Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document C:2008:138:FULL

    Publicatieblad van de Europese Unie, C 138, 05 juni 2008


    Display all documents published in this Official Journal
     

    ISSN 1725-2474

    Publicatieblad

    van de Europese Unie

    C 138

    European flag  

    Uitgave in de Nederlandse taal

    Mededelingen en bekendmakingen

    51e jaargang
    5 juni 2008


    Nummer

    Inhoud

    Bladzijde

     

    II   Mededelingen

     

    MEDEDELINGEN VAN DE INSTELLINGEN EN ORGANEN VAN DE EUROPESE UNIE

     

    Commissie

    2008/C 138/01

    Besluit om geen bezwaar aan te tekenen tegen een aangemelde concentratie (Zaak COMP/M.5113 — Abe Investment/Getty) ( 1 )

    1

    2008/C 138/02

    Besluit om geen bezwaar aan te tekenen tegen een aangemelde concentratie (Zaak COMP/M.4900 — Solvay/Sibur/JV) ( 1 )

    1

     

    IV   Informatie

     

    INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN EN ORGANEN VAN DE EUROPESE UNIE

     

    Commissie

    2008/C 138/03

    Wisselkoersen van de euro

    2

    2008/C 138/04

    Advies van het Adviescomité voor mededingingsregelingen en economische machtsposities uitgebracht op de 411e bijeenkomst van 3 juli 2006 betreffende een voorontwerp van beschikking in zaak COMP/C-3/37.792 — Microsoft

    3

    2008/C 138/05

    Eindverslag van de Raadadviseur-auditeur in zaak COMP/C-3/37.792 — Microsoft (Opgesteld overeenkomstig de artikelen 15 en 16 van Besluit 2001/462/EG, EGKS van de Commissie van 23 mei 2001 betreffende het mandaat van de Raadadviseur-auditeur in bepaalde mededingingsprocedures — PB L 162 van 19.6.2001, blz. 21)

    4

    2008/C 138/06

    Advies van het Adviescomité voor mededingingsregelingen en economische machtsposities uitgebracht op de 412e bijeenkomst van 10 juli 2006 betreffende een voorontwerp van beschikking in zaak COMP/C-3/37.792 — Microsoft

    9

    2008/C 138/07

    Samenvatting van de beschikking van de Commissie van 12 juli 2006 tot vaststelling van het definitieve bedrag van de dwangsom die Microsoft Corporation bij Beschikking C(2005) 4420 def. werd opgelegd en tot wijziging van die beschikking wat het bedrag van de dwangsom betreft (Zaak COMP/C-3/37.792 — Microsoft) (Kennisgeving geschied onder nummer C(2006) 3143)

    10

     

    INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE LIDSTATEN

    2008/C 138/08

    Door de lidstaten medegedeelde inlichtingen betreffende staatssteun die wordt toegekend op grond van Verordening (EG) nr. 1628/2006 van de Commissie betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op nationale regionale investeringssteun ( 1 )

    15

    2008/C 138/09

    Lijst van de havens waar aanvoer en overlading van bevroren vis die door vissersvaartuigen van derde landen is gevangen in het NEAFC-verdragsgebied zijn toegestaan

    18

     

    INFORMATIE OVER DE EUROPESE ECONOMISCHE RUIMTE

     

    Toezichthoudende Autoriteit van de EVA

    2008/C 138/10

    Mededeling van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA overeenkomstig artikel 4, lid 1, onder a), van het besluit genoemd in punt 64, onder a), van bijlage XIII bij de EER-Overeenkomst (Verordening (EEG) nr. 2408/92 van de Raad betreffende de toegang van communautaire luchtvaartmaatschappijen tot intracommunautaire luchtroutes) — Oplegging van nieuwe openbare-dienstverplichtingen met betrekking tot geregelde luchtdiensten op de route Værøy (helihaven)-Bodø v.v.

    20

    2008/C 138/11

    Uitnodiging overeenkomstig artikel 1, lid 2, van deel I van Protocol nr. 3 bij de Overeenkomst tussen de EVA-staten betreffende de oprichting van een Toezichthoudende Autoriteit en een Hof van Justitie opmerkingen te maken ten aanzien van staatssteun met betrekking tot de door de gemeente Time gesloten onroerendgoedtransacties betreffende de kadastrale percelen nrs. 1/152, 1/301, 1/630, 4/165, 2/70 en 2/32 (gemeente Time)

    30

     

    V   Bekendmakingen

     

    PROCEDURES IN VERBAND MET DE UITVOERING VAN DE GEMEENSCHAPPELIJKE HANDELSPOLITIEK

     

    Commissie

    2008/C 138/12

    Bericht van opening van een nieuw onderzoek naar aanleiding van het vervallen van de antidumpingmaatregelen die van toepassing zijn op de invoer van bepaalde hulpstukken voor buisleidingen, van ijzer of van staal, van oorsprong uit de Volksrepubliek China en Thailand en een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek naar de antidumpingmaatregelen die van toepassing zijn op de invoer van bepaalde hulpstukken voor buisleidingen, van ijzer of van staal, van oorsprong uit de Volksrepubliek China en die verzonden vanuit Taiwan, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Taiwan

    42

     

    PROCEDURES IN VERBAND MET DE UITVOERING VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK MEDEDINGINGSBELEID

     

    Commissie

    2008/C 138/13

    Voorafgaande aanmelding van een concentratie (Zaak COMP/M.5114 — Pernod Ricard/V&S) ( 1 )

    48

    2008/C 138/14

    Voorafgaande aanmelding van een concentratie (Zaak COMP/M.5179 — Eramet/Tinfos) ( 1 )

    49

    2008/C 138/15

    Voorafgaande aanmelding van een concentratie (Zaak COMP/M.5163 — DPWL/ZIM/CONTARSA) — Zaak die in aanmerking komt voor de vereenvoudigde procedure ( 1 )

    50

    2008/C 138/16

    Voorafgaande aanmelding van een concentratie (Zaak COMP/M.5020 — Lesaffre/GBI UK) ( 1 )

    51

    2008/C 138/17

    Voorafgaande aanmelding van een concentratie (Zaak COMP/M.4985 — BHP Billiton/Rio Tinto) ( 1 )

    52

     


     

    (1)   Voor de EER relevante tekst

    NL

     


    II Mededelingen

    MEDEDELINGEN VAN DE INSTELLINGEN EN ORGANEN VAN DE EUROPESE UNIE

    Commissie

    5.6.2008   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 138/1


    Besluit om geen bezwaar aan te tekenen tegen een aangemelde concentratie

    (Zaak COMP/M.5113 — Abe Investment/Getty)

    (Voor de EER relevante tekst)

    (2008/C 138/01)

    Op 6 mei 2008 heeft de Commissie besloten geen bezwaar aan te tekenen tegen bovenvermelde aangemelde concentratie en deze verenigbaar met de gemeenschappelijke markt te verklaren. Deze beschikking is gebaseerd op artikel 6, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad. De volledige tekst van de beschikking is slechts beschikbaar in het Engels en zal openbaar worden gemaakt na verwijdering van eventuele bedrijfsgeheimen. De tekst is beschikbaar:

    op de website „concurrentie” van de Europese Commissie (http://ec.europa.eu/comm/competition/mergers/cases/). Deze website biedt verschillende mogelijkheden om individuele concentratiebeschikkingen op te zoeken, onder meer op bedrijfsnaam, nummer van de zaak, datum en sector;

    in elektronische vorm op de EUR-Lex website onder documentnummer 32008M5113. EUR-Lex is het geïnformatiseerde documentatiesysteem voor de communautaire wetgeving (http://eur-lex.europa.eu).


    5.6.2008   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 138/1


    Besluit om geen bezwaar aan te tekenen tegen een aangemelde concentratie

    (Zaak COMP/M.4900 — Solvay/Sibur/JV)

    (Voor de EER relevante tekst)

    (2008/C 138/02)

    Op 16 mei 2008 heeft de Commissie besloten geen bezwaar aan te tekenen tegen bovenvermelde aangemelde concentratie en deze verenigbaar met de gemeenschappelijke markt te verklaren. Deze beschikking is gebaseerd op artikel 6, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad. De volledige tekst van de beschikking is slechts beschikbaar in het Engels en zal openbaar worden gemaakt na verwijdering van eventuele bedrijfsgeheimen. De tekst is beschikbaar:

    op de website „concurrentie” van de Europese Commissie (http://ec.europa.eu/comm/competition/mergers/cases/). Deze website biedt verschillende mogelijkheden om individuele concentratiebeschikkingen op te zoeken, onder meer op bedrijfsnaam, nummer van de zaak, datum en sector;

    in elektronische vorm op de EUR-Lex website onder documentnummer 32008M4900. EUR-Lex is het geïnformatiseerde documentatiesysteem voor de communautaire wetgeving (http://eur-lex.europa.eu).


    IV Informatie

    INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN EN ORGANEN VAN DE EUROPESE UNIE

    Commissie

    5.6.2008   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 138/2


    Wisselkoersen van de euro (1)

    4 juni 2008

    (2008/C 138/03)

    1 euro=

     

    Munteenheid

    Koers

    USD

    US-dollar

    1,5466

    JPY

    Japanse yen

    161,82

    DKK

    Deense kroon

    7,4586

    GBP

    Pond sterling

    0,7902

    SEK

    Zweedse kroon

    9,3448

    CHF

    Zwitserse frank

    1,6037

    ISK

    IJslandse kroon

    119,48

    NOK

    Noorse kroon

    7,9755

    BGN

    Bulgaarse lev

    1,9558

    CZK

    Tsjechische koruna

    24,67

    EEK

    Estlandse kroon

    15,6466

    HUF

    Hongaarse forint

    242,7

    LTL

    Litouwse litas

    3,4528

    LVL

    Letlandse lat

    0,7006

    PLN

    Poolse zloty

    3,3763

    RON

    Roemeense leu

    3,6276

    SKK

    Slowaakse koruna

    30,325

    TRY

    Turkse lira

    1,92

    AUD

    Australische dollar

    1,61

    CAD

    Canadese dollar

    1,561

    HKD

    Hongkongse dollar

    12,0754

    NZD

    Nieuw-Zeelandse dollar

    1,974

    SGD

    Singaporese dollar

    2,1081

    KRW

    Zuid-Koreaanse won

    1 575,99

    ZAR

    Zuid-Afrikaanse rand

    12,0403

    CNY

    Chinese yuan renminbi

    10,7319

    HRK

    Kroatische kuna

    7,2497

    IDR

    Indonesische roepia

    14 407,35

    MYR

    Maleisische ringgit

    5,0179

    PHP

    Filipijnse peso

    67,996

    RUB

    Russische roebel

    36,75

    THB

    Thaise baht

    50,574

    BRL

    Braziliaanse real

    2,5271

    MXN

    Mexicaanse peso

    15,9609


    (1)  

    Bron: door de Europese Centrale Bank gepubliceerde referentiekoers.


    5.6.2008   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 138/3


    Advies van het Adviescomité voor mededingingsregelingen en economische machtsposities uitgebracht op de 411e bijeenkomst van 3 juli 2006 betreffende een voorontwerp van beschikking in zaak COMP/C-3/37.792 — Microsoft

    (2008/C 138/04)

    1.

    Het Adviescomité is het er, op basis van de verslagen van de Trustee en de analyses van de Commissie, mee eens dat het volledige, door Microsoft uiterlijk op 15 december 2005 te middernacht verstrekte materiaal (1), niet in overeenstemming is met een volledige en accurate technische documentatie en dat Microsoft zich derhalve niet heeft gehouden aan de vrijgaveverplichting zoals bepaald in artikel 5, onder a) en c), van de beschikking van 24 maart 2004.

    2.

    Het Adviescomité is het eens met de verklaring van de Commissie dat het gegrond was Microsoft op 21 december 2005 een mededeling van punten van bezwaar toe te sturen, na alle door Microsoft ingediende documenten binnen de termijn zoals vastgelegd in de beschikking van 10 november 2005, d.w.z. tegen 15 december 2005, te hebben onderzocht.

    3.

    Het Adviescomité is het, op basis van de verslagen van de Trustee en de deskundigen van de Commissie, eens met de Commissie (2) dat Microsoft zich, tijdens de periode 16 december 2005-20 juni 2006, niet heeft gehouden aan de verplichting ter afdwinging waarvan de dwangsom was opgelegd (d.w.z. dat de onderneming geen technische documentatie heeft verstrekt die in overeenstemming is met de vereisten van de vrijgaveverplichting krachtens artikel 5, onder a) en c), van de beschikking van 24 maart 2004).

