Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document C:2008:236:FULL

    Publicatieblad van de Europese Unie, C 236, 13 september 2008


    Display all documents published in this Official Journal
     

    ISSN 1725-2474

    Publicatieblad

    van de Europese Unie

    C 236

    European flag  

    Uitgave in de Nederlandse taal

    Mededelingen en bekendmakingen

    51e jaargang
    13 september 2008


    Nummer

    Inhoud

    Bladzijde

     

    IV   Informatie

     

    INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN EN ORGANEN VAN DE EUROPESE UNIE

     

    Hof van Justitie

    2008/C 236/01

    Laatste publicatie van het Hof van Justitie in het Publicatieblad van de Europese Unie
    PB C 223 van 30.8.2008

    1

     

    V   Bekendmakingen

     

    GERECHTELIJKE PROCEDURES

     

    Hof van Justitie

    2008/C 236/02

    Zaak C-504/06: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 25 juli 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Italiaanse Republiek (Niet-nakoming — Richtlijn 92/57/EEG — Minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid voor tijdelijke en mobiele bouwplaatsen — Artikel 3, lid 1 — Onjuiste omzetting)

    2

    2008/C 236/03

    Zaak C-142/07: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 25 juli 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Juzgado Contencioso-Administrativo de Madrid — Spanje) — Ecologistas en Acción-CODA/Ayuntamiento de Madrid (Richtlijnen 85/337/EEG en 97/11/EG — Milieueffectbeoordeling van projecten — Werkzaamheden ter vernieuwing en verbetering van stedelijke wegen — Onderwerping)

    2

    2008/C 236/04

    Zaak C-204/07 P: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 25 juli 2008 — CAS SpA/Commissie van de Europese Gemeenschappen (Hogere voorziening — Associatieovereenkomst EEG-Turkije — Verordening (EEG) nr. 2913/92 — Artikel 239 — Communautair douanewetboek — Terugbetaling en kwijtschelding van invoerrechten — Vruchtensapconcentraat uit Turkije — Certificaten inzake goederenverkeer — Vervalsing — Bijzondere situatie)

    3

    2008/C 236/05

    Zaak C-237/07: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 25 juli 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesverwaltungsgericht — Duitsland) — Dieter Janecek/Freistaat Bayern (Richtlijn 96/62/EG — Beoordeling en beheer van luchtkwaliteit — Vaststelling van grenswaarden — Recht op opstelling van actieplan, toegekend aan derde wiens gezondheidstoestand wordt aangetast)

    3

    2008/C 236/06

    Zaak C-493/07: Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 25 juli 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Slowaakse Republiek (Niet-nakoming — Richtlijn 2002/22/EG — Artikel 26, lid 3 — Elektronische communicatie — Netwerken en diensten — Uniform Europees alarmnummer — Niet-uitvoering binnen gestelde termijn)

    4

    2008/C 236/07

    Zaak C-127/08: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 25 juli 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court — Ierland) — Blaise Baheten Metock, Hanette Eugenie Ngo Ikeng, Christian Joel Baheten, Samuel Zion Ikeng Baheten, Hencheal Ikogho, Donna Ikogho, Roland Chinedu, Marlene Babucke Chinedu, Henry Igboanusi, Roksana Batkowska/Minister for Justice, Equality and Law Reform (Richtlijn 2004/38/EG — Recht van burgers van Unie en hun familieleden op vrij verkeer en verblijf op grondgebied van lidstaat — Familieleden met nationaliteit van derde land — Personen met nationaliteit van derde land die gastlidstaat zijn binnengekomen alvorens echtgenoot van burger van Unie te worden)

    4

    2008/C 236/08

    Zaak C-364/07: Beschikking van het Hof (Derde kamer) van 12 juni 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Monomeles Protodikeio Kerkyras — Griekenland) — Spyridon Vassilakis, Theodoros Gkisdakis, Petros Grammenos, Nikolaos Grammenos, Theodosios Grammenos, Maria Karavassili, Eleftherios Kontomaris, Spyridon Komninos, Theofilos Mesimeris, Spyridon Monastiriotis, Spyridon Moumouris, Nektaria Mexa, Nikolaos Pappas, Christos Vlachos, Alexandros Grasselis, Stamatios Kourtelesis, Konstantinos Poulimenos, Savvas Sideropoulos, Alexandros Dellis, Michail Zervas, Ignatios Koskieris, Dimitiros Daikos, Christos Dranos/Dimos Kerkyras (Artikel 104, lid 3, eerste alinea, van het Reglement voor de procesvoering — Sociale politiek — Richtlijn 1999/70/EG — Raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd — Opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd in de openbare sector — Begrippen opeenvolgende overeenkomsten en objectieve redenen die een vernieuwing van dergelijke overeenkomsten rechtvaardigen — Maatregelen ter voorkoming van misbruik — Sancties — Beslechting op nationaal niveau van geschillen en klachten — Draagwijdte van de verplichting tot conforme uitlegging)

    5

    2008/C 236/09

    Zaak C-265/08: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale Amministrativo Regionale della Lombardia (Italië) op 19 juni 2008 — Federutility e.a./Autorita' per l'energia elletrica e il gas e.a.

    6

    2008/C 236/10

    Zaak C-274/08: Beroep ingesteld op 25 juni 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk Zweden

    7

    2008/C 236/11

    Zaak C-276/08: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal administratif (Luxemburg) op 26 juni 2008 — Miloud Rimoumi en Gabrielle Prick/Minister van Buitenlandse Zaken en Immigratie

    8

    2008/C 236/12

    Zaak C-285/08: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour de cassation (Frankrijk) op 30 juni 2008 — Moteurs Leroy Somer/Dalkia France en Ace Europe

    8

    2008/C 236/13

    Zaak C-287/08: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale ordinario di Milano (Italië) op 30 juni 2008 — Crocefissa Savia e.a./Ministero dell'Istruzione, dell'Università e della Ricerca e.a.

    9

    2008/C 236/14

    Zaak C-301/08: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour de cassation (Luxemburg) op 7 juli 2008 — Irène Bogiatzi, echtgenote Ventouras/Deutscher Luftpool, Société Luxair SA, Europese Gemeenschappen, Luxemburgse Staat, Le Foyer Assurances SA

    9

    2008/C 236/15

    Zaak C-317/08: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Giudice di Pace di Ischia (Italië) op 16 juli 2008 — Rosalba Alassini/Telecom Italia SpA

    10

    2008/C 236/16

    Zaak C-318/08: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Giudice di Pace di Ischia (Italië) op 15 juli 2008 — Filomena Califano/Wind SpA

    10

    2008/C 236/17

    Zaak C-319/08: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Giudice di Pace di Ischia (Italië) op 15 juli 2008 — Lucia Anna Giorgia Iacono/Telecom Italia SpA

    11

    2008/C 236/18

    Zaak C-320/08: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Giudice di Pace di Ischia (Italië) op 15 juli 2008 — Multiservice Srl/Telecom Italia SpA

    11

    2008/C 236/19

    Zaak C-323/08: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal Superior de Justicia de Madrid (Spanje) op 16 juli 2008 — Ovidio Rodríguez Mayor, Pilar Pérez Boto, Pedro Gallego Morzillo, Alfonso Francisco Pérez, Juan Marcelino Gabaldón Morales, Marta María Maestro Campo en Bartolomé Valera Huete/Onbekende nalatenschap Rafael de las Heras Dávila, Sagrario de las Heras Dávila en Fondo de Garantía Salarial

    12

    2008/C 236/20

    Zaak C-328/08: Beroep ingesteld op 17 juli 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Republiek Finland

    12

    2008/C 236/21

    Zaak C-365/06: Beschikking van de president van de Derde kamer van het Hof van 3 juni 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Italiaanse Republiek

    13

    2008/C 236/22

    Zaak C-31/08: Beschikking van de president van het Hof van 6 juni 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Italiaanse Republiek

    13

     

    Gerecht van eerste aanleg

    2008/C 236/23

    Zaak T-251/06: Beroep ingesteld op 15 juli 2008 — Meyer-Falk/Commissie

    14

    2008/C 236/24

    Zaak T-273/08: Beroep ingesteld op 14 juli 2008 — X Technology Swiss/BHIM — Ipko-Amcor (First-On-Skin)

    14

    2008/C 236/25

    Zaak T-276/08: Beroep ingesteld op 15 juli 2008 — Al-Aqsa/Raad

    15

    2008/C 236/26

    Zaak T-277/08: Beroep ingesteld op 15 juli 2008 — Bayer Healthcare/BHIM — Laboratorios ERN (CITRACAL)

    15

    2008/C 236/27

    Zaak T-284/08: Beroep ingesteld op 21 juli 2008 — People's Mojahedin of Iran/Raad

