, synergie-effecten zou creëren en dubbel werk zou helpen voorkomen; is verheugd over de samenwerking met DG Ontwikkeling op dit gebied;

wijst erop dat vele Europese lokale en regionale overheden ontwikkelingsrelaties onderhouden met lokale en regionale overheden in ontwikkelingslanden en dus al de nodige ervaring hebben opgedaan, met name op gebieden als onderwijs, gezondheidszorg, gemeentelijke openbare voorzieningen (water- en afvalmanagement), ambachtelijke visserij en aquacultuur, infrastructuur, vervoer, communicatie, milieu, plattelandsontwikkeling, regionale economische ontwikkeling, capaciteitsopbouw op lokaal niveau en bestuurlijke decentralisatie;

merkt op dat men ook de lokale en regionale overheden in de ontvangende landen een rol moet toebedelen als men de effectiviteit en efficiëntie van het ontwikkelingsbeleid wil verbeteren.

Rapporteur

:

Mevr. UTUNEN (FI/ALDE), gemeenteraadslid in Jyväskylä

Referentiedocument

De EU als wereldpartner in het ontwikkelingsproces: versnelde verwezenlijking van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling

(COM(2008) 177 final)

I.   BELEIDSAANBEVELINGEN

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

Algemene opmerkingen

1.

kan de Mededeling van de Commissie alleen maar toejuichen, omdat de EU haar ogen niet mag sluiten voor de problemen elders in de wereld en dringend haar ontwikkelingsbeleid moet bijstellen om de armoede en ongelijkheid, en de oorzaken daarvan, terug te dringen;

2.

hoopt dat 2008 een keerpunt zal vormen in het Europese ontwikkelingsbeleid en dat de EU van de millenniumdoelstellingen een politieke prioriteit zal maken;

3.

stelt tot zijn teleurstelling vast dat de Europese uitgaven voor ontwikkelingshulp voor het tweede opeenvolgende jaar zijn gedaald en dat slechts enkele lidstaten (o.m. Denemarken, Nederland en Zweden) zich houden aan de internationaal vastgelegde norm;

4.

betreurt ook dat niet alleen de omvang maar ook de efficiëntie van de Europese ontwikkelingshulp te wensen overlaat;

5.

acht de Mededeling zeer belangrijk voor de lokale en regionale overheden, aangezien daarin wordt gepleit voor „een geïntegreerde aanpak (…) die (…) ook het maatschappelijk middenveld en de plaatselijke overheden omvat, zowel in Europa als in de ontwikkelingslanden”;

6.

stelt tot zijn voldoening vast dat het tot de Commissie begint door te dringen dat „de plaatselijke overheidsinstanties (…) steeds vaker laten blijken dat zij begunstigde partij en ontwikkelingsactor willen worden”; wijst er evenwel op dat de lokale en regionale overheden geen nieuwkomers zijn op dit gebied, maar al decennia lang een actieve rol spelen en dan ook niets liever wensen dan actief bij de financiering van de ontwikkelingssamenwerking en de hervorming ervan betrokken te worden; merkt verder op dat sommige Europese gemeenten en regio's al voldoende inspanningen leveren om de 0,7 %-norm (d.w.z. de afspraak om 0,7 % van het bruto nationaal inkomen aan ontwikkelingssamenwerking te besteden) te halen;

7.

is verheugd over zijn goede samenwerking met de Commissie — een teken dat zijn rol en die van de lokale en regionale overheden in het kader van het ontwikkelingsbeleid steeds meer erkenning krijgen — en benadrukt dat de lokale en regionale overheden op dit terrein als belangrijke actoren en partners moeten worden beschouwd;

8.

vestigt de aandacht op het cruciale belang van goed bestuur voor het welslagen van het ontwikkelingsbeleid, en met name op een van de fundamentele aspecten van goed bestuur, nl. het besef dat de beste besluiten diegene zijn die zo dicht mogelijk bij de burger worden genomen;

9.

erkent het belang van sectorale en begrotingssteun, met name voor de armste landen, maar pleit voor de invoering van een mechanisme waarmee de samenwerking tussen centrale overheid en maatschappelijk middenveld in goede banen kan worden geleid en de basis kan worden gelegd voor een nieuwe „cultuur” in de besteding van de ontwikkelingshulp, b.v. een mechanisme op het lokale en regionale bestuursniveau waarmee initiatieven van centrale overheid en maatschappelijk middenveld aan elkaar kunnen worden gekoppeld;

10.

merkt op dat een sterker en effectiever partnerschap tussen de Europese actoren tot complementariteit en een meer strategische aanpak zou leiden, met name bij het beheer van de steun;

11.

dringt er bij de Commissie op aan om de EOF-middelen bij voorrang in te zetten voor het bestrijden van uitsluiting en om, in het kader van een uitgebreid Europees Nabuurschapsbeleid, te zorgen voor de noodzakelijke coördinatie tussen EOF en EFRO, met als doel de EU-bijdrage aan de mondiale ontwikkelingssamenwerking beter te coördineren

Bijzondere opmerkingen

12.

vindt het een goede zaak dat de Commissie tot het inzicht is gekomen dat de EU, als zij wil bereiken dat de millenniumdoelstellingen worden gehaald, moet inzetten op participatie en de lokale en regionale overheden en het maatschappelijk middenveld, zowel in de EU als in de ontwikkelingslanden, bij haar ontwikkelingsbeleid moet betrekken;

13.

dringt erop aan dat de lokale en regionale overheden en de organisaties uit het maatschappelijk middenveld worden behandeld als belangrijke en zelfstandige actoren, die in het ontwikkelingsbeleid allemaal een eigen specifieke rol kunnen spelen, en roept deze overheden en organisaties op om een effectieve, efficiënte, transparante, participatieve, op elkaar afgestemde en elkaar aanvullende bijdrage te leveren;

14.

pleit nogmaals voor het opzetten van een elektronische „beurs” (internetportaal) voor lokale en regionale overheden die actief deelnemen aan decentrale samenwerkingsprojecten, omdat dit de uitwisseling van informatie tussen de betrokken overheden zou vergemakkelijken, de onderlinge afstemming tussen projecten in Europa en in ontwikkelingslanden zou bevorderen, het opzetten en coördineren van decentrale samenwerkingsprojecten een stuk gemakkelijker zou maken, synergie-effecten zou creëren en dubbel werk zou helpen voorkomen; is verheugd over de samenwerking met DG Ontwikkeling op dit gebied;

15.

vindt het een goede zaak dat de Raad van Europese Gemeenten en Regio's (CEMR) een internetportaal heeft opgezet om de gemeenten te helpen bij het zoeken van een twinningpartner in een andere lidstaat, en vooral ook dat de CEMR dit portaal inmiddels heeft uitgebreid om ook de totstandkoming van twinningprojecten tussen Europese gemeenten en gemeenten in ontwikkelingslanden te bevorderen; acht het dan ook zijn plicht om bij te dragen aan de consolidering van deze initiatieven;

II.   HET LOKALE EN REGIONALE PERSPECTIEF

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

Europese actoren

16.

wijst op de collectieve verantwoordelijkheid van de hele Europese samenleving — overheid, bedrijfsleven en burgers — voor het aanpakken van mondiale ontwikkelingsproblemen;

17.

wijst erop dat niet alle Europese lokale en regionale overheden bevoegdheden hebben op het gebied van ontwikkelingssamenwerking, maar dat dit geen afbreuk doet aan deze collectieve verantwoordelijkheid; is daarom van oordeel dat ook lokale en regionale overheden zich op de een of andere wijze met ontwikkelingssamenwerking moeten bezighouden, zij het niet noodzakelijkerwijs op een directe manier, d.w.z. door het opzetten van financiële hulpprojecten met partners in ontwikkelingslanden; merkt in dit verband op dat concrete voorstellen voor dergelijke decentrale samenwerkingsprojecten kunnen worden gepresenteerd op de genoemde „beurs”;

18.

vindt het vanuit lokaal en regionaal oogpunt een goede zaak dat de Commissie uitdrukkelijk wijst op de rol van de lokale en regionale overheden op het gebied van ontwikkelingssamenwerking, wat z.i. een van de belangrijkste pluspunten van de Mededeling is;

19.

wijst erop dat vele Europese lokale en regionale overheden ontwikkelingsrelaties onderhouden met lokale en regionale overheden in ontwikkelingslanden en dus al de nodige ervaring hebben opgedaan, met name op gebieden als onderwijs, gezondheidszorg, gemeentelijke openbare voorzieningen (water- en afvalmanagement), ambachtelijke visserij en aquacultuur, infrastructuur, vervoer, communicatie, milieu, plattelandsontwikkeling, regionale economische ontwikkeling, capaciteitsopbouw op lokaal niveau en bestuurlijke decentralisatie;

20.

is van oordeel dat dergelijke samenwerkingsprojecten de lokale en regionale overheden de nodige legitimiteit, expertise en ervaring verschaffen op terreinen die van groot belang zijn voor de economische en sociale ontwikkeling van ontwikkelingslanden, reden waarom de EU hun absoluut een grotere rol moet toebedelen en moet voortbouwen op hun ervaring;

21.

merkt op dat in vele lidstaten de lokale en regionale overheden gedecentraliseerde samenwerkingsprojecten mogen opzetten en op die manier aan het ontwikkelingsbeleid kunnen deelnemen; is van oordeel dat deze overheden bijgevolg als direct betrokken actoren in het ontwikkelingsbeleid en het externe beleid van de EU moeten worden beschouwd;

22.

wijst op de voordelen van gedecentraliseerde samenwerking en vindt dat deze vorm van ontwikkelingssamenwerking zou moeten worden gestimuleerd omdat vele lokale en regionale overheden op die manier het ontwikkelingsbeleid helpen financieren en uitvoeren; merkt in dit verband nog op dat lokale en regionale overheden een complementaire rol vervullen, die de coherentie van het ontwikkelingsbeleid ten goede komt;

23.

vestigt er de aandacht op dat de lokale en regionale overheden hun samenwerking met partners in ontwikkelingslanden nog willen opvoeren om deze te laten delen in hun kennis en ervaring, met name op gebieden met een lokale of regionale dimensie, en dat zij vooral ook met sociale ontwikkelingssamenwerkingsorganisaties willen samenwerken om de burgers bewust te maken van de noodzaak van solidariteit met de ontwikkelingslanden;

24.

is van oordeel dat de lokale en regionale overheden dankzij hun nauwe contacten met de burgers en dankzij het subsidiariteitsbeginsel ervoor kunnen zorgen dat het nationale, Europese en mondiale ontwikkelingsbeleid een heuse multilevel-dimensie krijgt, wat de efficiëntie en de kwaliteit van een en ander ten goede komt;

25.

ziet voor de lokale en regionale overheden in de ultraperifere regio's een belangrijke rol weggelegd als bevoorrechte partners bij het opzetten van een samenwerkingsbeleid met nabijgelegen derde landen en als proefterrein voor projecten waarbij EOF- en EFRO-steun op elkaar moeten worden afgestemd;

Actoren in derde landen

26.

wijst erop dat men ook de lokale en regionale overheden in de ontvangende landen een rol moet toebedelen als men de effectiviteit en efficiëntie van het ontwikkelingsbeleid wil verbeteren;

27.

beklemtoont dat lokaal ownership en decentralisatie de leidende beginselen achter het ontwikkelingsbeleid moeten zijn;

28.

pleit voor een aanpak waarbij de lokale en regionale overheden in de EU en de ontwikkelingslanden in staat worden gesteld de ontwikkelingsactoren en andere stakeholders beter te ondersteunen;

29.

deelt de opvatting dat democratie niet kan worden gereduceerd tot vrijheid van keuze, maar iets is dat stukje bij beetje wordt opgebouwd en nauw samenhangt met sociaaleconomische ontwikkeling, een terrein waarop de lokale en regionale overheden een sleutelrol vervullen;

30.

wijst op de uitgesproken toegevoegde waarde van de rol van de lokale en regionale overheden als pleitbezorgers bij uitstek van democratie, goed bestuur en bestuurlijke decentralisatie;

31.

benadrukt dat de vertegenwoordigers van de Europese lokale en regionale overheden in de ontwikkelingslanden niet alleen met lokale en regionale overheden maar ook met het maatschappelijk middenveld samenwerken;

32.

wijst op de nadelen van een unilaterale top-down-benadering (de meest voorkomende methode, die ook door de Commissie wordt toegepast), waarbij geen sprake is van partnerschap en participatie van het lokale bestuursniveau en diens organisaties (verenigingen van decentrale overheden) waardoor de hulpverlening geen effect heeft op lokaal niveau, terwijl de hulp van ngo's, die in de regel juist wèl op lokaal niveau actief zijn, niet altijd bij de overheid en de gevestigde instituties (ook niet op lokaal en regionaal niveau) terechtkomt, met alle gevolgen van dien voor de efficiëntie en het langetermijneffect ervan;

33.

is van oordeel dat een top-down-benadering te weinig ruimte biedt voor een eigen inbreng van lokale en regionale overheden en van mensen die echt het verschil kunnen maken, en al helemaal niet voor een brede en gedifferentieerde aanpak; pleit daarom voor de invoering van een tussenschakel tussen centrale overheid en bevolking en merkt in dit verband op dat in vele ontvangende ontwikkelingslanden tastbare resultaten kunnen worden bereikt als de lokale overheden bij de hulpverlening worden betrokken en daarbij ook de nodige ondersteuning krijgen, waarbij het overigens duidelijk moge zijn dat een en ander van geval tot geval moet worden bekeken;

34.

is ervan overtuigd dat een verdeling van de hulp over meerdere overheden in de ontvangende landen in vele gevallen tot een betere, transparantere en duurzamere governance zou leiden, maar dringt erop aan dat de administratieve rompslomp voor de donoren binnen aanvaardbare grenzen wordt gehouden.

Brussel, 26 november 2008

De voorzitter

van het Comité van de Regio's

L. VAN DEN BRANDE


31.3.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 76/34


Advies van het Comité van de Regio's „Een gemeenschappelijk immigratiebeleid voor Europa”

(2009/C 76/07)

STANDPUNTEN VAN HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

Het Comité van de Regio's tekent aan dat het bereid is om bij te dragen aan de uitwerking van een gemeenschappelijk immigratiebeleid.

Een gemeenschappelijk immigratiebeleid raakt de lokale en regionale overheden als eerste. Enerzijds hebben zij te maken met moeilijkheden in verband met illegale immigratie. Anderzijds dienen zij deze mensen op te vangen met een reeks van diensten die deel uitmaken van het lokale integratieproces. Derhalve moeten zij volwaardig betrokken worden bij de uitwerking van een Europees kader voor legale immigratie, bij de maatregelen tegen illegale immigratie en bij de samenwerking op ontwikkelingsgebied met de landen van herkomst.

Migranten nemen een belangrijke plaats in door hun bijdrage tot de sociaaleconomische ontwikkeling van de EU. Met het oog op het internationale concurrentievermogen van de Europese economische ruimte moet de EU aanmerkelijk aantrekkelijker worden om de lokale en regionale mogelijkheden beter te benutten.

Door de bevoegdheid van de lidstaten vast te leggen hoeveel onderdanen uit derde landen tot hun grondgebied mogen worden toegelaten om daar als werknemer of zelfstandige werk te zoeken, kan worden ingespeeld op de behoeften van de arbeidsmarkt.

Beheersing van de officiële landstaal of -talen van het gastland is cruciaal. Vroegtijdige taalverwerving zorgt voor een vlottere en succesvolle integratie, ook op lokaal en regionaal niveau.

Illegale en legale immigratie zijn aan elkaar gerelateerd; de bestrijding van illegale immigratie is van cruciaal belang bij de opzet van een beleid voor legale immigratie. Enerzijds moet de bestrijding van illegale migratie consequent en over de gehele linie worden voortgezet om de vaak georganiseerde criminele structuren doeltreffend te bestrijden. Anderzijds moet legale immigranten, als het aan werkkrachten schort, perspectief kunnen worden geboden; dit geldt ook in geval van uitwisseling of overdracht van kennis of verdere kwalificatie van migranten bij een tijdelijk verblijf.

Rapporteur

:

Werner JOSTMEIER (DE/EVP), lid van het parlement van de deelstaat Noordrijn-Westfalen

Referentiedocumenten

Mededeling van de Commissie: Naar een gemeenschappelijk immigratiebeleid

COM(2007) 780 final

Mededeling van de Commissie: Een gemeenschappelijk immigratiebeleid voor Europa: beginselen, maatregelen en instrumenten

COM(2008) 359 final

BELEIDSAANBEVELINGEN

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

De rol van de lokale en regionale overheden

1.

Het Comité onderschrijft een gemeenschappelijk immigratiebeleid, waaraan sinds de Europese Raad van Tampere van 1999 tot het Europees Pact inzake immigratie en asiel gewerkt is.

2.

Het tekent aan dat het bereid is om bij te dragen aan de uitwerking van een gemeenschappelijk immigratiebeleid. In dit verband deinzen de lokale en regionale overheden er niet voor terug om nieuwe uitdagingen aan te gaan en om de uitwisseling van deugdelijke procedures op dit gebied op lokaal en regionaal niveau te stimuleren.

3.

Het Comité is ingenomen met en dankbaar voor de versterkte samenwerking met de Commissie, die moet worden voortgezet.

4.

Het is een goede zaak dat de Commissie als partner optreedt. De samenwerking tussen partners en de solidariteit tussen lidstaten en EU-instellingen dienen de inbreng van lokale en regionale actoren te omvatten. De uitdagingen van de toekomst vergen gecoördineerde en coherente maatregelen, die in het kader van een gemeenschappelijk immigratiebeleid een doeltreffend optreden van de EU en de lidstaten verlangen.

5.

Een gemeenschappelijk immigratiebeleid raakt de lokale en regionale overheden als eerste. Enerzijds hebben zij te maken met moeilijkheden in verband met illegale immigratie. Anderzijds dienen zij deze mensen op te vangen met een reeks van diensten die deel uitmaken van het lokale integratieproces. Derhalve moeten zij volwaardig betrokken worden bij de uitwerking van een Europees kader voor legale immigratie, bij de maatregelen tegen illegale immigratie en bij de samenwerking op ontwikkelingsgebied met de landen van herkomst.

6.

Het Comité beseft, evenals de Commissie, dat er mechanismen voor de lastenverdeling en de beleidscoördinatie moeten komen die steunen op de solidariteit tussen de lidstaten en de EU. Het Comité wijst op de financiering van onder andere de grensbewaking en -controle, alsook van het integratiebeleid, die op nationaal, regionaal en lokaal niveau gevolgen heeft voor de overheidsfinanciën.

7.

Eerbiediging van de mensenrechten, de beginselen van de rechtsstaat en bevordering van de democratie zijn de uitgangspunten van het immigratiebeleid. De Europese Unie garandeert deze vrijheden en beginselen, die in het Handvest van de grondrechten verankerd zijn, zoals de waardigheid van de mens, vrijheid, gelijkheid en solidariteit, burger- en wettelijke rechten. Van bijzonder belang zijn in dit verband de rechten van vrouwen en kinderen. Tradities of handelingen die indruisen tegen deze beginselen, mogen niet geduld worden. Over de gemeenschappelijke Europese waarden, die in het Handvest van de grondrechten zijn neergelegd, kan niet onderhandeld worden. Iedere burger in de Europese Unie moet de Europese grondrechten als verplichtend waardefundament aanvaarden.

8.

In tal van gemeenten en regio's in Europa zijn migranten nu al een belangrijk en integraal onderdeel van de samenleving. De Europese Unie is een samenleving met een waarlijk rijk en veelzijdig cultureel erfgoed, dat moet worden geconserveerd en uitgebouwd. De Unesco beschouwt cultuur als een complex dat niet alleen kunst en literatuur omvat, maar ook levensstijlen, de fundamentele mensenrechten, waarden, tradities en religieuze gezindten. Immigratie kan de culturele veelzijdigheid verrijken. Met het Europese jaar van de interculturele dialoog (1) heeft de Unie de culturele veelzijdigheid in het zonnetje gezet.

Naar een gemeenschappelijk immigratiebeleid

9.

Gelet op de door het Comité van de Regio's reeds uitgebrachte adviezen dienen de lokale en regionale actoren betrokken te worden bij de verdere fasen van het toekomstige gemeenschappelijk immigratiebeleid (2).

Welvaart en immigratie

10.

Migranten nemen een belangrijke plaats in door hun bijdrage tot de sociaaleconomische ontwikkeling van de EU. Met het oog op het internationale concurrentievermogen van de Europese economische ruimte moet de EU aanmerkelijk aantrekkelijker worden om de lokale en regionale mogelijkheden beter te benutten.

11.

Duidelijke en transparante regels alsook de handhaving daarvan zijn uit hoofde van rechtszekerheid en een faire behandeling van onderdanen uit derde landen dringend geboden.

12.

Integratiegerichte prikkels met aantrekkelijke verblijfsvoorwaarden voor onderdanen uit derde landen en hun gezinnen uit derde landen zijn een belangrijke stap in de goede richting voor de aanwerving van de vereiste werknemers voor de Europese economie. In goede concepten voor een beheersing van de immigratie in overeenstemming met de arbeidsmarkt moet tevens overeenkomstig Richtlijn 2003/86/EG rekening worden gehouden met aspecten van gezinshereniging.

13.

Een gemeenschappelijk immigratiebeleid zou door de vereenvoudiging van procedures voor de integratie van immigranten kunnen leiden tot een forse vermindering van de administratieve rompslomp, zowel voor de lidstaten als voor de regionale en lokale overheden.

14.

Het is belangrijk dat de Commissie nagaat welke eisen aan de regionale en lokale overheden zullen worden gesteld wanneer de door de Commissie voorgestelde maatregelen op Europees of nationaal niveau worden doorgevoerd. Het is ook belangrijk dat de taken die de lokale en regionale overheden kunnen worden toegewezen, met nationale of EU-middelen worden gefinancierd.

15.

De behoeften van de arbeidsmarkt lopen per lidstaat uiteen. Naar eventuele invoering van normen, procedurele regels en verblijfstitels in de gehele EU, zoals de voorgenomen „EU Blue Card” moet derhalve gekeken worden uit de optiek van de verschillende eisen van de nationale, regionale en lokale situatie, de handhaving van de bestuurlijke autonomie van de lidstaten en naleving van het subsidiariteitsbeginsel. Door de bevoegdheid van de lidstaten vast te leggen hoeveel onderdanen uit derde landen tot hun grondgebied mogen worden toegelaten om daar als werknemer of zelfstandige werk te zoeken, kan worden ingespeeld op de behoeften van de arbeidsmarkt.

16.

In dit verband is het Comité verheugd over het voorstel van de Commissie om de lokale en regionale overheden te betrekken bij een betere afstemming van kwalificaties en de behoefte in de sectoren. Juist de lokale en regionale kenmerken kunnen zo de nodige aandacht krijgen.