    4.

    Het Adviescomité is het ermee eens dat de Commissie, bij de toepassing van artikel 24, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1/2003, het definitieve bedrag van de dwangsom voor een relevante periode kan vaststellen, alvorens Microsoft de verplichting zoals bepaald in artikel 5, onder a) en c), van de beschikking van 24 maart 2004, is nagekomen.

    5.

    Het Adviescomité is het met de Commissie eens dat de periode tussen 16 december 2005 en 20 juni 2006 als de relevante periode dient te worden beschouwd.

    6.

    Het Adviescomité verzoekt de Commissie rekening te houden met alle opmerkingen die de lidstaten tijdens de discussie hebben gemaakt.


    (1)  Dit omvat de versies van de documenten van december 2004, augustus 2005 en november 2005, en de brief van 15 december 2005 met bijlagen.

    (2)  De Commissie heeft haar standpunten samengevat in de overwegingen 232 en 233 van de ontwerp-beschikking.


    5.6.2008   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 138/4


    Eindverslag van de Raadadviseur-auditeur in zaak COMP/C-3/37.792 — Microsoft

    (Opgesteld overeenkomstig de artikelen 15 en 16 van Besluit 2001/462/EG, EGKS van de Commissie van 23 mei 2001 betreffende het mandaat van de Raadadviseur-auditeur in bepaalde mededingingsprocedures — PB L 162 van 19.6.2001, blz. 21)

    (2008/C 138/05)

    De ontwerp-beschikking in deze zaak geeft aanleiding tot de volgende opmerkingen:

    De procedure van artikel 24, lid 1, gebaseerd op de eindbeschikking van 24 maart 2004

    Op 24 maart 2004 nam de Commissie een beschikking aan betreffende een procedure overeenkomstig artikel 82 van het EG-Verdrag (zaak COMP/C-3/37.792), die gericht was aan Microsoft Corporation („Microsoft”). In deze beschikking („de eindbeschikking”) stelde de Commissie onder andere vast dat Microsoft inbreuk had gepleegd op artikel 82 van het EG-Verdrag („artikel 82”) en artikel 54 van de EER-Overeenkomst door, van oktober 1998 tot de datum van de beschikking te weigeren bepaalde specifieke „interoperabiliteitsinformatie” vrij te geven aan verkopers van workgroup server-besturingssystemen, zodat zij interoperabele producten zouden kunnen ontwikkelen en distribueren (1).

    Op 10 november 2005 gaf de Commissie een beschikking overeenkomstig artikel 24, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1/2003 (de „artikel 24(1)-beschikking”). Artikel 1 van deze beschikking luidt: „Microsoft Corporation dient ervoor te zorgen dat zij tegen 15 december 2005, de verplichtingen zoals beschreven in artikel 5, onder a) en c), van de eindbeschikking ten volle nakomt. Indien zij deze verplichtingen niet nakomt, wordt Microsoft Corporation vanaf die datum een dwangsom van 2 mln EUR per dag opgelegd.”.

    In de artikel 24(1)-beschikking werden twee gevallen vastgesteld waarin Microsoft haar verplichtingen krachtens artikel 5, onder a) en c), van de eindbeschikking niet had nageleefd. Onderhavige procedure betreft alleen de bewering dat Microsoft de volledige en accurate technische documentatie die de interoperabiliteitsinformatie had moeten bevatten, niet heeft verstrekt, hetgeen haar was gelast bij de eindbeschikking.

    Door Microsoft genomen maatregelen om volledige en accurate technische documentatie te verstrekken, en de reacties van de Commissie

    Op 14 december 2004 stuurde Microsoft de Commissie technische documentatie (specificaties) die zij had opgesteld voor de relevante protocols („technische documentatie”). OTR, de externe technische deskundigen van de Commissie, beoordeelde deze technische documentatie en bracht een negatief verslag uit („het eerste OTR-verslag”) wat de volledigheid, accuraatheid en geschiktheid ervan voor het beoogde doel betrof. Op 15 juni 2005 stuurden de diensten van de Commissie het eerste OTR-verslag naar Microsoft voor commentaar. Microsoft verstrekte haar antwoord op het eerste OTR-verslag op 8 juli 2005.

    Bij beschikking van 28 juli 2005 zette de Commissie een toezichtsmechanisme op door een toezichthoudende trustee aan te stellen, en zijn functies en verplichtingen vast te leggen. De trustee heeft als taak de Commissie te helpen om ervoor te zorgen dat de eindbeschikking wordt nageleefd (2). Op 5 oktober 2005 koos de Commissie, uit een shortlist van vier door Microsoft voorgestelde deskundigen, één persoon als toezichthoudende trustee.

    In antwoord op de in het eerste OTR-verslag geformuleerde bezwaren met betrekking tot de informatie in de technische documentatie, verstrekte Microsoft op 8 augustus 2005 een geactualiseerde versie van de technische documentatie aan de diensten van de Commissie.

    Deze versie van de technische documentatie werd eveneens beoordeeld door OTR. OTR stelde een nieuw verslag op over de volledigheid en accuraatheid van de technische documentatie, waarbij OTR zijn negatieve standpunten staande hield.

    Om haar verplichtingen krachtens artikel 5, onder c), van de eindbeschikking te vervullen, heeft Microsoft aan belangstellende ondernemingen een evaluatieovereenkomst aangeboden. Tot op heden hebben vier ondernemingen (Novell, IBM, Oracle en Sun) een evaluatieovereenkomst van drie dagen („three-day evaluation agreement”) met Microsoft gesloten. De diensten van de Commissie hebben deze ondernemingen verzocht een gedetailleerde beschrijving te geven van de manier waarop de evaluatie ter plaatse is verlopen, alsmede een beoordeling van de vraag of de in de loop van de evaluatie onderzochte technische documentatie, volledige en accurate specificaties bevat voor de onder de beschikking vallende protocols. Voorts dienden zij de waarde te beoordelen van de in de technische documentatie vrijgegeven technologie.

    In antwoord op twee verzoeken van de Commissie (één in september/oktober 2005 en een ander in maart 2006), maakten Novell, IBM, Oracle en Sun kritische opmerkingen over de adequaatheid en volledigheid van de verstrekte technische documentatie.

    Op 11 en 23 november 2005 verstrekte Microsoft een herziene versie van de technische documentatie („de technische documentatie van november 2005”). Op 30 november 2005 stelde de trustee een voorlopig verslag op over de herziene technische documentatie van Microsoft, dat naar Microsoft werd gestuurd. Op 15 december 2005 maakte de trustee zijn eindverslag bekend over de technische documentatie van november 2005.

    Op 15 december 2005 antwoordde Microsoft op het voorlopige verslag van de trustee en meldde zij dat een nieuwe herziene versie van de technische documentatie („de technische documentatie van 15 december 2005”) beschikbaar was in Redmond. Deze derde versie van de technische documentatie, die de Commissie pas op 26 december 2005 ontving, werd becommentarieerd in een verslag van de trustee van 3 maart 2006.

    De mededeling van punten van bezwaar

    Op 21 december 2005 stuurde de Commissie een mededeling van punten van bezwaar aan Microsoft, waarin zij het voorlopige standpunt innam dat de herziene technische documentatie van 11 en 23 november 2005 nog steeds niet volstond om te voldoen aan de verplichtingen van Microsoft krachtens artikel 5, onder a) en c), van de eindbeschikking. In deze mededeling van punten van bezwaar werd ook verwezen naar de derde versie van de technische documentatie, waarbij werd opgemerkt dat de wijzigingen die in de versie van 15 december 2005 waren aangebracht, voornamelijk beperkt waren tot de opmaak. De Commissie concludeerde dat de versie van 15 december 2005 van de technische documentatie geen verbeteringen bevatte ten opzichte van de tekortkomingen van de vorige versies. De verslagen van de trustee werden bij de mededeling van punten van bezwaar gevoegd.

    Microsoft werd verzocht uiterlijk te antwoorden op 31 januari 2006. Op verzoek van Microsoft heb ik deze termijn verlengd tot 15 februari 2006, met name om de externe deskundigen van Microsoft in staat te stellen gemotiveerde opmerkingen te maken over de punten van kritiek van de Commissie. De onderneming heeft zich aan deze verlengde termijn gehouden.

    Op de mondelinge hoorzitting en in haar schriftelijk antwoord stelde Microsoft dat de mededeling van punten van bezwaar fundamenteel onjuist was omdat daarin niet voldoende rekening was gehouden met de door Microsoft op 15 december 2005 aangekondigde technische documentatie. Aangezien Microsoft de Commissie had verwittigd dat de technische documentatie vanaf 15 december klaar zou zijn voor inspectie, had de Commissie moeten wachten tot een kopie van de technische documentatie in Brussel zou aankomen, alvorens de mededeling van punten van bezwaar vast te stellen.

    Ik ben het niet eens met het standpunt van Microsoft dat de mededeling van punten van bezwaar fout was. Zoals in de jurisprudentie wordt erkend, is een mededeling van punten van bezwaar een document dat voorlopige vaststellingen bevat. Tot een beschikking wordt gegeven, kan de Commissie de daarin geformuleerde standpunten wijzigen, of argumenten toevoegen, op voorwaarde dat de betrokken ondernemingen in de gelegenheid worden gesteld hun standpunten daarover bekend te maken (3). In de „letter of facts” van 10 maart 2006 (zie hieronder), werd Microsoft naar behoren in kennis gesteld van de beoordeling van de Commissie met betrekking tot de door Microsoft ingediende derde versie van de technische documentatie en kreeg de onderneming voldoende tijd om haar standpunten te formuleren. Derhalve kan Microsoft naar mijn mening niet beweren dat haar rechten werden geschaad met betrekking tot de mededeling van punten van bezwaar.

    Verdere door Microsoft ingediende documenten en de „letter of facts”

    Op 25 januari 2006 bood Microsoft aan de licentiehouders van de technische documentatie toegang aan tot de Windows-broncode door middel van een broncode-referentielicentie.

    Op 30 januari 2006 verstrekte Microsoft een vierde versie van de technische documentatie aan de relevante diensten van de Commissie.

    Op 10 maart 2006 overlegde de Commissie Microsoft een document („letter of facts”), waarin zij duidelijk maakte dat de versie van 15 december 2005 van de technische documentatie onvoldoende werd geacht om de eindbeschikking te kunnen naleven. Voorts werd Microsoft meegedeeld dat de vrijgeving van de broncodes als irrelevant werd beschouwd om te voldoen aan Microsofts verplichtingen krachtens artikel 5, onder a) en c), van de eindbeschikking. Een verslag van de trustee betreffende de derde versie van de technische documentatie en een verslag van TAEUS over de vierde versie van de technische documentatie, waarin evenwel slechts de specificaties van één van de protocols waren onderzocht, werden aangehecht.

    Microsoft werd in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken opmerkingen te maken over de letter of facts.

    Bij brief van 14 maart 2006 maakte Microsoft geldend dat de letter of facts nieuwe aantijgingen bevatte en derhalve een bijkomende mededeling van punten van bezwaar vormde, in welk geval een antwoordtermijn van vier weken diende te gelden. Microsoft meende in het bijzonder dat de bewering, in de letter of facts, dat de derde versie van de technische documentatie niet voldeed aan artikel 5, onder a) en c), van de beschikking van de Commissie van 24 maart 2004, een nieuwe aantijging vormde.

    In mijn antwoord van 17 maart 2006 verklaarde ik dat ik het niet eens was met het standpunt van Microsoft volgens welk de letter of facts van de Commissie punten van bezwaar bevatte die niet opgenomen waren in de mededeling van punten van bezwaar van de Commissie. Het nader ingaan op de technische documentatie van 15 december 2005 komt mijns inziens niet neer op het formuleren van nieuwe punten van bezwaar tegen Microsoft, maar veeleer op een bevestiging van de bestaande bezwaren in het licht van nieuwe feiten. Derhalve heb ik Microsofts verzoeken niet ingewilligd. Opdat Microsoft zich evenwel zou kunnen concentreren op de voorbereiding van de mondelinge hoorzitting in de komende dagen, zowel wat de mededeling van punten van bezwaar als de letter of facts betreft, heb ik van Microsoft geen schriftelijke stellingname met betrekking tot de letter of facts voor de mondelinge hoorzitting verlangd, en heb ik Microsoft tot twee weken na de mondelinge hoorzitting, dat wil zeggen tot 14 april 2006, de tijd gegeven om schriftelijk standpunten in te nemen over de letter of facts. Deze termijn werd in acht gehouden.