    16

    2008/C 236/28

    Zaak T-292/08: Beroep ingesteld op 23 juli 2008 — Inditex/BHIM — Marín Díaz de Cerio (woordmerk OFTEN)

    16

    NL

     


    IV Informatie

    INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN EN ORGANEN VAN DE EUROPESE UNIE

    Hof van Justitie

    13.9.2008   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 236/1


    (2008/C 236/01)

    Laatste publicatie van het Hof van Justitie in het Publicatieblad van de Europese Unie

    PB C 223 van 30.8.2008

    Historisch overzicht van de vroegere publicaties

    PB C 209 van 15.8.2008

    PB C 197 van 2.8.2008

    PB C 183 van 19.7.2008

    PB C 171 van 5.7.2008

    PB C 158 van 21.6.2008

    PB C 142 van 7.6.2008

    Deze teksten zijn beschikbaar in:

     

    EUR-Lex: http://eur-lex.europa.eu


    V Bekendmakingen

    GERECHTELIJKE PROCEDURES

    Hof van Justitie

    13.9.2008   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 236/2


    Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 25 juli 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Italiaanse Republiek

    (Zaak C-504/06) (1)

    (Niet-nakoming - Richtlijn 92/57/EEG - Minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid voor tijdelijke en mobiele bouwplaatsen - Artikel 3, lid 1 - Onjuiste omzetting)

    (2008/C 236/02)

    Procestaal: Italiaans

    Partijen

    Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: L. Pignataro-Nolin en I. Kaufmann-Bühler, gemachtigden)

    Verwerende partij: Italiaanse Republiek (vertegenwoordigers: I. Braguglia, gemachtigde, en W. Ferrante, avvocato dello Stato)

    Voorwerp

    Niet-nakoming — Onjuiste omzetting van artikel 3, lid 1, van richtlijn 92/57/EEG van de Raad van 24 juni 1992 betreffende de minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid voor tijdelijke en mobiele bouwplaatsen (achtste bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van richtlijn 89/391/EEG) (PB L 245, blz. 6) — Aanstelling van coördinatoren inzake veiligheid en gezondheid voor bouwplaats waarop verscheidene ondernemingen werkzaam zullen zijn

    Dictum

    1)

    Door artikel 3, lid 1, van richtlijn 92/57/EEG van de Raad van 24 juni 1992 betreffende de minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid voor tijdelijke en mobiele bouwplaatsen (achtste bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van richtlijn 89/391/EEG) niet juist om te zetten in Italiaans recht, is de Italiaanse Republiek de krachtens deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet nagekomen.

    2)

    Elke partij draagt haar eigen kosten.


    (1)  PB C 42 van 24.2.2007.


    13.9.2008   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 236/2


    Arrest van het Hof (Derde kamer) van 25 juli 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Juzgado Contencioso-Administrativo de Madrid — Spanje) — Ecologistas en Acción-CODA/Ayuntamiento de Madrid

    (Zaak C-142/07) (1)

    (Richtlijnen 85/337/EEG en 97/11/EG - Milieueffectbeoordeling van projecten - Werkzaamheden ter vernieuwing en verbetering van stedelijke wegen - Onderwerping)

    (2008/C 236/03)

    Procestaal: Spaans

    Verwijzende rechter

    Juzgado Contencioso-Administrativo de Madrid

    Partijen in het hoofdgeding

    Verzoekende partij: Ecologistas en Acción-CODA

    Verwerende partij: Ayuntamiento de Madrid

    Voorwerp

    Verzoek om een prejudiciële beslissing — Juzgado Contencioso-Administrativo de Madrid — Uitlegging van richtlijn 85/337/EEG van de Raad van 27 juni 1985 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (PB L 175, blz. 40) — Projecten tot inrichting van stedelijke wegen in dichtbevolkte gebieden of betreffende landschappen van historisch, cultureel en archeologisch belang — Uitvoering van een beoordeling wegens de aard, omvang en gevolgen ervan — Toepasselijkheid van de criteria van het arrest van het Hof in zaak C-332/04, Commissie/Spanje

    Dictum

    Richtlijn 85/337/EEG van de Raad van 27 juni 1985 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten, zoals gewijzigd bij richtlijn 97/11/EG van de Raad van 3 maart 1997, moet aldus worden uitgelegd dat zij een milieueffectbeoordeling vereist voor projecten ter vernieuwing en verbetering van stedelijke wegen, hetzij wanneer het gaat om projecten bedoeld in bijlage I, punt 7, sub b of c, bij deze richtlijn, hetzij wanneer sprake is van projecten bedoeld in bijlage II, punten 10, sub e, of 13, eerste streepje, bij deze richtlijn, die gelet op hun aard, omvang of lokalisatie, en in voorkomend geval gelet op hun wisselwerking met andere projecten, een aanzienlijk milieueffect kunnen hebben.


    (1)  PB C 129 van 9.6.2007.


    13.9.2008   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 236/3


    Arrest van het Hof (Derde kamer) van 25 juli 2008 — CAS SpA/Commissie van de Europese Gemeenschappen

    (Zaak C-204/07 P) (1)

    (Hogere voorziening - Associatieovereenkomst EEG-Turkije - Verordening (EEG) nr. 2913/92 - Artikel 239 - Communautair douanewetboek - Terugbetaling en kwijtschelding van invoerrechten - Vruchtensapconcentraat uit Turkije - Certificaten inzake goederenverkeer - Vervalsing - Bijzondere situatie)

    (2008/C 236/04)

    Procestaal: Duits

    Partijen

    Rekwirante: CAS SpA (vertegenwoordiger: D. Ehle, Rechtsanwalt)

    Andere partij in de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: M. Patakia en S. Schønberg, gemachtigden, M. Núñez-Müller, Rechtsanwalt)

    Voorwerp

    Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vijfde kamer) van 6 februari 2007 in zaak T-23/03, CAS/Commissie, waarbij het Gerecht heeft verworpen het beroep tot gedeeltelijke nietigverklaring van beschikking REC 10/01 van de Commissie van 18 oktober 2002 inzake een verzoek om kwijtschelding van invoerrechten die zijn nagevorderd over vruchtensapconcentraten uit Turkije die waren ingevoerd onder dekking van oorsprongscertificaten die bij latere controle vals bleken te zijn — Tekortkomingen en fouten van de Turkse autoriteiten en van de Commissie, die een bijzondere situatie in de zin van artikel 239 van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 302, blz. 1) zouden kunnen opleveren — Verdeling van de bewijslast met betrekking tot het bestaan van bijzondere situatie — Juridische kwalificatie van documenten en feiten

    Dictum

    1)

    Het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen van 6 februari 2007, CAS/Commissie (T-23/03), wordt vernietigd.

    2)

    Artikel 2 van de beschikking van de Commissie van 18 oktober 2002 (REC 10/01) wordt nietig verklaard.

    3)

    De Commissie van de Europese Gemeenschappen wordt verwezen in de kosten van beide instanties.


    (1)  PB C 140 van 23.6.2007.


    13.9.2008   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 236/3


    Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 25 juli 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesverwaltungsgericht — Duitsland) — Dieter Janecek/Freistaat Bayern

    (Zaak C-237/07) (1)

    (Richtlijn 96/62/EG - Beoordeling en beheer van luchtkwaliteit - Vaststelling van grenswaarden - Recht op opstelling van actieplan, toegekend aan derde wiens gezondheidstoestand wordt aangetast)

    (2008/C 236/05)

    Procestaal: Duits

    Verwijzende rechter

    Bundesverwaltungsgericht

    Partijen in het hoofdgeding

    Verzoekende partij: Dieter Janecek

    Verwerende partij: Freistaat Bayern

    Voorwerp

    Verzoek om een prejudiciële beslissing — Bundesverwaltungsgericht — Uitlegging van artikel 7, lid 3, van richtlijn 96/62/EG van de Raad van 27 september 1996 inzake de beoordeling en het beheer van de luchtkwaliteit (PB L 296, blz. 55) — Recht van een derde, wiens gezondheid wordt aangetast, op het opstellen van een actieplan zoals voorzien in de richtlijn, wanneer deze derde op grond van het nationale recht langs gerechtelijke weg maatregelen kan vorderen tegen de overschrijding van de grenswaarden voor fijnstofdeeltjes

    Dictum

    1)

    Artikel 7, lid 3, van richtlijn 96/62/EG van de Raad van 27 september 1996 inzake de beoordeling en het beheer van de luchtkwaliteit, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 29 september 2003, moet aldus worden uitgelegd dat bij een dreigende overschrijding van de grenswaarden of alarmdrempels, particulieren die rechtstreeks worden getroffen, moeten kunnen bewerkstelligen dat de bevoegde nationale autoriteiten een actieplan opstellen, ook wanneer zij, krachtens nationaal recht, beschikken over andere mogelijkheden om deze autoriteiten maatregelen te doen uitvaardigen ter bestrijding van luchtverontreiniging.