Integratie als sleutel tot succesvolle integratie

17.

Voor de integratie van migranten is een actieve rol van de lokale en regionale overheden van groot belang. Er moet rekening worden gehouden met de specifieke behoeften van de gemeenten en regio's in het gemeenschappelijk immigratiebeleid, alsook bij flankerende maatregelen, zoals bijv. de tenuitvoerlegging van het Europees integratiefonds. Het subsidiariteits- en evenredigheidsbeginsel dienen te worden gehandhaafd.

18.

De uitoefening van grondrechten is gerelateerd aan verantwoordelijkheid en plichten jegens de medemens, de samenleving en de toekomstige generaties. Het eerbiedigen van de gemeenschappelijke Europese waarden verplicht tot respect en tolerantie, die een voorwaarde voor vreedzaam en democratisch samenleven zijn. De interculturele dialoog op lokaal en regionaal niveau kan in dit verband een belangrijke stimulans zijn.

19.

Een belangrijke voorwaarde voor integratie is de actieve samenwerking van alle geledingen van de samenleving en een positieve instelling van immigranten en van de gastlanden. De landen van herkomst kunnen bijdragen aan de integratie van hun onderdanen in de Europese gastlanden.

20.

Beheersing van de officiële landstaal of -talen van het gastland is cruciaal. Vroegtijdige taalverwerving zorgt voor een vlottere en succesvolle integratie, ook op lokaal en regionaal niveau. Het leren van de officiële taal of -talen van het gastland door migranten en met name door hun kinderen dient intensief te worden bevorderd; tegelijkertijd moet het recht om de moedertaal te beheersen, worden gerespecteerd en ondersteund.

21.

Vóór alles dient elementaire en begrijpelijke informatie te worden verstrekt over de stad, de plaats of gemeente van bestemming en de belangrijkste levensgewoonten ter plekke.

22.

Ook elementaire kennis van de geschiedenis en de instellingen van het gastland is van groot belang. Migranten moeten de kans krijgen om deze elementaire kennis te verwerven, willen zij met succes kunnen integreren.

23.

Er moeten inburgeringsprogramma's en -activiteiten worden georganiseerd voor nieuwkomers uit derde landen, zodat zij basiskennis kunnen verwerven over de taal, de geschiedenis, de instellingen, de sociaaleconomische kenmerken, de cultuur en de fundamentele waarden van het gastland.

24.

Voorts moet geld worden uitgetrokken voor innovatieve inburgeringsprogramma's of -modellen, die taalcursussen en communicatietrainingen omvatten en informatie verschaffen over de culturele, politieke en sociale aspecten van het gastland

25.

Onderwijs vervult een sleutelrol in de integratie. De lokale en regionale overheden oefenen op onderwijsgebied belangrijke taken uit om bij te dragen aan gelijke kansen voor iedereen. Het door de Commissie gepubliceerde Groenboek Migratie en mobiliteit: uitdagingen en kansen voor Europese onderwijssystemen (3) plaatst de rol van onderwijs voor de integratie centraal. De Commissie mag bij de beoordeling van de raadpleging zeker niet voorbijgaan aan de werkwijze van lokale en regionale overheden.

26.

Werk is zeer belangrijk voor de integratie van migranten. Werkloosheid daarentegen is vaak een belemmering voor een geslaagde integratie, vooral als het om jonge mensen gaat. Immigratie van onderdanen uit derde landen moet worden afgestemd op de behoeften van de arbeidsmarkt in de lidstaten. Arbeid is een cruciale voorwaarde voor integratie, te meer omdat opname volgt in het socialezekerheidsstelsel. Zonder deze voorwaarde zou opname in dit stelsel bijzonder belastend zijn voor de regionale en lokale overheden, en aan de bevolking in de lidstaten niet uit te leggen.

Solidariteit en immigratie

27.

Illegale en legale immigratie zijn aan elkaar gerelateerd; de bestrijding van illegale immigratie is van cruciaal belang bij de opzet van een beleid voor legale immigratie. Enerzijds moet de bestrijding van illegale migratie consequent en over de gehele linie worden voortgezet om de vaak georganiseerde criminele structuren doeltreffend te bestrijden. Daarom dienen overeenkomsten met derde landen bepalingen te bevatten inzake de bestrijding van illegale immigratie, inclusief, met name, terugname van illegaal verblijvende onderdanen uit derde landen. Anderzijds moet legale immigranten, als het hooggekwalificeerde migranten betreft of als het aan werkkrachten schort, perspectief kunnen worden geboden; dit geldt ook in geval van uitwisseling of overdracht van kennis of verdere kwalificatie van migranten bij een tijdelijk verblijf, waarmee later ook de ontwikkeling van het land van herkomst gebaat is.

Efficiënt en coherent gebruik van de beschikbare middelen

28.

Volledige informatie is geboden over de desbetreffende middelen en steunprogramma's van de EU, zodat alle betrokkenen op lokaal en regionaal niveau gebruik kunnen maken van de bestaande fondsen en programma's.

29.

In het kader van het toekomstige EU-immigratiebeleid moeten wellicht financiële middelen en personeel toegewezen worden aan de uitbreiding van de mogelijkheden van FRONTEX, voor maatregelen betreffende de grenscontrole en het vermijden van bedreigingen van de veiligheid, opdat dit agentschap zich naar behoren van zijn taken kan kwijten.

30.

Verder is het van belang dat er in het kader van het toekomstige EU-immigratiebeleid, met name door de toewijzing van de vereiste financiële middelen en de waarborging van de toegang tot de fondsen en programma's van de EU, rekening mee wordt gehouden dat de mogelijkheden van de regionale en lokale overheden voor de opvang van migrantenstromen moeten worden uitgebreid. Het falen van een duurzaam en succesvol, d.w.z. door de betrokkenen onderschreven immigratiebeleid zou tot hoge sociaal-economische kosten leiden en zou ook onze welvaart, sociale vrede en ontwikkelingskansen in gevaar brengen.

31.

Financiële ondersteuning van het integratiebeleid is vereist, met name voor de taken op het gebied van onderwijs, op lokaal en regionaal niveau. In het Groenboek Migratie en mobiliteit zal de bijdrage besproken worden van de communautaire programma's en fondsen aan het integratiebeleid. De specifieke onderwijstaken van lokale en regionale overheden dienen steun te ontvangen van het EU-integratiefonds.

Partnerschap met derde landen

32.

In het kader van het toekomstige EU-immigratiebeleid moet opgemerkt worden dat het van groot belang is dat de dialoog en de samenwerking met de landen van herkomst en de transitlanden bevorderd wordt; hiertoe moeten de instrumenten worden aangegrepen van het Europese nabuurschapsbeleid en van de Unie voor het Middellandse-Zeegebied en dient een doeltreffende ontwikkelingssamenwerking tot stand te komen. Voorts spelen de regionale en lokale overheden een belangrijke rol voor de bevordering van deze samenwerking. Dat geldt met name voor de overheden die als platform kunnen fungeren voor de samenwerking met aangrenzende derde landen.

33.

De wereldwijde dimensie van migratie heeft vèrreikende gevolgen, zowel voor de landen van herkomst als voor Unie. Daarom moet er heel goed worden gekeken naar de wisselwerking tussen migratie en ontwikkeling. In dit verband moet worden bedacht dat het wegtrekken van specialisten (kennisvlucht) voor de ontwikkelingslanden niet tot negatieve gevolgen voor de economie mag leiden. In geval van circulaire migratie kunnen specialisten hun verworven vaardigheden na terugkeer naar het land van herkomst toepassen of verder doorgeven.

Veiligheid en immigratie

34.

Gezien de uitdagingen in verband met de uitwerking van het toekomstige EU-immigratiebeleid moeten praktijkgerichte en onderling afgestemde maatregelen voor de bestrijding van mensenhandel en criminele organisaties het uitgangspunt zijn om menselijke tragedies te voorkomen.

Intensievere bestrijding van illegale immigratie en nultolerantie tegenover mensenhandel

35.

Het Comité is sterk voorstander van maatregelen van de EU om illegale immigratie te verhinderen, die vaak bijdraagt aan de uitbuiting van vooral vrouwen en kinderen. Consequente maatregelen zijn geboden. Bendes van mensensmokkelaars en groepen die bij de mensenhandel betrokken zijn of deze organiseren, moeten in samenwerking met de landen van herkomst en de transitlanden aangepakt worden. De lokale en regionale overheden dienen op passende wijze bij deze samenwerking te worden betrokken.

Perspectief

36.

Het Comité ziet kansen en mogelijkheden voor een succesvol immigratiebeleid, dat aan economisch succes en culturele verscheidenheid kan bijdragen. De lokale en regionale overheden zijn voorstander van een dergelijk beleid, dat ook bijdraagt aan de uitbreiding van economische en maatschappelijke mogelijkheden van de Europese Unie. Tegelijkertijd zij eraan herinnerd dat de Europese Unie de voordelen van legale migratie pas ten volle kan genieten indien de bestrijding van illegale immigratie een alomvattend succes is.

Brussel, 26 november 2008

De voorzitter

van het Comité van de Regio's

L. VAN DEN BRANDE


(1)  Beschikking nr. 1983/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 betreffende het Europees Jaar van de interculturele dialoog (2008).

(2)  Aangezien Mededeling COM(2008) 359 final zich beperkt tot kwesties in verband met de immigratie van onderdanen uit derde landen, gaat het in dit advies niet om migratiebewegingen van EU-burgers binnen de Unie of binnen bepaalde regio's.

(3)  COM(2008) 423 final.


31.3.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 76/38


Advies van het Comité van de Regio's over het Vijfde voortgangsverslag over de economische en sociale cohesie

(2009/C 76/08)

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

is van mening dat het cohesiebeleid op een evenwichtigere sociaaleconomische ontwikkeling gericht moet blijven en dat resoluut moet worden vastgehouden aan het streven naar een solidaire samenleving waarin iedereen meetelt. Er mag dus niet worden gezwicht voor de verleiding om het cohesiebeleid al te zeer te belasten met doelstellingen die onderling niet te verenigen zijn;

vindt dat cohesie- en groeidoelstellingen met elkaar verenigbaar kunnen en moeten zijn, omdat zij nu eenmaal nauw met elkaar zijn verbonden. Vastgesteld moet worden hoe groei de cohesie kan versterken, en niet hoe cohesie de groei kan bevorderen;

vraagt zich af of het verstandig is om de instrumenten van het cohesiebeleid in te zetten voor de mededingingsdoelstellingen van de groeistrategie en zou in het licht van de discussie over de toekomstige vormgeving van de Structuurfondsen graag zien dat wordt onderzocht in hoeverre de economische en sociale samenhang zal worden beïnvloed door het oormerken van middelen in het kader van de Lissabonstrategie;

acht het noodzakelijk dat men nagaat of er duidelijkere en volledigere indicatoren voor ontwikkeling en welzijn kunnen worden ontwikkeld waarbij rekening wordt gehouden met de niet onaanzienlijke inkomensverschillen, de beschikbaarheid van openbare diensten, de kwaliteit van de gezondheidszorg en het beroepsopleidings- en cultuuraanbod op regionaal en lokaal niveau;

benadrukt dat het cohesiebeleid pas een rol van betekenis kan spelen in het streven naar een evenwichtigere sociaaleconomische ontwikkeling als er adequate middelen voor worden uitgetrokken. Het huidige budget is slechts het minimum dat nodig is om genoemde rol te kunnen vervullen.

Rapporteur

:

Marta VINCENZI (PSE/IT), burgemeester van Genua

Referentiedocument

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad

Vijfde voortgangsverslag over de economische en sociale cohesie

Groeiende regio's, groeiend Europa

COM(2008) 371 final

BELEIDSAANBEVELINGEN

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

Stand van zaken bij het debat

1.

acht het steeds belangrijker dat het cohesiebeleid naast een economische en sociale dimensie ook een territoriale dimensie krijgt omdat er, bij alle vooruitgang en verbetering, tussen de regio's nog altijd verschillen in ontwikkeling bestaan en de structurele problemen binnen de regio's zelfs toenemen. Van belang in dit verband is ook dat de beginselen van gelijkheid en evenredigheid worden nageleefd;

2.

onderschrijft dat vele door de EU gefinancierde activiteiten aantoonbaar een meerwaarde bieden. Als een project voor steun in aanmerking komt, wordt het gemakkelijker om hiervoor publiek en particulier kapitaal aan te trekken en kan er sneller voor innovatie worden gezorgd op het vlak van beheer en uitvoering;

3.

betreurt dat de Commissie in dat verband nog altijd geen oog heeft voor de hefboomwerking van de Structuurfondsen en wijst op zijn verkennend advies over dit onderwerp, waarin het voorstelt een kader te creëren om de verschillende aspecten van de meerwaarde van het cohesiebeleid te evalueren;

4.

juicht de invoering van het concept „overgangsregio's” toe. Hieronder vallen de gebieden die momenteel in phasing-in- en phasing-out-fases verkeren, maar ook de regio's waarvoor de steun na het eind van de steunperiode 2007-2013 afloopt. Het is het ermee eens dat er voor deze regio's doelgerichte oplossingen worden uitgewerkt;

5.

vindt het een goede zaak dat de Commissie vóór de publicatie van haar Groenboek over territoriale samenhang een raadpleging heeft gehouden. Daaruit bleek dat alle belanghebbende partijen de rol van het cohesiebeleid bij de opbouw van Europa nog steeds erkennen en ondersteunen;

6.

wijst erop dat onder meer gesproken is over de mogelijkheid om nieuwe en andere steunverleningscriteria in te voeren. Zo zou men graag zien dat niet alleen wordt gekeken naar het BBP en het BNI, maar ook naar de demografische en bewoningsstructuur (gegevens over bevolkingsspreiding en vergrijzings- en afhankelijkheidsgraad), de arbeidsmarkt, het dienstenaanbod, de geografische omstandigheden, de stedelijke en landelijke dimensie, natuurlijke rijkdommen en cultureel erfgoed, milieu en klimaat. Al deze factoren beïnvloeden de economische en sociale ontwikkeling. De EU-indicatoren voor de afbakening van steungebieden hebben hun waarde bewezen, maar om inhoudelijk te kunnen beoordelen of het cohesiebeleid effect sorteert, zou er een uitgebreidere reeks indicatoren moeten worden gebruikt op basis van een ruimere set aan gegevens;

7.

zou graag zien dat ook bij de inhoudelijke beoordeling van de verschillen in ontwikkeling en vooruitgang van de cohesie zowel wordt gekeken naar het BBP en het BNI als naar de arbeidsmarkt (gegevens over werkgelegenheid, mobiliteit, opleiding), het dienstenaanbod (gegevens over toegankelijkheid, efficiency, mate van verspreiding) de ruimtelijke ordening (oppervlakte, continuïteit, polycentrisme), de demografische en bewoningsstructuur (gegevens over bevolkingsspreiding en vergrijzings- en afhankelijkheidsgraad), het opleidingsniveau van de bevolking, de investeringen in onderzoek en innovatie (percentage van het BBP dat aan O&O en innovatie wordt besteed) en de specifieke geografische kenmerken van bijv. berg-, eiland- en ultraperifere regio's;

8.

is van mening dat de uitdagingen op het vlak van klimaatverandering en energievoorziening in uiteenlopende mate en op verschillende manieren van invloed zullen blijven op een groot aantal kwesties inzake economische en sociale ontwikkeling en op de maatregelen en mogelijkheden van het cohesiebeleid;

9.

beklemtoont dat de ultraperifere en eilandregio's bijzonder kwetsbaar zijn voor de nieuwe klimaat- en energie-uitdagingen, maar tevens kunnen worden gebruikt als „natuurlijke laboratoria” waarin de EU de effecten daarvan kan bestuderen en oplossingen kan uitdokteren die de hele EU ten goede komen;

10.

benadrukt dat regionale statistieken weliswaar een cruciaal instrument vormen voor het verbeteren van de steunverleningscriteria en het wijzigen van de ontwikkelingsindicatoren, maar dat de gegevens, als ze al beschikbaar zijn, in verschillende lidstaten moeilijk te gebruiken of te beoordelen zijn, en dat ze, waar ze nog ontbreken, moeilijk te verkrijgen of te meten zijn;

Doelstellingen en prioriteiten

11.

wijst erop dat het doel moet blijven om de samenhang in Europa te bevorderen door de verschillen in ontwikkeling te verkleinen. De steun moet daarom vooral gaan naar de economisch zwakke regio's, maar wil het cohesiebeleid kans van slagen hebben en een zaak van iedereen zijn, dan moet het wel betrekking hebben op alle Europese regio's;

12.

ziet het als de voornaamste uitdaging om het inhaalproces van regio's met een ontwikkelingsachterstand te versnellen. Het gaat hierbij vooral om de integratie van regio's in de nieuwe lidstaten, zoals in verscheidene verslagen van de Commissie over het cohesiebeleid terecht naar voren is gebracht;

13.

vindt dat tekortkomingen in de infrastructuur in kaart gebracht en met hoge prioriteit aangepakt moeten worden;

14.

onderstreept dat het cohesiebeleid ten doel heeft om de economische, sociale en territoriale samenhang te verbeteren en in dit verband ook een bijdrage levert aan de maatregelen van de EU of van de lidstaten op al hun respectieve beleidsterreinen;

15.

vindt dat de sectorspecifieke en cohesiebeleidsmaatregelen nog veel te weinig op elkaar zijn afgestemd en dat het voor een meer geïntegreerde benadering nodig is om horizontale doelstellingen te formuleren teneinde allereerst de koers op het vlak van landbouw, milieu, energie en vervoer meer op één lijn te brengen;

16.

wijst erop dat er in het licht van de huidige economische toestand nog meer behoefte is aan netwerkvorming en clusterprojecten over de regionale grenzen heen;

17.

is van oordeel dat cohesie- en groeidoelstellingen met elkaar verenigbaar kunnen en moeten zijn, omdat zij nu eenmaal nauw met elkaar zijn verbonden. Vastgesteld moet worden hoe groei de cohesie kan versterken, en niet hoe cohesie de groei kan bevorderen;

18.

vraagt zich af of het verstandig is om de instrumenten van het cohesiebeleid in te zetten voor de mededingingsdoelstellingen van de groeistrategie en zou in het licht van de discussie over de toekomstige vormgeving van de Structuurfondsen graag zien dat wordt onderzocht in hoeverre de economische en sociale samenhang zal worden beïnvloed door het oormerken van middelen in het kader van de Lissabonstrategie;

19.

wijst er net als alle partijen op dat stroomlijning van de procedures het beheer van de fondsen kan vereenvoudigen, maar dringt er wel op aan dat de hervormingen niet ten koste gaan van de meerwaarde van de op verschillende niveaus plaatsvindende deelname van regionale en lokale overheden aan het communautaire bestuur;

20.

is van mening dat het juridische en bestuurlijke klimaat van essentieel belang is, wil het cohesiebeleid vrucht afwerpen. Versterking van de instellingen levert een weliswaar weinig opvallende, maar zeer waardevolle bijdrage aan de uitvoering van maatregelen en daarmee aan de werking van het cohesiebeleid;

21.

benadrukt dat Europese regio's met het oog op de aantrekkingskracht voor buitenlandse investeerders en de integratie in de wereldmarkt steeds meer met elkaar concurreren op het punt van efficiency van productie- en bestuursstructuren en dat dit niet zonder gevolgen is voor de economische en sociale cohesie;

22.

vindt het een goede zaak dat er in het kader van het cohesiebeleid nieuwe en innovatieve financiële instrumenten worden ontwikkeld (bijv. revolverende fondsen) en wijst er tegelijkertijd op dat het beginsel van cofinanciering een waardevol en doeltreffend instrument is om ervoor te zorgen dat de meerwaarde van het cohesiebeleid in stand wordt gehouden;

23.

beklemtoont de enorme bijdrage die het cohesiebeleid zou kunnen leveren aan de zichtbaarheid van het Europese project en dringt erop aan dat de Commissie, in samenwerking met de lidstaten en de regionale en lokale overheden, nog efficiëntere manieren vindt om de Europese burgers te informeren over de voordelen en resultaten van het cohesiebeleid;

Volgende stappen

24.

merkt op dat de grondbeginselen van het huidige Europese cohesiebeleid (concentratie, programmering, cofinanciering, additionaliteit en partnerschap) hun waarde hebben bewezen, en vindt dat hiervan ook bij het toekomstige EU-optreden moet worden uitgegaan;

25.

is van mening dat het Europese cohesiebeleid gebaseerd moet blijven op een krachtig partnerschap tussen alle bestuursniveaus en dat de lokale en regionale overheden daarbij in alle stadia — van de uitstippeling van de projecten tot de evaluatie van de programma's — steeds meer moeten worden betrokken;

26.

benadrukt het belang van territoriale samenhang voor alle facetten van het cohesiebeleid waar het gaat om toegevoegde waarde en lokale zichtbaarheid, en raadt aan om de mogelijkheden van het nieuwe EGTS-instrument (Europese groepering voor territoriale samenwerking) ten volle te benutten;

27.

pleit voor versterking van de stedelijke dimensie van het cohesiebeleid en merkt op dat stedelijke gebieden dikwijls als aanjagers van economische groei fungeren, maar tegelijkertijd plaatsen zijn waar in ernstige mate sprake is van economische verschillen, maatschappelijke ongelijkheid en cultureel isolement;

28.

wijst erop dat de problemen van resp. stedelijke en landelijke gebieden meer in elkaars verlengde gezien moeten worden, omdat het verband tussen de stedelijke werkelijkheid en de landelijke omgeving een wezenlijk bestanddeel van een geïntegreerd beleid voor regionale ontwikkeling vormt;

29.

pleit ervoor dat de instrumenten voor plattelandsontwikkeling weer onder het algemene cohesiebeleid worden ondergebracht, aangezien uit de Structuurfondsen al tal van acties met gelijksoortige doelstellingen worden gefinancierd. Dit is wellicht de beste oplossing om te voorkomen dat projecten en maatregelen elkaar overlappen;

30.

stelt voor dat beheersinstanties en bureaus voor de statistiek samen nieuwe instrumenten voor regionale statistische gegevens ontwikkelen waarmee het mogelijk wordt een accuraat en doelgericht beeld van de impact van het cohesiebeleid te krijgen, ontwikkelingsindicatoren beter te definiëren en tot passende steunverleningscriteria te komen;

31.

acht het noodzakelijk dat men nagaat of er duidelijkere en volledigere indicatoren voor ontwikkeling en welzijn kunnen worden ontwikkeld waarbij rekening wordt gehouden met de niet onaanzienlijke inkomensverschillen, de beschikbaarheid van openbare diensten, de kwaliteit van de gezondheidszorg en het beroepsopleidings- en cultuuraanbod op regionaal en lokaal niveau;