    Verdere door Microsoft overgelegde documenten en tweede letter of facts van de Commissie

    Op 11 april 2006 overlegde Microsoft nog een verdere herziene versie van de technische documentatie.

    Na een bijeenkomst tussen de trustee en vertegenwoordigers van Microsoft en de Commissie op 7 en 8 april 2006, en een brief van het voor concurrentie verantwoordelijke lid van de Commissie aan de Chief Executive Officer van Microsoft op 13 april 2006, verstrekte Microsoft de trustee op 22 april 2006 een werkschema voor het vrijgeven van de volledige en accurate technische documentatie. In dit werkschema was voorzien dat tegen 30 juni 2006 een herziene technische documentatie voor het grootste deel van de daarin beschreven protocols zou worden voorgelegd en dat de technische documentatie voor de overblijvende, daarin beschreven protocols ten laatste op 18 juli 2006 zou worden vrijgegeven.

    Op 15 mei 2006 diende de trustee twee verslagen in: één met opmerkingen over de verslagen van Microsofts technische deskundigen, die bij Microsofts brief van 14 april 2006 waren gevoegd, en een tweede verslag waarin de volledigheid en accuraatheid van de door Microsoft op 11 april 2006 voorgelegde technische documentatie, werd beoordeeld.

    Op 15 mei 2006 diende TAEUS een verslag in waarin de volledigheid en accuraatheid van deze documentatie werd beoordeeld en opmerkingen werden gegeven over de verslagen van Microsofts deskundigen. Dit verslag werd Microsoft op 19 mei 2006 overhandigd, samen met het verslag van de trustee van 15 mei 2006 en het verslag van de trustee over de door Microsoft op 11 april 2006 voorgelegde technische documentatie. Bij dezelfde brief deelde de Commissie Microsoft mee dat haar op 21 december 2005 geformuleerde bezwaarpunten met betrekking tot de volledigheid en accuraatheid van de technische documentatie, niet uit de weg geruimd waren, en dus geldig bleven. De Commissie verzocht Microsoft haar opmerkingen te maken binnen twee weken na ontvangst van de brief.

    Op 23 mei 2006 verzocht Microsoft om een verlenging met twee weken van de termijn om te antwoorden op de brief van de Commissie van 19 mei 2006.

    Op 30 mei 2006 heb ik een verlenging van de termijn om te antwoorden op de brief van de Commissie van 19 mei 2006 toegestaan tot 9 juni 2006.

    Op 9 juni 2006 heeft Microsoft geantwoord op de brief van 19 mei 2006. Dit antwoord behelsde twee verdere verslagen van de technische deskundigen van Microsoft.

    Toegang tot het dossier

    Na de bekendmaking van de mededeling van punten van bezwaar, kreeg Microsoft op 23 december 2005 toegang tot het dossier. Bij brieven van 24 december 2005 en 2 januari 2006, en op een vergadering ten kantore van de raadadviseur-auditeur op 6 januari 2006, verzocht Microsoft om bijkomende toegang tot het dossier van de Commissie. Dit verzoek had ook betrekking op de correspondentie tussen de Commissie enerzijds en OTR en de toezichthoudende trustee anderzijds.

    Bij brief van 13 januari 2006 weigerde ik Microsofts verzoek om toegang tot de correspondentie met OTR en de toezichthoudende trustee. Na een uitvoerige briefwisseling met Microsoft over deze kwestie, kwam ik tot de conclusie dat deze correspondentie intern was. Ik ging echter zorgvuldig na of toegang tot bepaalde onderdelen van deze correspondentie nodig zou kunnen zijn voor een volledig begrip van de gebruikte methode of een behoorlijke technische verificatie van het verslag van de trustee, of op andere wijze voor Microsofts verdediging onontbeerlijk was. Aangezien dit in het geval van de door de toezichthoudende trustee gemaakte „Sufficiency Test” niet kon worden uitgesloten, besloot ik toegang te verlenen tot dit document. Opdat Microsoft de door de diensten van de Commissie geselecteerde toegankelijke documenten zou kunnen controleren, zorgde ik er voorts voor dat Microsoft een lijst kreeg met een beschrijving van alle nog niet bekendgemaakte documenten die potentieel verband hielden met de mededeling van punten van bezwaar.

    Bij brief van 17 januari 2006 verzocht Microsoft om toegang tot alle documenten in verband met de contacten van de Commissie met de vier ondernemingen die hadden geantwoord op de markttoets van de Commissie (Novell, IBM, Oracle en Sun), alsook met elke andere derde partij waarmee de Commissie in dit verband contact had gehad. Hoewel deze documenten van derden eerst als vertrouwelijk waren bestempeld, deden alle verschaffers van informatie afstand van hun recht op vertrouwelijkheid voor de documenten op de aan Microsoft verstrekte lijst. Dienovereenkomstig werd toegang verleend tot deze documenten. Aangezien enkele verklaringen van afstand expliciet de voorwaarde inhielden dat Microsoft de informatie niet verder zou verspreiden aan andere personen dan de raadgevers van Microsoft of de direct met de procedure verbonden personeelsleden, stelde ik Microsoft daarvan in kennis. Later klaagden een aantal informatieverschaffers erover dat Microsoft de informatie voor andere doeleinden dan haar verdediging in de huidige procedure had misbruikt, in het bijzonder door de informatie op de webpagina van Microsoft op te nemen. Microsoft kreeg de gelegenheid om opmerkingen te maken over deze klachten. Tenslotte verleende ik ook toegang tot één onderdeel van de briefwisseling tussen OTR en de toezichthoudende trustee enerzijds en derde partijen anderzijds.

    Bij een aan mij gerichte brief van 2 maart 2006 verzocht Microsoft om toegang tot al het materiaal dat informatieverschaffers, met name Sun, IBM en Oracle rechtstreeks aan de trustee en OTR hadden overhandigd. Hoewel deze documenten op het moment van Microsofts verzoek niet waren opgenomen in het dossier van de Commissie, waren de relevante diensten van de Commissie bereid deze briefwisseling bij de trustee op te vragen (OTR had de Commissie meegedeeld dat er geen schriftelijke uitwisseling van informatie met derden bestond). Behalve een paar documenten die vertrouwelijk en niet relevant werden geacht, werd Microsoft deze informatie ter beschikking gesteld.

    Bij brief van 22 maart 2006 verzocht Microsoft om toegang tot de verklaringen van derde ondernemingen die de diensten van de Commissie hadden ontvangen in antwoord op verzoeken krachtens artikel 18. Ik heb ervoor gezorgd dat deze toegang werd verleend, zodra de verzoeken van de derde partijen in verband met vertrouwelijkheid waren behandeld. In dezelfde brief verzocht Microsoft om toegang tot de correspondentie tussen de Commissie en haar nieuwe deskundigen, TAEUS. Aangezien ik deze correspondentie als intern beschouwde, ging ik niet in op het verzoek van Microsoft. Ik ging evenwel na of de briefwisselingsstukken niet onontbeerlijk waren om de technische correctheid van de TAEUS-verslagen na te gaan of om de gebruikte methode te begrijpen. Microsoft ging er eveneens van uit dat er verdere correspondentie was geweest tussen de diensten van de Commissie en belanghebbende derden. Ik heb Microsoft meegedeeld dat dit niet het geval was.

    Bij brief van 23 mei 2006 verzocht Microsoft om inzage in verdere correspondentie tussen de Commissie enerzijds en de trustee en TAEUS anderzijds, en verzocht zij ook om toegang tot een geactualiseerde lijst van de contacten tussen de Commissie en derden, en kopieën van de niet-vertrouwelijke versies van deze contacten.

    In mijn antwoord van 2 juni 2006 bevestigde ik mijn standpunt dat Microsoft geen toegang kon krijgen tot de interne correspondentie tussen de Commissie enerzijds en TAEUS of de trustee anderzijds. Ik ging echter zorgvuldig na of de correspondentie geen elementen inhield die onontbeerlijk waren voor Microsofts verdediging. Voorts zorgde ik ervoor dat Microsoft een geactualiseerde lijst van contacten tussen de Commissie en derden kreeg toegestuurd, alsmede een volledige kopie van de contacten die niet vertrouwelijk waren, maar verband hielden met de bezwaren die tegen Microsoft in deze procedure waren geformuleerd.

    De mondelinge hoorzitting

    Bij de overlegging van stukken op 15 februari 2006 verzocht Microsoft om een openbare mondelinge hoorzitting. In mijn brief van 23 februari 2006 wees ik erop dat, overeenkomstig de duidelijke bewoordingen van artikel 14, lid 6, van Verordening (EG) nr. 773/2004, mondelinge hoorzittingen niet openbaar konden zijn. Aangezien deze bepaling niet alleen in het belang van Microsoft, maar ook in het belang van de andere deelnemers aan de hoorzitting was, en eveneens belangrijk was voor de procedure (onder meer om de sereniteit van de debatten te verzekeren), was ik van mening dat het verzoek van Microsoft mij niet kon doen afwijken van een reeds lang bestaande regel die ervoor gezorgd had dat mondelinge hoorzittingen gedurende de voorbije 40 jaar in een constructieve en productieve sfeer waren verlopen.

    Daar ik het verzoek van Microsoft om uitstel heb verworpen, vond de mondelinge hoorzitting plaats op 30 en 31 maart 2006.

    Naast Microsoft namen negen belanghebbende derden deel aan de hoorzitting en gaven zij hun presentaties.

    Microsoft werd geen beperkingen opgelegd wat betreft de omvang van haar verklaringen op de mondelinge hoorzitting. Bovendien werd haar zo goed als de volledige gevraagde spreektijd toegestaan. Gezien het grote aantal deelnemende derden, werden sommigen daarvan verzocht hun oorspronkelijk gevraagde spreektijd in te perken. Er werd over het algemeen gezorgd voor een evenwicht tussen Microsoft en de derden. Microsoft kreeg aan het eind van de hoorzitting de mogelijkheid om standpunten in te nemen over de opmerkingen van de derden.

    De mondelinge hoorzitting vond hoofdzakelijk plaats op basis van de door Microsoft op 26 december 2005 verstrekte informatie (derde versie van de technische documentatie). Ik heb evenwel niet ingegrepen toen de vierde versie van Microsofts technische documentatie, zoals overgelegd op 30 januari 2006, ter sprake kwam, aangezien deze behandeld was geweest in het TAEUS-verslag dat gevoegd was bij de letter of facts van de Commissie van 10 maart 2006.

    De ontwerp-eindbeschikking

    Naar mijn mening bevat de ontwerp-eindbeschikking geen juridische elementen die niet waren opgenomen in de mededeling van punten van bezwaar, noch feitelijke elementen die niet voorkwamen, hetzij in de mededeling van punten van bezwaar, hetzij in de letters of facts.

    Gelet op het voorgaande ben ik van oordeel dat de rechten van Microsoft en van de derden om te worden gehoord in deze zaak zijn gerespecteerd.

    Brussel, 3 juli 2006.

    Karen WILLIAMS


    (1)  Artikel 5 van het dictum van de eindbeschikking luidt als volgt:

    „Wat het in artikel 2, onder a), bedoelde misbruik betreft:

    a)

    Microsoft Corporation stelt, binnen 120 dagen vanaf de datum van bekendmaking van deze beschikking, de interoperabiliteitsinformatie ter beschikking van elke onderneming die workgroup server-besturingssystemen wenst te ontwikkelen en distribueren en staat, onder redelijke en niet-discriminerende voorwaarden, het gebruik van de interoperabiliteitsinformatie door deze ondernemingen toe met het oog op de ontwikkeling en distributie van deze workgroup server-besturingssystemen;

    b)

    Microsoft Corporation zorgt ervoor dat de ter beschikking gestelde interoperabiliteitsinformatie permanent en tijdig geactualiseerd wordt;

    c)

    Microsoft Corporation zet, binnen 120 dagen vanaf de datum van bekendmaking van deze beschikking, een evaluatiemechanisme op dat de belangstellende ondernemingen in staat stelt zich op efficiënte wijze op de hoogte te stellen van de reikwijdte en de gebruiksvoorwaarden van de interoperabiliteitsinformatie; Microsoft Corporation kan redelijke en niet-discriminerende voorwaarden opleggen om ervoor te zorgen dat de toegang tot de interoperabiliteitsinformatie in dit verband uitsluitend voor evaluatiedoeleinden wordt verstrekt; […]” (vertaling).

    (2)  Zie artikel 7 van de beschikking en artikel 3 van de Trustee-beschikking.