    2)

    De lidstaten zijn slechts verplicht om, onder het toezicht van de nationale rechter, binnen het kader van een actieplan en op korte termijn, maatregelen te nemen die geschikt zijn om het risico van overschrijding van de grenswaarden of alarmdrempels, rekening houdend met de feitelijke omstandigheden en alle betrokken belangen, tot een minimum te beperken en geleidelijk terug te keren naar een niveau onder deze waarden of deze drempels.


    (1)  PB C 183 van 4.8.2007.


    13.9.2008   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 236/4


    Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 25 juli 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Slowaakse Republiek

    (Zaak C-493/07) (1)

    (Niet-nakoming - Richtlijn 2002/22/EG - Artikel 26, lid 3 - Elektronische communicatie - Netwerken en diensten - Uniform Europees alarmnummer - Niet-uitvoering binnen gestelde termijn)

    (2008/C 236/06)

    Procestaal: Slowaaks

    Partijen

    Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: G. Braun en J. Javorský, gemachtigden)

    Verwerende partij: Slowaakse Republiek (vertegenwoordiger: J. Čorba, gemachtigde)

    Voorwerp

    Niet-nakoming — Verzuim om binnen de gestelde termijn de maatregelen te nemen die nodig zijn om te voldoen aan artikel 26, lid 3, van richtlijn 2002/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake de universele dienst en gebruikersrechten met betrekking tot elektronische-communicatienetwerken en -diensten („Universeledienstrichtlijn”) (PB L 108, blz. 51)

    Dictum

    1)

    Door niet ervoor te zorgen dat de ondernemingen die openbare telefoonnetwerken exploiteren, voor zover dit technisch haalbaar is, voor oproepen van het uniforme Europese alarmnummer „112” informatie over de locatie van de oproeper ter beschikking stellen van de instanties die noodsituaties behandelen, is de Slowaakse Republiek de verplichtingen niet nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 26, lid 3, van richtlijn 2002/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake de universele dienst en gebruikersrechten met betrekking tot elektronische-communicatienetwerken en -diensten („Universeledienstrichtlijn”).

    2)

    De Slowaakse Republiek wordt verwezen in de kosten.


    (1)  PB C 315 van 22.12.2007.


    13.9.2008   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 236/4


    Arrest van het Hof (Grote kamer) van 25 juli 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court — Ierland) — Blaise Baheten Metock, Hanette Eugenie Ngo Ikeng, Christian Joel Baheten, Samuel Zion Ikeng Baheten, Hencheal Ikogho, Donna Ikogho, Roland Chinedu, Marlene Babucke Chinedu, Henry Igboanusi, Roksana Batkowska/Minister for Justice, Equality and Law Reform

    (Zaak C-127/08) (1)

    (Richtlijn 2004/38/EG - Recht van burgers van Unie en hun familieleden op vrij verkeer en verblijf op grondgebied van lidstaat - Familieleden met nationaliteit van derde land - Personen met nationaliteit van derde land die gastlidstaat zijn binnengekomen alvorens echtgenoot van burger van Unie te worden)

    (2008/C 236/07)

    Procestaal: Engels

    Verwijzende rechter

    High Court (Ierland)

    Partijen in het hoofdgeding

    Verzoekende partijen: Blaise Baheten Metock, Hanette Eugenie Ngo Ikeng, Christian Joel Baheten, Samuel Zion Ikeng Baheten, Hencheal Ikogho, Donna Ikogho, Roland Chinedu, Marlene Babucke Chinedu, Henry Igboanusi, Roksana Batkowska

    Verwerende partij: Minister for Justice, Equality and Law Reform

    Voorwerp

    Verzoek om een prejudiciële beslissing — High Court, Ierland — Uitlegging van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van de richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG (PB L 158, blz. 77) — Echtgenoot die nationaliteit bezit van derde land — Nationale regeling van gastlidstaat die voor het recht van verblijf van familieleden de voorwaarde stelt van voorafgaand legaal verblijf in een andere lidstaat

    Dictum

    1)

    Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG, staat in de weg aan de wettelijke regeling van een lidstaat die aan een persoon met de nationaliteit van een derde land die de echtgenoot is van een burger van de Unie die in die lidstaat verblijft maar niet de nationaliteit ervan bezit, de eis stelt dat hij vóór zijn komst naar de gastlidstaat legaal verblijf heeft gehouden in een andere lidstaat, om rechten te kunnen ontlenen aan de bepalingen van die richtlijn.

    2)

    Artikel 3, lid 1, van richtlijn 2004/38 moet aldus worden uitgelegd dat een persoon met de nationaliteit van een derde land die de echtgenoot is van een burger van de Unie die verblijft in een lidstaat waarvan hij niet de nationaliteit bezit, en die deze burger van de Unie begeleidt of zich bij hem voegt, rechten kan ontlenen aan de bepalingen van die richtlijn, ongeacht wanneer of waar zij zijn gehuwd alsook de wijze waarop deze persoon met de nationaliteit van een derde land de gastlidstaat is binnengekomen.


    (1)  PB C 116 van 9.5.2008.


    13.9.2008   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 236/5


    Beschikking van het Hof (Derde kamer) van 12 juni 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Monomeles Protodikeio Kerkyras — Griekenland) — Spyridon Vassilakis, Theodoros Gkisdakis, Petros Grammenos, Nikolaos Grammenos, Theodosios Grammenos, Maria Karavassili, Eleftherios Kontomaris, Spyridon Komninos, Theofilos Mesimeris, Spyridon Monastiriotis, Spyridon Moumouris, Nektaria Mexa, Nikolaos Pappas, Christos Vlachos, Alexandros Grasselis, Stamatios Kourtelesis, Konstantinos Poulimenos, Savvas Sideropoulos, Alexandros Dellis, Michail Zervas, Ignatios Koskieris, Dimitiros Daikos, Christos Dranos/Dimos Kerkyras

    (Zaak C-364/07) (1)

    (Artikel 104, lid 3, eerste alinea, van het Reglement voor de procesvoering - Sociale politiek - Richtlijn 1999/70/EG - Raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd - Opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd in de openbare sector - Begrippen „opeenvolgende overeenkomsten’ en „objectieve redenen’ die een vernieuwing van dergelijke overeenkomsten rechtvaardigen - Maatregelen ter voorkoming van misbruik - Sancties - Beslechting op nationaal niveau van geschillen en klachten - Draagwijdte van de verplichting tot conforme uitlegging)

    (2008/C 236/08)

    Procestaal: Grieks

    Verwijzende rechter

    Monomeles Protodikeio Kerkyras

    Partijen in het hoofdgeding

    Verzoekende partijen: Spyridon Vassilakis, Theodoros Gkisdakis, Petros Grammenos, Nikolaos Grammenos, Theodosios Grammenos, Maria Karavassili, Eleftherios Kontomaris, Spyridon Komninos, Theofilos Mesimeris, Spyridon Monastiriotis, Spyridon Moumouris, Nektaria Mexa, Nikolaos Pappas, Christos Vlachos, Alexandros Grasselis, Stamatios Kourtelesis, Konstantinos Poulimenos, Savvas Sideropoulos, Alexandros Dellis, Michail Zervas, Ignatios Koskieris, Dimitiros Daikos, Christos Dranos

    Verwerende partij: Dimos Kerkyras

    Voorwerp

    Verzoek om een prejudiciële beslissing — Monomeles Protodikeio Kerkyras — Uitlegging van de punten 1 en 2 van clausule 5 van de bijlage bij richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd (PB L 175, blz. 43) — Met de overheid gesloten arbeidsovereenkomsten — Begrip objectieve redenen voor de herhaalde vernieuwing van opeenvolgende overeenkomsten voor bepaalde tijd — Begrip opeenvolgende overeenkomsten

    Dictum

    1)

    Wanneer een richtlijn te laat in de rechtsorde van de betrokken lidstaat is omgezet en de relevante bepalingen ervan geen rechtstreekse werking hebben, moeten de nationale rechterlijke instanties vanaf het verstrijken van de omzettingstermijn het interne recht zoveel mogelijk in het licht van de bewoordingen en het doel van de betrokken richtlijn uitleggen, teneinde de daarmee beoogde resultaten te bereiken, waarbij zij de voorkeur geven aan een uitlegging van de nationale voorschriften die zoveel mogelijk in overeenstemming is met dat doel, om aldus te komen tot een uitlegging die verenigbaar is met de bepalingen van die richtlijn.