32.

onderstreept dat het mogelijke gebruik van geïntegreerde vormen van financiering, zoals rotatiefondsen met durfkapitaal en zachte of gegarandeerde leningen, een gunstig multipliereffect zou kunnen hebben, zonder dat het subsidiesysteem van het cohesiebeleid op de helling wordt gezet;

33.

denkt dat o.a. de lokale en regionale overheden in de toekomst meer zullen moeten investeren in de levering of ondersteuning van diensten van algemeen belang om zo de kloof op het gebied van met name nutsvoorzieningen en vervoer te overbruggen;

34.

wijst erop dat de EU-lidstaten te maken hebben met een vergrijzende bevolking en dat deze demografische verandering gepaard gaat met een toenemende vraag naar met name medische en sociale voorzieningen, die voor iedereen even goed en even efficiënt moeten zijn;

35.

is van oordeel dat bij vereenvoudiging van het cohesiebeleid moet worden uitgegaan van het subsidiariteits- en evenredigheidsbeginsel en dat bij de verslagleggingsverplichtingen en controleprocedures rekening moet worden gehouden met de omvang van de maatregelen en de locatie van de projecten, zodat de kosten kunnen worden teruggedrongen en het beheer kan worden gedecentraliseerd;

Slotopmerkingen

36.

vindt dat de EU de territoriale dimensie van het cohesiebeleid moet erkennen en versterken om een duurzame sociaaleconomische ontwikkeling mogelijk te maken die voor een evenwicht tussen de verschillende regio's zorgt en die zich in de regio's zelf op harmonische en polycentrische wijze voltrekt;

37.

onderstreept dat cohesie een belangrijke uitdaging blijft, omdat er tussen en binnen EU-regio's nog steeds grote verschillen in sociaaleconomische ontwikkeling bestaan. Sinds de meest recente EU-uitbreiding zijn deze verschillen zelfs groter geworden;

38.

is van mening dat het cohesiebeleid op een evenwichtigere sociaaleconomische ontwikkeling gericht moet blijven en dat resoluut moet worden vastgehouden aan het streven naar een solidaire samenleving waarin iedereen meetelt. Er mag dus niet worden gezwicht voor de verleiding om het cohesiebeleid al te zeer te belasten met doelstellingen die onderling niet te verenigen zijn;

39.

benadrukt dat het cohesiebeleid pas een rol van betekenis kan spelen in het streven naar een evenwichtigere sociaaleconomische ontwikkeling als er adequate middelen voor worden uitgetrokken. Het huidige budget is slechts het minimum dat nodig is om genoemde rol te kunnen vervullen. Vanwege de wereldwijde financiële crisis wordt er thans druk uitgeoefend om de uitgaven te beheersen, maar deze crisis maakt het juist extra noodzakelijk om het cohesiebeleid kracht bij te zetten;

40.

bepleit dat wordt vastgehouden aan de Europese dimensie van het cohesiebeleid en kant zich tegen alle pogingen om dit weer op nationale leest te schoeien. De meerwaarde van het Europese cohesiebeleid schuilt ook in het feit dat het om een omvangrijk beleid met gedeelde bevoegdheden en heldere strategische doelstellingen gaat waarmee de Europese en mondiale uitdagingen het hoofd kan worden geboden en tegemoet kan worden gekomen aan de regionale en lokale vereisten;

41.

vraagt aandacht voor het hefboomeffect van het cohesiebeleid: investeringen zijn langdurig van structurele invloed op de regionale en lokale economie, bevorderen innovatieve ontwikkelings- en werkgelegenheidsconcepten en hebben een grote impact op de capaciteitsopbouw van overheden en bedrijven;

42.

zou graag zien dat er nieuwe financieringsinstrumenten werden toegepast waarmee het eenvoudiger en doeltreffender wordt om te investeren in met name regio's die behoefte hebben aan herstructurering en innovatie. Het gaat hierbij vooral om investeringen waarmee het MKB ondersteund en ontwikkeld kan worden;

43.

wijst er ten slotte nogmaals op dat het conform het subsidiariteitsbeginsel zaak is om de lokale en regionale overheden in alle stadia — van de planning tot de evaluatie van projecten — een stem in het kapittel te geven, omdat zij nu eenmaal het dichtst bij de uiteindelijke doelgroepen staan en als eerste verantwoordelijk zijn voor de tenuitvoerlegging van het cohesiebeleid.

Brussel, 27 november 2008

De voorzitter

van het Comité van de Regio's

L. VAN DEN BRANDE


31.3.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 76/42


Advies van het Comité van de Regio's over „De Westelijke Balkan: versterking van het Europees perspectief”

(2009/C 76/09)

HET COMITE VAN DE REGIO'S

beschouwt de toezegging van de EU om de hele Westelijke Balkan een Europese toekomst te bieden, mits de betrokken landen aan de toetredingscriteria voldoen, als bindend;

roept de Westelijke Balkanlanden op onverwijld de nodige stappen te ondernemen om te voldoen aan de voorwaarden die de EU heeft verbonden aan de versoepeling van haar visumbeleid, en roept de EU op haar visumvoorschriften voor deze landen verder te versoepelen, omdat de huidige regels de totstandkoming van sociale contacten tussen de Westelijke Balkanlanden en de EU bemoeilijken en de uitvoering van onderwijs- en ontwikkelingsprojecten in de regio belemmeren;

juicht het decentralisatie- en deconcentratieproces in de Westelijke Balkanlanden toe, maar wijst erop dat de etnische samenstelling van de bevolking niet als enige of zelfs niet als voornaamste criterium mag worden gehanteerd en dat etnisch heterogene landen een sterk centraal gezag nodig hebben om te kunnen functioneren, met dien verstande dat dat sterke centrale gezag geen afbreuk mag doen aan de autonomie van de lokale en regionale overheden en instanties;

dringt er bij de Westelijke Balkanlanden op aan zich te blijven inzetten om de rechterlijke macht onafhankelijker te maken, de corruptie een halt toe te roepen en de burgers meer vertrouwen te geven in het justitiële apparaat;

roept de lokale en regionale overheden en instanties op om nauw samen te werken met partners in de EU-lidstaten, en pleit voor de invoering van adequate institutionele en financiële mechanismen om de lokale en regionale overheden en hun nationale belangenverenigingen in staat te stellen actief deel te nemen aan grensoverschrijdende en regionale projecten en aan initiatieven in het kader van een Europese Groepering voor Territoriale Samenwerking.

Rapporteur

:

dhr. KNAPÍK (SK/EVP) burgemeester van Košice

Referentiedocument

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad Westelijke Balkan: versterking van het Europees perspectief

(COM(2008) 127 final)

BELEIDSAANBEVELINGEN

HET COMITE VAN DE REGIO'S

A.   Algemene aanbevelingen

Vorderingen op weg naar het EU-lidmaatschap

1.

De EU heeft de hele Westelijke Balkan een Europese toekomst in het vooruitzicht gesteld, mits de betrokken landen aan de toetredingscriteria voldoen. Het CvdR beschouwt deze toezegging als bindend.

2.

De Westelijke Balkanlanden zijn al een flink stuk naar de EU toegegroeid. De ondertekening van stabilisatie- en associatieovereenkomsten met Servië en Bosnië-Herzegovina is een cruciale stap op weg naar de beloofde Europese toekomst voor de regio. Andere belangrijke stappen zijn het feit dat inmiddels ook Montenegro en Albanië (en later ook de andere landen in de regio) concreet uitzicht hebben op de status van kandidaat-lidstaat en dat de toetredingsonderhandelingen met Kroatië goed opschieten.

3.

De Commissie zou beter moeten inspelen op de ervaringen die de nieuwe lidstaten in hun eigen transformatie- en integratieproces hebben opgedaan. Deze kunnen de beleidsvorming, met name ten aanzien van de uitbreiding in de richting van de Westelijke Balkan, aanzienlijk vergemakkelijken.

4.

De Westelijke Balkanlanden moeten zo snel mogelijk zien te voldoen aan de voorwaarden die de EU heeft verbonden aan de versoepeling van haar visumbeleid. De voor deze landen geldende visumvoorschriften bemoeilijken de totstandkoming van sociale contacten met partners in de EU-lidstaten en belemmeren de uitvoering van onderwijs- en ontwikkelingsprojecten in de regio. Daarom zou de EU haar visumvoorschriften voor de Westelijke Balkanlanden verder moeten versoepelen.

5.

In de Westelijke Balkanlanden is er momenteel een decentralisatie- en deconcentratieproces aan de gang. Het CvdR juicht deze belangrijke ontwikkeling toe, maar wijst erop dat de etnische samenstelling van de bevolking daarbij niet het enige of zelfs niet het voornaamste criterium mag zijn. Etnisch heterogene landen hebben behoefte aan een sterk centraal gezag omdat zij anders niet kunnen functioneren. Dit mag echter geen afbreuk doen aan de autonomie van de lokale en regionale overheden en instanties.

6.

Erkenning en bescherming van minderheden is een van de criteria van Kopenhagen en dus een van de voorwaarden waaraan landen moeten voldoen om lid van de EU te kunnen worden. Een minderhedenbeleid dient met name gericht te zijn op het bevorderen van vreedzaam samenleven tussen meerderheid en minderheidsgroepen van een andere ethnische afkomst of met een andere taal of religie. Alleen op die manier kan tegemoet worden gekomen aan de specifieke behoeften van deze minderheidsgroepen.

7.

De landen in de Westelijke Balkan moeten ervoor zorgen dat er meer vrouwen aan het politieke, sociale en economische leven deelnemen en dat mannen en vrouwen gelijk worden behandeld. Daar deze landen nog steeds te kampen hebben met vrouwendiscriminatie en huiselijk geweld, moeten zij een grotere inspanning leveren om de rechten van vrouwen beter te waarborgen.

8.

De Westelijke Balkanlanden moeten de bestuurscapaciteit van hun nationale instellingen en hun lokale overheden versterken om zo veel mogelijk profijt te kunnen trekken van de financiële steun die de EU hun via het Instrument voor pretoetredingssteun (IPA) verleent.

9.

Zij moeten zich ook blijven inzetten om de rechterlijke macht onafhankelijker te maken, de corruptie een halt toe te roepen en de burgers meer vertrouwen te geven in het justitiële apparaat.

10.

Grootschalige corruptie bemoeilijkt in deze landen het opbouwen van een transparant overheidsapparaat en leidt er tot een minder efficiënt beheer van EU-steun en een minder efficiënte uitvoering van EU-programma's.

11.

Het CvdR is een groot voorstander van het geplande Regionaal Instituut voor Bestuurskunde (RESPA), dat een volwaardig opleidingsinstituut voor ambtenaren moet worden en de bestuurscapaciteit in de Westelijke Balkanlanden op een hoger niveau moet helpen tillen. Het dringt erop aan dat de bestaande instituten voor bestuurskunde zo veel mogelijk met het RESPA samenwerken. Het pleit ook voor uitbreiding van het instrumentarium waarmee de Commissie de landen in de regio helpt bij het versterken van hun bestuurscapaciteit, het opbouwen van een adequaat institutioneel bestel en het implementeren van de Europese regelgeving. Dit gebeurt momenteel met name via twinningprojecten, initiatieven van TAIEX (bureau voor technische assistentie en informatie-uitwisseling) en maatregelen in het kader van het SIGMA-programma (steunverlening ter verbetering van bestuur en management).

Regionale samenwerking en nauwere grensoverschrijdende samenwerking

12.

Het Stabiliteitspact voor Zuidoost-Europa werd met succes omgevormd tot Regionale Samenwerkingsraad. Willen de Westelijke Balkanlanden zich verder in de EU integreren, dan is het absoluut noodzakelijk dat zij nauwer met elkaar gaan samenwerken. Met name de grensoverschrijdende samenwerking moet worden opgevoerd, want het zijn vooral de grensregio's die het in de gewapende conflicten in de jaren '90 van de vorige eeuw erg te verduren hebben gehad. Daarom pleit het CvdR ervoor om de grensoverschrijdende infrastructuurvoorzieningen verder uit te bouwen.

13.

Intensievere grensoverschrijdende samenwerking tussen kust- en grensregio's in de Westelijke Balkanlanden en in naburige of aangrenzende EU-lidstaten is volgens het CvdR de beste manier om een eind te maken aan de verdeeldheid, de vooroordelen en het wantrouwen in dit deel van Europa — een gevolg van twisten en conflicten uit een recent of ver verleden waarbij de Westelijke Balkanlanden en hun inmiddels tot de EU toegetreden buurlanden waren betrokken.

14.

De voorbereidingen voor de geplande vrijhandelszone in de regio (CEFTA) schieten goed op, maar het CvdR dringt er niettemin op aan dat de betrokken landen een tandje bijzetten, omdat zij zich binnen een regionale vrijhandelszone gemakkelijker kunnen voorbereiden op hun toetreding tot de Europese interne markt.

15.

Het CvdR roept de lokale en regionale overheden en instanties op om nauw samen te werken met partners in de EU-lidstaten. Het pleit voor de invoering van adequate institutionele en financiële mechanismen die de lokale en regionale overheden en hun nationale belangenverenigingen in staat stellen om actief deel te nemen aan grensoverschrijdende en regionale projecten en aan initiatieven in het kader van een Europese Groepering voor Territoriale Samenwerking.

16.

Organisaties uit het maatschappelijk middenveld kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan de integratie van de Westelijke Balkanlanden in de EU. Daarom is het CvdR voorstander van de vorming van netwerken van middenveldorganisaties en de ontwikkeling van gemeenschappelijke projecten in de regio.

Versterking van het lokale en regionale bestuursniveau

17.

Een goed functionerend lokaal en regionaal bestuursniveau is van cruciaal belang voor de interne consolidering van de Westelijke Balkanlanden en voor hun integratie in de EU. Daarom zouden de centrale overheden een inspanning moeten leveren om hun communicatie met de lokale en regionale overheden over het Europese integratieproces te verbeteren.

18.

Het CvdR is zeer te spreken over het speciale IPA-mechanisme ten behoeve van de lokale en regionale overheden in de Westelijke Balkan dat de Commissie op een conferentie in april 2008 in Brussel in het vooruitzicht heeft gesteld. Wel pleit het voor eenvoudigere, snellere en efficiëntere procedures en voor een gerichte maar toch zo breed mogelijke verdeling van de beschikbare middelen.

19.

Wat het streven naar een harmonische en evenwichtige territoriale ontwikkeling en het uitdragen van de Europese integratiegedachte betreft timmeren lokale en regionale overheden in stedelijke gebieden harder aan de weg dan overheden in gebieden die verder van stedelijke centra af liggen. Het CvdR pleit daarom voor speciale maatregelen om ook overheden in plattelandsgebieden — en met name etnisch heterogene gebieden, waar vooral multi-etnische projecten zouden moeten worden opgezet — beter in staat te stellen de nodige initiatieven te nemen.

20.

Het CvdR beseft dat de lokale en regionale overheden van de Westelijke Balkanlanden een fundamentele bijdrage kunnen leveren aan de uitwerking van een adequate institutionele regeling ter bescherming van de rechten van nationale minderheden. Het roept deze landen dan ook op om hun lokale en regionale overheden te raadplegen wanneer zij nieuwe wet- of regelgeving op dit gebied willen invoeren. Overigens zij erop gewezen dat een en ander ook in overeenstemming dient te zijn met het kaderverdrag van de Raad van Europa over de bescherming van nationale minderheden.

21.

De lokale en regionale overheden kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan het wegwerken van de vooroordelen en verschillen tussen de diverse bevolkingsgroepen in de regio door als communicatiekanaal tussen burgers en centrale overheid te fungeren.

B.   Aanbevelingen met betrekking tot de afzonderlijke landen

Kroatië

22.

De toetredingsonderhandelingen met Kroatië schieten zeer goed op. Dit is een extra aanmoediging voor de overige landen in de regio, die met steeds meer vertrouwen kunnen uitkijken naar het moment waarop ook zij aan de toetredingsvoorwaarden zullen voldoen en tot de EU zullen kunnen toetreden. Het CvdR is van oordeel dat de onderhandelingen geen nadelige gevolgen zullen ondervinden van de huidige onzekerheid omtrent de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon als gevolg van de uitslag van het Ierse referendum.

23.

Het CvdR stelt tot zijn voldoening vast dat de regionale en grensoverschrijdende samenwerking in de regio toeneemt en dat Kroatië een grotere inspanning levert om zijn geschillen met zijn buurlanden bij te leggen.

24.

Wil Kroatië echt vooruitgang boeken op weg naar het EU-lidmaatschap, dan zal het op verschillende terreinen nog een behoorlijke inspanning moeten leveren. Te denken valt met name aan de hervorming van het justitieel apparaat, de bestrijding van corruptie, de bescherming van de rechten van nationale minderheden, het oplossen van het vluchtelingenvraagstuk en de herstructurering van de scheepsbouwsector.

25.

Kroatië moet ook meer vaart zetten achter de hervorming van zijn bestuursapparaat en de versterking van de bestuurscapaciteit op lokaal en regionaal niveau.

Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië

26.

Om verder naar de EU te kunnen toegroeien moet de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië trachten te voldoen aan de voorwaarden en criteria die de Europese Raad in juni 2008 heeft vastgesteld.

27.

Het CvdR is zeer te spreken over de constructieve bijdrage van de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië aan de stabiliteit in de regio, en met name over het feit dat het de onafhankelijkheid van Kosovo heeft erkend.

28.

Het CvdR is verheugd over de oprichting van een Gemengd Raadgevend Comité en pleit voor een verdieping van de politieke dialoog op het niveau van de subnationale overheden.

29.

Nu de politieke crisis in de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië eindelijk voorbij is, moeten er onverwijld maatregelen worden genomen om de werking van het overheidsapparaat te verbeteren en efficiënter te maken, zodat de oorzaken van de problemen bij de verkiezingen in juni 2008 kunnen worden aangepakt en ervoor kan worden gezorgd dat de toekomstige verkiezingen volgens internationaal overeengekomen standaarden verlopen. Het is nu zaak de politieke dialoog tussen de diverse partijen in een hogere versnelling te brengen om weer tot een consensus en een stabiel politiek klimaat te kunnen komen — een belangrijke voorwaarde om de hervormingen te kunnen doorvoeren die noodzakelijk zijn om het EU-lidmaatschap te kunnen verwerven.

30.

Het CvdR dringt erop aan dat het decentralisatieproces in de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië wordt voortgezet, maar wijst er in dit verband op dat de etnische samenstelling van de bevolking niet het voornaamste criterium mag zijn bij de vormgeving van een lokaal of regionaal bestuursniveau. Het dringt er ook op aan dat alles in het werk wordt gesteld om de politieke stabiliteit op nationaal, regionaal en lokaal niveau veilig te stellen — een doel dat alleen via dialoog kan worden bereikt.

31.

Het CvdR ziet daarbij een belangrijke rol weggelegd voor het Comité voor de onderlinge betrekkingen tussen de bevolkingsgroepen, zowel op nationaal als op lokaal niveau. Dit kan onder meer als bemiddelaar tussen de verschillende gemeenschappen en het Parlement optreden. Het CvdR pleit in dit verband voor het behoud van het multi-etnische karakter van het land, en met name voor strikte naleving van de rechten van minderheden.

32.

Het CvdR stelt met tevredenheid vast dat de onderhandelingen over de landsnaam onder leiding van speciale VN-gezant Matthew Nimetz werden hervat. Het roept de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië op een extra inspanning te leveren om een oplossing op basis van de resoluties 817/93 en 845/93 van de Veiligheidsraad mogelijk te helpen maken. Het wijst erop dat goed nabuurschap een belangrijke voorwaarde is voor verdere toenadering tot de EU.

33.

Tot slot dringt het erop aan dat het land vaart zet achter zijn bestuurlijke hervormingen, en met name de hervorming van het stelsel van lokale belastingen, die de financiële autonomie van de lokale overheden moet vergroten.

Albanië

34.

Het CvdR stelt tot zijn voldoening vast dat Albanië maatregelen heeft genomen om zijn bestuursapparaat te hervormen en zijn lokale overheden meer bevoegdheden te geven.

35.

Het land zou echter ook maatregelen moeten nemen om zijn economische prestaties te verbeteren en zijn economische groei aan te zwengelen, want een gezonde economie en duurzame economische groei zijn twee essentiële voorwaarden voor een succesvolle aanloop naar het EU-lidmaatschap.

36.

Het zou ook moeten streven naar een politieke consensus over thema's die verband houden met zijn integratie in de EU.

37.

De lokale politieke partijen moeten een einde maken aan hun onconstructieve stellingenoorlog, zodat eendrachtig naar oplossingen voor de lokale problemen en voor de behoeften van de lokale gemeenschappen kan worden gezocht.

38.

De Albanese overheid moet efficiënter optreden tegen corruptie, zowel op nationaal als op lokaal niveau, en moet de georganiseerde criminaliteit krachtiger aanpakken.

39.

Het CvdR vindt het een goede zaak dat de lokale overheden meer financiële bevoegdheden krijgen, zowel wat de inkomsten als wat de uitgaven betreft.

40.

Het pleit voor een versterking van de bevoegdheden van de lokale overheden.

41.

Het roept Albanië op het kaderverdrag van de Raad van Europa over de bescherming van nationale minderheden volledig ten uitvoer te leggen, met name waar het gaat om het gebruik van minderheidstalen.

Bosnië-Herzegovina

42.

Het CvdR juicht de ondertekening van de stabilisatie- en associatieovereenkomst met Bosnië-Herzegovina toe. Het staat ook achter het idee om het Bureau van de Hoge Vertegenwoordiger op te heffen en de speciale EU-vertegenwoordiging te versterken zodra de voorwaarden daartoe vervuld zijn.

43.

Het is een goede zaak dat de kwestie van de definitieve status van Kosovo geen grote consequenties heeft gehad in Bosnië-Herzegovina en dat de politieke situatie in het algemeen veilig en rustig is gebleven.

44.

Positief is ook dat het parlement de hervorming van het politieapparaat heeft goedgekeurd, want dit is voor Bosnië-Herzegovina een belangrijke stap op weg naar het EU-lidmaatschap. Het CvdR is zich ervan bewust dat de nieuwe regeling het resultaat is van lange en moeizame onderhandelingen tussen alle betrokken partijen. Het pleit voor nog verder gaande hervormingen om de slagkracht van de nationale instellingen te vergroten en de invloed van de etnische factor in Bosnië-Herzegovina zo veel mogelijk te beperken. Bosnië-Herzegovina moet ook nauwer samenwerken met het Internationale Strafhof voor het Voormalige Joegoslavië (ICTY).

45.