    (3)  Arrest van het Gerecht van Eerste Aanleg van 30 september 2003, gevoegde zaken T-191/98 en T-212/98 tot T-214/98, Atlantic Container Line, overweging 115.


    5.6.2008   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 138/9


    Advies van het Adviescomité voor mededingingsregelingen en economische machtsposities uitgebracht op de 412e bijeenkomst van 10 juli 2006 betreffende een voorontwerp van beschikking in zaak COMP/C-3/37.792 — Microsoft

    (2008/C 138/06)

    1.

    Het Adviescomité is het met de redenering van de Commissie eens dat het definitieve bedrag van de dwangsom vastgesteld dient te worden op 1,5 mln EUR per dag van niet-naleving, binnen het in de artikel 24(1)-beschikking vastgelegde plafond (maximum 2 mln EUR per dag), hetgeen een totaal oplevert van 280,5 mln EUR.

    2.

    Het Adviescomité beveelt aan dat zijn advies wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.


    5.6.2008   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 138/10


    Samenvatting van de beschikking van de Commissie

    van 12 juli 2006

    tot vaststelling van het definitieve bedrag van de dwangsom die Microsoft Corporation bij Beschikking C(2005) 4420 def. werd opgelegd en tot wijziging van die beschikking wat het bedrag van de dwangsom betreft

    (Zaak COMP/C-3/37.792 — Microsoft)

    (Kennisgeving geschied onder nummer C(2006) 3143)

    (Alleen de tekst in de Engelse taal is authentiek)

    (2008/C 138/07)

    Op 12 juli 2006 nam de Commissie een beschikking aan tot vaststelling van het definitieve bedrag van de dwangsom die Microsoft Corporation bij Beschikking C(2005) 4420 def. werd opgelegd en tot wijziging van die beschikking wat het bedrag van de dwangsom betreft. Overeenkomstig de bepalingen van artikel 30 van Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad  (1) , publiceert de Commissie hierbij de namen van de partijen en de belangrijkste punten van de beschikking — met inbegrip van de opgelegde sancties —, rekening houdend met het rechtmatige belang van de ondernemingen inzake de bescherming van hun bedrijfsgeheimen. Een niet-vertrouwelijke versie van de volledige tekst van de beschikking alsook van Beschikking C(2005) 4420 van 10 november 2005 is te vinden in de authentieke talen van de zaak en in de werktalen van de Commissie op de website van DG Concurrentie op het volgende adres:

    http://europa.eu.int/comm/competition/index_en.html

    1.   SAMENVATTING VAN DE ZAAK

    1.1.   Achtergrond van de zaak

    1.

    Op 24 maart 2004 nam de Commissie een Beschikking C(2004) 900 aan betreffende een procedure overeenkomstig artikel 82 van het EG-Verdrag (zaak COMP/C-3/37.792), die gericht was aan Microsoft. In deze beschikking („de beschikking”) stelde de Commissie onder andere vast dat Microsoft inbreuk had gepleegd op artikel 82 van het EG-Verdrag en artikel 54 van de EER-Overeenkomst door, van oktober 1998 tot de datum van de beschikking te weigeren bepaalde specifieke „interoperabiliteitsinformatie” (2) vrij te geven aan verkopers van workgroup server-besturingssytemen, zodat zij interoperabele producten zouden kunnen ontwikkelen en distribueren.

    2.

    Artikel 5, onder a), van het dictum van de beschikking luidt als volgt:

    „Microsoft Corporation stelt, binnen 120 dagen vanaf de datum van bekendmaking van deze beschikking, de interoperabiliteitsinformatie ter beschikking van elke onderneming die workgroup server-besturingssystemen wenst te ontwikkelen en distribueren en staat, onder redelijke en niet-discriminerende voorwaarden, het gebruik van de interoperabiliteitsinformatie door deze ondernemingen toe met het oog op de ontwikkeling en distributie van deze workgroup server-besturingssystemen”(vertaling).

    3.

    Het verzoek van Microsoft om voorlopige maatregelen tegen de beschikking werd verworpen bij beschikking van de President van het Gerecht van eerste aanleg van 22 december 2004 (T-201/04 R).

    4.

    Gezien de voortdurende niet-naleving van de beschikking door Microsoft heeft de Commissie meer dan één jaar na datum van de beschikking, op 10 november 2005, een beschikking gegeven waarbij zij Microsoft een dwangsom heeft opgelegd overeenkomstig artikel 24, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1/2003 („de artikel 24(1)-beschikking”). Artikel 1 van deze laatste beschikking luidt als volgt:

    „Microsoft Corporation dient ervoor te zorgen dat zij tegen 15 december 2005, de verplichtingen zoals beschreven in artikel 5, onder a) en c), van Beschikking C(2004) 900 van de Commissie van 24 maart 2004 ten volle nakomt.

    Indien zij deze verplichtingen niet nakomt, wordt Microsoft Corporation vanaf die datum een dwangsom van 2 mln EUR per dag opgelegd.”(vertaling).

    1.2.   Aanstelling van de toezichthoudende trustee

    5.

    Artikel 7 van de beschikking bepaalt:

    „Binnen 30 dagen na de datum van bekendmaking van deze beschikking doet Microsoft Corporation aan de Commissie een voorstel voor de oprichting van een passend mechanisme dat de Commissie zal bijstaan bij het toezicht op de naleving van deze beschikking door Microsoft Corporation. Dat mechanisme dient een van Microsoft onafhankelijke toezichthoudende trustee te omvatten.

    Indien de Commissie het door Microsoft Corporation voorgestelde toezichtsmechanisme niet geschikt acht, heeft zij het recht een dergelijk mechanisme bij beschikking op te leggen.”(vertaling).

    6.

    Op 28 juli 2005 nam de Commissie een beschikking overeenkomstig artikel 7 van de beschikking en artikel 7, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1/2003 aan betreffende de totstandbrenging van het in artikel 7 van de beschikking bedoelde toezichtsmechanisme („de Trustee-beschikking”) (3). De Trustee-beschikking voorziet onder meer in de aanstelling van een toezichthoudende trustee.

    7.

    Bij brief van 12 augustus 2005 stelde Microsoft vier kandidaten voor de betrekking van toezichthoudende trustee voor. Na een interview met alle vier de kandidaten stelde de Commissie bij brief van 4 oktober 2005 één van de door Microsoft voorgestelde kandidaten, Professor Neil Barrett, aan als toezichthoudende trustee (de „trustee”).

    1.3.   Procedurestappen

    8.

    Op 21 december 2005 kwam de Commissie op grond van de verslagen van de trustee over de door Microsoft verstrekte technische documentatie die de interoperabiliteitsinformatie had moeten bevatten, tot de voorlopige conclusie dat Microsoft de in artikel 5, onder a) en c), van de beschikking vastgestelde verplichtingen nog niet was nagekomen. Bijgevolg nam de Commissie een mededeling van punten van bezwaar aan waarin zij aankondigde dat zij voornemens was een beschikking overeenkomstig artikel 24, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1/2003 te geven om de uiteindelijk verschuldigde dwangsom vast te stellen, die Microsoft bij de artikel 24(1)-beschikking was opgelegd wegens het niet naleven van haar verplichting overeenkomstig artikel 5, onder a) en c), van de beschikking om de interoperabiliteitsinformatie aan belangstellende ondernemingen te verstrekken. Dit gold voor de periode tussen 15 december 2005 en de datum die was vastgesteld in een beschikking overeenkomstig artikel 24, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1/2003.

    9.

    Nadat een verlenging van de antwoordtermijn was toegestaan, antwoordde Microsoft op 15 februari 2006 op de mededeling van punten van bezwaar.

    10.

    Op 10 maart 2006 stuurde de Commissie Microsoft een brief met verdere verslagen van de trustee en van de technische experten van de Commissie over de door Microsoft verstrekte technische documentatie. In deze brief verzocht zij Microsoft haar opmerkingen te maken, hetgeen zij deed op 14 april 2006.

    11.

    Op 30 en 31 maart 2006 vond een mondelinge hoorzitting plaats in Brussel.

    12.

    Op 11 april 2006 verstrekte Microsoft een aangepaste versie van de technische documentatie die geacht werd de interoperabiliteitsinformatie te bevatten.

    13.

    Op 19 mei 2006 stuurde de Commissie Microsoft een brief met nieuwe verslagen van de trustee en de technische deskundigen van de Commissie over de in april verstrekte aangepaste technische documentatie, en verzocht zij Microsoft om haar opmerkingen te maken, hetgeen de onderneming op 9 juni 2006 heeft gedaan.

    1.4.   De onderneming en het betrokken product

    14.

    Microsoft is een softwareonderneming die gevestigd is te Redmond, Washington, Verenigde Staten. Haar omzet voor het boekjaar juli 2004 tot juni 2005, het laatste volledige boekjaar van Microsoft, bedroef 39 788 mln USD. Microsoft heeft wereldwijd 55 000 mensen in dienst en is aanwezig in alle landen van de EER.

    15.

    De bij de huidige procedure betrokken producten zijn de „Windows-besturingssystemen voor workgroup servers”, zoals omschreven in artikel 1, lid 9, van de beschikking.

    1.5.   Aard van de niet-naleving

    16.

    Zoals uiteengezet in overweging 1003 van de beschikking, heeft de beschikking tot doel „ervoor te zorgen dat de concurrenten van Microsoft producten kunnen ontwikkelen die interoperabel zijn met de Windows-domeinarchitectuur die intrinsiek wordt ondersteund in het dominante Windows-client pc-besturingssysteem, zodat zij daadwerkelijk kunnen concurreren met het workgroup server-besturingssysteem van Microsoft” (vertaling).

    17.

    De Commissie is nagegaan of Microsoft zich heeft gehouden aan artikel 5, onder a) en c), van de beschikking door de volledigheid en accuraatheid van de technische documentatie van december 2005 alsmede de tot april 2006 door Microsoft verstrekte technische documentatie te beoordelen. De Commissie werd daarbij bijgestaan door de trustee en door haar eigen technische deskundigen. De Commissie kwam tot de conclusie dat Microsoft, meer dan twee jaar na datum van de beschikking, de daarin opgenomen vrijgaveverplichting nog steeds niet heeft vervuld aangezien zij geen volledige en accurate technische documentatie met interoperabiliteitsinformatie heeft verstrekt, die de concurrenten in staat zou stellen servers te ontwikkelen die interoperabel zijn met de dominante besturingssystemen van Microsoft voor PC's en workgroup servers.

    2.   DEFINITIEVE BEDRAG VAN DE DWANGSOM

    2.1.   Relevante periode van niet-naleving

    18.

    Deze beschikking betreft alleen de periode van 16 december 2005 tot 20 juni 2006, de datum waarop de ontwerpbeschikking overeenkomstig artikel 14, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1/2003 naar de leden van het adviescomité voor mededingingsregelingen en economische machtspositie werd gestuurd („de relevante periode”).

    2.2.   Definitief bedrag van de dwangsom voor de relevante periode

    19.

    Overeenkomstig artikel 24, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1/2003 kan de Commissie, wanneer de betrokken onderneming de verplichting is nagekomen ter afdwinging waarvan de dwangsom was opgelegd, de uiteindelijk verschuldigde dwangsom op een bedrag vaststellen dat lager is dan het uit de oorspronkelijke beschikking voortvloeiende bedrag. De Commissie moet ook bevoegd zijn om een uiteindelijk verschuldigd bedrag voor een bepaalde periode vast te stellen indien een onderneming, tegen het einde van deze periode, de verplichting ter afdwinging waarvan de dwangsom was opgelegd, nog niet is nagekomen. Anders zou een onderneming kunnen ontsnappen aan de betaling van de haar opgelegde dwangsommen door een voortdurende niet-naleving, waardoor het nuttige effect van artikel 24 te niet zou worden gedaan.

    20.

    Bij de artikel 24(1)-beschikking legde de Commissie een dwangsom op van 2 mln EUR per dag. Daarbij hield zij rekening met het feit dat de dwangsom hoog genoeg diende te zijn om ervoor te zorgen dat Microsoft zich aan de beschikking zou houden en met de mate waarin het niet vervullen van de verplichtingen krachtens artikel 5, onder a) en c), van de beschikking door Microsoft de efficiëntie van de corrigerende maatregelen had verminderd. Hoewel de mededeling van punten van bezwaar uitsluitend betrekking had op één aspect van de niet-naleving door Microsoft, namelijk dat zij geen volledige en accurate technische documentatie met de gevraagde interoperabiliteitsinformatie heeft verstrekt, werd daarin wel duidelijk vermeld dat het bedrag van de dwangsom diende te weerspiegelen in welke mate de niet-naleving door Microsoft de efficiëntie van de corrigerende maatregel had verminderd.