    2)

    Clausule 5, punt 1, sub a, van de raamovereenkomst van 18 maart 1999 inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, die is opgenomen in bijlage bij richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, moet aldus worden uitgelegd dat zij zich verzet tegen het gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, wanneer dit gebruik zijn rechtvaardiging alleen vindt in het feit dat een algemene wettelijke of bestuursrechtelijke bepaling van een lidstaat daarin voorziet. Het begrip „objectieve redenen” in de zin van die clausule vereist integendeel dat het in de nationale regeling bedoelde gebruik van dit specifieke type arbeidsverhoudingen, zijn rechtvaardiging vindt in concrete elementen die met name verband houden met de betrokken activiteit en de uitoefeningsvoorwaarden ervan.

    3)

    Clausule 5 van de raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd moet aldus worden uitgelegd dat zij zich in beginsel niet verzet tegen een nationale regeling als die waarop de derde prejudiciële vraag betrekking heeft, krachtens welke arbeidsovereenkomsten of -verhoudingen voor bepaalde tijd alleen als „opeenvolgend” in de zin van die clausule kunnen worden beschouwd, wanneer de tussenliggende tijd minder dan drie maanden bedraagt.

    4)

    In omstandigheden als die in het hoofdgeding, moet de raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd aldus worden uitgelegd dat zij, voor zover de interne rechtsorde van de betrokken lidstaat voor de betrokken sector niet lijkt te voorzien in andere effectieve maatregelen ter voorkoming, en in voorkomend geval ter bestraffing, van het misbruik van opeenvolgende overeenkomsten voor bepaalde tijd, in de weg staat aan de toepassing van een regel van nationaal recht die alleen voor de openbare sector geldt en voorziet in een absoluut verbod van omzetting in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd van opeenvolgende overeenkomsten voor bepaalde tijd die, aangezien zij bedoeld waren om „permanente en blijvende behoeften” van de werkgever te dekken, moeten worden geacht een misbruik op te leveren. Het staat evenwel aan de verwijzende rechter, overeenkomstig de op hem rustende verplichting tot conforme uitlegging, na te gaan of zijn interne rechtorde niet in dergelijke andere effectieve maatregelen voorziet.

    5)

    Het beginsel van het nuttig effect van het gemeenschapsrecht en de raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde duur verzetten zich in beginsel niet tegen een nationale bepaling volgens welke een onafhankelijk bestuursorgaan bevoegd is voor de eventuele herkwalificatie van overeenkomsten voor bepaalde tijd in overeenkomsten voor onbepaalde tijd. Het staat evenwel aan de verwijzende rechter, te zorgen voor de waarborging van het recht op een effectieve rechterlijke bescherming, onder eerbiediging van de beginselen van doeltreffendheid en van gelijkwaardigheid.


    (1)  PB C 247 van 20.10.2007.


    13.9.2008   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 236/6


    Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale Amministrativo Regionale della Lombardia (Italië) op 19 juni 2008 — Federutility e.a./Autorita' per l'energia elletrica e il gas e.a.

    (Zaak C-265/08)

    (2008/C 236/09)

    Procestaal: Italiaans

    Verwijzende rechter

    Tribunale Amministrativo Regionale della Lombardia

    Partijen in het hoofdgeding

    Verzoekende partijen: Federutility e.a.

    Verwerende partijen: Autorita' per l'energia elletrica e il gas e.a.

    Prejudiciële vragen

    1)

    Moet artikel 23 van richtlijn 2003/55/EG van het Europees Parlement en de Raad (1) van 26 juni 2003, die tot openstelling van de gasmarkt verplicht, in overeenstemming met de uit het EG-Verdrag voortvloeiende beginselen aldus worden uitgelegd dat deze bepaling en de beginselen van gemeenschapsrecht in de weg staan aan een bepaling van nationaal recht (en de daarop volgende uitvoeringshandelingen) die na 1 juli 2007 de bevoegdheid van de nationale regelgevende instantie in stand laat om referentieprijzen vast te stellen voor de levering van aardgas aan particuliere afnemers (een onbepaalde en onder de afnemerscategorieën niet gedefinieerde categorie, die derhalve niet verwijst naar bepaalde sociaal-economisch precaire situaties die de vaststelling van bovengenoemde referentieprijzen zouden kunnen rechtvaardigen), die de distributie- of verkoopondernemingen in het kader van hun openbaredienstverplichtingen in hun commerciële aanbod moeten opnemen; of

    2)

    Moet bedoeld artikel 23 in samenhang met artikel 3 van richtlijn 2003/55/EG (welke laatste bepaling erin voorziet dat de lidstaten in het algemeen economisch belang aan bedrijven die in de gassector actief zijn verplichtingen inzake openbaredienstverlening mogen opleggen die, voor zover voor de onderhavige zaak relevant, betrekking kunnen hebben op de prijs van de leveringen) aldus worden uitgelegd dat genoemde bepalingen van gemeenschapsrecht zich niet verzetten tegen een nationale bepaling op grond waarvan gelet op de bijzondere marktsituatie — gekenmerkt doordat, althans wat het segment van de groothandel betreft, nog geen sprake is van „daadwerkelijke mededinging” — langs bestuurlijke weg een referentieprijs voor aardgas mag worden vastgesteld die verplicht moet worden opgenomen in het commerciële aanbod van elke verkoper aan zijn particuliere afnemers in het kader van de universeledienstverplichting, hoewel alle afnemers als „vrij” moeten worden beschouwd?


    (1)  PB L 176, blz. 57.


    13.9.2008   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 236/7


    Beroep ingesteld op 25 juni 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Koninkrijk Zweden

    (Zaak C-274/08)

    (2008/C 236/10)

    Procestaal: Zweeds

    Partijen

    Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: B. Schima en P. Dejmek, gemachtigden)

    Verwerende partij: Koninkrijk Zweden

    Conclusies

    vaststellen dat het Koninkrijk Zweden, door niet de passende maatregelen te nemen om te zorgen voor de verlangde functionele onafhankelijkheid van de belangen van de distributeur en de producent in een verticaal geïntegreerde onderneming overeenkomstig artikel 15, lid 2, sub b en c, van richtlijn 2003/54/EG (1) van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2003 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en houdende intrekking van richtlijn 96/92/EG (2), en door niet overeenkomstig artikel 23, lid 2, sub a, van die richtlijn de regelgevende instantie te belasten met goedkeuring vooraf van ten minste de methoden voor het berekenen of vastleggen van de voorwaarden inzake de toegang tot nationale netwerken, inclusief de transmissie- en distributietarieven, de krachtens deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen;

    het Koninkrijk Zweden verwijzen in de kosten.

    Middelen en voornaamste argumenten

    Tot ondersteuning van zijn stelling dat artikel 15, lid 2, sub b en c, van de richtlijn in Zweeds recht is omgezet, beroept Zweden zich op verschillende bepalingen van de elektriciteitswet, die onder meer een afzonderlijke boekhouding voor het beheer van het netwerk (distributieactiviteit) en een afzonderlijke controle van deze boekhouding door de registeraccountant van het netwerkbedrijf vereisen. Voorts, aldus Zweden, dient het netwerkbedrijf kosten die het samen met een andere onderneming draagt, slechts voor zijn aandeel in zijn boekhouding op te voeren. Bovendien moet het netwerkbedrijf een controleplan opstellen en de naleving daarvan verzekeren.

    Volgens de Commissie kunnen algemene voorschriften inzake bijvoorbeeld afzonderlijke boekhouding of algemeen toepasselijke sanctiebepalingen evenwel niet voldoen aan de duidelijke vereisten inzake organisatie van de beheersstructuur van artikel 15, lid 2, sub b en c.

    Volgens Zweden wordt aan het vereiste van functionele onafhankelijkheid ook voldaan door de algemene bepalingen van de wet op naamloze vennootschappen volgens welke moedermaatschappijen en dochterondernemingen afzonderlijke rechtspersonen en rechtssubjecten zijn.

    Volgens de Commissie oefent een moedermaatschappij als meerderheidsaandeelhouder een beslissende invloed uit op haar dochtermaatschappij(en) want de aandeelhouders beslissen over een aantal belangrijke vragen. Een distributiebedrijf en zijn directie kunnen dus nooit alleen op basis van het vennootschapsrecht onafhankelijk van de meerderheidsaandeelhouder zijn. Evenmin is voldaan aan de vereisten van een onafhankelijk beheer doordat een geïntegreerde onderneming de bepalingen van de wet op naamloze vennootschappen inzake boekhouding en beperkingen voor activa-overdracht naleeft. Een juiste omzetting van artikel 15, lid 2, sub b en c, vereist dwingende voorschriften die de vereisten van deze bepalingen duidelijk weergeven, namelijk de garantie dat de directie van de distributieactiviteit volledig zelfstandig kan optreden, onafhankelijk van het geïntegreerde elektriciteitsbedrijf, voor de distributie en de noodzakelijke activa voor de exploitatie, het onderhoud of de ontwikkeling van het netwerk. Aan deze vereisten is niet voldaan door de bepalingen van vennootschapsrecht.