Het is een goede zaak dat in oktober 2008 lokale verkiezingen zijn gehouden en dat deze op een vreedzame wijze zijn verlopen. Het is zeer belangrijk is dat ook de lokale bestuurders op democratische wijze worden gekozen, omdat dezen een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan de democratisering van de samenleving en aan de voorbereiding van de integratie van Bosnië-Herzegovina in de EU.

46.

Het CvdR pleit voor een versterking van de capaciteit van het directoraat voor integratie in de EU en van andere instellingen en organen die werken aan de integratie van het land in de EU. Verdere integratie van Bosnië-Herzegovina in de EU is alleen mogelijk als het land een extra inspanning levert om de daartoe vereiste hervormingen door te voeren.

47.

Parallel aan het nationale debat over de integratie van Bosnië-Herzegovina in de EU moet ook een aantal gerichte projecten worden opgezet, waarbij een beroep moet worden gedaan op nationale, regionale en lokale ambtenaren en vertegenwoordigers van de academische wereld en de niet-gouvernementele sector. Daarbij kan lering worden getrokken uit de ervaringen van de nieuwe lidstaten, b.v. met betrekking tot de organisatie van een nationale conventie over de EU naar het voorbeeld van de conventies in Slowakije (waar goede resultaten werden bereikt) en Servië (dat in 2006 het Slowaakse voorbeeld heeft gevolgd).

Montenegro

48.

Het CvdR stelt met voldoening vast dat de recente verkiezingen in Montenegro — de eerste presidentsverkiezingen sinds de onafhankelijkheidsverklaring in 2006 — op democratische en transparante wijze zijn verlopen.

49.

Positief is ook dat Montenegro actief heeft bijgedragen aan het stabilisatieproces in de regio, o.m. door goede bilaterale betrekkingen te onderhouden met zijn buurlanden, en dat het de onafhankelijkheid van Kosovo heeft erkend.

50.

Het CvdR vindt het een goede zaak dat de Commissie een delegatie heeft gevestigd in de hoofdstad Podgorica, omdat dit de communicatie met Montenegro zal vergemakkelijken en stimuleren. Het verwacht ook dat de delegatie de nodige assistentie zal verlenen bij de voorbereiding van Montenegro's toetreding.

51.

Het dringt erop aan dat Montenegro meer vaart zet achter de hervorming van zijn justitiële apparaat en dat het zijn overheidsapparaat versterkt. Het pleit voor verdere bestuurlijke en justitiële hervormingen en, met het oog op de tenuitvoerlegging van de stabilisatie- en associatieovereenkomst, voor een versterking van de bestuurlijke, politieke en justitiële capaciteit.

52.

Het roept de bevoegde overheidsinstanties op een grotere inspanning te leveren om de corruptie bij de centrale overheid en de lokale overheden uit de wereld te helpen en de georganiseerde criminaliteit, en met name de illegale handel en de handel in drugs, een halt toe te roepen.

Servië

53.

Het CvdR is verheugd over de ondertekening van een stabilisatie- en associatieovereenkomst met Servië en roept de Servische overheid op om alle daaruit voortvloeiende verplichtingen na te komen.

54.

Het juicht de arrestatie van Radovan Karadžić door de Servische autoriteiten toe en spreekt zijn waardering uit voor de inspanningen die de nieuwe Servische regering op dit vlak heeft geleverd. Het dringt erop aan dat Servië ook in de toekomst met het Internationale Strafhof voor het Voormalige Joegoslavië (ICTY) blijft samenwerken.

55.

De EU moet er alles aan doen om haar betrekkingen met Servië te verbeteren. Zij moet de Interimovereenkomst in werking laten treden en de procedure voor de ratificatie van de stabilisatie- en associatieovereenkomst door de parlementen van de lidstaten van start laten gaan. Volgens het CvdR is het voor Servië haalbaar om in 2009 de status van kandidaat-lidstaat te verkrijgen.

56.

Het CvdR stelt tot zijn voldoening vast dat de presidentsverkiezingen in januari en februari 2008 en de vervroegde lokale en parlementsverkiezingen in mei 2008 op democratische wijze zijn verlopen en dat ook de regeringscrisis op een democratische manier tot een oplossing is gebracht.

57.

Het benadrukt het belang van fiscale decentralisatie en kan zich volledig vinden in het door de Servische Permanente Conferentie van Steden en Gemeenten voorgestelde concept voor een wet inzake de eigendommen van lokale overheden.

58.

Het verheugt zich erover dat het Servische parlement het Europees Handvest inzake Regionaal Zelfbestuur heeft geratificeerd en dat dit per 1 januari 2008 in werking is getreden.

59.

Het roept de Servische autoriteiten op een strategie uit te werken om het decentralisatieproces op een transparante en voorspelbare manier te laten verlopen. Het dringt er ook op aan dat zij de lokale instituties versterken en er nauwlettend op toe zien dat de rechten van nationale minderheden en etnische groepen volledig worden geëerbiedigd.

60.

Tot slot roept het de Servische autoriteiten op zich neer te leggen bij de „rechtsstaatmissie” van de EU in Kosovo (EULEX).

Kosovo (Resolutie 1244 van de VN-Veiligheidsraad)

61.

Het CvdR staat achter de voortzetting van de EULEX-missie in Kosovo en vindt het een goede zaak dat de EU zich ertoe heeft verbonden een groot deel van de verantwoordelijkheid voor de verdere ontwikkelingen in Kosovo op zich te nemen. Het stelt tot zijn voldoening vast dat er een regeling is getroffen voor de overdracht van bevoegdheden van UNMIK aan EULEX.

62.

Het CvdR is ingenomen met de resultaten van de donorconferentie voor Kosovo die de Commissie op 11 juli 2008 in Brussel heeft georganiseerd. Het kan alleen maar worden toegejuicht dat de EU zich zo actief voor Kosovo en de stabiliteit in de Westelijke Balkan inzet.

63.

Het CvdR pleit ervoor dat Kosovo deelneemt aan regionale initiatieven, en met name initiatieven die passen in het kader van de voorbereiding van de Westelijke Balkanlanden op hun toetreding tot de EU. Wil deze nieuwe toetredingsronde met succes worden afgesloten, dan moeten álle spelers in de regio erbij betrokken worden.

64.

Het CvdR stelt vast dat in de nieuwe grondwet ook de rechten van de diverse gemeenschappen zijn verankerd.

65.

Het CvdR is verheugd over de oprichting, onder auspiciën van de president, van de Raad voor de Gemeenschappen en over de invoering van een dubbele-meerderheidssysteem, dat inhoudt dat wetten met betrekking tot vitale belangen van bepaalde gemeenschappen niet alleen door een meerderheid van alle parlementsleden, maar ook door een meerderheid van de vertegenwoordigers van de diverse gemeenschappen moeten worden goedgekeurd. Het beveelt ook aan dat de datum van de inwerkingtreding hiervan in overleg met leden van de internationale gemeenschap wordt vastgesteld.

66.

Het CvdR hoopt dat de eenzijdige onafhankelijkheidsverklaring van Kosovo niet leidt tot extra obstakels voor de economische betrekkingen en het personenverkeer op de Westelijke Balkan.

67.

Het CvdR is voorstander van een langdurige aanwezigheid van de internationale gemeenschap in Kosovo. Het roept de internationale gemeenschap op om de Kosovaarse autoriteiten met raad en daad bij te staan bij de tenuitvoerlegging van de nieuwe grondwet omdat dit de bestuurscapaciteit van Kosovo vooralsnog te boven gaat.

68.

Kosovo's bestuurscapaciteit is helaas nog niet toereikend om een efficiënt en transparant netwerk van overheidsvoorzieningen te kunnen opbouwen en de fondsen en programma's van de EU op een doeltreffende en heldere manier te kunnen beheren.

69.

Het CvdR dringt er bij de nationale minderheden op aan om, conform de bepalingen van de nieuwe grondwet, deel te nemen aan het overheidsbestuur in Kosovo. Het betreurt dat de vertegenwoordigers van de Servische gemeenschap niet willen deelnemen aan het opbouwen van een institutioneel bestel en aan het democratische proces van het kiezen van vertegenwoordigers voor de diverse instellingen.

70.

Het CvdR roept de autoriteiten van Kosovo op om de verschillende etnische minderheden te respecteren en aan alle internationale eisen op dit gebied te voldoen.

Brussel, 27 november 2006

De voorzitter

van het Comité van de Regio's

L. VAN DEN BRANDE


31.3.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 76/48


Advies van het Comité van de Regio's over De meerwaarde van de participatie van de lokale en regionale overheden in het uitbreidingsproces

(2009/C 76/10)

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

pleit ervoor dat ook de potentiële kandidaat-landen steun uit hoofde van de andere drie afdelingen kunnen ontvangen zodra zij aan de door de Europese Commissie gestelde eisen voldoen, zodat voor hen dezelfde voorwaarden gelden als voor de kandidaat-landen;

pleit ervoor dat naar aanleiding van dit advies overgegaan wordt tot een meer uitgebreide en diepgaande evaluatie van de ervaringen die tot nu toe zijn opgedaan, opdat het belangrijke werk dat de lokale en regionale overheden bij eerdere uitbreidingen hebben verricht, in kaart gebracht en gedocumenteerd kan worden. Het CvdR zou in dit verband graag met behulp van onderzoekssteun de lokale en regionale bijdrage aan het IPA-programma tussen 2007 en 2009 diepgaand analyseren;

wil begin 2009 een rondetafelconferentie houden; vertegenwoordigers van Commissie, Parlement, de lokale en regionale overheden van de (potentiële) kandidaat-landen en andere betrokken partijen zullen worden uitgenodigd om dit onderwerp grondig te behandelen. Hiermee zal het startsein voor het evaluatieproces worden gegeven;

pleit ervoor dat op basis van deze evaluatie een beleidsreferentiekader van CvdR en Commissie voor de rol van de lokale en regionale overheden in uitbreidingsprocessen wordt opgesteld. Dit beleidsreferentiekader moet door het CvdR worden goedgekeurd, als instrument bij uitstek om de huidige structuren en samenwerkingsvormen onder de loep te nemen, met het oog op de verdere ontwikkeling van de grensoverschrijdende samenwerking tussen lokale en regionale overheden van de lidstaten en (potentiële) kandidaat-landen.

Rapporteur

:

mevrouw H. LUND (DK/PSE), Gemeenteraadslid van Furesø

I.   ALGEMENE OPMERKINGEN

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

Algemene overwegingen

1.

Het Comité van de Regio's is verheugd dat het vijfde uitbreidingsproces, waarin de lokale en regionale overheden in Bulgarije en Roemenië er in belangrijke mate toe hebben bijgedragen de weg vrij te maken voor een stabiele democratie op lokaal en regionaal niveau, met succes is afgerond.

2.

Het is van belang lering te trekken uit de ervaringen die bij eerdere uitbreidingen met grensoverschrijdende samenwerking zijn opgedaan, zodat de huidige toetredingsonderhandelingen met de (potentiële) kandidaat-landen in dit opzicht optimaal kunnen verlopen.

3.

Er zou dan ook meer aandacht moeten uitgaan naar samenwerking tussen lokale en regionale overheden van lidstaten en (potentiële) kandidaat-landen.

4.

Het CvdR is verheugd over het instrument voor pretoetredingssteun (IPA), dat werd gepresenteerd in Commissiemededeling COM(2004) 627 final en Verordening 1085/2006 van de Raad, en verwijst in dit verband naar zijn advies over dit instrument (CdR 498/2004 fin). Het CvdR steunt de opbouw van de pretoetredingssteun, die is onderverdeeld in vijf afdelingen: a) omschakeling en institutionele opbouw, b) grensoverschrijdende samenwerking, c) regionale ontwikkeling, d) ontwikkeling van het menselijk potentieel en e) plattelandsontwikkeling.

5.

Het IPA-programma, dat loopt van 2007 tot 2013, is een belangrijk instrument voor de ontwikkeling van solide politieke en bestuurlijke structuren in de (potentiële) kandidaat-landen; sinds 1 januari 2007 fungeert het IPA als overkoepelend instrument voor de verschillende onderdelen van de pretoetredingssteun die eerder golden voor Turkije en de westelijke Balkan: Phare, Ispa, Sapard, Cards en het financiële instrument voor Turkije.

6.

Het CvdR is ingenomen met het driejarige financiële kader voor toewijzing van IPA-middelen aan ieder land, omdat hiermee blijk wordt gegeven van een flexibele benadering. Het is onmogelijk één standaardoplossing uit te werken; er is behoefte aan flexibele instrumenten waarmee het hoofd geboden kan worden aan de uitdagingen en problemen die in ieder land weer anders zijn.

7.

De begunstigde landen zijn onderverdeeld in twee groepen: de kandidaat-landen, bestaande uit de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, Kroatië en Turkije, en de potentiële kandidaat-landen, bestaande uit Albanië, Bosnië en Herzegovina, Montenegro, Servië en Kosovo. De groep kandidaat-landen komt in aanmerking voor alle soorten steun, terwijl de groep potentiële kandidaat-landen alleen steun uit hoofde van de eerste twee afdelingen (omschakeling en institutionele opbouw, en grensoverschrijdende samenwerking) kan ontvangen.

8.

Het CvdR pleit ervoor dat ook de potentiële kandidaat-landen steun uit hoofde van de andere drie afdelingen kunnen ontvangen zodra zij aan de door de Europese Commissie gestelde eisen voldoen, zodat voor hen dezelfde voorwaarden gelden als voor de kandidaat-landen.

9.

Het is van doorslaggevend belang dat er strenge eisen worden gesteld aan de documentatie over de resultaten die met het IPA worden bereikt.

10.

Een groot gedeelte van de wetgeving wordt geïmplementeerd op lokaal en regionaal niveau (dit geldt bijvoorbeeld voor zo'n 70 % van de Europese milieuwetgeving). Het is dan ook van belang dat de lokale en regionale overheden zelf IPA-steun kunnen ontvangen, zodat zij hun belangrijke werk kunnen voortzetten en een constructieve bijdrage kunnen blijven leveren aan de ontwikkeling van solide bestuurlijke structuren en een stabiele democratie op lokaal en regionaal niveau in de (potentiële) kandidaat-landen.

De rol van de lokale en regionale overheden bij uitbreidingen van de EU

11.

Willen de (potentiële) kandidaat-landen kunnen voldoen aan de eisen die voortvloeien uit het acquis communautaire, de Kopenhagencriteria en de conclusies van de Europese Raad van Madrid van december 1995, dan moeten de landen die lid van de EU willen worden beslist solide decentrale politieke en bestuurlijke structuren tot stand brengen.

12.

De lokale en regionale overheden fungeren vaak als primair contactpunt voor de burgers met de overheid. Daarom moeten zij die diensten kunnen leveren die burgers wensen. De ervaring leert dat de decentrale politieke en bestuurlijke structuren een belangrijk aandachtspunt zijn, omdat deze in de (potentiële) kandidaat-landen vaak nog te zwak zijn. De lokale en regionale overheden in de Unie beschikken over ruime ervaring op dit gebied, omdat zij in alle lidstaten met deze uitdagingen te maken hebben. Daarnaast is het van belang dat het dienstverleningsniveau er tijdens het toetredingsproces niet blijvend op achteruit gaat, omdat de burgers daardoor negatief tegenover het EU-lidmaatschap kunnen komen te staan.

13.

Een andere reden waarom aandacht aan de ontwikkeling van sterke decentrale structuren geschonken moet worden, is dat een groot gedeelte van het acquis communautaire wordt geïmplementeerd op lokaal en regionaal niveau. De lokale en regionale overheden moeten als gelijkwaardige partner van de landelijke overheid worden beschouwd; een goed ontwikkelde bestuurlijke capaciteit op lokaal en regionaal niveau, die de noodzakelijke dienstverlening kan verzorgen en de uitdagingen het hoofd kan bieden, verlicht ook het werk van de landelijke overheid.

14.

Om voor een goede verankering van de politieke en bestuurlijke structuren op lokaal en regionaal niveau te kunnen zorgen moet in samenwerking met het maatschappelijk middenveld een plaatselijke democratie worden ontwikkeld waarin de burgers vertrouwen hebben en waarop zij naar hun mening invloed kunnen uitoefenen. Gemeenten en regio's kunnen bogen op een jarenlange ervaring met grensoverschrijdende samenwerking, bijvoorbeeld in het kader van de stedenbanden, waarbij het niet alleen gaat om ontwikkeling van democratie en bestuur maar ook om cultuur en identiteit. Dit houdt een meerwaarde in voor de Gemeenschap.

15.

Bovendien zijn gemeenten en regio's deskundig op het gebied van interculturele samenwerking, omdat juist zij rechtstreeks in contact staan met burgers met allerlei culturele achtergronden. Zo hebben zij van dichtbij leren omgaan met verschillende culturen, en deze ervaring zou te baat kunnen worden genomen bij de interculturele activiteiten tussen lidstaten en (potentiële) kandidaat-landen in het kader van verdere uitbreidingen.

Coherentie bij grensoverschrijdende samenwerking

16.

Het is van belang dat er een samenhangende aanpak wordt ontwikkeld voor de grensoverschrijdende samenwerking in het kader van pretoetreding.

17.

Een van de topprioriteiten van het CvdR op extern gebied is de burgers over de uitbreidingen te informeren (CdR 322/2006). Het CvdR zou zich beter en gemakkelijker van deze taak kunnen kwijten als het systematisch toegang zou hebben tot de praktische, constructieve en solide resultaten die door lokale en regionale overheden tijdens het uitbreidingsproces zijn bereikt.

18.

Het CvdR bedankt alle lokale en regionale overheden in de lidstaten en (potentiële) kandidaat-landen die hebben meegewerkt aan het onderzoek dat de basis voor dit advies vormt. Zij hebben een uitstekende bijdrage geleverd door verslag uit te brengen van hun ervaringen met samenwerking tussen lokale en regionale overheden van de lidstaten en de (potentiële) kandidaat-landen. Vooral de Kroatische steden en regio's hebben zich niet onbetuigd gelaten en hebben blijk gegeven van een groot engagement. De reacties van alle landen die hun medewerking hebben verleend vormen een bijzonder goed uitgangspunt voor de evaluatie van de huidige inspanningen en de basis voor het opstellen van politieke richtsnoeren voor de toekomstige werkzaamheden.

II.   POLITIEKE AANBEVELINGEN

Politieke richtsnoeren (1)

19.

Naar aanleiding van dit advies zou overgegaan moeten worden tot een meer uitgebreide en diepgaande evaluatie van de ervaringen die tot nu toe zijn opgedaan, opdat het belangrijke werk dat de lokale en regionale overheden bij eerdere uitbreidingen hebben verricht, in kaart gebracht en gedocumenteerd kan worden. Het CvdR zou in dit verband graag met behulp van onderzoekssteun de lokale en regionale bijdrage aan het IPA-programma tussen 2007 en 2009 diepgaand analyseren. Dit zou moeten gebeuren in een internationaal samenwerkingsverband met universiteiten en organisaties uit de lidstaten en de kandidaat-landen. Bovendien zou een follow-upgroep opgericht moeten worden, bestaande uit vertegenwoordigers van de politieke fracties, de Commissie en de lokale en regionale overheden van de (potentiële) kandidaat-landen, die toezicht houdt op de onderzoekswerkactiviteiten en hiervan verslag uitbrengt aan het Comité en de werkgroepen; op deze manier moet een breed gevoel van verantwoordelijkheid voor het evaluatieproject worden gecreëerd.

20.

Het CvdR wil begin 2009 een rondetafelconferentie houden; vertegenwoordigers van Commissie, Parlement, de lokale en regionale overheden van de (potentiële) kandidaat-landen en andere betrokken partijen zullen worden uitgenodigd om dit onderwerp grondig te behandelen. Hiermee zal het startsein voor het evaluatieproces worden gegeven.

21.

Het CvdR dringt erop aan dat zijn secretariaat en de drie werkgroepen voor de westelijke Balkan, Turkije en Kroatië, die tot op zekere hoogte al relevante uitbreidingsaspecten hebben behandeld, alsook het gemengd raadgevend comité voor de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië bij de evaluatie worden betrokken, omdat zij veel afweten van de uitdagingen die de (potentiële) kandidaat-landen te wachten staan.

22.

Op basis van de evaluatie zou een beleidsreferentiekader van CvdR en Commissie voor de rol van de lokale en regionale overheden in uitbreidingsprocessen opgesteld moeten worden. Dit beleidsreferentiekader moet door het CvdR worden goedgekeurd, als instrument bij uitstek om de huidige structuren en samenwerkingsvormen onder de loep te nemen, met het oog op de verdere ontwikkeling van de grensoverschrijdende samenwerking tussen lokale en regionale overheden van de lidstaten en (potentiële) kandidaat-landen. Door een reeks aanbevelingen voor de samenwerking op het gebied van uitbreiding vast te stellen dient dit beleidsreferentiekader als gemeenschappelijk referentiedocument voor Commissie en CvdR bij de verdere ontwikkeling van het IPA, zodat dit instrument beter afgestemd kan worden op de specifieke behoeften van de lokale en regionale overheden.

23.

De lokale en regionale overheden moeten als gelijkwaardige partner bij het uitbreidingsproces worden betrokken. Zij beschikken namelijk over een grote kennis en expertise wat betreft het helpen versterken van (potentiële) kandidaat-landen door middel van grensoverschrijdende samenwerking op lokaal en regionaal niveau. Dit moet worden gezien als een bron waaruit ook de rest van de Unie en haar instellingen kunnen putten. De Commissie en de (potentiële) kandidaat-landen worden dan ook opgeroepen om samen met de lokale en regionale overheden het nodige juridische en financiële kader voor de rol van de lokale en regionale overheden te ontwikkelen; met het beleidsreferentiekader voor de rol van de lokale en regionale overheden zal een eerste stap in deze richting worden gezet.

III.   AANBEVELINGEN M.B.T. DE PROJECTEN

Richtsnoeren m.b.t. de projecten

24.

Kleinere grensoverschrijdende projecten die door lokale en regionale overheden worden uitgevoerd, leveren een enorme meerwaarde op; uit de ervaring van diverse lidstaten blijkt dat de openheid, de transparantie en het rechtstreekse contact tussen de partners — kenmerkend voor kleinere projecten — wederzijds vertrouwen scheppen en concrete oplossingen voor praktische problemen opleveren.

25.

De ervaring met o.a. Roemenië leert dat de middelen die uit hoofde van de pretoetredingsinstrumenten naar decentrale projecten gaan, van het grootste belang zijn voor de opbouw van de bestuurlijke capaciteit op lokaal en regionaal niveau in de (potentiële) kandidaat-landen.

26.

Alle componenten van de IPA-steun zouden aangepast moeten worden, niet alleen in het belang van de lokale en regionale overheden, maar ook van de ngo's, die een belangrijke rol spelen bij uitbreidingsprocessen. In meerdere lidstaten, waaronder het VK en Denemarken, blijken de lokale en regionale overheden moeite te hebben om de drempel voor grensoverschrijdende IPA-projecten te halen.