    21.

    In dit verband moet ermee rekening worden gehouden dat, aangezien Microsoft zich nog steeds niet houdt aan de beschikking noch een einde heeft gemaakt aan de zeer ernstige inbreuk op artikel 82 van het Verdrag en artikel 54 van de EER-Overeenkomst (4)  (5), het in de beschikking vastgestelde risico dat de daadwerkelijke concurrentie op de markt van de workgroup server-besturingssystemen zal verdwijnen, naar alle waarschijnlijkheid nog zal stijgen (6). Dwangsommen moeten op een zodanig niveau worden vastgesteld dat ondernemingen worden gestimuleerd zich te houden aan een beschikking overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1/2003 door het voor de betrokken onderneming economisch interessanter te maken deze beschikking na te komen dan de voordelen van de niet-naleving te rapen. Zo ook moet de Commissie de dwangsommen zodanig vaststellen dat zij evenredig zijn en hoog genoeg zijn om een zeer grote en financieel sterke onderneming als Microsoft te dwingen de beschikking na te leven.

    22.

    De Commissie kwam tot de conclusie dat, tijdens de relevante periode, de technische documentatie in zodanige mate onvolledig en inaccuraat was dat deze voor een belanghebbende onderneming geen geschikte basis vormde om workgroup server-besturingssystemen te ontwikkelen die interoperabel zijn met de producten van Microsoft, hetgeen met de beschikking werd beoogd. Derhalve wordt vastgesteld dat het effect van artikel 5, onder a) en c), van de beschikking tijdens de relevante periode volledig of tenminste grotendeels werd tenietgedaan, ongeacht de vraag of de door Microsoft aangerekende vergoeding voor de verstrekte informatie al dan niet redelijk was. Gelet daarop zou de Commissie ten volle het recht hebben het definitieve bedrag van de dwangsom, alleen voor het in deze beschikking vastgestelde aspect van de niet-naleving voor de totale relevante periode vast te leggen op basis van 2 mln EUR per dag.

    23.

    De Commissie zou evenwel ook kunnen concluderen dat Microsoft zich niet heeft gehouden aan artikel 5, onder a) en c), van de beschikking wat betreft de redelijkheid van de vergoeding die zij na 15 december 2005 voor de verstrekte informatie aanrekende. Op dit moment is het derhalve, met het oog op de daadwerkelijke toepassing, noodzakelijk de mogelijkheid open te houden om voor dit aspect van de niet-naleving vanaf de in de artikel 24(1)-beschikking vastgestelde datum een definitief bedrag vast te stellen.

    24.

    Het definitieve bedrag van de dwangsom wegens het niet naleven door Microsoft van de verplichtingen overeenkomstig artikel 5, onder a) en c), van de beschikking betreffende het verstrekken van volledige en accurate technische documentatie met de interoperabiliteitsinformatie, werd derhalve berekend op basis van 1,5 mln EUR per dag gedurende de relevante periode.

    2.3.   Conclusie

    25.

    Het definitieve bedrag van de dwangsom die Microsoft overeenkomstig artikel 24, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1/2003 werd opgelegd wegens het niet naleven van de verplichtingen overeenkomstig artikel 5, onder a) en c), van de beschikking, betreffende het verstrekken van volledige en accurate technische documentatie met de interoperabiliteitsinformatie, werd vastgesteld op 280,5 mln EUR voor de periode van 16 december 2005 tot en met 20 juni 2006.

    3.   VERHOGING VAN DE DWANGSOM

    26.

    Omdat Microsoft de naleving van haar verplichtingen krachtens de beschikking uitstelt, neemt het gevaar dat de daadwerkelijke concurrentie op de markt voor workgroup server-besturingssytemen verdwijnt, nog toe, terwijl Microsoft ten tijde van de beschikking reeds een machtspositie had en alle concurrentie dreigde uit te schakelen (overweging 1070 van de beschikking). Uit marktgegevens blijkt dat het marktaandeel van Microsoft gestaag blijft stijgen. Daar de markt voor workgroup server-besturingssystemen gekenmerkt wordt door hoge toegangsbarrières (overwegingen 515 tot 525 van de beschikking), onder andere wegens indirecte netwerkeffecten die elkaar versterken (zie overweging 653 van de beschikking), dreigt deze aantasting van de marktstructuur onomkeerbaar te worden. Daardoor is het nog dringender dan voorheen om ervoor te zorgen dat Microsoft haar verplichtingen nakomt.

    27.

    Na de bekendmaking van de artikel 24(1)-beschikking, waarbij een dwangsom van 2 mln EUR per dag werd opgelegd, heeft Microsoft gedurende minstens zeven maanden nagelaten de noodzakelijke maatregelen te nemen. Gezien de noodzaak om dringende maatregelen te nemen, wordt het niveau van de dwangsom met ingang van 31 juli 2006 verhoogd tot 3 mln EUR. Omdat de mogelijkheid bestaat dat de vrijgaveverplichting krachtens artikel 5, onder a) en c), van de beschikking haar effect volledig of grotendeels verliest, hetzij omdat Microsoft geen volledige en accurate technische documentatie met interoperabiliteitsinformatie verstrekt, hetzij omdat zij een onredelijke vergoeding verlangt, dient dit bedrag ook te gelden voor beide aspecten van de niet-naleving door Microsoft, zoals vastgesteld in de artikel 24(1)-beschikking. Indien Microsoft tegen 31 juli 2006 haar verplichtingen niet nakomt, kan de Commissie bijgevolg besluiten het volledige bedrag van deze verhoogde dwangsom definitief vast te stellen voor elke daarop volgende relevante periode waarin Microsoft de beschikking met betrekking tot één van deze beide aspecten of van beide aspecten samen, niet nakomt.


    (1)  PB L 1 van 4.1.2003, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1419/2006 (PB L 269 van 28.9.2006, blz. 1).

    (2)  De term „interoperabiliteitsinformatie” wordt in artikel 1, lid 1, van de beschikking omschreven als volgt: „de volledige en accurate specificaties voor alle protocols die geïmplementeerd worden in de Windows-workgroup server-besturingssystemen en die door de Windows-workgroup servers worden gebruikt om aan Windows-workgroup netwerken diensten met betrekking tot bestanden en printen, en diensten inzake het beheer van groepen en gebruikers te verstrekken, met inbegrip van de diensten „Windows Domain Controller”, „Active Directory” en „Group Policy””. In artikel 1, lid 2, van de beschikking wordt een „protocol” gedefinieerd als „een reeks van regels voor de interconnectie en interactie tussen Windows-workgroup server-besturingssystemen en Windows-besturingssystemen voor Client-pc's die op verschillende computers in een Windows-workgroup netwerk draaien” (vertaling).

    (3)  Beschikking van de Commissie van 28 juli 2005 betreffende een procedure krachtens artikel 82 van het EG-Verdrag (zaak COMP/C-3/37.792 — Microsoft — C(2005) 2988 def.).

    (4)  Zie overwegingen 1068-1074 van de beschikking.

    (5)  Zie in dit verband ook het arrest van het Hof in gevoegde zaken 46/87 en 227/88, Hoechst [1989] Jurispr. blz. 2859, overweging 64, waarin het Hof verwijst naar „de op alle rechtssubjecten van de Gemeenschap rustende verplichting om de volle werking van de handelingen van de instellingen te erkennen, zolang de ongeldigheid ervan niet door het Hof is vastgesteld, en om de uitvoerbaarheid van deze handelingen te eerbiedigen, zolang het Hof niet de opschorting van de tenuitvoerlegging heeft gelast […]”.

    (6)  Zie overwegingen 590 tot 692 van de beschikking.


    INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE LIDSTATEN

    5.6.2008   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 138/15


    Door de lidstaten medegedeelde inlichtingen betreffende staatssteun die wordt toegekend op grond van Verordening (EG) nr. 1628/2006 van de Commissie betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op nationale regionale investeringssteun

    (Voor de EER relevante tekst)

    (2008/C 138/08)

    Nummer van de steunmaatregel

    XR 152/07

    Lidstaat

    Portugal

    Regio

    Madeira

    Benaming van de steunregeling of naam van de onderneming die aanvullende ad-hocsteun ontvangt

    Regime de auxílios fiscais ao investimento em regime contratual na região autónoma da Madeira

    Rechtsgrond

    Decreto Legislativo Regional n.o 17/2006/M, de 23 de Maio

    Decreto Regulamentar Regional n.o 6/2007/M, de 22 de Agosto

    Type maatregel

    Steunregeling

    Voorziene jaarlijkse uitgaven

    5,98 mln EUR

    Maximale steunintensiteit

    52 %

    Overeenkomstig artikel 4 van de verordening

    Datum van tenuitvoerlegging

    23.8.2007

    Looptijd

    31.12.2010

    Economische sectoren

    Alle sectoren die voor regionale investeringssteun in aanmerking komen

    Naam en adres van de steunverlenende autoriteit

    Instituto de desenvolvimento empresarial

    Avenida Arriaga, 21-A

    Edifício Golden, 3.o Piso

    P-9004-528 Funchal

    Het internetadres waarop de steunregeling is gepubliceerd

    http://www.ideram.pt/BeneficiosFiscaisLegislacao.Zip

    Andere informatie


    Nummer van de steunmaatregel

    XR 196/07

    Lidstaat

    Portugal

    Regio

    Açores

    Benaming van de steunregeling of naam van de onderneming die aanvullende ad-hocsteun ontvangt

    SIDER — Sistema de Incentivos para o Desenvolvimento Regional dos Açores

    Rechtsgrond

    Decreto Legislativo Regional n.o 19/2007/A, de 23 de Julho

    Decreto Regulamentar Regional n.o 21/2007/A, de 24 de Outubro

    Decreto Regulamentar Regional n.o 22/2007/A, de 25 de Outubro

    Decreto Regulamentar Regional n.o 23/2007/A, de 29 de Outubro

    Decreto Regulamentar Regional n.o 26/2007/A, de 19 de Novembro

    Type maatregel

    Steunregeling

    Voorziene jaarlijkse uitgaven

    19 mln EUR

    Maximale steunintensiteit

    50 %

    Overeenkomstig artikel 4 van de verordening

    Datum van tenuitvoerlegging

    1.1.2007

    Looptijd

    31.12.2013

    Economische sectoren

    Alle sectoren die voor regionale investeringssteun in aanmerking komen

    Naam en adres van de steunverlenende autoriteit

    Secretaria Regional da Economia

    Rua de São João, 47

    P-9504-533 Ponta Delgada (S. Miguel) Açores

    Het internetadres waarop de steunregeling is gepubliceerd

    http://www.azores.gov.pt/Portal/pt/entidades/sre-drace/textoTabela/SIDER+2007.htm

    Andere informatie


    Nummer van de steunmaatregel

    XR 24/08

    Lidstaat

    Polen

    Regio

    Kujawsko — Pomorskie

    Benaming van de steunregeling of naam van de onderneming die aanvullende ad-hocsteun ontvangt

    Uchwała nr XIV/92/07 Rady Miejskiej z dnia 24 października 2007 r. w sprawie programu pomocy regionalnej na wspieranie nowych inwestycji lub tworzenie nowych miejsc pracy związanych z nową inwestycją dla przedsiębiorców prowadzących działalność gospodarczą na terenie gminy Szubin (Dz.Urz. Województwa Kuj–Pom. nr 146, poz. 2501)

    Rechtsgrond

    Ustawa o podatkach i opłatach lokalnych (tj. Dz.U. z 2006 r. nr 121, poz. 844, zmiana Dz.U. z 2005 r. nr 143, poz. 1199, z 2006 r. nr 220, poz. 1601, nr 225, poz. 1635, nr 245, poz. 1775, nr 249 poz. 1828, nr 251, poz. 1847) oraz Uchwała nr XIV/92/07 Rady Miejskiej z dnia 24 października 2007 r. w sprawie programu pomocy regionalnej na wspieranie nowych inwestycji lub tworzenie nowych miejsc pracy związanych z nową inwestycją dla przedsiębiorców prowadzących działalność gospodarczą na terenie gminy Szubin (Dz.Urz. Województwa Kuj–Pom. nr 146, poz. 2501)