    Zoals uit de bewoordingen van artikel 23, lid 2, sub a, van de richtlijn blijkt, is voorafgaande goedkeuring van de netwerktarieven vereist of ten minste van de methoden voor het berekenen ervan. Zweden heeft uitdrukkelijk gesteld dat de huidige Zweedse voorschriften voor de berekening van netwerktarieven en de criteria waaraan netwerktarieven moeten voldoen, berusten op een systeem van controle achteraf, maar de invoering van een nieuwe regeling van voorafgaande goedkeuring wordt onderzocht, en in juni 2008 zal een wetsontwerp in die zin bij het Parlement worden ingediend.

    In voormelde omstandigheden is de Commissie van mening dat Zweden richtlijn 2003/54/EG, in het bijzonder artikel 15, lid 2, sub b en c, en artikel 23, lid 2, sub a, niet correct in zijn nationaal recht heeft omgezet.


    (1)  PB L 176, blz. 37.

    (2)  PB L 27, blz. 20.


    13.9.2008   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 236/8


    Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal administratif (Luxemburg) op 26 juni 2008 — Miloud Rimoumi en Gabrielle Prick/Minister van Buitenlandse Zaken en Immigratie

    (Zaak C-276/08)

    (2008/C 236/11)

    Procestaal: Frans

    Verwijzende rechter

    Tribunal administratif

    Partijen in het hoofdgeding

    Verzoekende partijen: Miloud Rimoumi en Gabrielle Prick

    Verwerende partij: Minister van Buitenlandse Zaken en Immigratie

    Prejudiciële vraag

    Moeten de artikelen 2, lid 1, sub a, 3, lid 1, en 7, lid 2, van richtlijn 2004/38/EG (1) aldus worden uitgelegd dat zij uitsluitend betrekking hebben op familieleden die deze hoedanigheid hebben verkregen voor de datum waarop de burger van de Unie die zij willen begeleiden of bij wie zij zich willen voegen, gebruik heeft gemaakt van het hem bij artikel 39 EG-Verdrag verleende recht van vrij verkeer, dan wel heeft integendeel elke burger van de Unie die van zijn recht van vrij verkeer gebruik heeft gemaakt en zich heeft gevestigd in een andere lidstaat dan die waarvan hij de nationaliteit bezit, het recht, een lid van zijn familie bij zich te laten komen zonder dat aan deze laatste een voorwaarde wordt gesteld ten aanzien van het tijdstip waarop hij deze hoedanigheid heeft verkregen?


    (1)  Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG (PB L 158, blz. 77).


    13.9.2008   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 236/8


    Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour de cassation (Frankrijk) op 30 juni 2008 — Moteurs Leroy Somer/Dalkia France en Ace Europe

    (Zaak C-285/08)

    (2008/C 236/12)

    Procestaal: Frans

    Verwijzende rechter

    Cour de cassation

    Partijen in het hoofdgeding

    Verzoekende partij: Moteurs Leroy Somer

    Verwerende partij: Dalkia France en Ace Europe

    Prejudiciële vraag

    Verzetten de artikelen 9 en 13 van richtlijn 85/374/EEG van de Raad van 25 juli 1985 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake de aansprakelijkheid voor producten met gebreken (1), zich tegen een uitlegging van nationale bepalingen of vaste nationale rechtspraak op grond waarvan de gelaedeerde om vergoeding kan vragen van schade aan een zaak die bestemd is voor beroepsmatig gebruik en die voor dat gebruik is gebruikt, wanneer deze gelaedeerde enkel de schade, het gebrek van het product en het oorzakelijk verband tussen dit gebrek en de schade bewijst?


    (1)  PB L 210, blz. 29.


    13.9.2008   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 236/9


    Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunale ordinario di Milano (Italië) op 30 juni 2008 — Crocefissa Savia e.a./Ministero dell'Istruzione, dell'Università e della Ricerca e.a.

    (Zaak C-287/08)

    (2008/C 236/13)

    Procestaal: Italiaans

    Verwijzende rechter

    Tribunale ordinario di Milano

    Partijen in het hoofdgeding

    Verzoekende partijen: Crocefissa Savia, Monica Maria Porcu, Ignazia Randazzo, Daniela Genovese, Mariangela Campanella

    Verwerende partijen: Ministero dell'Istruzione, dell'Università e della Ricerca, Direzione Didattica II Circolo — Limbiate, Úfficio Scolastico Regionale per la Lombardia, Direzione Didattica III Circolo — Rozzano, Direzione Didattica IV Circolo — Rho, Istituto Comprensivo — Castano Primo, Istituto Comprensivo A. Manzoni — Rescaldina

    Prejudiciële vragen

    1)

    Kan de wetgever van een staat van de Europese Unie bepalingen vaststellen die volgens hem een authentieke uitlegging van een bestaande regeling geven, maar in werkelijkheid inhoudelijk vernieuwend zijn en in het bijzonder aan de regeling die zou worden uitgelegd, een andere werking toekennen dan die welke daaraan voorheen werd toegekend in de heersende rechtspraak van de rechters ten gronde en in de vaste rechtspraak van de hogere rechters?

    2)

    Kan het antwoord op de vorige vraag worden beïnvloed door de mogelijkheid om de nieuwe bepalingen te kwalificeren, niet als vernieuwende bepalingen met terugwerkende kracht, maar als bepalingen waarbij daadwerkelijk een uitlegging wordt gegeven, voor zover deze kwalificatie overeenstemt met de uitlegging die aan de oorspronkelijke regeling wordt gegeven in de rechtspraak van een minderheid van rechters ten gronde, hoewel die uitlegging reeds meermaals door de hoogste rechterlijke instanties is afgewezen?

    3)

    Indien het antwoord bevestigend luidt, welke gevolgen heeft in beide gevallen dan het feit dat de staat zelf partij is bij het geding en dat de rechter als gevolg van de toepassing van de nieuwe bepalingen de tegen die staat ingediende vorderingen de facto moet afwijzen, voor de beoordeling van de verenigbaarheid van dergelijke bepalingen met het gemeenschapsrecht, in het bijzonder met de beginselen op grond waarvan een proces als „eerlijk” kan worden aangemerkt?

    4)

    Welke zijn, bij wijze van indicatie, de „dwingende redenen van algemeen belang” die — eventueel ook in afwijking van het antwoord dat in beginsel moet worden gegeven op de eerste, de tweede en de derde vraag — de toekenning van terugwerkende kracht kunnen rechtvaardigen aan een civielrechtelijke bepaling die privaatrechtelijke betrekkingen regelt, zij het ook dat het hierbij om betrekkingen met een overheidsinstantie gaat?

    5)

    Kunnen onder deze redenen, redenen van organisatorische aard worden aangevoerd als die waaraan het Italiaanse Hof van Cassatie heeft gerefereerd in zijn arresten nrs. 618, 677 en 11922/2008, ter rechtvaardiging — in het bijzonder door de noodzaak om „een ingrijpende reorganisatie te regelen” — van de vaststelling van de bepalingen tot regeling van de overheveling van de ATA's [administratief, technisch en hulppersoneel] van de plaatselijke overheidsinstanties naar de Staat, bijna zes jaar nadat deze overheveling heeft plaatsgevonden?

    6)

    Staat het hoe dan ook aan de nationale rechter om, bij stilzwijgen van het nationale recht, de „dwingende redenen van algemeen belang” aan te wijzen die — hangende het geding en in afwijking van het beginsel van „equality of arms in de procedure” — de vaststelling kunnen rechtvaardigen van bepalingen met terugwerkende kracht die de uitkomst van het geding grondig kunnen beïnvloeden, of dient hij zich integendeel te beperken tot de beoordeling van de verenigbaarheid met het gemeenschapsrecht van de redenen die de wetgever van de betrokken staat ter onderbouwing van zijn keuzes uitdrukkelijk aanvoert?