27.

In dit verband is het ook van belang dat de IPA-steun niet alleen wordt gebruikt voor de opbouw van de bestuurlijke capaciteit van de centrale overheid, maar ook voor die van de lokale en regionale overheden. Als deze overheden niet over voldoende bestuurlijke capaciteit beschikken wordt het lastig het acquis communautaire op gedegen wijze te implementeren.

28.

De ervaring leert dat het gebrekkige vermogen van de (potentiële) kandidaat-landen om de financiële steun te absorberen een wezenlijke belemmering vormt voor het benutten van de projectmiddelen. Het hele proces van aanvraagprocedure tot implementatie en verslaglegging levert problemen op, die voor een groot deel terug te voeren zijn op een gebrek aan ervaring. Het opzetten en uitvoeren van projecten wordt fors bemoeilijkt door taalbarrières en de geringe technische kennis ten aanzien van aanvraagprocedures en projectbeheer. Ook daarom is het belangrijk dat de lokale en regionale overheden in het kader van de IPA-steun reële mogelijkheden krijgen om hun bestuurlijke capacteit op te bouwen.

29.

De opzet van IPA zou ruimte moeten bieden voor een gefaseerde aanpak, waarbij wordt begonnen met kleinere projecten om later, als er meer ervaring is opgedaan en de bestuurlijke capaciteit is vergroot, over te gaan tot grootschaliger projecten.

30.

Er zou een aparte IPA-begrotingslijn moeten komen voor kleine projecten, naar het voorbeeld van — inmiddels afgesloten — programma's als Phare Baltic Project Facility en Tacis Small Project Facility. Tussen 1998 en 2001 zijn in het kader van deze programma's 259 projecten uitgevoerd in een samenwerkingsverband tussen Estland, Letland, Litouwen, Polen, Rusland, Wit-Rusland, Oekraïne en Moldavië en de lidstaten. De evaluaties van o.a. de Tacis-programma's, die in 2000 door de Europese Rekenkamer werden uitgevoerd, leverden zo'n positief beeld op dat werd aanbevolen meer geld voor de Tacis Small Project Facility uit te trekken.

31.

O.a. in Turkije heeft men ondervonden dat juist kleinschaligere projecten, die vaak concrete initiatieven inhouden, de hele Unie een beslissende meerwaarde opleveren omdat er op die manier op lokaal en regionaal niveau ook voor gezorgd kan worden dat de EU in een beter daglicht komt te staan en mensen op concrete wijze kennis van EU wordt bijgebracht.

32.

Tijdens eerdere steunprogramma's is duidelijk geworden hoe belangrijk het is dat de steunverlening zo min mogelijk bureaucratische rompslomp met zich meebrengt en dat er niet te veel aanvragen ingediend moeten worden. Bij de projecten moet de nodige flexibiliteit betracht kunnen worden zodat de begrotingsmiddelen van de ene pijler naar de andere overgeheveld kunnen worden; zo kan nieuwe informatie verwerkt worden waardoor de projecten tijdens hun looptijd verbeterd en verder ontwikkeld kunnen worden. Daarnaast is het zo dat vooral kleinere projecten te lijden hebben onder omslachtige bureaucratische procedures. De ervaring van Servië leert dat bijvoorbeeld vertraging bij de uitbetaling van de projectsteun aan de verantwoordelijke overheden onvoorziene consequenties kan hebben.

33.

De landelijke verenigingen kunnen de lokale en regionale overheden actief helpen met de projecten door bijvoorbeeld te fungeren als contactpunt en kennis te verspreiden. Zij hebben vaak relevante kennis in huis en kunnen helpen best practices ten aanzien van het opzetten en uitvoeren van projecten te verbreiden.

34.

Er is sprake geweest van een vruchtbare samenwerking tussen lidstaten en Turkije, Kroatië, en de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië in het kader van het cultuurprogramma van de EU, tussen lidstaten en Turkije in het kader van het EU-programma voor levenslang leren, en in het kader van het zevende kaderprogramma voor onderzoek en ontwikkeling, waaraan werd deelgenomen door Turkije, Kroatië, de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië en Servië. Deze lijn moet doorgetrokken worden bij het IPA-programma, zodat er meer mogelijkheden komen om bijvoorbeeld deskundigen uit bepaalde sectoren op lokaal en regionaal niveau tussen de lidstaten en de (potentiële) kandidaat-landen uit te wisselen.

35.

Het is van groot belang dat aandacht aan expertise wordt geschonken. Als lokale en regionale deskundigen die zich met concrete problemen in de dagelijkse praktijk bezighouden, worden ingeschakeld, ontstaat — zoals in Denemarken en Polen is gebleken — een inhoudelijke dialoog, die de samenwerking en het leerproces ten goede komt. De ervaring van het VK wijst uit dat het uitwisselen van deskundigen een win-winsituatie oplevert, omdat ook de nationale deskundigen uit de lidstaten leren van de samenwerking. Italië en Kroatië hebben ondervonden dat dergelijke projecten waar beide partijen van profiteren, de aanzet kunnen geven tot andere projecten en samenwerkingsverbanden.

36.

Programma's voor levenslang leren en scholingsprogramma's zijn van het allergrootste belang. Het leerproces mag niet stoppen als het desbetreffende project wordt afgesloten; verdere ontwikkeling en dynamiek moeten gewaarborgd worden. Landen als Roemenië hebben ervaren dat samenwerking op dit gebied cruciaal is om een goed functionerende, levensvatbare publieke sector op te zetten.

37.

Er moet een aparte begrotingslijn voor vertolking komen. O.a. in Estland en Kroatië is gebleken dat het zonder professionele vertolking lastiger is grensoverschrijdende projecten op te zetten en uit te voeren. Een gebrekkige communicatie belemmert immers het wederzijds begrip en een vruchtbare samenwerking tussen de partners.

38.

Ook het gegevensmateriaal is een aandachtspunt; gebleken is dat de gegevens soms moeilijk toegankelijk en van wisselende kwaliteit zijn. Dit kan afbreuk doen aan de kwaliteit van de projecten.

39.

Institutionele hervormingen kunnen alleen doorgevoerd worden als op alle overheidsniveaus een solide bestuurlijke capaciteit bestaat. Zij komen in het gedrang als de bestuursstructuur zwakheden vertoont. Zo is bijvoorbeeld Kroatië gebleken dat als de implementatie van nationale wetgeving vertraging oploopt, dit negatief uitpakt voor de uitvoering van projecten op lokaal en regionaal niveau.

40.

Daarnaast kunnen ook problemen ontstaan als EU-voorschriften en nationale wetgeving naast elkaar bestaan. Zo heeft Servië ondervonden dat als de aanbestedingsregels niet goed op elkaar aansluiten, misverstanden en vertragingen bij de projecten het gevolg kunnen zijn.

41.

Een uitgebalanceerde verdeling van de steun over de verschillende aandachtsterreinen is belangrijk. Tijdens eerdere uitbreidingen is gebleken dat de vorderingen per gebied sterk verschilden. Zo is vooruitgang geboekt op de terreinen die onder het acquis communautaire vallen en die duidelijke politieke prioriteit hebben gekregen, terwijl op andere terreinen nauwelijks iets is gebeurd. Enkele terreinen hebben in het middelpunt van de belangstelling gestaan, waardoor andere belangrijke onderdelen van de publieke sector het met minder middelen en aandacht moesten doen. Verscheidene initiatieven op deze gebieden zijn daardoor overhaast, met beperkte middelen en onder grote tijdsdruk uitgevoerd, waardoor het lastiger was deze projecten tot een goed einde te brengen.

42.

Gezien bovenstaande ervaringen is het zaak dat de EU-projecten in een vroeg stadium van het proces worden opgezet, zodat de uitvoering en daarmee het resultaat van die projecten niet onnodig worden geschaad door tijdsdruk.

43.

Er moet worden gekozen voor een bredere invalshoek bij de politieke criteria, om te zorgen voor evenwicht en samenhang tussen de politieke criteria die door de EU zijn vastgelegd en die van andere, nationale terreinen. Destijds is met het PHARE-programma gebleken dat een gedeelte van de steun die was bestemd om aan de politieke criteria te kunnen voldoen, niets heeft opgeleverd omdat de doelstelling niet breed genoeg was. Bij de steunverlening werd onvoldoende uitgegaan van de noodzaak om de interactie tussen sleutelgebieden als overheidshervormingen, ontwikkeling van het maatschappelijk middenveld, „good governance” en corruptiebestrijding aan te pakken. Bovendien werd geen rekening gehouden met het belangrijke feit dat veel aspecten van de politieke criteria niet uitgevoerd kunnen worden zonder dat dit gevolgen heeft voor de economische criteria. Het is dan ook belangrijk dat het lokale en regionale niveau wordt betrokken bij het vaststellen van de prioriteiten van IPA, zodat bij de steun wordt uitgegaan van de werkelijke behoeften. Daarnaast kunnen ook problemen ontstaan als de nationale ontwikkelingsstrategieën en de strategieën van externe donoren niet op elkaar zijn afgestemd, zoals in Kroatië is gebleken.

44.

Het lokale en regionale niveau moet in een eerder stadium bij het proces worden betrokken, omdat coördinatie tussen het lokale, regionale en centrale niveau nodig is. Bij een gebrekkige coördinatie worden activiteiten wel op centraal niveau in gang gezet, maar vervolgens niet afgestemd op de taken van de lokale en regionale overheden. Als gevolg daarvan leveren de desbetreffende activiteiten en projecten geen maximaal resultaat op.

45.

Daarom moet de coördinatie tussen het centrale niveau en het lokale en regionale niveau worden verbeterd. Hierop wordt bijvoorbeeld ook aangedrongen door de Kroatische regio's Sisak-Moslavina, Slavonia, Osjecko-Baranjska, Lika-Senj en de steden Varazdin en Karlovac, die meer bij de voorbereiding van de operationele IPA-programma's betrokken willen worden. Op die manier kan er ook voor worden gezorgd dat de activiteiten aansluiten op de behoeften.

46.

Gekozen lokale en regionale overheden moeten dan ook meer bij de operationele IPA-programmering worden betrokken, zoals het geval was in Kroatië in het kader van de afdeling „grensoverschrijdende samenwerking” van het IPA-programma. Als geen ander hebben de lokale en regionale overheden ervaring en voeling met de lokale en regionale behoeften, en zijn zij daardoor in staat problemen te herkennen en te helpen oplossen. Deze methode zou dan ook moeten worden uitgebreid tot andere (potentiële) kandidaat-landen en tot de andere afdelingen van het programma.

Brussel, 27 november 2008

De voorzitter

van het Comité van de Regio's

L. VAN DEN BRANDE


(1)  De politieke en praktische richtsnoeren zijn opgesteld op basis van het onderzoek onder de lidstaten en de (potentiële) kandidaat-landen (zie bijlage).


31.3.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 76/54


Advies van de commissie Cultuur, onderwijs en onderzoek over De uitdaging van energie-efficiëntie aangaan via informatie- en communicatietechnologieën

(2009/C 76/11)

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

wijst erop dat beheersing van de klimaatverandering de komende jaren zal uitgroeien tot een van de belangrijkste uitdagingen voor de regionale en lokale overheden;

is net als de Commissie van mening dat er, om de ambitieuze doelstellingen van 2020 te verwezenlijken, voor gezorgd moet worden dat ons voldoende oplossingen op basis van ICT ter beschikking staan en dat deze ook optimaal worden toegepast;

benadrukt het belang van ICT voor het verwezenlijken van de Europese strategie ter bevordering van duurzame ontwikkeling. Dit is een terrein waar ICT, dankzij de nieuwe technologische en commerciële innovaties die ze voortbrengt, een positieve bijdrage levert. ICT leidt tot structurele veranderingen in de exploitatie van natuurlijke hulpmiddelen doordat ze de meest intelligente en schone procédés ontwikkelt;

vestigt er de aandacht op dat ICT die wordt ingezet om de energie-efficiëntie op te voeren, enorme mogelijkheden biedt ter verbetering van het Europese concurrentievermogen en vergroting van de speelruimte waarover de regionale en lokale overheden beschikken;

constateert dat de gemeenten en regio's de beschikking hebben over diverse instrumenten die het gemakkelijker maken om ten volle profijt te trekken van de mogelijkheden die ICT biedt bij het beheersbaar houden van de klimaatverandering. Hierbij kan worden gedacht aan de verantwoordelijkheden en bevoegdheden van deze bestuursniveaus op het gebied van ruimtelijke ordening, de energielevering, de bouw en het vervoer;

stelt het Comité voor dat er in het kader van een aan energie-efficiëntie en ICT gewijde Europese manifestatie een tentoonstelling met wedstrijd voor de regionale en lokale overheden wordt georganiseerd, waarbij de projecten die op de beste manier gebruik maken van ICT ter verhoging van de energie-efficiëntie, worden geselecteerd; het Comité verklaart zich gaarne bereid haar steentje bij te dragen aan deze tentoonstelling en ook aan de manifestatie als geheel. Ook zou de Commissie samen met het Comité van de Regio's en andere betrokken partijen een praktische gids moeten samenstellen, waarin wordt aangegeven hoe de regionale en lokale overheden ICT kunnen benutten in hun plannen om het hoofd te bieden aan de klimaatverandering.

Rapporteur

:

de heer KOIVISTO (FI/PSE), voorzitter van de regioraad van Tampere

Referentiedocument:

De uitdaging van energie-efficiëntie aangaan via informatie- en communicatietechnologieën

COM(2008) 241 final

I.

BELEIDSAANBEVELINGEN

Algemene opmerkingen

1.

Het Comité van de Regio's heeft er in recente adviezen op gewezen dat beheersing van de klimaatverandering de komende jaren zal uitgroeien tot een van de belangrijkste uitdagingen voor de regionale en lokale overheden.

2.

Het Comité staat achter de door de Europese Raad goedgekeurde doelstellingen die inhouden dat het niveau van de uitstoot tegen 2020 20 % lager moet zijn dan in 1990, dat het aandeel van hernieuwbare energiebronnen in het totale energieverbruik in de EU moet worden opgetrokken tot 20 % en dat er in de EU moet worden gestreefd naar 20 % minder energieverbruik in vergelijking met de voorspellingen.

3.

Net als de Commissie is het Comité van mening dat er, om de ambitieuze doelstellingen van 2020 te verwezenlijken, voor gezorgd moet worden dat ons voldoende oplossingen op basis van ICT ter beschikking staan en dat deze ook optimaal worden toegepast.

4.

Het Comité wil er andermaal op wijzen dat energie-efficiëntie in het Europese energiebeleid in alle gevallen voorop dient te staan. Het Comité constateert dan ook met voldoening dat de Europese Commissie in haar mededeling aankondigt, de efficiëntie van de energieproductie en -distributie en de handel in energie met behulp van ICT te willen opvoeren.

5.

Nadat het reeds in eerdere adviezen over de recente i2010-initiatieven van de Europese Commissie speciaal aandacht heeft gevraagd voor de sociaal-economische aspecten van ICT, stelt het Comité met voldoening vast dat de Europese Commissie nu ook oog heeft voor de milieu-aspecten van de informatiemaatschappij.

6.

ICT is belangrijk voor het verwezenlijken van de Europese strategie ter bevordering van duurzame ontwikkeling. Dit is een terrein waar ICT, dankzij de nieuwe technologische en commerciële innovaties die ze voortbrengt, een positieve bijdrage levert. ICT leidt tot structurele veranderingen in de exploitatie van natuurlijke hulpmiddelen doordat ze de meest intelligente en schone procédés ontwikkelt.

7.

ICT die wordt ingezet om de energie-efficiëntie op te voeren, biedt enorme mogelijkheden ter verbetering van het Europese concurrentievermogen en vergroting van de speelruimte waarover de regionale en lokale overheden beschikken.

De positie van de regionale en lokale overheden

8.

De Commissie heeft er goed aan gedaan, in de eerste plaats stedelijke gebieden te betrekken bij het valideren en uittesten van ideeën en samenwerking met deze gebieden na te streven. Dit stemt goed overeen met datgene wat het Comité hierover eerder heeft opgemerkt in zijn advies over de i2010-strategie.

9.

Naar de mening van het Comité kunnen de meest creatieve en vernieuwende initiatieven ter ondersteuning van de i2010-strategie om praktische reden het best op regionaal en lokaal niveau gestalte krijgen.

10.

De gemeenten en regio's beschikken over diverse instrumenten die het gemakkelijker maken om ten volle profijt te trekken van de mogelijkheden die ICT biedt bij het beheersbaar houden van de klimaatverandering. Hierbij kan worden gedacht aan de verantwoordelijkheden en bevoegdheden van deze bestuursniveaus op het gebied van ruimtelijke ordening, de energielevering, de bouw en het vervoer.

11.

De regionale en lokale overheden maken op dit moment al bij veel van hun activiteiten op grote schaal gebruik van ICT ter vermindering van het energieverbruik en de uitstoot van schadelijke gassen. Hierbij gaat het o.a. om:

de verlichting van de openbare ruimte. Zo kunnen personen die gebruik willen maken van sportfaciliteiten in de open lucht, via een sms of Internet vragen om het bewuste terrein voor een bepaalde tijd te verlichten, terwijl ook de straatverlichting naar behoefte automatisch kan worden geregeld;

het regelen van de verwarming, airconditioning en verlichting van gebouwen. Technologische oplossingen zijn vooral belangrijk als het gaat om ruimtes waar veel energie wordt verbruikt, zoals overdekte zwembaden;

de telebewaking van panden en andere openbare ruimten. Hiermee kunnen tegelijkertijd gegevens worden verzameld over het energieverbruik van gebouwen en de veranderingen die zich daarin voordoen;

een milieuvriendelijker verkeersregeling, zoals stoplichten die reageren op veranderingen in verkeersstromen, en file-informatie;

verbetering van de concurrentiepositie van het openbaar vervoer. Tal van gemeenten bieden nu al op Internet actuele, op positioneringstechnologie gebaseerde informatie over aankomst- en vertrektijden en de mogelijkheid van aankoop van vervoersbewijzen;

de ontwikkeling van de plaatselijke logistiek. Met behulp van informatietechnologie kunnen het gemeentelijk vervoer en verschillende mobiele diensten aan elkaar worden gekoppeld, zodat er in totaal minder uitstoot hoeft plaats te vinden en er zo milieuvriendelijk mogelijke routes kunnen worden ontwikkeld;

de verbetering van de informatie aan de consument. Door het energieverbruik op afstand te meten kunnen de consumenten actuele informatie over de stand van hun energieverbruik krijgen, wat via interactieve werking de energie-efficiëntie verbetert en de uitstoot terugdringt, en

de productie en distributie van energie, waarbij nu reeds bepaalde processen worden aangestuurd m.b.v. informatietechnologie.

12.

Het Comité staat achter het voorstel van de Commissie om ICT-ondernemingen in dit stadium een leidende rol toe te kennen in het proces van structuurveranderingen ter verkleining van de ecologische voetafdruk.

13.

Verder zij gewezen op de grote mogelijkheden die ICT de regionale en lokale overheden biedt om hun productiviteit te verhogen en hun dienstverlening te verbeteren, wat weer bijdraagt tot het terugdringen van het energieverbruik en de uitstoot. Om deze mogelijkheden daadwerkelijk te kunnen benutten zal het echter vaak nodig zijn om eerst de administratieve praktijken op grotere schaal structureel te vernieuwen, waarbij o.a. kan worden gedacht aan:

uitbreiding van de mogelijkheden voor telewerken door flexibilisering van het arbeidsproces;

digitalisering van papierwerk, gepaard aan een vernieuwing van zowel de interne als de externe procedures, en

dienstverlening in de vorm van een dicht bij de burgers staand één-loketsysteem, dat aansluit op de dagelijkse behoeften van de mensen en niet sector- of organisatiegebonden is, waarbij bijv. de vereiste specifieke deskundigheid en eventuele tolkendiensten via de techniek van videovergadering worden aangeboden.

14.

De regionale en lokale overheden in Europa en hun netwerkorganisaties zullen graag bereid zijn om deel te nemen aan het door de Commissie voorgestelde „Consultation and Partnership Process over ICT voor energie-efficiëntie” en om hun eigen goede praktijken te verspreiden.

15.

De Commissie wordt opgeroepen om samen met de lidstaten adequate financieringsmodellen, waarin tevens rekening wordt gehouden met de behoeften van het regionale en lokale bestuur, op te stellen en in het algemeen het criterium van energie-efficiency, m.n. als deze tot stand komt via ICT, te hanteren als een essentiële factor bij het nemen van beslissingen over alle soorten van financiering.

Overige opmerkingen

16.

Ondanks het feit dat er al een aantal initiatieven is gelanceerd, had men in de mededeling ook het vervoer moeten betrekken bij de actieterreinen waarop men zich in dit aanvangsstadium voornamelijk toelegt. Deze sector heeft immers een groot besparingspotentieel, biedt veel mogelijkheden om ICT in praktijk te brengen en is voor de regionale en lokale overheden van centraal belang.

17.

Net als de Commissie vindt het Comité het belangrijk dat er steun wordt verleend aan de ontwikkeling van computers die minder energie verbruiken. Tegelijkertijd spoort het de Commissie aan om te investeren in de ontwikkeling van procédés waarbij de warmte-energie die vrijkomt in grote computerruimtes, beter wordt opgevangen dan nu het geval is.

18.

Naast de door de Commissie aan de orde gestelde kwestie van de energie-efficiëntie zou er ook aandacht moeten zijn voor de ingrijpende gevolgen die de fabrikage, het transport en de verwijdering van informatietechnologieproducten hebben voor de ecologische voetafdruk van de sector. Er zal dan ook moeten worden geprobeerd om hier iets aan te doen m.b.v. vrijwillige afspraken of zonodig met wettelijke maatregelen.

19.

Het Comité stelt voor om gemeenschappelijke richtsnoeren op te stellen voor onderzoeksactiviteiten die erop gericht zijn om de energie-efficiëntie m.b.v. ICT verder te ontwikkelen, zodat de versnipperde Europese, nationale en regionale hulpbronnen beter kunnen worden gecombineerd ter verwezenlijking van de gemeenschappelijke doelstellingen.

20.

Het is belangrijk dat er klantgericht onderzoek wordt verricht. Wil dit resultaten opleveren, dan zal er nauw moeten worden samengewerkt tussen instellingen voor wetenschappelijk onderzoek, ICT- en andere ondernemingen, energieproducenten, regionale en lokale overheden en consumentenorganisaties.

21.

Vanwege hun centrale positie bij het bevorderen van energie-efficiëntie zouden de regionale en lokale overheden een belangrijke rol moeten krijgen in de O&TO-kaderprogramma's van de EU, in de hiermee correponderende nationale projecten en vooral ook in de in de mededeling genoemde grootschalige proefprojecten die gericht zijn op vermindering van de ecologische voetafdruk van ICT.