    Type maatregel

    Steunregeling

    Voorziene jaarlijkse uitgaven

    0,85 mln PLN

    Maximale steunintensiteit

    50 %

    Overeenkomstig artikel 4 van de verordening

    Datum van tenuitvoerlegging

    1.1.2008

    Looptijd

    31.12.2013

    Economische sectoren

    Alle sectoren die voor regionale investeringssteun in aanmerking komen

    Naam en adres van de steunverlenende autoriteit

    Burmistrz Szubina

    PL-89-200 Szubin

    ul. Kcyńska 12

    Tel. (48-52) 391 07 19

    Fax (48-52) 384 80 71

    E-mail: ugim@ugim.szubin.pl

    Het internetadres waarop de steunregeling is gepubliceerd

    http://www.szubin.pl/bip_download.php?id=3758

    Andere informatie


    Nummer van de steunmaatregel

    XR 54/08

    Lidstaat

    Litouwen

    Regio

    87(3)(a)

    Benaming van de steunregeling of naam van de onderneming die aanvullende ad-hocsteun ontvangt

    Priemonė „LYDERIS LT”

    Rechtsgrond

    2008 m. kovo 17 d. Lietuvos Respublikos ūkio ministro įsakymas Nr. 4-105 „Dėl priemonės „Lyderis LT“ projektų finansavimo sąlygų aprašo patvirtinimo“

    Type maatregel

    Steunregeling

    Voorziene jaarlijkse uitgaven

    117 mln LTL

    Maximale steunintensiteit

    40 %

    Overeenkomstig artikel 4 van de verordening

    Datum van tenuitvoerlegging

    23.3.2008

    Looptijd

    31.12.2013

    Economische sectoren

    Alle sectoren komen voor regionale investeringssteun in aanmerking

    Naam en adres van de steunverlenende autoriteit

    Lietuvos Respublikos ūkio ministerija

    Gedimino pr. 38/2

    LT-01104 Vilnius

    Het internetadres waarop de steunregeling is gepubliceerd

    http://www3.lrs.lt/pls/inter3/dokpaieska.showdoc_l?p_id=316440

    Andere informatie


    5.6.2008   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 138/18


    Lijst van de havens waar aanvoer en overlading van bevroren vis die door vissersvaartuigen van derde landen is gevangen in het NEAFC-verdragsgebied zijn toegestaan

    (2008/C 138/09)

    De publicatie van de lijst (1) is gebaseerd op artikel 36 van Verordening (EG) nr. 40/2008 van de Raad van 16 januari 2008 tot vaststelling, voor 2008, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Gemeenschap en, voor vaartuigen van de Gemeenschap, in andere wateren met vangstbeperkingen van toepassing zijn, en tot vaststelling van de bij de visserij in acht te nemen voorschriften (2).

    Lidstaat

    Aangewezen havens

    Denemarken

    Esbjerg

    Fredericia

    Hanstholm

    Hirtshals

    København

    Skagen

    Ålborg

    Århus

    Duitsland

    Hamburg

    Cuxhaven

    Bremerhaven

    Sassnitz

    Rostock

    Spanje

    Vigo port area

    Marin

    Frankrijk

    Boulogne-sur-Mer

    Brest

    Douarnenez

    Concarneau

    Nantes-St. Nazaire

    Ierland

    Killybegs (3)

    Letland

    Riga

    Liepaja

    Ventspils

    Litouwen

    Klaipeda

    Nederland

    Eemshaven

    Ijmuiden

    Harlingen

    Velsen-Noord

    Vlissingen

    Scheveningen (3)

    Polen

    Gdynia

    Świnoujście

    Szczecin

    Portugal

    Lisbon port

    Leixões

    Aveiro

    Setúbal

    Madeira:

    Funchal

    Azores:

    Ponta Delgada (Ilha de S. Miguel)

    Horta (Ilha do Faial)

    Praia da Vitória (Ilha Terceira) (3)

    Zweden

    Gothenburg

    Verenigd Koninkrijk

    Grimsby

    Hull

    Immingham

    Peterhead

    Aberdeen (3)

    Fraserburgh (3)

    Lerwick (3)

    Scrabster (3)

    Kinlochbervie (3)

    Lochinver (3)

    Ullapool (3)


    (1)  De lijst met meer gedetailleerde gegevens kan ook worden geraadpleegd op de websites van de Commissie en van NEAFC.

    (2)  PB L 19 van 23.1.2008, blz. 1.

    (3)  Geen EU-grensinspectiepost (GIP).


    INFORMATIE OVER DE EUROPESE ECONOMISCHE RUIMTE

    Toezichthoudende Autoriteit van de EVA

    5.6.2008   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 138/20


    Mededeling van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA overeenkomstig artikel 4, lid 1, onder a), van het besluit genoemd in punt 64, onder a), van bijlage XIII bij de EER-Overeenkomst (Verordening (EEG) nr. 2408/92 van de Raad betreffende de toegang van communautaire luchtvaartmaatschappijen tot intracommunautaire luchtroutes)

    Oplegging van nieuwe openbare-dienstverplichtingen met betrekking tot geregelde luchtdiensten op de route Værøy (helihaven)-Bodø v.v.

    (2008/C 138/10)

    1.   INLEIDING

    Op grond van artikel 4, lid 1, onder a), van Verordening (EEG) nr. 2408/92 van de Raad van 23 juli 1992 betreffende de toegang van communautaire luchtvaartmaatschappijen tot intracommunautaire luchtroutes heeft Noorwegen besloten vanaf 1 augustus 2008 openbare-dienstverplichtingen met betrekking tot geregelde luchtdiensten op te leggen op de volgende route:

     

    Værøy-Bodø v.v

    2.   DE OPENBARE-DIENSTVERPLICHTINGEN OMVATTEN DE VOLGENDE SPECIFICATIES VOOR HET VLIEGROUTEGEBIED VÆRØY-BODØ V.V.

    2.1.   Minimum aantal vluchten, passagierscapaciteit, route en dienstregelingen

    De volgende voorwaarden zijn van toepassing op het aantal vluchten, de passagierscapaciteit, route en dienstregelingen

    indien niet anders is bepaald, gelden de voorwaarden gedurende het gehele jaar;

    indien voorwaarden van toepassing zijn op de passagierscapaciteit, dient het aantal aangeboden stoelen te worden aangepast overeenkomstig de in bijlage A bij deze publicatie vastgestelde voorschriften;

    er dient rekening te worden gehouden met de vraag van het publiek naar luchtvervoer.

    Aantal vluchten

    1 februari-31 oktober: minimaal twee dagelijkse retourdiensten op maandag tot en met vrijdag, één retourdienst op zaterdag en één retourdienst op zondag;

    1 november-31 januari: minimaal één dagelijkse retourdienst op maandag tot en met vrijdag, één retourdienst op zaterdag en één retourdienst op zondag;

    indien een procedure voor instrumentnadering van Værøy (IFR) wordt vastgesteld, dan is de voorwaarde van minimaal twee dagelijkse retourdiensten op maandag tot en met vrijdag, één retourdienst op zaterdag en één retourdienst op zondag gedurende het gehele jaar van toepassing.

    Passagierscapaciteit

    1 februari-31 oktober: in beide richtingen moeten wekelijks tenminste 180 stoelen worden aangeboden;

    1 november-31 januari: in beide richtingen moeten wekelijks tenminste 105 stoelen worden aangeboden;

    indien een procedure voor instrumentnadering van Værøy wordt vastgesteld, is de voorwaarde dat in beide richtingen wekelijks tenminste 180 stoelen moeten worden aangeboden gedurende het gehele jaar van toepassing;

    indien het aantal bezette stoelen gedurende de periode 1 januari-30 juni of 1 augustus-30 november meer dan 70 % van het aantal aangeboden stoelen bedraagt, moet de luchtvaartmaatschappij de passagierscapaciteit uitbreiden overeenkomstig de door het ministerie van Vervoer en Communicatie vastgestelde voorschriften (zie bijlage A);

    indien het aantal bezette stoelen gedurende de periode 1 januari-30 juni of 1 augustus-30 november minder dan 35 % van het aantal aangeboden stoelen bedraagt, mag de luchtvaartmaatschappij de passagierscapaciteit inkrimpen overeenkomstig de door het Ministerie van Vervoer en Communicatie vastgestelde voorschriften (zie bijlage A).

    Route

    De verplichte diensten moeten zonder tussenlanding worden uitgevoerd.

    Dienstregeling

    Het volgende geldt voor de verplichte vluchten op maandag tot en met vrijdag (plaatselijke tijd):

    1-28/29 februari: tenminste 3 uur 30 minuten tussen de eerste aankomst in Bodø en het laatste vertrek vanuit Bodø;

    1 maart-30 september: tenminste 5 uur 30 minuten tussen de eerste aankomst in Bodø en het laatste vertrek vanuit Bodø;

    1-31 oktober: tenminste 5 uur 15 minuten tussen de eerste aankomst in Bodø en het laatste vertrek vanuit Bodø.

    Indien een procedure voor instrumentnadering van Værøy wordt vastgesteld, is de voorwaarde van tenminste 5 uur 30 minuten tussen de eerste aankomst in Bodø en het laatste vertrek vanuit Bodø gedurende het gehele jaar van toepassing.

    2.2.   Vliegtuigcategorie

    Voor de verplichte vluchten moeten helikopters worden ingezet waarmee minimaal 15 passagiers mogen worden vervoerd.

    2.3.   Technische en operationele voorwaarden

    De luchtvaartmaatschappijen wordt in het bijzonder verzocht rekening te houden met de technische en operationele omstandigheden op de luchthavens. Voor nadere informatie kunt u contact opnemen met:

    Luftfartstilsynet (Dienst burgerluchtvaart)

    PO Box 243

    N-8001 Bodø

    Tel. (47) 75 58 50 00

    2.4.   Tarieven

    Het maximale basistarief voor een enkele reis (volledig flexibel) in het exploitatiejaar dat begint op 1 augustus 2008, mag niet meer bedragen dan het volgende tarief:

    Værøy-Bodø

    634 NOK

    Voor elk volgend exploitatiejaar worden de maximumtarieven op 1 augustus aangepast, en wel binnen de grenzen van de door het Noorse bureau voor de statistiek bekendgemaakte consumentenprijsindex voor de periode van 12 maanden die eindigt op 15 juni van hetzelfde jaar (http://www.ssb.no).

    De luchtvaartmaatschappij is verantwoordelijk voor het beschikbaar stellen van de plaatsbewijzen tegen een prijs die niet hoger is dan het maximale basistarief, en zulks via alle verkoopkanalen waarover zij beschikt.

    Het maximumtarief geldt ook voor plaatsbewijzen die worden aangeboden door andere maatschappijen die actief zijn binnen het concern waarvan de luchtvaartmaatschappij deel uitmaakt. De luchtvaartmaatschappij dient erop toe te zien dat dergelijke voorwaarden door die maatschappijen worden nageleefd.

    Het maximumtarief is inclusief alle belastingen en overheidsheffingen en alle overige extra heffingen die de luchtvaartmaatschappij bij de uitgifte van de plaatsbewijzen aanrekent.

    De luchtvaartmaatschappij dient toe te treden tot nationale interlining-overeenkomsten die op enig tijdstip van kracht zijn, en alle kortingen aan te bieden die op grond van die overeenkomsten moeten worden verleend.

    3.   AANVULLENDE VOORWAARDEN NA HET HOUDEN VAN EEN AANBESTEDING

    Na een aanbesteding waarbij slechts één luchtvaartmaatschappij toegang verkrijgt tot de routes die vallen onder de openbare-dienstverplichtingen, gelden bovendien de volgende voorwaarden:

    Tarieven

    alle tarieven voor aansluitende vluchten van/naar andere luchtvaartdiensten dienen bij alle luchtvaartmaatschappijen onder gelijke voorwaarden te worden aangeboden. Hiervan uitgezonderd zijn de tarieven voor aansluitende vluchten van/naar andere door de inschrijver uitgevoerde vluchten, op voorwaarde dat het tarief maximaal 40 % van het volledige flexibele tarief bedraagt;

    op de vluchten kunnen geen bonuspunten van frequent flyer-programma's worden verdiend of ingeruild;

    er worden sociale kortingen aangeboden overeenkomstig de richtsnoeren die in bijlage B bij deze kennisgeving worden bekendgemaakt.

    Transfervoorwaarden

    alle voorwaarden die de luchtvaartmaatschappij heeft vastgesteld voor de transfer van passagiers van en naar routes van andere maatschappijen, met inbegrip van de aansluittijden en de incheckprocedure (plaatsbewijzen en bagage), moeten objectief en niet-discriminerend zijn.