    13.9.2008   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 236/9


    Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Cour de cassation (Luxemburg) op 7 juli 2008 — Irène Bogiatzi, echtgenote Ventouras/Deutscher Luftpool, Société Luxair SA, Europese Gemeenschappen, Luxemburgse Staat, Le Foyer Assurances SA

    (Zaak C-301/08)

    (2008/C 236/14)

    Procestaal: Frans

    Verwijzende rechter

    Cour de cassation

    Partijen in het hoofdgeding

    Verzoekende partij: Irène Bogiatzi, echtgenote van Ventouras

    Verwerende partijen: Deutscher Luftpool, Société Luxair SA, Europese Gemeenschappen, Luxemburgse Staat, Le Foyer Assurances SA

    Prejudiciële vragen

    1)

    Behoort het op 12 oktober 1929 te Warschau ondertekende Verdrag tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationaal luchtvervoer, zoals gewijzigd bij het op 28 september 1955 te 's Gravenhage ondertekende Verdrag, waarnaar wordt verwezen in verordening (EG) nr. 2027/97 (1), tot de normen van de communautaire rechtsorde met betrekking tot welke het Hof van Justitie krachtens artikel 234 EG bevoegd is tot het geven van een uitlegging?

    2)

    Moet verordening (EG) nr. 2027/97 van de Raad van 9 oktober 1997 betreffende de aansprakelijkheid van luchtvervoerders bij ongevallen, in de versie die gold ten tijde van het ongeval, te weten op 21 december 1998, aldus worden uitgelegd dat voor niet uitdrukkelijk geregelde kwesties de bepalingen van het Verdrag van Warschau, in casu artikel 29, nog steeds van toepassing zijn op een vlucht tussen lidstaten van de Gemeenschap?

    3)

    In geval van een bevestigend antwoord op de eerste en de tweede vraag, moet artikel 29 van het Verdrag van Warschau in verband met verordening (EG) nr. 2027/97 dan aldus worden uitgelegd, dat de daarin vastgelegde termijn van twee jaar kan worden geschorst of gestuit of dat de vervoerder of zijn verzekeraar van de termijn afstand kan doen door een handeling die door de nationale rechter wordt beschouwd als een erkenning van aansprakelijkheid?


    (1)  Verordening (EG) nr. 2027/97 van de Raad van 9 oktober 1997 betreffende de aansprakelijkheid van luchtvervoerders bij ongevallen (PB L 285, blz. 1).


    13.9.2008   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 236/10


    Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Giudice di Pace di Ischia (Italië) op 16 juli 2008 — Rosalba Alassini/Telecom Italia SpA

    (Zaak C-317/08)

    (2008/C 236/15)

    Procestaal: Italiaans

    Verwijzende rechter

    Giudice di Pace di Ischia

    Partijen in het hoofdgeding

    Verzoekende partij: Rosalba Alassini

    Verwerende partij: Telecom Italia SpA

    Prejudiciële vraag

    Hebben bovengenoemde gemeenschapsregelingen [artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, richtlijn 2002/22/EG (1), richtlijn 1999/44/EG (2), aanbeveling 2001/310/EG (3) van de Commissie en richtlijn 1998/257/EG (4)] rechtstreekse bindende werking en moeten zij aldus worden uitgelegd dat voor geschillen op het gebied van elektronische communicatie, tussen consumenten en operatoren, ten gevolge van de niet-naleving van de voorschriften inzake de universele dienst en inzake de rechten van de consumenten, zoals deze zijn geregeld bij wet, bij de besluiten van de Autorità, in de contractuele voorwaarden en in de handvesten voor de diensten (geschillen als bedoeld in artikel 2 van besluit nr. 173/07/CONS van de garantieautoriteit), de verplichte poging tot verzoening, welke is voorzien op straffe van niet-ontvankelijkheid van een beroep bij de rechter, niet hoeft te worden ondernomen, omdat het afgeleide recht van artikel 3, lid 1, van genoemd besluit van de garantieautoriteit voor de communicatiesector daardoor opzij wordt geschoven?


    (1)  PB L 108, blz. 51.

    (2)  PB L 171, blz. 12.

    (3)  PB L 109, blz. 56.

    (4)  PB L 115, blz. 31 (Aanbeveling van de Commissie).


    13.9.2008   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 236/10


    Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Giudice di Pace di Ischia (Italië) op 15 juli 2008 — Filomena Califano/Wind SpA

    (Zaak C-318/08)

    (2008/C 236/16)

    Procestaal: Italiaans

    Verwijzende rechter

    Giudice di Pace di Ischia

    Partijen in het hoofdgeding

    Verzoekende partij: Filomena Califano

    Verwerende partij: Wind spA

    Prejudiciële vraag

    Hebben bovengenoemde gemeenschapsregelingen [artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, richtlijn 2002/22/EG (1), richtlijn 1999/44/EG (2), aanbeveling 2001/310/EG (3) van de Commissie en richtlijn 1998/257/EG (4)] rechtstreekse bindende werking en moeten zij aldus worden uitgelegd dat voor geschillen op het gebied van elektronische communicatie, tussen consumenten en operatoren, ten gevolge van de niet-naleving van de voorschriften inzake de universele dienst en inzake de rechten van de consumenten, zoals deze zijn geregeld bij wet, bij de besluiten van de Autorità, in de contractuele voorwaarden en in de handvesten voor de diensten (geschillen als bedoeld in artikel 2 van besluit nr. 173/07/CONS van de garantieautoriteit), de verplichte poging tot verzoening, welke is voorzien op straffe van niet-ontvankelijkheid van een beroep bij de rechter, niet hoeft te worden ondernomen, omdat het afgeleide recht van artikel 3, lid 1, van genoemd besluit van de garantieautoriteit voor de communicatiesector daardoor opzij wordt geschoven?


    (1)  PB L 108, blz. 51.

    (2)  PB L 171, blz. 12.

    (3)  PB L 109, blz. 56.

    (4)  PB L 115, blz. 31 (Aanbeveling van de Commissie).


    13.9.2008   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 236/11


    Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Giudice di Pace di Ischia (Italië) op 15 juli 2008 — Lucia Anna Giorgia Iacono/Telecom Italia SpA

    (Zaak C-319/08)

    (2008/C 236/17)

    Procestaal: Italiaans

    Verwijzende rechter

    Giudice di Pace di Ischia

    Partijen in het hoofdgeding

    Verzoekende partij: Lucia Anna Giorgia Iacono

    Verwerende partij: Telecom Italia SpA

    Prejudiciële vraag

    Hebben bovengenoemde gemeenschapsregelingen [artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, richtlijn 2002/22/EG (1), richtlijn 1999/44/EG (2), aanbeveling 2001/310/EG (3) van de Commissie en richtlijn 1998/257/EG (4)] rechtstreekse bindende werking en moeten zij aldus worden uitgelegd dat voor geschillen op het gebied van elektronische communicatie, tussen consumenten en operatoren, ten gevolge van de niet-naleving van de voorschriften inzake de universele dienst en inzake de rechten van de consumenten, zoals deze zijn geregeld bij wet, bij de besluiten van de Autorità, in de contractuele voorwaarden en in de handvesten voor de diensten (geschillen als bedoeld in artikel 2 van besluit nr. 173/07/CONS van de garantieautoriteit), de verplichte poging tot verzoening, welke is voorzien op straffe van niet-ontvankelijkheid van een beroep bij de rechter, niet hoeft te worden ondernomen, omdat het afgeleide recht van artikel 3, lid 1, van genoemd besluit van de garantieautoriteit voor de communicatiesector daardoor opzij wordt geschoven?


    (1)  PB L 108, blz. 51.

    (2)  PB L 171, blz. 12.

    (3)  PB L 109, blz. 56.

    (4)  PB L 115, blz. 31 (Aanbeveling van de Commissie).


    13.9.2008   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 236/11


    Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Giudice di Pace di Ischia (Italië) op 15 juli 2008 — Multiservice Srl/Telecom Italia SpA

    (Zaak C-320/08)

    (2008/C 236/18)

    Procestaal: Italiaans

    Verwijzende rechter

    Giudice di Pace di Ischia

    Partijen in het hoofdgeding

    Verzoekende partij: Multiservice Srl

    Verwerende partij: Telecom Italia SpA

    Prejudiciële vraag

    Hebben bovengenoemde gemeenschapsregelingen [artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, richtlijn 2002/22/EG (1), richtlijn 1999/44/EG (2), aanbeveling 2001/310/EG (3) van de Commissie en richtlijn 1998/257/EG (4)] rechtstreekse bindende werking en moeten zij aldus worden uitgelegd dat voor geschillen op het gebied van elektronische communicatie, tussen consumenten en operatoren, ten gevolge van de niet-naleving van de voorschriften inzake de universele dienst en inzake de rechten van de consumenten, zoals deze zijn geregeld bij wet, bij de besluiten van de Autorità, in de contractuele voorwaarden en in de handvesten voor de diensten (geschillen als bedoeld in artikel 2 van besluit nr. 173/07/CONS van de garantieautoriteit), de verplichte poging tot verzoening, welke is voorzien op straffe van niet-ontvankelijkheid van een beroep bij de rechter, niet hoeft te worden ondernomen, omdat het afgeleide recht van artikel 3, lid 1, van genoemd besluit van de garantieautoriteit voor de communicatiesector daardoor opzij wordt geschoven?