22.

Het is zorgwekkend dat, ondanks het feit dat het hier om zo'n belangrijke zaak gaat, nog niet voldoende werk is gemaakt van de praktische toepassing van innovaties in massaproducten en diensten voor het grote publiek. De regionale en lokale overheden kunnen niet alleen fungeren als voorlopers op het gebied van de praktische toepassing van innovaties, maar ook zorgen voor gunstige economische voorwaarden waaronder de ondernemingen in deze sector zich kunnen ontwikkelen.

23.

Een van de belangrijkste belemmeringen voor een groei van de markt is het ontbreken van gemeenschappelijke standaards, met name op gebieden die nauw aansluiten bij de werkzaamheden van de regionale en lokale overheden, zoals intelligente alarminstallaties in gebouwen, regulering van de verlichting en vervoerssystemen. Zonder standaards kan er geen sprake zijn van technische interoperabiliteit, wordt de concurrentie op de markt ingeperkt en wordt het uitschrijven van overheidsopdrachten bemoeilijkt.

24.

De Commissie heeft verzuimd, de door haar genoemde prioritaire gebieden vergezeld te laten gaan van uniforme meetmethoden die de regionale en lokale overheden zouden kunnen gebruiken om de bruikbaarheid van de verschillende oplossingen te bepalen.

25.

Dat de energieproductie verspreid is over verschillende gemeenten en regio's, is goed voor de distributie van de elektriciteit en de voorzieningszekerheid en biedt ook de mogelijkheid om verschillende energieproductiemethoden met elkaar te combineren. Daarom is het Comité een warm voorstander van de plannen van de Commissie om de uitwisseling van informatie en beste praktijken t.a.v. nieuwe, op ICT gebaseerde bedrijfsmodellen voor gedecentraliseerde energieopwekking te bevorderen en hecht het veel belang aan O&TO-activiteiten op dit terrein.

26.

In de mededeling wordt geen aandacht besteed aan het bevorderen van groene ICT bij overheidsopdrachten. Er zullen procedures moeten worden ontwikkeld waarmee de regionale en lokale overheden in hun openbare aanbestedingen, en vooral ook in de precommerciële procedures, meer prioriteit kunnen toekennen aan energie-efficiëntie en de ontwikkeling van de hiervoor relevante ICT.

27.

Met voldoening wordt geconstateerd dat de Commissie blijkens haar mededeling uitziet naar nauwe samenwerking met het Comité van de Regio's. In dit verband stelt het Comité voor dat:

er in het kader van een aan energie-efficiëntie en ICT gewijde Europese manifestatie een tentoonstelling met wedstrijd voor de regionale en lokale overheden wordt georganiseerd, waarbij de projecten die op de beste manier gebruik maken van ICT ter verhoging van de energie-efficiëntie, worden geselecteerd; het Comité verklaart zich gaarne bereid haar steentje bij te dragen aan deze tentoonstelling en ook aan de manifestatie als geheel, en

de Commissie samen met het Comité van de Regio's en andere betrokken partijen een praktische gids samenstelt, waarin wordt aangegeven hoe de regionale en lokale overheden ICT kunnen benutten in hun plannen om het hoofd te bieden aan de klimaatverandering.

28.

Het Comité zou graag willen dat de Commissie in haar volgende, in het voorjaar van 2009 te verschijnen mededeling over ICT en het milieu:

de kwestie van energie-efficiëntie breder benadert vanuit het perspectief van duurzame ontwikkeling;

een concreet actieplan met specifieke doelstellingen, acties en termijnen opneemt;

aandacht besteedt aan enkele nieuwe terreinen, waaronder in ieder geval het vervoer en de noodzakelijke verandering van de algemene administratieve procedures van de overheid, en

rekening houdt met de positie en de behoeften van het regionaal en lokaal bestuur.

Belangrijkste standpunten van het Comité van de Regio's

29.

Zoals het Comité al eerder heeft benadrukt, dienen energie-efficiëntie en uitbreiding van het gebruik van duurzame energie een centrale plaats in te nemen in het Europese energiebeleid. Investeringen in ICT-toepassingen die de energie-efficiëntie bevorderen, dragen ertoe bij dat gemeenten en regio's de gevolgen van de klimaatverandering beter kunnen beheersen, de energieproductie meer kunnen spreiden, het energieverbruik verder kunnen terugdringen en een nieuw gunstig ondernemingsklimaat kunnen bieden aan het plaatselijke bedrijfsleven.

30.

Het Comité heeft zeer veel belang aan de plannen van de Commissie om bij het valideren en uittesten van ideeën te profiteren van de ervaringen van stedelijke gebieden en daarnaast ook te streven naar samenwerking met de bestaande netwerken van regionale en lokale overheden. Gezien de vele verschillende rollen die gemeenten en regio's vervullen (als regelgever, consument, dienstverlener, energieverbruiker, energieproducent, initiatiefnemer, expert, voorbeeld voor anderen enz.), hebben zij er in velerlei opzicht belang bij, er alles aan te doen dat ten volle profiijt wordt getrokken van de mogelijkheden die ICT biedt ter verbetering van de energie-efficiëntie. Het Comité probeert m.b.v. de middelen waarover het beschikt, de stedelijke gebieden en de netwerken van regionale en lokale overheden beter voor te lichten over de mogelijkheden die hier liggen, en hen aan te sporen deel te nemen aan samenwerkingsprojecten.

31.

Het Comité hoopt dat de Commissie zich meer zal inzetten voor standaardisatie in de sector, zodat de regionale en lokale overheden de beschikking krijgen over producten met een betere interoperabiliteit. Standaards en kwaliteitscriteria zijn ook bevorderend voor de concurrentie op de markt en maken het gemakkelijker om overheidsopdrachten uit te schrijven die zich lenen voor energie-efficiëntie.

32.

Als organen die een algehele verantwoordelijkheid dragen voor het milieu, kunnen de regionale en lokale overheden met steun van de EU en de lidstaten een voortrekkersrol vervullen en een voorbeeldfunctie uitoefenen bij het verbeteren van de energie-efficiëntie m.b.v. ICT. Deze voortrekkersrol brengt o.a. met zich mee dat er een nieuw partnerschap wordt aangegaan met ICT-ondernemingen en energieproducenten, dat er werk wordt gemaakt van qua energieverbruik intelligente oplossingen voor openbare gebouwen en van intelligente verlichting van openbare ruimten en dat de energie-efficiëntie in de administratie en de dienstverlening wordt verbeterd.

33.

Het Comité geeft de Commissie in overweging om in haar volgende mededeling over dit onderwerp een EU-actieplan over het benutten van ICT ter bevordering van duurzame ontwikkeling op te nemen. Verder acht het Comité het noodzakelijk dat ook het vervoer wordt meegenomen in de totale beoordeling en dat er in het actieplan ruimte is voor een integrale e-strategie ter vermindering van de CO2-uitstoot, voor kwantitatieve doelstellingen t.a.v. de uitstoot per sector en voor maatregelen op Europees en nationaal niveau ter verwezenlijking van deze doelstellingen. Ook dienen er indicatoren te worden vastgesteld aan de hand waarvan de ontwikkelingen kunnen worden gevolgd.

Brussel, 27 november 2008

De voorzitter

van het Comité van de Regio's

L. VAN DEN BRANDE


31.3.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 76/58


Advies van het Comité van de Regio's over Betere competenties voor de 21ste eeuw: een agenda voor Europese samenwerking op schoolgebied

(2009/C 76/12)

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

benadrukt dat supranationale maatregelen in de eerste plaats gericht moeten zijn op het creëren van een Europese meerwaarde. Derhalve steunt het Comité het streven van de Commissie om beter gebruik te maken van de diverse, op gemeenschappelijke waarden gebaseerde Europese schoolsystemen met hun veelheid aan innovatieve en voortreffelijke methoden;

wijst erop dat de huidige mate van decentralisatie in de afzonderlijke lidstaten geëerbiedigd moet blijven worden. In veel lidstaten ligt de bevoegdheid voor onderwijsvraagstukken bij de lokale en regionale overheden; goede politieke en administratieve samenwerking tussen alle bestuursniveaus is daarom van groot belang, evenals het formuleren van gemeenschappelijk beleid. Het onderwijs wordt het doelmatigst verbeterd wanneer de lokale en regionale overheden actief bij onderwijszaken betrokken zijn en verantwoordelijkheid dragen voor de inrichting van het onderwijs op hun grondgebied;

vindt dat niet moet worden vergeten dat kinderen niet alleen worden gevormd in het reguliere onderwijs, maar ook op kleuterscholen en in het leven van alledag (bijv. binnen het gezin), bij het spelen met leeftijdgenootjes, door digitale toepassingen en door de media. Zij die verantwoordelijkheid dragen op onderwijsgebied of voor jongerenbeleid moeten proberen rekening te houden met alle aspecten van het leven van de hun toevertrouwde kinderen, en in het kader hiervan zoveel mogelijk aandacht te schenken aan buitenschoolse leerprocessen en de hieruit voortvloeiende invloed op het schoolonderwijs en op informeel onderwijs;

stelt vast dat het aanbod aan voorschools onderwijs in heel Europa grotendeels door lokale en regionale overheden wordt gefinancierd en al jarenlang door deze overheden voortdurend wordt uitgebreid en verbeterd (voor zover dit in hun vermogen ligt). Veel projecten konden en kunnen echter alleen met financiële steun uit Europese programma's worden opgestart. Een voorbeeld hiervan is het project ter bevordering van meertaligheid bij kinderen in de voorschoolse leeftijd, met name in grensregio's. Het Comité vindt dat Europese stimuleringsmaatregelen in dergelijke gevallen voor meer continuïteit moeten zorgen, zodat wordt voorkomen dat veelbelovende projecten binnen enkele jaren door geldgebrek moeten worden stopgezet en de verworven kennis verloren gaat. Voor de voortzetting van deze projecten is financiële steun uit EU-middelen nodig;

hoopt in dit verband dat het nieuwe programma Comenius Regio de lokale en regionale overheden meer speelruimte zal verschaffen bij het nemen van besluiten over de prioriteiten die zij bij de ondersteuning van projecten willen stellen;

biedt de Commissie zijn steun aan voor de door haar voorgestelde samenwerking. Het Comité wijst er nogmaals op dat deze samenwerking in de eerste plaats moet bestaan uit de rechtstreekse uitwisseling van ervaringen tussen de voor onderwijsbeleid verantwoordelijke instanties in de lidstaten.

Rapporteur

:

Helma KUHN-THEIS (DE/EVP), lid van het parlement van de deelstaat Saarland

Referentiedocument

Betere competenties voor de 21ste eeuw: een agenda voor Europese samenwerking op schoolgebied

COM(2008) 425 final

BELEIDSAANBEVELINGEN

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

1.

verwelkomt de Mededeling van de Europese Commissie „Betere competenties voor de 21ste eeuw: een agenda voor Europese samenwerking op schoolgebied”, waarin wordt ingegaan op de grote uitdagingen waarvoor de Europese onderwijsstelsels zich gesteld zien. Het Comité onderschrijft grotendeels de door de Commissie gemaakte analyse van de problemen en de hieruit getrokken conclusies. Met name is het Comité het volledig met de Commissie eens dat investeren in jongeren — vooral op onderwijsgebied — een topprioriteit moet zijn;

2.

had het in dit verband zinvol gevonden indien de Commissie een schatting had gemaakt van de omvang van de financiële bijdrage die de lokale en regionale overheden op grond van de Commissievoorstellen zouden moeten leveren;

3.

is namelijk van mening dat er reeds veel aandacht wordt geschonken aan de door de Commissie geschetste problematiek, niet alleen door de lidstaten maar ook door de lokale en regionale overheden. Wat dit betreft betreurt het Comité dat de Commissie in haar overwegingen niet ingaat op de bijdrage aan het oplossen van de problemen die lokale en regionale overheden op grond van hun vele bevoegdheden op onderwijsgebied en op grond van hun optimale bekendheid met de plaatselijke en regionale situatie leveren en zullen leveren in de vorm van financiële middelen en knowhow;

4.

acht het niettemin noodzakelijk dat verdere maatregelen worden genomen vanwege het cruciale belang van onderwijs voor economische groei en welvaart in Europa en voor levenslang leren. Het Comité pleit in principe dan ook voor intensivering van de samenwerking binnen Europa op schoolgebied;

5.

wijst er tegelijkertijd op dat supranationale maatregelen in de eerste plaats gericht moeten zijn op het creëren van een Europese meerwaarde. Derhalve steunt het Comité het streven van de Commissie om beter gebruik te maken van de diverse, op gemeenschappelijke waarden gebaseerde Europese schoolsystemen met hun veelheid aan innovatieve en voortreffelijke methoden. Dit geldt met name voor het voornemen van de Commissie om de instanties die op zowel lokaal als regionaal niveau verantwoordelijk zijn voor de organisatie en de inhoud van het onderwijs, te ondersteunen door de uitwisseling van beproefde methoden te vergemakkelijken;

6.

wijst erop dat de huidige mate van decentralisatie in de afzonderlijke lidstaten geëerbiedigd moet blijven worden. In veel lidstaten ligt de bevoegdheid voor onderwijsvraagstukken bij de lokale en regionale overheden; goede politieke en administratieve samenwerking tussen alle bestuursniveaus is daarom van groot belang, evenals het formuleren van gemeenschappelijk beleid. Het onderwijs wordt het doelmatigst verbeterd wanneer de lokale en regionale overheden actief bij onderwijszaken betrokken zijn en verantwoordelijkheid dragen voor de inrichting van het onderwijs op hun grondgebied;

7.

vindt het legitiem en zinvol dat de Mededeling zich beperkt tot de vormgeving van de Europese samenwerking op onderwijsgebied. Daarbij moet niet worden vergeten dat kinderen niet alleen worden gevormd in het reguliere onderwijs, maar ook op kleuterscholen en in het leven van alledag (bijv. binnen het gezin), bij het spelen met leeftijdgenootjes, door digitale toepassingen en door de media. Zij die verantwoordelijkheid dragen op onderwijsgebied of voor jongerenbeleid moeten proberen rekening te houden met alle aspecten van het leven van de hun toevertrouwde kinderen, en in het kader hiervan zoveel mogelijk aandacht te schenken aan buitenschoolse leerprocessen en de hieruit voortvloeiende invloed op het schoolonderwijs en op informeel onderwijs;

„Nadruk op competenties” (hoofdstuk 2)

8.

benadrukt de opmerking van de Commissie dat lerenden de verwerving van hun competenties grotendeels zelf in de hand hebben „door kritisch na te denken over hun leerdoelen, door hun leerproces met zelfdiscipline te organiseren, zelfstandig en met anderen samen te werken, zo nodig informatie en hulp te zoeken en alle mogelijkheden van de informatie- en communicatietechnologieën te benutten” (zie par. 2.3). Juist in een maatschappij waarin levenslang leren steeds belangrijker wordt, is „leren leren” (en zelfstandig leren) absoluut essentieel; het moet als basisvaardigheid worden aangemoedigd;

9.

acht het Comité het daarom van groot belang dat scholen beschikken over een consistente onderwijsmethode, zodat scholieren inzicht hebben in de opbouw van hun onderwijsprogramma en begrijpen wat er van hen wordt verwacht. Het onderwijs van kinderen en jongeren moet worden gekenmerkt door positieve verwachtingen, participatie, stimulering en begeleiding;

10.

onderschrijft de opvatting dat leerplanhervormingen een op vaardigheden gerichte totaalbenadering vergen waarbij „leerkrachten, lerenden en andere actoren ten volle worden betrokken” (par. 2.5); vooral de betrokkenheid van ouders en andere opvoeders is in dit verband belangrijk. Daarbij mag best veel verwacht worden van het schoolsysteem, maar moet men ook beseffen dat scholen in hoge mate afhankelijk zijn van maatschappelijke randvoorwaarden. Dit kan worden verduidelijkt aan de hand van twee voorbeelden: ten eerste sorteren inspanningen van scholen meer effect wanneer binnen het gezin en in voorschoolse instellingen al een positieve houding ten aanzien van leren wordt overgedragen. Ten tweede zijn de signalen die tegen het einde van de schoolperiode uitgaan van de economie en de arbeidsmarkt mede bepalend voor de motivatie van jongeren om te leren. Voorts kunnen scholen bijdragen tot een nieuwe burgerschapscultuur door:

een lokaal onderwijsnetwerk op te richten (overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel) om te laten zien dat zowel formele als niet-formele educatieve instanties bijdragen leveren tot onderwijs en opleiding;

verbanden te leggen met de cultuur, de tradities en het wetenschappelijk en economisch erfgoed van de lokale overheden;

onderwijs- en opleidingstaken met het gezin te delen, met inachtneming van ieders verantwoordelijkheden en de onderlinge verschillen maar met duidelijk geformuleerde wederzijdse verplichtingen;

11.

beschouwt evenals de Commissie het bevorderen van de leesvaardigheid als een kerntaak van scholen. Veel van de door de Commissie genoemde ondersteunende strategieën behoren — met name in de context van school — bij uitstek tot de taken van subnationale overheden; voorbeelden hiervan zijn het bevorderen van de taalvaardigheid van gezinnen en het verbeteren van de infrastructuur voor lezen. Ook voor het ontwikkelen van een positieve houding ten aanzien van wiskunde, informatica, exacte wetenschappen en techniek is een passende (doorgaans door subnationale overheden gefinancierde) uitrusting van scholen, mediatheken en recreatievoorzieningen van groot belang;

12.

benadrukt, naast het belang van de verwerving van schrijf- en leesvaardigheid, het belang van het ontwikkelen van ICT-vaardigheden (eLiteracy) op scholen. Hierdoor kunnen kinderen en jongeren optimaal worden voorbereid op een zelfstandig bestaan en in staat worden gesteld om zich moderne informatietechnologieën eigen te maken die van extra waarde zijn voor de ontwikkeling van henzelf en van de maatschappij als geheel;

13.

deelt de mening van de Commissie over het belang van individuele leerbenaderingen en van de gedachte achter de beoordeling van leerresultaten. Die beoordeling moet een formatief (toekomstgericht) karakter hebben en tot doel hebben om het verdere leerproces efficiënter en individueler te maken. Beoordelingen hebben echter vaak een summatief (afsluitend) karakter en worden alleen gebruikt om leerlingen in hokjes in te delen. Het Comité constateert dat er op het gebied van de opleiding en bijscholing van leerkrachten nog veel moet worden verbeterd. Europese programma's voor de verspreiding van kennis kunnen hieraan een bijdrage leveren, met name wanneer hiermee leerkrachten die opleidings- en bijscholingstrajecten volgen, worden bereikt.

14.

vindt de formulering van het derde punt in de samenvatting, „de vaststelling van een ambitieuze aanpak van de ontwikkeling van competenties, die betrekking heeft op leerplannen, leermateriaal, de scholing van leerkrachten, leren op maat en evaluatiemethoden”, ongelukkig gekozen omdat niet wordt gepreciseerd dat hier geen sprake is van een geharmoniseerde aanpak voor heel Europa, maar van een aansporing voor de lidstaten en voor degenen die daar verantwoordelijk zijn voor het onderwijs;

15.

is van mening dat er een nauw verband bestaat tussen enerzijds het aankweken van een ondernemersmentaliteit en onderwijs dat de ondernemingszin prikkelt en anderzijds het hierboven genoemde uitgangspunt dat de ontwikkeling van mensen tot onafhankelijke individuen die uit eigen beweging initiatieven nemen op economisch en maatschappelijk gebied en met de maatschappij begaan zijn, moet worden bevorderd. Daarom moeten scholen alle leerlingen kwalitatief hoogwaardig onderwijs aanbieden (hoofdstuk 3) en zich profileren als leergemeenschappen in cognitief, cultureel en sociaal opzicht waar zowel kennis als burgerzin wordt bijgebracht. Verder is nauwe samenwerking met de lokale en regionale arbeidsmarkt in dit verband een factor van belang;

„Kwalitatief hoogwaardig leren voor elke leerling” (hoofdstuk 3)

16.

sluit zich volledig aan bij het pleidooi van de Commissie voor verbetering van de vroege leerkansen. Het Comité benadrukt de opmerking dat „een verbetering van het aanbod van voorschoolse voorzieningen en een bredere toegang daartoe wellicht de belangrijkste bijdragen zijn die schoolsystemen aan betere kansen voor iedereen en aan de verwezenlijking van de Lissabondoelstellingen kunnen leveren”. In voorschoolse instellingen wordt in belangrijke mate de basis gelegd voor de leerprestaties gedurende de gehele verdere schooltijd. Dit geldt niet alleen voor kinderen uit kansarme groepen; goed voorschools onderwijs is voor alle kinderen zinvol. Het biedt hen namelijk een eerste gelegenheid om kennis te maken met leren. Met sociaal-pedagogische activiteiten in voorschoolse instellingen wordt vanaf de eerste levensjaren de basis gelegd voor een positieve houding ten aanzien van de omgang met anderen, ijver en leren, en voor de betrokkenheid van gezinnen bij de vorming van hun eigen kinderen. Bovendien hanteren voorschoolse instellingen vaak innovatieve leermethoden die in aangepaste vorm nuttig kunnen zijn in latere opleidingsfasen. Het Comité wijst er echter op voorhand op dat ook een optimale organisatie van de voorschoolse leerfase de bij het verdere leerproces betrokken leerkrachten niet ontslaat van hun plicht om de nieuwsgierigheid en leergierigheid van hun leerlingen in stand te houden en verder te ontwikkelen;

17.

stelt vast dat het aanbod aan voorschools onderwijs in heel Europa grotendeels door lokale en regionale overheden wordt gefinancierd en al jarenlang door deze overheden voortdurend wordt uitgebreid en verbeterd (voor zover dit in hun vermogen ligt). Veel projecten konden en kunnen echter alleen met financiële steun uit Europese programma's worden opgestart. Een voorbeeld hiervan is het project ter bevordering van meertaligheid bij kinderen in de voorschoolse leeftijd, met name in grensregio's. Het Comité vindt dat Europese stimuleringsmaatregelen in dergelijke gevallen voor meer continuïteit moeten zorgen, zodat wordt voorkomen dat veelbelovende projecten binnen enkele jaren door geldgebrek moeten worden stopgezet en de verworven kennis verloren gaat. Voor de voortzetting van deze projecten is financiële steun uit EU-middelen nodig;

18.

hoopt in dit verband dat het nieuwe programma Comenius Regio de lokale en regionale overheden meer speelruimte zal verschaffen bij het nemen van besluiten over de prioriteiten die zij bij de ondersteuning van projecten willen stellen;

19.