    4.   VERVANGING EN OPHEFFING VAN DE VORIGE OPENBARE-DIENSTVERPLICHTINGEN

    De onderhavige openbare-dienstverplichtingen vervangen de verplichtingen die eerder in het PB C 268 en EER-supplement S 54 van 4 november 2004 zijn bekendgemaakt voor luchtdiensten op de route Værøy-Bodø v.v.

    5.   INFORMATIE

    Nadere informatie kan worden verkregen bij:

    Ministerie van Vervoer en Communicatie

    PO Box 8010 Dep.

    N-0030 Oslo

    Tel. (47) 22 24 83 53

    Fax (47) 22 24 56 09


    BIJLAGE A

    AANPASSING PRODUCTIE/AANTAL BESCHIKBARE STOELEN — BEPALING INZAKE PRODUCTIEAANPASSING

    1.   Doel van de bepaling inzake productieaanpassing

    De bepaling inzake productieaanpassing moet ervoor zorgen dat de door de exploitant geleverde capaciteit/het aantal aangeboden stoelen aangepast wordt aan veranderingen in de marktvraag. Telkens wanneer het aantal passagiers aanzienlijk toeneemt en dit aantal de hierna genoemde grenswaarden met betrekking tot het percentage bezette stoelen overschrijdt, moet de exploitant het stoelenaanbod vergroten. Wanneer het aantal passagiers aanzienlijk afneemt, mag de exploitant het aantal aangeboden stoelen dienovereenkomstig verlagen. Zie de toelichting in punt 3 hieronder.

    2.   Perioden voor het meten van de bezettingsgraad („Passenger Load Factor”)

    De perioden waarin de bezettingsgraad gecontroleerd en vastgesteld wordt, lopen van 1 januari tot en met 30 juni en van 1 augustus tot en met 30 november.

    3.   Voorwaarden voor het veranderen van de productie/het aantal aangeboden stoelen

    3.1.   Voorwaarden voor productieverhoging

    3.1.1.

    De productie/het aantal aangeboden stoelen moet worden verhoogd wanneer de gemiddelde bezettingsgraad op elke afzonderlijke route die onder de openbare-dienstverplichtingen valt, hoger is dan 70 %. Wanneer de gemiddelde bezettingsgraad op deze routes in een van de onder 2 genoemde perioden hoger is dan 70 %, dient de exploitant de productie/het aantal aangeboden stoelen op deze routes met ten minste 10 % te verhogen, en wel uiterlijk vanaf het begin van het volgende IATA-verkeersseizoen. De productie/het aantal aangeboden stoelen dient tenminste zodanig te worden verhoogd dat de gemiddelde bezettingsgraad de 70 % niet overschrijdt.

    3.1.2.

    Wanneer de productie/het aantal aangeboden stoelen verhoogd wordt zoals hierboven aangegeven, mag de exploitant desgewenst voor de nieuwe productie vliegtuigen gebruiken met een geringere passagierscapaciteit dan in de oorspronkelijke offerte aangegeven.

    3.2.   Voorwaarden voor productieverlaging

    3.2.1.

    De productie/het aantal aangeboden stoelen mag worden verlaagd wanneer de gemiddelde bezettingsgraad op elke afzonderlijke route die onder de openbare-dienstverplichtingen valt, lager is dan 35 %. Wanneer de gemiddelde bezettingsgraad op deze routes in een van de onder 2 genoemde perioden lager is dan 35 %, mag de exploitant de productie/het aantal aangeboden stoelen op deze routes met maximaal 25 % verlagen, en wel vanaf de eerste dag na het verstrijken van bovengenoemde perioden.

    3.2.2.

    Op routes met meer dan twee dagelijkse vluchten in beide richtingen dient de onder 3.2.1 bedoelde productieverlaging te worden gerealiseerd door het aantal aangeboden vluchten te beperken. Een uitzondering hierop is alleen mogelijk wanneer de exploitant vliegtuigen gebruikt die een grotere passagierscapaciteit hebben dan het minimum dat is gespecificeerd bij het opleggen van de openbare-dienstverplichtingen. De exploitant kan dan kleinere toestellen inzetten, maar de passagierscapaciteit mag nooit onder het minimum komen dat is gespecificeerd bij het opleggen van de openbare-dienstverplichtingen.

    3.2.3.

    Op routes met slechts één of twee dagelijkse vluchten in beide richtingen kan de verlaging van het aantal aangeboden stoelen alleen gerealiseerd worden door vliegtuigen in te zetten die een kleinere passagierscapaciteit hebben dan het minimum dat is gespecificeerd bij het opleggen van de openbare-dienstverplichtingen.

    4.   Procedures voor productieveranderingen

    4.1.

    Het Noorse ministerie van Vervoer en Communicatie is wettelijk verantwoordelijk voor het goedkeuren van dienstregelingen die door de exploitant ingediend worden alsook van veranderingen van het aantal aangeboden stoelen. Er wordt verwezen naar Circulaire N-3/2005 van genoemd Noors ministerie (bij het aanbestedingsdossier gevoegd).

    4.2.

    Wanneer de productie/het aantal aangeboden stoelen wordt verlaagd overeenkomstig punt 3.2, wordt een voorstel voor een nieuw luchtverkeersplan toegezonden aan de bevoegde instanties van de betrokken provincies, die voordat de wijziging in werking treedt voldoende tijd moeten krijgen om hun opmerkingen te maken. Als het voorgestelde nieuwe luchtverkeersplan wijzigingen omvat die indruisen tegen andere openbare-dienstverplichtingen dan die met betrekking tot het aantal vluchten en de passagierscapaciteit, moet dit nieuwe verkeersplan ter goedkeuring aan het ministerie van Vervoer en Communicatie worden voorgelegd.

    4.3.

    Wanneer de productie verhoogd moet worden overeenkomstig het bepaalde in punt 3.1, dienen de exploitant en de desbetreffende provincie(s) als betrokken bestuurlijke instantie(s) nieuwe dienstregelingen overeen te komen teneinde hierin te voorzien.

    4.4.

    Wanneer nieuwe productie aangeboden moet worden overeenkomstig het bepaalde in punt 3.1 en de exploitant en de provincie(s) als betrokken bestuurlijke instantie(s) het niet eens kunnen worden over nieuwe dienstregelingen als bedoeld in punt 4.3, kan de exploitant het Noorse ministerie van Vervoer en Communicatie ingevolge het bepaalde onder punt 4.1 om goedkeuring verzoeken van een andere dienstregeling voor de nieuwe productie/de nieuwe aangeboden stoelen. Dit betekent niet dat de exploitant goedkeuring kan aanvragen van een dienstregeling waarin geen rekening gehouden is met de vereiste productieverhoging. Het betrokken ministerie kan dienstregelingen die afwijken van die welke door de betrokken bestuurlijke instantie(s) overeengekomen zouden kunnen worden, alleen goedkeuren wanneer daarvoor gewichtige redenen bestaan.

    5.   Ongewijzigde financiële compensatie bij productieverandering

    5.1.

    De financiële compensatie voor de exploitant blijft ongewijzigd wanneer de productie verhoogd wordt overeenkomstig punt 3.1.

    5.2.

    De financiële compensatie voor de exploitant blijft ongewijzigd wanneer de productie verlaagd wordt overeenkomstig punt 3.2.


    BIJLAGE B

    SOCIALE KORTINGEN

    1.

    Op de luchtroutes waar het Noorse ministerie van Vervoer en Communicatie na oplegging van openbare-dienstverplichtingen luchtdiensten koopt, geldt een sociale korting voor de volgende groepen:

    a)

    personen die 67 jaar of ouder zijn op de dag van het vertrek;

    b)

    blinden die 16 jaar of ouder zijn;

    c)

    gehandicapten die 16 jaar of ouder zijn en een invaliditeitsuitkering ontvangen overeenkomstig de Noorse wet nr. 19 van 28 februari 1997 inzake nationale verzekering [Folketrygdloven], hoofdstuk 12, of een soortgelijke wet in een EVA-land;

    d)

    studenten die 16 jaar of ouder zijn en speciale scholen bezoeken voor personen met gehoorstoornissen;

    e)

    begeleidende echtgenoot/echtgenote ongeacht zijn/haar leeftijd of een begeleider van een persoon als bedoeld in punt a) tot en met d);

    f)

    reizigers die minder dan 16 jaar zijn op de dag van het vertrek.

    2.

    De korting voor de onder punt 1 bedoelde personen bedraagt 50 % van het maximumtarief.

    3.

    Dit verlaagde tarief is niet van toepassing als de reis wordt betaald door de regering en/of een socialezekerheidsdienst. De persoon die recht heeft op de korting beslist zelf over de noodzaak van een begeleider.

    4.

    Een volwassene (met een leeftijd van ten minste 16 jaar) mag gratis een kind van minder dan 2 jaar dragen, op voorwaarde dat dit kind geen eigen zitplaats bezet en volwassene en kind de hele reis samen maken.

    5.

    Bij de aankoop van het plaatsbewijs moeten de volgende documenten worden voorgelegd:

    a)

    door personen als bedoeld in punt 1, onder a), een officieel document met foto en geboortedatum;

    b)

    door personen als bedoeld in punt 1, onder b) en c), het bewijs dat zij in aanmerking komen voor de korting aan de hand van een officieel document van de nationale socialezekerheidsdienst of van de Norges Blindeforbund. Personen uit andere EVA-landen moeten een soortgelijk bewijsstuk van hun land kunnen tonen;

    c)

    door personen als bedoeld in punt 1, onder d), een studiecertificaat en een document van de socialezekerheidsdienst waarin wordt bevestigd dat de persoon een uitkering ontvangt overeenkomstig de Noorse Folketrygd-wet. Personen uit andere EVA-landen moeten een soortgelijk bewijsstuk van hun land kunnen tonen.


    GEREGELDE LUCHTDIENSTEN VÆRØY-BODØ V.V. (NOORWEGEN)

    AANBESTEDING

    1.   Inleiding

    Noorwegen heeft besloten een nieuwe aanbesteding uit te schrijven voor het onderhouden van geregelde luchtdiensten op de route Værøy-Bodø v.v. voor de periode 1 augustus 2008-31 juli 2011.

    Noorwegen heeft besloten met ingang van 1 augustus 2008 de openbare-dienstverplichtingen met betrekking tot de geregelde regionale luchtdiensten op de route Værøy-Bodø v.v., welke werden opgelegd overeenkomstig artikel 4, lid 1, onder a), van Verordening (EEG) nr. 2408/92 van de Raad van 23 juli 1992 betreffende de toegang van communautaire luchtvaartmaatschappijen tot intracommunautaire luchtroutes, te wijzigen. De gewijzigde verplichtingen zijn in het Publicatieblad van de Europese Unie [referentienummer en datum van bekendmaking in PB] en in het EER-supplement [referentie na bekendmaking in EER-supplement], bekendgemaakt.

    Indien geen enkele luchtvaartmaatschappij het ministerie van Vervoer en Communicatie binnen twee maanden na de uiterste datum voor de indiening van de offertes (zie punt 6) bewijsstukken heeft verschaft dat per 1 augustus 2008 is begonnen met geregelde luchtdiensten overeenkomstig de verplichtingen tot openbare-dienstverlening opgelegd voor de aanbesteding die in punt 2 van deze uitnodiging is vermeld, zal Noorwegen de in artikel 4, lid 1, onder d), van Verordening (EEG) nr. 2408/92 bedoelde aanbestedingsprocedure instellen en de toegang tot de routes die deel uitmaken van de in punt 2 vermelde aanbesteding per 1 augustus 2008 tot één luchtvaartmaatschappij beperken. Het doel van deze aanbesteding is gegadigden uit te nodigen tot het indienen van offertes op basis waarvan dergelijke exclusieve rechten zullen worden toegekend.

    Hieronder zijn de belangrijkste aanbestedingsvoorwaarden samengevat. Het volledige aanbestedingsdossier kan worden gedownload van:

    http://www.regjeringen.no/nb/dep/sd/dok/andre/Anbud.html

    of kan kosteloos worden aangevraagd op het volgende postadres:

    Ministry of Transport and Communications

    PO Box 8010 Dep.

    N-0030 Oslo

    Tel. (47) 22 24 83 53

    Fax (47) 22 24 56 09

    Alle gegadigden moeten het volledige aanbestedingsdossier met zorg bestuderen.

    2.   Diensten die onder de aanbesteding vallen

    De aanbesteding heeft betrekking op het onderhouden van geregelde luchtdiensten van 1 augustus 2008 tot en met 31 juli 2011, in overeenstemming met de openbare-dienstverplichtingen als bedoeld in punt 1. Het volgende vliegroutegebied valt onder de aanbesteding:

     

    Routegebied

     

    Værøy-Bodø v.v.