    (1)  PB L 108, blz. 51.

    (2)  PB L 171, blz. 12.

    (3)  PB L 109, blz. 56.

    (4)  PB L 115, blz. 31 (Aanbeveling van de Commissie).


    13.9.2008   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 236/12


    Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal Superior de Justicia de Madrid (Spanje) op 16 juli 2008 — Ovidio Rodríguez Mayor, Pilar Pérez Boto, Pedro Gallego Morzillo, Alfonso Francisco Pérez, Juan Marcelino Gabaldón Morales, Marta María Maestro Campo en Bartolomé Valera Huete/Onbekende nalatenschap Rafael de las Heras Dávila, Sagrario de las Heras Dávila en Fondo de Garantía Salarial

    (Zaak C-323/08)

    (2008/C 236/19)

    Procestaal: Spaans

    Verwijzende rechter

    Tribunal Superior de Justicia de Madrid

    Partijen in het hoofdgeding

    Verzoekende partijen: Ovidio Rodríguez Mayor, Pilar Pérez Boto, Pedro Gallego Morzillo, Alfonso Francisco Pérez, Juan Marcelino Gabaldón Morales, Marta María Maestro Campo en Bartolomé Valera Huete

    Verwerende partijen: Onbekende nalatenschap Rafael de las Heras Dávila, Sagrario de las Heras Dávila en Fondo de Garantía Salarial

    Prejudiciële vragen

    1)

    Vormt artikel 51 van het Spaanse werknemersstatuut, waar het het begrip collectief ontslag beperkt tot ontslag om economische, technische, organisatorische of met de productie verband houdende redenen en dit begrip niet uitbreidt tot ieder ontslag om redenen die geen betrekking hebben op de persoon van de werknemer, een niet-nakoming van de verplichtingen waaraan krachtens richtlijn 98/59/EG (1) van de Raad van 20 juli 1998 betreffende de aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake collectief ontslag dient te worden voldaan?

    2)

    Is ook de wettelijke regeling vervat in artikel 49, lid 1, sub g, van het werknemersstatuut, die de vergoeding voor werknemers die werkloos worden door de dood, pensionering of invaliditeit van de werkgever op één maandloon stelt en hen, door de niet-inachtneming van het bepaalde in de artikelen 1, 2, 3, 4 en 6 van genoemde richtlijn, uitsluit van de regeling van artikel 51 van dit statuut, in strijd met richtlijn 98/59/EG van de Raad van 20 juli 1998?

    3)

    Is de Spaanse regeling voor het collectief ontslag, in het bijzonder de artikelen 49, lid 1, sub g, en 51 van het werknemersstatuut, in strijd met artikel 30 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en het Gemeenschapshandvest van de sociale grondrechten van de werkenden, dat tijdens de bijeenkomst van de Europese Raad te Straatsburg op 9 december 1989 is aangenomen?


    (1)  PB L 225, blz. 16.


    13.9.2008   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 236/12


    Beroep ingesteld op 17 juli 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Republiek Finland

    (Zaak C-328/08)

    (2008/C 236/20)

    Procestaal: Fins

    Partijen

    Verzoekende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: U. Wölker en I. Koskinen, gemachtigden)

    Verwerende partij: Republiek Finland

    Conclusies

    vaststellen dat de Republiek Finland, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die noodzakelijk zijn om te voldoen aan richtlijn 2004/35/EG (1) van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende milieuaansprakelijkheid met betrekking tot het voorkomen en herstellen van milieuschade, althans door deze bepalingen niet aan de Commissie mee te delen, de krachtens deze richtlijn op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen;

    de Republiek Finland verwijzen in de kosten.

    Middelen en voornaamste argumenten

    De termijn voor omzetting van de richtlijn in nationaal recht is op 30 april 2007 verstreken.


    (1)  PB L 143, blz. 56.


    13.9.2008   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 236/13


    Beschikking van de president van de Derde kamer van het Hof van 3 juni 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Italiaanse Republiek

    (Zaak C-365/06) (1)

    (2008/C 236/21)

    Procestaal: Italiaans

    De president van de Derde kamer heeft de doorhaling van de zaak gelast.


    (1)  PB C 281 van 18.11.2006.


    13.9.2008   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 236/13


    Beschikking van de president van het Hof van 6 juni 2008 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Italiaanse Republiek

    (Zaak C-31/08) (1)

    (2008/C 236/22)

    Procestaal: Italiaans

    De president van het Hof heeft de doorhaling van de zaak gelast.


    (1)  PB C 79 van 29.3.2008.


    Gerecht van eerste aanleg

    13.9.2008   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 236/14


    Beroep ingesteld op 15 juli 2008 — Meyer-Falk/Commissie

    (Zaak T-251/06)

    (2008/C 236/23)

    Procestaal: Duits

    Partijen

    Verzoekende partij: Thomas Meyer-Falk (Bruchsal, Duitsland) (vertegenwoordiger: S. Crosby, Solicitor)

    Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

    Conclusies

    de bestreden beschikking nietig verklaren;

    de Commissie verwijzen in de kosten van de procedure.

    Middelen en voornaamste argumenten

    Verzoeker komt op tegen de beschikking van de Commissie van 6 november 2006 waarbij hem de toegang is geweigerd tot twee documenten over de bestrijding van de georganiseerde misdaad en over de justitiële hervorming in Bulgarije. Voorafgaand aan de instelling van zijn beroep heeft verzoeker een verzoek om rechtsbijstand ingediend, dat door het Gerecht van eerste aanleg bij beschikking van 21 januari 2008 is ingewilligd.

    Ter ondersteuning van zijn beroep betoogt verzoeker in de eerste plaats in wezen dat verweerster het beginsel van behoorlijk bestuur heeft geschonden, aangezien zijn verzoek om toegang tot documenten is afgewezen, hoewel de documenten voor het publiek, met uitzondering van verzoeker, toegankelijk zijn.

    In de tweede plaats voert verzoeker aan dat de toepassing van artikel 4, lid 1, sub a en b, alsmede van artikel 4, lid 3, van verordening (EG) nr. 1049/2001 (1) berust op een kennelijk misbruik van bevoegdheid.


    (1)  Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB L 145, blz. 43).


    13.9.2008   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 236/14


    Beroep ingesteld op 14 juli 2008 — X Technology Swiss/BHIM — Ipko-Amcor (First-On-Skin)

    (Zaak T-273/08)

    (2008/C 236/24)

    Taal van het verzoekschrift: Duits

    Partijen

    Verzoekende partij: X Technology Swiss GmbH (Wollerau, Zwitserland) (vertegenwoordiger: A. Herbertz, advocaat)

    Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

    Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Ipko-Amcor BV (Zoetermeer, Nederland)

    Conclusies

    de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt van 15 mei 2008 in zaak R 281/2007-4 aldus hervormen dat de oppositie wordt afgewezen.

    Middelen en voornaamste argumenten

    Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekster

    Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „First-On-Skin” voor waren van de klassen 18, 23 en 25 (aanvraag nr. 4 019 981)

    Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: Ipko-Amcor BV

    Oppositiemerk of -teken: woordmerk „FIRST” voor waren van klasse 25 (Benelux-inschrijving nr. 401 666), waarbij de oppositie gericht is tegen de inschrijving voor waren van klasse 25

    Beslissing van de oppositieafdeling: afwijzing van de oppositie

    Beslissing van de kamer van beroep: vernietiging van de beslissing van de oppositieafdeling

    Aangevoerde middelen: Er bestaat geen gevaar van verwarring van de conflicterende merken.


    13.9.2008   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 236/15


    Beroep ingesteld op 15 juli 2008 — Al-Aqsa/Raad

    (Zaak T-276/08)

    (2008/C 236/25)

    Procestaal: Nederlands

    Partijen

    Verzoekende partij: Al-Aqsa (Heerlen, Nederland) (vertegenwoordiger(s): J. Pauw en M. Uiterwaal, advocaten)

    Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

    Conclusies van verzoekende partij

    Het Gerecht wordt verzocht te beslissen dat de Raad jegens verzoekster gehouden is tot vergoeding van de door verzoekster geleden schade, ad 10 600 000 EUR, vermeerderd met de rente tot op de dag van het in deze te wijzen arrest, althans zodanige schadevergoeding als het Gerecht zal vaststellen;

    Verzoekster verzoekt het gerecht de Raad te veroordelen in de kosten van deze procedure.