steunt de Commissie in haar streven naar rechtvaardiger onderwijsstelsels, maar kan zich niet vinden in haar deels te ongenuanceerde opmerkingen over onderling afwijkende oplossingen in afzonderlijke lidstaten. Dit geldt onder meer voor het vroeger of later opsplitsen van leerlingen in scholen die tot kwalitatief verschillende einddiploma's leiden. Uit een onderzoek van McKinsey uit 2007 (1) blijkt dat onderwijsstructuur veel bepalender is voor goede schoolprestaties dan de wijze waarop het onderwijsstelsel is georganiseerd. Zoals de Commissie elders in haar Mededeling (hoofdstuk 4) terecht stelt, moet daarom worden gewerkt aan het verbeteren van de lerarenopleidingen;

20.

acht het van groot belang dat alle lidstaten zich nog intensiever inspannen om te zorgen voor gelijke kansen bij de toegang tot onderwijs. Het is de bedoeling dat iedereen toegang krijgt tot kwalitatief hoogwaardig onderwijs en dat sociaaleconomische ongelijkheid niet bepalend is voor de leerprestaties;

21.

is zich ervan bewust dat leerlingen met een migrantenachtergrond doorgaans te kampen hebben met zeer complexe problemen en derhalve speciale aandacht behoeven. In het licht hiervan juicht het Comité het toe dat de Commissie is gekomen met een Groenboek (2) over dit onderwerp, waarover het CvdR een apart advies zal opstellen. In dit verband moeten scholen gesteund worden in hun pogingen om buitenlandse kinderen en hun families te integreren d.m.v. een aanbod aan intercultureel onderwijs dat aan iedereen de nodige aandacht schenkt en diversiteit respecteert. Aangezien taal en cultuur nauw met elkaar zijn verbonden, is taalonderricht in al zijn dimensies van groot belang: mondelinge en schriftelijke kennis van de taal van het gastland als communicatiemiddel en om relaties op te bouwen, en behoud van de taal van het herkomstland om de eigen identiteit te bewaren en de diversiteit te eerbiedigen en te koesteren;

22.

ziet het als een kerntaak van scholen om kansarme leerlingen te helpen hun zelfvertrouwen te vergroten, hun vorderingen te erkennen en hen te laten zien hoe ze hun leerprestaties kunnen verbeteren op een wijze die zoveel mogelijk aansluit bij hun individuele uitgangssituatie en behoeften. Daarbij mag echter niet worden vergeten dat leerlingen die in gunstige omstandigheden verkeren en bijzondere aanleg en talenten hebben, eveneens recht hebben op stimulansen en uitdagingen. Ook dit maakt deel uit van een goed onderwijsstelsel. Een van de belangrijkste en moeilijkste pedagogische taken bestaat erin, alle leerlingen zodanig te begeleiden dat de maatschappelijke solidariteit behouden blijft. Het verantwoordelijkheidsgevoel van het individu voor het geheel moet intact blijven;

23.

dringt aan op een veel grotere omvang van de maatregelen binnen en buiten scholen om het aantal gevallen van vroegtijdig schoolverlaten te verminderen. Lokale en regionale overheden dragen in dezen eveneens een grote verantwoordelijkheid en investeren hier veel in. Het Comité is zich ervan bewust dat de beschikbaarstelling van middelen uit de Europese structuurfondsen hieraan in belangrijke mate bijdraagt, maar zou het toejuichen wanneer de subnationale overheden een grotere en zo min mogelijk bureaucratische toegang tot Europese steunfondsen zouden krijgen;

24.

wijst erop dat „tweedekansonderwijs” niet alleen belangrijk is voor jongeren, maar ook voor ouderen. Alle volwassenen — uiteraard vooral die welke in hun jeugd veel onderwijskansen hebben gemist — moeten alsnog de mogelijkheid krijgen om zich te ontwikkelen;

25.

vindt het niet wenselijk om algemene voorschriften vast te stellen voor het soort onderwijs dat leerlingen met bijzondere onderwijsbehoeften geboden moet worden. Ten eerste zijn de individuele behoeften van deze kinderen zeer verschillend, en ten tweede lopen de systemen voor bijzondere onderwijsbehoeften per lidstaat sterk uiteen. Scholen moeten er in zijn algemeenheid naar streven om leerlingen met leer- en aanpassingsmoeilijkheden tijdig en flexibel te ondersteunen, ongeacht het schoolsysteem. Het is dan ook onjuist om de beoordeling van de kwaliteit van op bijzondere behoeften gericht onderwijs uitsluitend te baseren op het betreffende schoolsysteem. Veel leerlingen krijgen juist dankzij speciale scholen de kans om onderwijs te volgen. Kinderen die specifieke leerondersteuning behoeven, zijn er vooral bij gebaat dat dit zo vroeg mogelijk in het voorschoolse traject erkend en geboekstaafd wordt, zodat gepaste maatregelen kunnen worden getroffen. Hierdoor wordt het voor de kinderen en hun familie een stuk gemakkelijker om de overstap naar school te maken;

26.

benadrukt het grote belang van schoolontwikkeling voor de duurzaamheid van de hervormingen die in de diverse onderwijsstelsels zijn doorgevoerd. In het kader hiervan moet ook de rol worden onderzocht van de schoolinspectie, die zou moeten aanzetten tot flexibiliteit en innovatie. Tegen deze achtergrond zou de Commissie ook voorzichtig moeten zijn met coördinatie- en coherentiemaatregelen, want als deze gebruikt worden om zaken te standaardiseren, kunnen zij innovatie en ondernemerschap op schoolniveau, die als algemene doelstellingen zijn aangemerkt, in de kiem smoren. Het Comité beschouwt schoolontwikkeling als iets waarbij niet alleen lidstaten, maar ook regio's en gemeenten alsook scholen zelf baat kunnen hebben door het uitwisselen van ervaringen, en beseft dat Europese programma's — met name Comenius en het vroegere ARION — in dit opzicht zeer zinvol zijn (geweest);

27.

staat achter de opvatting van de Raad (3) dat scholen leergemeenschappen moeten ontwikkelen die zichzelf evalueren en nieuwe doelstellingen formuleren. Daarbij moeten ze, al naar gelang de grondwettelijke bepalingen van de lidstaat, participeren in het onderwijsbeleid van de lokale overheden en dit helpen vormgeven. Dit impliceert ruimere mogelijkheden voor leerkrachten om zich voortdurend bij te scholen en verder te ontwikkelen. In dit verband verwelkomt het Comité goede contacten tussen scholen en leerkrachten enerzijds en hun onmiddellijke omgeving anderzijds. Volgens het Comité zijn de regionale en lokale bestuursniveaus van doorslaggevende betekenis voor de positieve ontwikkeling van scholen;

„Leerkrachten en overig schoolpersoneel” (hoofdstuk 4)

28.

is het met de Commissie eens dat leerkrachten een sleutelrol vervullen bij het verwezenlijken van de Lissabondoelstellingen. Het Comité hecht grote waarde aan initieel onderwijs dat zowel pedagogisch als vakinhoudelijk van hoge kwaliteit is en praktijkonderdelen bevat;

29.

dringt aan op een grotere mobiliteit van leerkrachten bij hun opleiding en nascholing. Van leraren die zelf ervaring in andere Europese landen hebben opgedaan, mag worden verwacht dat ze hun leerlingen op aanschouwelijke wijze kennis kunnen laten maken met de verscheidenheid aan tradities en culturen in Europa en hen vertrouwd kunnen maken met gemeenschappelijke waarden;

30.

is van mening dat nog andere aspecten bij de scholing, bij- en nascholing van leraren in aanmerking moeten worden genomen. Een voorbeeld hiervan is dat het onderwijs verandert door het gebruik van internet en de daarmee gepaard gaande vernieuwingen, zodat het imago van het leraarschap en het zelfbeeld van leraren aanpassing behoeven. Flexibiliteit is onontbeerlijk; leerkrachten moeten trends in het onderwijs vroegtijdig onderkennen en veranderingen in de onderwijssector in de gaten houden. Leraren, sociaal werkers, jongerenwerkers en veel andere actoren op pedagogisch gebied moeten de handen ineenslaan en proberen inzicht te verkrijgen in het beroepsleven van de ander. Teamwerk moet in opleiding, bij- en nascholing centraal staan. Ook moeten netwerken met collega's op andere scholen worden gevormd met het oog op samenwerking;

31.

stelt voor om ook de rol van aanvullende, eventueel semi-professionele activiteiten te onderzoeken. Zo is in een aantal regio's de functie van leerlingenbegeleider (learning coach) in het leven geroepen om tegemoet te komen aan de individuele behoeften van sommige lerenden. Wellicht zijn hier voorbeelden te vinden die navolging verdienen in andere onderwijsstelsels;

32.

vindt dat het voorstel van de Commissie voor betere aanwervingsprocedures aandacht moet krijgen. Het Comité staat achter de door de Commissie in par. 4.4 genoemde procedures voor de doelgerichte aanwerving van geschikte kandidaten en voor het voortdurend begeleiden van deze kandidaten in opleiding en beroep;

33.

is het met de Commissie eens dat van schoolleiders steeds meer wordt geëist. De lokale en regionale overheden hebben dit onderkend; in hun streven om capabele mensen te selecteren voor deze taak, proberen ze om scholen ook voor leidinggevenden tot een aantrekkelijke werkplek te maken;

34.

acht het van belang dat tijdens de verdere samenwerking een algemene discussie plaatsvindt over de rol en de taken van schoolleiders en over de vraag in hoeverre zij hun competenties moeten uitbreiden. In dit verband is het ook belangrijk dat ervaringen met geslaagde methoden om schoolleiders aan te werven worden uitgewisseld;

„Conclusie” (hoofdstuk 5)

35.

biedt de Commissie zijn steun aan voor de door haar voorgestelde samenwerking. Het Comité wijst er nogmaals op dat deze samenwerking in de eerste plaats moet bestaan uit de rechtstreekse uitwisseling van ervaringen tussen de voor onderwijsbeleid verantwoordelijke instanties in de lidstaten. Het schaart zich achter het pleidooi van de Commissie om verbetering van de lees- en schrijfvaardigheid, ruimere toegang tot het voorschoolse onderwijs en verdere ontwikkeling van de lerarenopleidingen centraal te stellen. Het Comité pleit voor ruimere en toegankelijkere mogelijkheden om de verspreiding en toetsing van procedures die in gemeenten en regio's hun waarde hebben bewezen, uit EU-middelen te ondersteunen. Daarbij moet het beginsel in acht worden genomen dat bij de overdracht van modellen van de ene regio naar de andere altijd de nodige voorzichtigheid moet worden betracht vanwege de culturele en sociale verschillen. Tot slot mogen overdrachten van modellen uitsluitend geschieden op grond van een expliciet besluit en met de uitdrukkelijke toestemming van de plaatselijk verantwoordelijke instanties;

36.

dankt de Commissie voor de stimulansen die van haar Mededeling uitgaan en verzoekt haar om in de verdere discussie rekening te houden met bovenstaande opmerkingen.

Brussel, 27 november 2008

De voorzitter

van het Comité van de Regio's

L. VAN DEN BRANDE


(1)  Michael Barber en Mona Mourshed: „How the world's best-performing school systems come out on top”, McKinsey & Company, september 2007.

(2)  COM(2008) 423.

(3)  PB C 300 van 12 december 2007, blz. 7.


31.3.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 76/63


Resolutie van het Comité van de Regio's over de financiële crisis

(2009/C 76/13)

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

1.

maakt zich zorgen over de ernstige sociale gevolgen van de financiële crisis en de impact ervan op de economie in haar geheel en met name de lokale en regionale gemeenschappen en de burgers. Het dringt bijgevolg aan op kordate actie ter ondersteuning van de vraagzijde van de economie alsook op maatregelen voor het MKB en de lokale en regionale overheden, teneinde de samenhang te behouden en cruciale investerings- en infrastructuurprojecten te vrijwaren.

2.

In de Europese Unie moet worden gestreefd naar een veilige interne financiële markt die is gebaseerd op hoge transparantie-eisen en een geavanceerd en snel reagerend systeem van toezicht op de passende bestuursniveaus. Maatregelen en reguleringen die de financiële markten belemmeren, moeten worden vermeden en de krachten moeten worden gebundeld om een gezond financieel beheer te verzekeren en het vertrouwen in de economie te herstellen.

Met betrekking tot EU-initiatieven om de financiële crisis aan te pakken en te overwinnen

3.

verheugt het CvdR zich over de door de Europese Raad op 15 en 16 oktober 2008 bereikte overeenkomst die een voorwaarde is om het vertrouwen in de financiële markten te herstellen. Ondanks de daarmee gepaard gaande kosten voor begrotingen en belastingbetalers worden aldus belangrijke stappen gezet om het vertrouwen in de financiële sector weer op te bouwen en de gevolgen van de crisis voor de economie te beperken.

4.

Het besluit om de minimumgaranties voor spaarrekeningen van burgers op EU-grondgebied te verhogen is een goede zaak. Het is een passende maatregel om de spaardeposito's van burgers in de EU te beschermen en het vertrouwen in het banksysteem op korte termijn te herstellen zonder de belastingbetalers met extra kosten op te zadelen of de concurrentie te verstoren. Het Comité is het ermee eens dat ernaar moet worden gestreefd faillissementen van grote Europese banken te voorkomen.

5.

Hoewel dit slechts een eerste stap is om de economie weer op het goede spoor te krijgen, valt toe te juichen dat lidstaten hebben aangekondigd dat zij via de Europese Investeringsbank vóór 2011 30 miljard euro ter beschikking zullen stellen om het MKB in Europa te helpen.

6.

Het Comité vestigt de aandacht op de belangrijke rol die wordt gespeeld door het Europees Sociaal Fonds en de programma's die de negatieve gevolgen van de huidige crisis moeten ondervangen en verzoekt de Europese Commissie na te gaan hoe de bestaande instrumenten aan de huidige omstandigheden kunnen worden aangepast; daarbij zij ook gedacht aan een hervorming van het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering, dat makkelijker hanteerbaar moet worden.

7.

Het Comité steunt de recente initiatieven van de Europese Commissie om richtlijnen ter regulering van de financiële markten aan te passen teneinde meer aandacht te schenken aan toezichtmaatregelen, risico- en crisisbeheer, en verzoekt de Commissie rekening te houden met de rol van lokale en regionale overheden.

8.

De Europese Commissie zou met een richtlijn moeten komen om de door financiële instellingen verstrekte informatie over financiële producten te harmoniseren, die instellingen te verplichten de betreffende risico's op een begrijpelijke manier te classificeren, de contracten te vereenvoudigen en voor bankdiensten duidelijke transparantie-eisen te stellen.

9.

De Commissie moet ervoor zorgen dat een gedragscode wordt overeengekomen om te verzekeren dat winstgerichte activiteiten van financiële instellingen niet indruisen tegen het algemeen openbaar belang.

10.

Voorts mogen de gevolgen van de financiële crisis voor de economie de vastgestelde EU-beleidsprioriteiten op lange termijn niet in het gedrang brengen, met name de inspanningen voor meer en betere banen, de bevordering van onderzoek en innovatie, de verbetering van het concurrentievermogen, de versterking van de territoriale samenhang en de bestrijding van de oorzaken en gevolgen van de opwarming van de aarde.

11.

Bijzondere aandacht moet gaan naar particuliere schuldratio's en met name via kredietkaarten opgebouwde schulden die snel oplopen en ertoe leiden dat kredietnemers hun schulden niet kunnen terugbetalen.

12.

Het Comité is ingenomen met de oprichting van een groep op hoog niveau die zich buigt over een EU-toezichtsysteem voor de financiële markten en samengesteld is uit deskundigen van financiële instellingen, nationale ministeries van financiën, banken en het bedrijfsleven. Daar lokale en regionale overheden in de groep De Larosière helaas niet vertegenwoordigd zijn, dringt het Comité erop aan dat een CvdR-vertegenwoordiger wordt aangewezen.

13.

Er moet een degelijk reguleringskader komen met doeltreffende regels en instrumenten voor rechtshandhaving.

14.

Het internationale financiële systeem moet opnieuw worden bekeken; daarbij moet de transparantie van financiële verrichtingen worden verhoogd, moeten de bedrijfseconomische en boekhoudnormen voor financiële instellingen worden herzien, de verantwoordelijkheid van beheerders worden versterkt en de voorzieningen in het systeem die aanzetten tot het nemen van buitensporige risico's (bv. effectisering, loonbeleid) worden beperkt. Ten slotte is ook betere coördinatie geboden tussen de verschillende nationale controle-instanties die toezicht moeten houden op grensoverschrijdende financiële groepen.

Lokale dimensie van het financiële systeem

15.

Lokale en regionale overheden zijn verantwoordelijk voor een derde van de overheidsuitgaven en ruim twee derde van de overheidsinvesteringen in de EU en moeten daarom als actieve partners kunnen meewerken aan een oplossing van de crisis en het behoud van toekomstige economische groei. Lokale en regionale overheden moeten daarom worden ondersteund in hun investeringsactiviteiten in bv. infrastructuur, om te vermijden dat er een gevaarlijke spiraal ontstaat waarbij het uitblijven van investeringen leidt tot banenverlies, krediettekort en uiteindelijk weer verder uitblijven van investeringen.

16.

Lokale en regionale overheden zijn rechtstreeks betrokken bij de financiële crisis daar spaarbanken in vele landen stevige regionale wortels hebben. Zij staan zeer dicht bij de lokale bevolking en het lokale bedrijfsleven, dragen bij aan de economische, sociale en territoriale samenhang en zijn drijvende krachten achter startende bedrijven en MKB.

17.

Raad, Commissie en lidstaten moeten daarom de belangrijke rol van het lokale en regionale niveau in de werking van openbare financiële intermediairs erkennen. Lokale en regionale overheden zouden moeten worden geraadpleegd bij de uitstippeling en tenuitvoerlegging van een nieuw financieel stelsel voor de EU, zodat uitwisseling van ervaringen en overdracht van know-how bottom-up en top-down worden verzekerd in het belang van de economie, het MKB en de burgers.

Mededingingsbeleid

18.

Het Comité is ingenomen met de Mededeling van de Commissie over „De toepassing van de staatssteunregels op maatregelen in het kader van de huidige wereldwijde financiële crisis genomen met betrekking tot financiële instellingen” (1) en roept de Commissie op nauwlettend toe te zien op de gevolgen van de krachtens artikel 87(3)b toegekende staatssteun aan individuele banken teneinde deze steun tot een strikt minimum te beperken en concurrentieverstoring te voorkomen.

19.

De overeenkomst betreffende een minimumgarantie van 50 000 euro voor spaarrekeningen is een goede zaak. Voorts moeten er voor het grote publiek passende fiscale stimuli komen met een minimale verstoring van de concurrentie en gelijke voorwaarden voor alle financiële instellingen. Dergelijke maatregelen zijn belangrijk om het vertrouwen van de burgers in het financiële systeem te herstellen.

20.

Het ratingsysteem moet worden herzien zodat voortaan kan worden gewerkt met eenvoudige codes en/of categorieën op basis waarvan banken met een voorzichtig investeringsbeleid kunnen worden onderscheiden van andere die meer risicovolle praktijken hanteren. De oprichting van een Europese credit-ratinginstelling zou erg dienstig zijn.

21.

Het Comité steunt de inspanningen van de Europese Commissie om een halt toe te roepen aan verstoringen van de interne financiële markt (verslag over het onderzoek van de sector retailbanking van 31 januari 2007), de blijvende fragmentering langs nationale scheidslijnen en de verschillen inzake winstmarges, tariefpraktijken, verkooppatronen en informatieverstrekking. Het onderschrijft het streven van de Commissie naar voltooiing van de gemeenschappelijke financiële markt, die transparanter en gezonder moet zijn en beter op wereldwijde uitdagingen moet kunnen inspelen.

Begrotingskwesties

22.

Lokale en regionale overheden zijn belangrijke actoren op beleids- en begrotingsgebied bij de aanpak van de uitdagingen die de komende decennia voor Europa van cruciaal belang zijn.

23.

De financiële crisis en de negatieve gevolgen daarvan voor de economische groei en de werkgelegenheid zullen de vraag naar steun, sociale bijstand, openbare voorzieningen en preferentiële tarieven doen toenemen en met betrekking tot deze verwachtingen staan lokale en regionale overheden in de frontlijn.

24.

De financieringsvoorwaarden voor economische actoren, met inbegrip van lokale en regionale overheden, zullen naar verwachting verslechteren, zodat zij minder leningen zullen kunnen krijgen voor nieuwe investeringen.

25.

Er moet dan ook speciale aandacht gaan naar financieringsmogelijkheden voor lokale en regionale overheden, die ook passend moeten worden ondersteund ingeval de tijdige uitvoering van overigens gezonde projecten die voor de regio's en de EU-economie in haar geheel van belang zijn, door hogere financieringskosten en een hogere schuldenlast in het gedrang komen.

Cohesiebeleid

26.

In deze tijd zou soepeler gebruik moeten kunnen worden gemaakt van de structuurfondsen. Zo zou o.m. de periode waarin de structuurfondsen kunnen worden ingezet, moeten worden verlengd van referentiejaar plus 2 (n+2) tot referentiejaar plus 3 (n+3), zodat wordt verzekerd dat kwaliteitsvolle projecten die naar verwachting doeltreffende oplossingen zullen bieden, geen EU-financiering dreigen te verliezen.

27.

Financiële instellingen, Europese overheden en banken moeten in passende financiering en/of garanties voorzien voor infrastructuurinvesteringen en innoverende projecten van deugdelijke kwaliteit die het concurrentievermogen en de doeltreffendheid bevorderen. Indien dergelijke investeringen niet tijdig gebeuren, kan dit niet alleen rechtstreeks voor de betrokken regio's en hun MKB maar ook voor de EU-industrie negatieve gevolgen hebben die de economische groei kunnen aantasten en de werkgelegenheid kunnen bedreigen.

28.

Het deel cofinanciering door lokale en regionale overheden mag — net als het aandeel van EFRO en ESF in de operationele programma's — niet worden meegerekend bij de middelen die worden ingezet voor de nationale stabiliteitspacten van de afzonderlijke landen. Zo zullen lokale overheden projecten kunnen lanceren om groei en ontwikkeling van lokale economieën en de arbeidsmarkt te stimuleren zonder te moeten vrezen voor restricties die in sommige landen worden opgelegd aan lokale overheden die dit pact schenden (belemmering van toegang tot leningen, blokkering van aanwervingen en besnoeiingen in overheidsfinanciering).

29.

Er moet nauwere institutionele samenwerking komen tussen CvdR en EIB, overeenkomstig haar doelstellingen inzake versterking van de economische en sociale samenhang zoals is vastgelegd in de bepalingen van het EG-Verdrag en met name Protocol nr. 28 betreffende economische en sociale samenhang.

30.