    Middelen en voornaamste argumenten

    Verzoekster vraagt vergoeding van de schade die zij beweerd te hebben geleden doordat zij bij Besluit 2003/480/EG van de Raad van 27 juni 2003 (1) op de lijst van personen waarop Verordening 2001/2580/EG (2) van toepassing is. Nadien werd de plaatsing van verzoekster bij elke herziening van de lijst gehandhaafd.

    Verzoekster voert aan dat deze besluiten op verschillende gronden onrechtmatig zijn. Verzoekster wijst er ten eerste op dat het Besluit 2006/379/EG van 29 mei 2006 (3) door het Gerecht is vernietigd wegens strijd met de vereiste van een deugdelijke motivering (4). Verzoekster voert verder aan dat er verscheidene inhoudelijke gebreken kleven aan de besluiten. Zij verwijst hierbij naar de middelen die zij heeft ingeroepen in de zaken T-327/03 en T-348/07, Al-Aqsa/Raad (5)

    Het betreft volgens verzoekster voldoende gekwalificeerde schendingen van rechten verleend aan individuen die zodoende de toekenning van schadevergoeding rechtvaardigen. De schade geleden door verzoekster betreft reputatieschade evenals immateriële schade, waarvoor de Raad verantwoordelijk is sinds 28 juni 2003, datum van de inwerkingtreding van de Europese maatregelen.


    (1)  2003/480/EG: Besluit van de Raad van 27 juni 2003 tot uitvoering van artikel 2, lid 3, van Verordening (EG) nr. 2580/2001 inzake specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten met het oog op de strijd tegen het terrorisme, en tot intrekking van Besluit 2002/974/EG (PB L 160, blz. 81).

    (2)  Verordening (EG) nr. 2580/2001 van de Raad van 27 december 2001 inzake specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten met het oog op de strijd tegen het terrorisme (PB L 344, blz. 70).

    (3)  2006/379/EG: Besluit van de Raad van 29 mei 2006 tot uitvoering van artikel 2, lid 3, van Verordening (EG) nr. 2580/2001 inzake specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten met het oog op de strijd tegen het terrorisme, en tot intrekking van Besluit 2005/930/EG (PB L 144, blz. 21).

    (4)  Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 11 juli 2007, Al-Aqsa/Raad, T-327/03, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie.

    (5)  PB 2003 C 289, blz. 30 et PB 2007 C 269, blz. 61.


    13.9.2008   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 236/15


    Beroep ingesteld op 15 juli 2008 — Bayer Healthcare/BHIM — Laboratorios ERN (CITRACAL)

    (Zaak T-277/08)

    (2008/C 236/26)

    Taal van het verzoekschrift: Engels

    Partijen

    Verzoekende partij: Bayer Healthcare LLC (Morristown, Verenigde Staten) (vertegenwoordiger: M. Edenborough, barrister)

    Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

    Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Laboratorios ERN, SA (Sant Just Desvern, Spanje)

    Conclusies

    de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 5 mei 2008 in zaak R 459/2007-4 te vernietigen, en

    verweerder en subsidiair de andere partij in de procedure voor de kamer van beroep te verwijzen in de kosten. Eveneens subsidiair, verweerder en de andere partij in de procedure voor de kamer van beroep hoofdelijk en gezamenlijk te verwijzen in de kosten.

    Middelen en voornaamste argumenten

    Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekster (voorheen Mission Pharmacal Company)

    Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „CITRACAL” voor waren van klasse 5 (aanvraag nr. 1 757 855)

    Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: de andere partij in de procedure voor de kamer van beroep (voorheen Laboratorios Diviser Aquilea, SL)

    Oppositiemerk of -teken: Spaans merk „CICATRAL”, ingeschreven onder nr. 223 532 voor waren van de klassen 1 en 5

    Beslissing van de oppositieafdeling: toewijzing van de oppositie voor alle betrokken waren

    Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

    Aangevoerde middelen: De kamer van beroep heeft de tot staving van het gebruik overgelegde bewijsstukken onjuist beoordeeld, met name met betrekking tot het voorleggen van een geschikte vertaling van de waren waarvoor het oppositiemerk werd gebruikt. Bovendien heeft de kamer van beroep het bestaan van gevaar van verwarring van de conflicterende merken onjuist beoordeeld.


    13.9.2008   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 236/16


    Beroep ingesteld op 21 juli 2008 — People's Mojahedin of Iran/Raad

    (Zaak T-284/08)

    (2008/C 236/27)

    Procestaal: Engels

    Partijen

    Verzoekende partij: People's Mojahedin Organization of Iran (Auvers sur Oise, Frankrijk) (vertegenwoordigers: J.-P. Spitzer, lawyer, en D. Vaughan, QC)

    Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

    Conclusies

    nietigverklaring van besluit 2008/583/EG van de Raad voor zover dit van toepassing is op verzoekster;

    verwijzing van de verwerende partij in de kosten van verzoekster.

    Middelen en voornaamste argumenten

    Verzoekster vordert overeenkomstig artikel 230 EG gedeeltelijke nietigverklaring, voor zover het op haar betrekking heeft, van besluit 2008/583/EG van de Raad van 15 juli 2008tot uitvoering van artikel 2, lid 3, van verordening (EG) nr. 2580/2001 inzake specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten met het oog op de strijd tegen het terrorisme, en tot intrekking van besluit 2007/868/EG (1) („bestreden besluit”).

    Ter ondersteuning van haar vordering stelt zij dat het bestreden besluit nietig moet worden verklaard omdat er, voor zover het betrekking heeft op het opnemen van verzoekster in de lijst van terroristische organisaties, indertijd geen relevante beslissing van een bevoegde nationale instantie was, die volstond als rechtvaardiging van het besluit. Daarnaast stelt verzoekster dat het besluit nietig moet worden verklaard omdat, hoewel er beweerdelijk „nieuwe informatie” en een beslissing van een andere bevoegde instantie dan die van het Verenigd Koninkrijk aan ten grondslag lag, zij vóór de vaststelling van het besluit niet in kennis is gesteld van het bewijs waarop de Raad zich baseerde. Bovendien is volgens verzoekster niet gemotiveerd waarom dergelijke informatie als nieuw of relevant moest worden behandeld.

    Verzoekster brengt naar voren dat het bestreden besluit is genomen zonder enige juiste beoordeling van de nieuwe informatie en van de vraag of deze concreet en betrouwbaar bewijs vormde op grond waarvan de Raad mocht handelen, teneinde te bewijzen dat verzoekster verwikkeld was in terroristische activiteiten.

    Voorts betoogt zij dat het bestreden besluit is vastgesteld met schending van haar recht te worden gehoord en met schending van haar fundamentele rechten. Ten slotte betoogt verzoekster dat het bestreden besluit is vastgesteld in omstandigheden die neerkomen op misbruik of oneigenlijk gebruik van procedures en/of bevoegdheden.


    (1)  PB L 188, blz. 21.


    13.9.2008   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 236/16


    Beroep ingesteld op 23 juli 2008 — Inditex/BHIM — Marín Díaz de Cerio (woordmerk OFTEN)

    (Zaak T-292/08)

    (2008/C 236/28)

    Taal van het verzoekschrift: Spaans

    Partijen

    Verzoekende partij: Industria de Diseño Textil, SA (Inditex) (Arteixo, Spanje) (vertegenwoordigers: E. Armijo Chávarri en A. Castán Pérez-Gómez, advocaten)

    Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

    Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: D. Roberto Fernando Marín Díaz de Cerio (Logroño, Spanje)

    Conclusies

    verklaren dat het beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 24 april 2008 tijdig en volgens de vormvereisten is ingesteld, en, volgens de passende procedure, deze beslissing vernietigen voor alle of een deel van de waren waarvoor inschrijving is geweigerd

    Middelen en voornaamste argumenten

    Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekster

    Betrokken gemeenschapsmerk: woordmerk „OFTEN” (aanvraag nr. 2 798 270) voor waren en diensten van de klassen 3, 9, 14, 16, 18, 25 en 35

    Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: D. Roberto Fernando Marín Díaz de Cerio

    Oppositiemerk of -teken: Spaanse woord- en beeldmerken „OLTEN” en Spaans beeldermerk „OLTENWATCH” voor waren van klasse 14

    Beslissing van de oppositieafdeling: gedeeltelijke toewijzing van de oppositie

    Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

    Aangevoerde middelen: primair, schending van de artikelen 61, lid 1, en 62, lid 1, van verordening (EG) nr. 40/94 inzake het gemeenschapsmerk, en subsidiair, schending van de artikelen 43, lid 2, en 8, lid 1, sub b, van deze verordening.


    Top