Het Comité steunt de hervormingsmaatregelen die het EIB heeft aangekondigd m.b.t. vereenvoudiging van de procedures voor toegang tot leningen, uitbreiding van leningen tot immateriële investeringen (licenties, onderzoek, enz.), risicodeling tussen EIB en banken en transparantie van aan MKB verleende financiële voordelen. De interventiecapaciteit van de EIB voor infrastructuurprojecten zou moeten worden versterkt, met name door gebruik te maken van investeringsfondsen op lange termijn (aandelen) om de slagkracht van het EIB te verhogen. Ten slotte zou er, naar analogie met de voorzieningen ter ondersteuning van het MKB, een mechanisme in het leven moeten worden geroepen waarbij de EIB betrokken is en dat erop gericht is de mogelijkheden van lokale en regionale overheden inzake cofinanciering van projecten voor territoriale samenhang te vergroten.

Een duurzaam Europa

31.

Het CvdR bevestigt zijn inzet m.b.t. de klimaatdoelstellingen en hoopt dat zij ook ondanks de economische moeilijkheden zullen worden verwezenlijkt. Er moet dan ook werk worden gemaakt van Europese investeringen in technologieën voor hernieuwbare energie via financieringsprogramma's (voor vervoer, de bouwsector, enz.) en financiering van onderzoek, met name in MKB.

32.

Het Comité herbevestigt te streven naar dynamische duurzame economische groei binnen een gezond Europees sociaal model, alsook naar energie-efficiëntie en vermindering van het milieueffect. Zelfs onder de huidige uitzonderlijke omstandigheden mogen deze doelstellingen geenszins door communautaire, nationale, lokale of regionale maatregelen op de helling worden geplaatst. De bevoegde actoren moeten integendeel het voortouw nemen en deze risico's ombuigen tot nieuwe kansen door steun te geven aan onderzoek en investeringen in doeltreffende technologieën die kunnen zorgen voor economisch herstel op lange termijn met duurzame milieupraktijken.

33.

Het Comité geeft zijn voorzitter opdracht deze resolutie toe te sturen aan de Europese Commissie, het Europees Parlement, de Raad en de voorzitterschappen van de Europese Unie.

Brussel, 27 november 2008

De voorzitter

van het Comité van de Regio's

L. VAN DEN BRANDE


(1)  PB C 270 van 25.10.2008.


31.3.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 76/66


Resolutie van het Comité van de Regio's over de prioriteiten van het Comité van de Regio's voor 2009 op basis van het wetgevings- en werkprogramma van de Europese Commissie

(2009/C 76/14)

BELEIDSPRIORITEITEN

HET COMITÉ VAN DE REGIO'S

1.

Het CvdR beklemtoont het belang van een nieuwe dynamiek met het oog op structurele hervormingen in de EU, teneinde oplossingen uit te werken om de huidige financiële crisis en de gevolgen daarvan op de Europese en de wereldeconomie te boven te komen. Hoewel urgentiemaatregelen belangrijk zijn om Europa op korte termijn over de huidige crisis heen te helpen, zijn ook langetermijnacties geboden om duurzame werkgelegenheid en groei te genereren. Kwaliteitsinfrastructuur, openbaar vervoer en investeringen in energie-efficiënte technologieën zijn daarbij van cruciaal belang.

2.

Het CvdR verwijst in dit verband naar zijn resolutie over de financiële crisis, waarin het aangeeft welke stappen op Europees, nationaal, regionaal en lokaal niveau moeten worden genomen om de crisis het hoofd te bieden en de negatieve gevolgen ervan zoveel mogelijk te beperken.

3.

Het CvdR vindt het een goede zaak dat de uitdrukkelijke wil aanwezig is — en ook al voorstellen zijn geformuleerd — om de territoriale dimensie en het democratische karakter van de EU te versterken. Het is dan ook voornemens verder werk te maken van het uitbouwen van zijn politieke en institutionele rol in het Europese besluitvormingsproces, en deelt in dit verband alvast mede dat het in de loop van 2009 een witboek over multilevel governance zal uitbrengen.

4.

Het CvdR bevestigt zijn voornemen om de herziening van de EU-begroting op de voet te volgen teneinde bij te dragen tot een betere integratie en coördinatie van EU-maatregelen op lokaal en regionaal niveau. Bij dit proces moet rekening worden gehouden met de behoeften van alle bestuursniveaus en moeten de kwaliteit, billijkheid, stabiliteit, zichtbaarheid en vereenvoudiging van EU-maatregelen worden bevorderd. Met het oog daarop is het wenselijk om de begrotingsperiodes af te stemmen op de mandaatsperiodes van het Europees Parlement (op een 5+5-jaarbasis), doeltreffende steun te bieden aan de minst ontwikkelde regio's om hen te helpen de andere bij te benen, de begroting meer in lijn te brengen met de bevoegdheden van de EU, en te voorkomen dat bepaalde beleidsterreinen opnieuw worden genationaliseerd, wat de doeltreffendheid van het Europese integratieproject in het gedrang zou brengen (1).

Voor meer banen en groei

5.

Er moeten maatregelen komen om het vertrouwen van de EU-burgers te herstellen nu dezen worden geconfronteerd met onzekerheid, dreigende werkloosheid, schommelende energieprijzen, financiële instabiliteit en wantrouwen in de banksector. Voorts moet ook worden gekeken naar mogelijke instrumenten om dergelijke crisissen in de toekomst te voorkomen.

6.

Voor de burgers en de toekomstige generaties is duurzame ontwikkeling een noodzaak. Ook belangrijk is een sociaal Europa. Deze doelstellingen mogen niet op de helling worden gezet, maar de EU, de lidstaten en de lokale en regionale overheden moeten hun krachten bundelen om deze doelstellingen te kunnen verwezenlijken. Lokale en regionale overheden moeten daarom verder door de EU worden aangemoedigd, o.m. door een minder strenge toepassing van de regels voor begrotingstekorten, om een eigen bijdrage te leveren via ambitieuze investeringen in onderwijs, opleiding, onderzoek en innovatie, en de ontwikkeling van kwaliteitsinfrastructuur, openbare vervoersnetwerken en energie-efficiënte technologieën.

7.

Het CvdR vindt het een goede zaak dat de Europese Raad heeft besloten om de economie te ondersteunen door meer aandacht te schenken aan langetermijnbehoeften als energie-efficiëntie, innoverende groene technologie en maatregelen ter vereenvoudiging en vermindering van de administratieve rompslomp met als uiteindelijk doel de wetgeving te verbeteren.

8.

Het CvdR steunt de nieuwe EU-strategie voor groei en werkgelegenheid na 2010, die, met het oog op de huidige crisis, tot doel heeft nieuwe banen te creëren via een gezamenlijke inspanning op het gebied van overheidsinvesteringen en ondersteuning van onderzoek, innovatie, duurzame technologie en MKB, en door middel van een brede sociale dialoog, een gezonde financiële regelgeving, niet-protectionistische regelingen voor het handelsverkeer en nauwe samenwerking inzake fiscaal en monetair beleid.

9.

Op alle bestuursniveaus moeten acties worden ondernomen — die onderling moeten worden gecoördineerd — om het MKB te helpen het fundamentele onderzoek beter te laten aansluiten bij het toegepaste onderzoek, en om de samenwerking tussen MKB en particuliere sector te stimuleren teneinde innovatie en technologisch leiderschap te bevorderen. Bijzonder welkom zijn maatregelen ter bevordering en ondersteuning van op creativiteit en innovatie gerichte initiatieven, en dan vooral maatregelen die tot doel hebben de samenwerking tussen universiteiten en bedrijven te stimuleren. Innovatie en creativiteit zijn immers de drijvende krachten achter verandering en zijn ook van cruciaal belang voor het concurrentievermogen van de regio's. Zij zijn bovendien van invloed op de levenskwaliteit en de economische samenhang.

10.

Lokale en regionale overheden vervullen daarbij een belangrijke rol omdat zij ook investeerders en kopers zijn. Samen met de bedrijven en universiteiten leveren zij een cruciale bijdrage tot de totstandkoming van actieve netwerken en een Europees clusterbeleid.

11.

Van essentieel belang is ook dat wordt geïnvesteerd in jongeren. Alleen op die manier zal de EU haar doelstellingen met betrekking tot de inzetbaarheid en sociale integratie van jongeren kunnen realiseren.

12.

Verder moet worden gezorgd voor gelijke kansen op de arbeidsmarkt. Het CvdR wijst in dit verband op de potentiële bijdrage van ouderen, die met hun kennis en ervaring een belangrijke rol kunnen spelen op het gebied van product- en systeeminnovatie.

13.

Het is een goede zaak dat de Europese Commissie op de komende Voorjaarstop een analyse van de demografische toekomst van de EU zal presenteren. Het CvdR dringt er bij de Commissie op aan dat zij in deze analyse ook nagaat hoe het best rekening kan worden gehouden met de behoeften van de vergrijzende bevolking. Ook wijst het erop dat de demografische tendensen op het niveau van de regio's, steden en gemeenten op een meer gedifferentieerde wijze moeten worden benaderd, omdat de situatie varieert naargelang van de regio's, o.m. als gevolg van de migratiestromen waarmee zij worden geconfronteerd. In het kader van de „Sociale agenda: kansen, toegang en solidariteit” moet bijzondere aandacht worden geschonken aan en gerichte actie worden ondernomen voor kwetsbare bevolkingsgroepen.

14.

Het CvdR pleit ervoor het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering te hervormen om het doeltreffender te maken. Dit kan gebeuren door flexibeler drempels te hanteren, de middelen ervan te combineren met die van andere EU-instrumenten die bij massaontslagen kunnen worden ingezet, en het budget ervan te verdubbelen tot 1 miljard euro.

15.

Voor de burgers is het, met name in het licht van de financiële crisis, van cruciaal belang dat kwalitatief hoogstaande overheidsdiensten worden gegarandeerd. Het CvdR betreurt daarom dat in het werkprogramma van de Commissie geen aandacht wordt geschonken aan de huidige situatie van rechtsonzekerheid voor de lokale en regionale overheden, die vaak dergelijke diensten verlenen.

Voor cohesie

16.

Het CvdR betreurt dat in de prioriteiten van het werkprogramma van de Commissie niet tot uiting komt hoe belangrijk het cohesiebeleid is, ondanks het financiële en politieke gewicht van deze beleidssector, waardoor deze tot de belangrijkste beleidsterreinen van de EU is gaan behoren. Het pleit daarom voor een brede discussie over de toekomst van het cohesiebeleid binnen het kader van de herziening van de EU-begroting met als doel deze cruciale beleidssector te consolideren rond de centrale doelstelling ervan, nl. de harmonische ontwikkeling van alle EU-regio's, en met name het terugdringen van economische, sociale en territoriale verschillen. Het verwacht dat de Commissie in 2009, na afloop van de consultatieronde over haar Groenboek, ook een Witboek over de territoriale samenhang zal publiceren.

17.

Een ambitieus cohesiebeleid, d.w.z. een beleid dat er werkelijk op gericht is om de doelstellingen op het gebied van territoriale samenhang in concrete beleidsmaatregelen te vertalen, zal het mogelijk maken het Europese integratieproces te consolideren en het hoofd te bieden aan de uitdagingen van de toekomst, die gevolgen zullen hebben voor álle EU-regio's. Het CvdR is in dit verband van oordeel dat de beschikbare middelen op een flexibele manier moeten worden „geoormerkt” om het cohesie- en structuurbeleid af te stemmen op de sterk uiteenlopende lokale en regionale omstandigheden.

18.

Het cohesiebeleid is uitgegroeid tot een van de opvallendste succesverhalen in de EU. Het is zonder meer duidelijk dat dit beleid een aanzienlijk hefboomeffect heeft op de ontwikkeling van de regio's. Gelet op deze positieve impact is het CvdR van oordeel dat in 2009 meer ideeën moeten worden uitgewisseld en nauwer moet worden samengewerkt rond nieuwe benaderingen en methoden op het gebied van regionaal ontwikkelingsbeleid. Het stelt voor dat het met de Commissie om de tafel gaat zitten om samen adequate mechanismen voor dergelijke initiatieven uit te werken. Het vestigt er in dit verband de aandacht op dat het ook tijdens zijn volgende Top van Steden en Regio's, op 5 en 6 maart 2009 in Praag, en in het kader van zijn volgende Open Dagen, van 6 tot en met 9 oktober 2009, een debat over de toekomst van het cohesiebeleid zal organiseren.

19.

Territoriale samenwerking is van cruciaal belang als men de territoriale samenhang daadwerkelijk wil versterken. Het CvdR wijst er nogmaals op dat het nieuwe instrument daarvoor, de „Europese Groepering voor Territoriale Samenwerking”, veel ten goede kan veranderen. Het dringt er dan ook op aan dat de lidstaten alles in het werk stellen om de EGTS-Verordening in praktijk te brengen.

Voor een effectieve bestrijding van de klimaatverandering en voor een duurzaam Europa

20.

Het CvdR dringt er bij de Commissie op aan dat zij een belangrijke plaats blijft inruimen voor de energie- en klimaatproblematiek en dat zij de lokale en regionale overheden nauw bij het opstellen en implementeren van nieuwe regelgeving op dit gebied betrekt.

21.

De EU moet een prominente rol spelen bij de onderhandelingen in het kader van de komende VN-conferentie over klimaatverandering, in 2009 in Kopenhagen, waar de internationale gemeenschap overeenstemming moet zien te bereiken over maatregelen die moeten leiden tot een aanzienlijke vermindering van de broeikasgasemissies vanaf 2012.

22.

Het CvdR stelt voor dat in de discussies over de herziening van de EU-begroting prioriteit wordt toegekend aan de problematiek rond emissiereductie en aanpassing aan de klimaatverandering. Verder dringt het erop aan dat wordt gestreefd naar complementariteit tussen maatregelen ter versterking van de territoriale samenhang en initiatieven ter bestrijding van de klimaatverandering en dat daarbij ook gebruik wordt gemaakt van de bestaande financiële instrumenten.

23.

De regio's spelen een belangrijke intermediaire rol bij de uitvoering van nationale en lokale energie-efficiëntieplannen en bij het promoten van hernieuwbare energie. Zonder de steun van de regio's zouden de lidstaten wellicht niet in staat zijn om hun verbintenissen ten aanzien van het terugdringen van broeikasgasemissies tussen nu en 2020 na te komen. Het CvdR is dan ook van oordeel dat de onderhandelingen over een internationaal „post-Kyoto”-klimaatverdrag niet alleen op emissiedoelstellingen maar ook op het beleid in het algemeen — en de tenuitvoerlegging daarvan — gericht dienen te zijn. Het breekt in dit verband nogmaals een lans voor initiatieven als het Burgemeestersconvenant en stelt voor om ook de regio's daar rechtstreeks bij te betrekken.

24.

Het CvdR wijst er nogmaals op dat het zich zal blijven inzetten voor het tegengaan van de teloorgang van de biodiversiteit. Het hoopt dat de tussentijdse evaluatie van het communautaire biodiversiteitsactieplan het beleid op dit terrein een nieuwe impuls zal geven.

25.

Het CvdR dringt er met klem op aan dat naar meer synergie tussen het plattelandsontwikkelingsbeleid en de andere onderdelen van het EU-beleid, en met name het cohesiebeleid, wordt gestreefd. Het verzoekt de Commissie om de gevolgen van de wereldwijde economische crisis op de landbouwmarkten en in de agrarische sector te analyseren, zodat adequate maatregelen kunnen worden genomen om deze sector tegen verdere aftakeling te beschermen en de voedselonafhankelijkheid veilig te stellen.

26.

Verwijzend naar zijn bijdrage aan het maritieme actieplan van de Commissie herhaalt het CvdR zijn verzoek om bij de uitwerking en tenuitvoerlegging van het nieuwe integrale maritieme beleid van de EU te worden betrokken.

27.

Het CvdR is zeer te spreken over de initiatieven van de Commissie op het gebied van „groen vervoer”. Het wijst in dit verband op het belang van ondersteunende maatregelen die de impact van het vervoer op het milieu terugdringen. Daarbij moet voorrang worden gegeven aan het scheepvaartbeleid en aan het opstellen van een ambitieus actieplan over stedelijke mobiliteit.

28.

Het CvdR vindt het een goede zaak dat de Commissie de TEN-T-projecten in Europa nieuw leven wil inblazen. Het dringt er in dit verband op aan dat de lokale en regionale overheden bij een en ander worden betrokken en dat de lokale, regionale en nationale planninginstrumenten binnen dit Europese kader worden gecoördineerd om de trans-Europese netwerken te optimaliseren.

Voor een Europa van de burger

29.

Het CvdR beklemtoont dat het een cruciale rol vervult in het streven van de EU om met de burger te communiceren. Het herinnert de Commissie eraan dat het via zijn leden rechtstreeks in contact staat met de lokale en regionale overheden en zo fungeert als een waardevolle bemiddelaar die de burgers informatie kan verstrekken over de voordelen van de EU en daarnaast ook oor heeft voor wat bij die burgers leeft. Het wijst de Commissie en de lidstaten erop dat de EU-instellingen en de nationale, regionale en lokale overheden, die het dichtst bij de burgers staan, er samen voor moeten zorgen dat Europa deel gaat uitmaken van het dagelijkse leven en dat de EU zich in begrijpelijke taal tot de burger richt.

30.

De Europese verkiezingen in 2009 moeten worden aangegrepen om werk te maken van een decentraal Europees communicatiebeleid. Via een permanente dialoog moeten de burgers attent worden gemaakt op de gemeenschappelijke waarden van de EU en op de toegevoegde waarde van de Europese integratie.

31.

Het CvdR zal blijven ijveren voor een betere erkenning op Europees niveau van de rol van de lokale en regionale overheden in de verdere ontwikkeling van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, in het bijzonder met het oog op de uitwerking en uitvoering van de opvolger van het Haags programma. Het staat achter het streven naar een geïntegreerde en algemene aanpak van migratie en asiel, aangezien dat de enige manier is om tot een stabiel en duurzaam Europees immigratiebeleid te komen. In dit verband moet worden gewezen op het belang van initiatieven op het vlak van de interculturele dialoog. Het CvdR kan het nieuwe programma ter versterking van de Europese ruimte van vrijheid, veiligheid en recht — het zgn. „Stockholm-programma” — dan ook alleen maar toejuichen.

32.

Het CvdR staat volledig achter het streven om terrorisme en gewelddadige radicalisering een halt toe te roepen om de veiligheid van de EU-burgers te vergroten. Het wijst op de cruciale rol van de lokale en regionale overheden in de tenuitvoerlegging van de EU-strategie ter bestrijding van het terrorisme. Het beklemtoont evenwel dat deze strijd alleen kan worden gewonnen als de grondrechten en fundamentele vrijheden ten volle worden geëerbiedigd.

33.

Het CvdR vindt het een goede zaak dat in de „Derde strategische evaluatie voor betere regelgeving” verslag zal worden uitgebracht over de drie hoofdpunten van de agenda voor betere regelgeving, nl. effectbeoordeling, vereenvoudiging en terugdringen van administratieve rompslomp. Het vestigt de aandacht op zijn bijdragen aan het debat in de „Groep op hoog niveau van onafhankelijke belanghebbenden inzake administratieve lasten” (Stoiber-groep), met name waar het gaat om het terugdringen van de uitgaven door lokale en regionale overheden. Het CvdR is ook nog steeds voorstander van de toepassing van een gemeenschappelijke methode voor de evaluatie van administratieve lasten, waarbij expliciet rekening moet worden gehouden met de lokale en regionale dimensie. Het verbindt zich ertoe zich te blijven inzetten voor interinstitutionele samenwerking om de doelstellingen op dit gebied te verwezenlijken.

34.

Het CvdR wijst erop dat de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid tijdens het wetgevingsproces de basis vormt voor een doeltreffende en democratische vorm van multilevel governance. Als men de besluitvorming wil verbeteren, is het bijgevolg van het grootste belang dat binnen de instellingen aan een subsidiariteitscultuur wordt gewerkt.

Voor een sterker Europa in de wereld

35.

Zoals reeds vaker gezegd spelen de lokale en regionale overheden een sleutelrol in het uitbreidingsproces. Het CvdR zal zijn samenwerking met de lokale en regionale overheden in (potentiële) kandidaatlidstaten dan ook voortzetten.

36.

Het CvdR staat volledig achter de oprichting van de Unie voor het Middellandse Zeegebied, waarmee het Euromediterrane partnerschap een nieuwe impuls heeft gekregen, en wijst op de belangrijke bijdrage van de lokale en regionale overheden aan dit initiatief. Het merkt in dit verband ook op dat er een Euromediterrane Vergadering van Lokale en Regionale Overheden (ARLEM) gaat worden opgericht, een permanent politiek orgaan dat de lokale en regionale overheden gaat vertegenwoordigen. De bedoeling is dat de ARLEM als adviesorgaan deel gaat uitmaken van het institutionele bestel van de Unie voor het Middellandse Zeegebied.

37.

Er moet worden gestreefd naar een evenwicht in de betrekkingen met de oostelijke en zuidelijke buurlanden van de EU. Het CvdR is ingenomen met het nieuwe oostelijke partnerschap en verzoekt de Commissie in dat verband meer aandacht te besteden aan lokale en regionale samenwerking.

38.

Het CvdR is tevreden over de toenemende waardering van de Commissie voor de methoden en activiteiten op het vlak van decentrale samenwerking. Het verbindt zich ertoe om eind 2009 „EU-dagen voor decentrale samenwerking” te organiseren om de contacten en de politieke dialoog tussen de lokale en regionale overheden in de EU en in de ontwikkelingslanden te stimuleren. Het is ook ingenomen met de oprichting van een platform voor informatie-uitwisseling — een soort „beurs” — die lokale en regionale overheden in de EU en in de ontwikkelingslanden met elkaar in contact moet brengen met als doel samen nieuwe decentrale samenwerkingsprojecten op te zetten.

39.

Het CvdR benadrukt nogmaals dat het zich wil blijven inzetten voor de lokale en regionale democratie, niet alleen in Europa maar ook in derde landen, en dat het zal blijven deelnemen aan verkiezingswaarnemingsmissies met vertegenwoordigers van het Congres van Lokale en Regionale Overheden van de Raad van Europa. Het wil ook nauwer worden betrokken bij waarnemingsmissies die worden georganiseerd met de steun van de Commissie.

40.

Het CvdR verzoekt zijn voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Commissie, het Europees Parlement, de Raad, het Franse voorzitterschap en de lidstaten die in 2009 het voorzitterschap van de EU zullen bekleden (Tsjechië en Zweden).

Brussel, 27 november 2008

De voorzitter

van het Comité van de Regio's

L. VAN DEN BRANDE


(1)  CvdR-advies 16/2008 fin „De Europese begroting hervormen — Europa veranderen”, rapporteurs: Van den Brande en Delebarre.


Top