    Wat de openbare-dienstverplichtingen betreft zijn bijzondere voorwaarden van toepassing wanneer een procedure wordt vastgesteld voor de instrumentnadering van Værøy (IFR). De vaststelling van een instrumentnaderingsprocedure zal aanleiding geven tot voorwaarden voor verhoogde productie op de route in de maanden november, december en januari. De inschrijvers dienen een alternatieve prijs voor te leggen, voor de volledige aanbestedingsperiode evenals voor elk afzonderlijk exploitatiejaar, indien de productie wordt verhoogd nadat een procedure voor de instrumentnadering van Værøy is vastgesteld. In de offerte dient het budget te worden berekend voor beide mogelijkheden, met en zonder verhoogde productie. Daarbij moet voor elke offerte een duidelijk overzicht worden gegeven van de allocatie van inkomsten en uitgaven, en moet de compensatie die voor elk van deze alternatieven wordt gevraagd, duidelijk worden aangegeven.

    Wanneer een luchtvaartmaatschappij een offerte indient zonder om een compensatie te vragen, dan zal dit worden opgevat als een verzoek om de route op exclusieve basis, maar zonder compensatie van de Noorse overheid, te exploiteren.

    3.   Deelneming aan de aanbesteding

    De aanbesteding staat open voor alle luchtvaartmaatschappijen die in het bezit zijn van een geldige exploitatievergunning, afgegeven overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 2407/92 van de Raad van 23 juli 1992 betreffende de verlening van exploitatievergunningen aan luchtvaartmaatschappijen.

    4.   Aanbestedingsprocedure

    De aanbesteding valt onder de bepalingen van artikel 4, lid 1, onder d) tot en met i), van Verordening (EEG) nr. 2408/92, en deel 4 van de Noorse Verordening nr. 256 van 15 april 1994 inzake de aanbestedingsprocedures met betrekking tot openbare-dienstverplichtingen met het oog op de tenuitvoerlegging van artikel 4 van Verordening (EEG) nr. 2408/92.

    De gunning geschiedt via een openbare aanbestedingsprocedure.

    Het ministerie van Vervoer en Communicatie behoudt zich het recht voor verder te onderhandelen wanneer slechts één offerte binnen de uiterste termijn is ontvangen of wanneer slechts één van de ingediende offertes in aanmerking komt. Deze onderhandelingen dienen in overeenstemming te zijn met de opgelegde openbare-dienstverplichtingen. Bovendien mogen de partijen gedurende deze onderhandelingen geen inhoudelijke wijzigingen aanbrengen in de oorspronkelijke contractvoorwaarden. Indien de verdere onderhandelingen niet tot een aanvaardbare oplossing leiden, behoudt het ministerie van Vervoer en Communicatie zich het recht voor de gehele procedure te annuleren. In dat geval kan een nieuwe aanbesteding met nieuwe voorwaarden worden gepubliceerd.

    Het ministerie van Vervoer en Communicatie kan, indien geen offertes binnenkomen, op basis van onderhandelingen contracten afsluiten zonder verdere bekendmaking. In dergelijke gevallen kunnen in het contract echter geen inhoudelijke wijzigingen van de oorspronkelijke openbare-dienstverplichtingen of in de overige contractvoorwaarden worden opgenomen. Het ministerie van Vervoer en Communicatie behoudt zich het recht voor alle offertes te weigeren, indien als gevolg van de aanbestedingsprocedure blijkt dat daarvoor redelijke gronden bestaan.

    De offerte is bindend voor de inschrijver totdat de aanbestedingsprocedure is afgerond of de opdracht is gegund.

    5.   De offerte

    De offerte moet worden ingediend overeenkomstig de in deel 5 van de aanbestedingsvoorwaarden gestelde eisen, inclusief de vereisten met betrekking tot de openbare-dienstverplichtingen.

    6.   Indiening van de offerte

    De uiterste termijn voor de indiening van de offertes is 7 juli 2008 om 12.00 plaatselijke tijd. De offertes moeten ten laatste op de uiterste datum voor indiening ervan zijn ontvangen door het ministerie van Vervoer en Communicatie, op het adres dat in punt 1 is vermeld.

    De offertes moeten met de post of met een koerierdienst worden toegezonden aan, dan wel persoonlijk worden afgegeven op het ministerie van Vervoer en Communicatie op het onder punt 1 vermelde adres.

    Te laat ingediende offertes worden afgewezen. Offertes die na de uiterste indieningstermijn, maar voor de datum van opening van de offertes worden ontvangen, zullen echter niet worden afgewezen wanneer duidelijk blijkt dat de zending zo vroeg is verzonden dat zij normaliter voor de afsluitingsdatum had moeten zijn ontvangen. Het ontvangstbewijs geldt als bewijs van verzending en ontvangstdatum.

    Alle offertes moeten in 3 (drie) exemplaren worden ingediend.

    7.   Gunning van het contract

    7.1.

    Als basisregel geldt dat de opdracht wordt gegund aan de inschrijver die de laagste compensatie vraagt. Voor elk routegebied houdt dit in dat het contract zal worden gegund aan de inschrijver die de laagste compensatie vraagt voor de gehele contractperiode van 1 augustus 2008 tot 31 juli 2011. Welke compensatie de laagste is zal worden vastgesteld door middel van een berekening op basis van de twee verschillende voorgelegde prijzen. Dit cijfer is gelijk aan de som van de gewogen compensatiebedragen. De prijs die van toepassing is wanneer een procedure is vastgesteld voor instrumentnadering van Værøy telt voor 60 procent mee, en de prijs zonder instrumentnadering voor 40 procent. Het contract zal worden gegund aan de inschrijver van de offerte met de laagste aldus berekende prijs voor de contractperiode van 1 augustus 2008 tot en met 31 juli 2011.

    7.2.

    Ingeval de opdracht niet kan worden gegund omdat bepaalde inschrijvers dezelfde compensatie vragen, zal de voorkeur worden gegeven aan de offerte waarin gedurende de gehele contractperiode het hoogste aantal stoelen wordt aangeboden.

    8.   Contractperiode

    Het contract loopt van 1 augustus 2008 tot en met 31 juli 2011. Het kan niet worden opgezegd, behalve in de situaties die in de contractvoorwaarden van deel 11 worden beschreven.

    9.   Financiële compensatie

    De exploitant heeft recht op een financiële compensatie die door het ministerie van Vervoer en Communicatie wordt verleend overeenkomstig de contractvoorwaarden. De compensatie moet voor elk van de drie exploitatiejaren worden aangegeven, en ook voor de gehele contractperiode.

    In het eerste exploitatiejaar kan de overeengekomen compensatie niet worden aangepast.

    In het tweede en derde exploitatiejaar zal de compensatie worden herberekend op basis van het aanbestedingsbudget dat is aangepast in het licht van de exploitatiekosten en -inkomsten. Deze aanpassingen moeten binnen de grenzen blijven die worden bepaald door het Noorse indexcijfer van de consumptieprijzen voor de periode van twaalf maanden die afloopt op 15 juni van hetzelfde jaar.

    Er volgt geen aanpassing van de compensatie wanneer het aantal aangeboden stoelen naar boven of beneden wordt gewijzigd overeenkomstig punt 5.1, tweede alinea, van de contractvoorwaarden.

    Het bovenstaande geldt slechts op voorwaarde dat het Noorse parlement bij de vaststelling van zijn jaarbegroting de nodige middelen ter dekking van de compensatie beschikbaar stelt aan het ministerie van Vervoer en Communicatie.

    De exploitant heeft recht op alle inkomsten uit de exploitatie van de routes. Wanneer die inkomsten hoger blijken te zijn of de kosten lager liggen dan in het aanbestedingsbudget was voorzien, mag de exploitant het saldo houden. Het ministerie van Vervoer en Communicatie is daarentegen niet verplicht negatieve saldo's boven de gevraagde compensatie te dekken.

    Alle openbare heffingen, inclusief luchthavenheffingen, worden betaald door de exploitant.

    Onverminderd eventuele eisen tot schadevergoeding zal het bedrag van de financiële compensatie worden verlaagd evenredig met het totale aantal vluchten dat om direct aan de maatschappij toe te schrijven redenen wordt geannuleerd, indien tenminste dat aantal geannuleerde vluchten hoger ligt dan 1,5 % van het aantal geplande vluchten overeenkomstig de goedgekeurde dienstregeling.

    Indien een procedure voor instrumentnadering (IFR) van Værøy is vastgesteld (zie punt 2), dan zal compensatie worden betaald voor de hiermee samenhangende IFR-vereisten van dezelfde maand.

    10.   Wijziging van het contract

    Wanneer zich in de loop van de contractperiode concrete of onvoorziene wijzigingen voordoen van de aannamen waarop het contract is gebaseerd, mag elk van de partijen om nieuwe onderhandelingen verzoeken met het oog op de herziening van het contract. Een dergelijk verzoek moet uiterlijk drie maanden na de desbetreffende wijziging worden gedaan.

    Concrete wijzigingen van de aan de luchtvaartmaatschappij opgelegde openbare heffingen vormen steeds een geldige grond voor heronderhandeling van het contract.

    Wanneer nieuwe wetgevings- of regelgevingseisen, dan wel voorschriften van de burgerluchtvaartautoriteit tot gevolg hebben dat een luchthaven op een andere manier moet worden gebruikt dan oorspronkelijk door de luchtvaartmaatschappij was voorzien, zullen de partijen in onderling overleg trachten wijzigingen in het contract aan te brengen die de luchtvaartmaatschappij in staat stellen voor de resterende contractperiode haar activiteiten voort te zetten. Indien de partijen er niet in slagen overeenstemming te bereiken, heeft de luchtvaartmaatschappij recht op een compensatie op grond van de regelgeving op het gebied van sluiting (punt 11), voor zover deze van toepassing is.

    11.   Opzegging van het contract na contractbreuk of onvoorziene wijziging van belangrijke omstandigheden

    Onverminderd de beperkingen ingevolge de faillissementswetgeving kan het ministerie van Vervoer en Communicatie het contract met onmiddellijke ingang opzeggen wanneer de luchtvaartmaatschappij insolvent wordt, een schuldvereffeningsprocedure inleidt, failliet gaat of in een andere situatie verkeert als omschreven in deel 14, nr. 2, van de Noorse Verordening nr. 256 van 15 april 1994 inzake aanbestedingsprocedures in verband met openbare-dienstverplichtingen.

    Het ministerie van Vervoer en Communicatie kan de overeenkomst met onmiddellijke ingang opzeggen indien de vergunning van de luchtvaartmaatschappij wordt ingetrokken of niet meer wordt vernieuwd.

    Indien de luchtvaartmaatschappij door overmacht of als gevolg van andere factoren waarop zij geen invloed heeft, gedurende meer dan vier van de laatste zes maanden niet in staat is geweest aan haar contractuele verplichtingen te voldoen, kan het contract door beide partijen schriftelijk worden opgezegd mits een opzeggingstermijn van één maand in acht wordt genomen.

    Wanneer het Noorse parlement besluit een luchthaven te sluiten of wanneer een luchthaven is gesloten ten gevolge van een besluit van de burgerluchtvaartautoriteit, komen de normale contractuele verplichtingen van de partijen te vervallen vanaf het moment dat de desbetreffende luchthaven daadwerkelijk gesloten is.

    Wanneer de termijn tussen de aankondiging van de sluiting van een luchthaven en de daadwerkelijke sluiting ervan langer is dan een jaar, heeft de luchtvaartmaatschappij geen recht op een compensatie van het financiële verlies dat zij lijdt tengevolge van de beëindiging van het contract. Wanneer bedoelde termijn korter is dan een jaar, heeft de maatschappij recht op herstel van de financiële situatie waarin zij zich zou bevinden wanneer de normale exploitatie gedurende één jaar vanaf de datum waarop zij in kennis is gesteld van de voorgenomen sluiting, zou worden voortgezet dan wel tot en met 31 juli 2011 wanneer die datum eerder valt.

    Bij contractbreuk mag het contract door de andere partij met onmiddellijke ingang worden opgezegd.


    5.6.2008   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 138/30


    Uitnodiging overeenkomstig artikel 1, lid 2, van deel I van Protocol nr. 3 bij de Overeenkomst tussen de EVA-staten betreffende de oprichting van een Toezichthoudende Autoriteit en een Hof van Justitie opmerkingen te maken ten aanzien van staatssteun met betrekking tot de door de gemeente Time gesloten onroerendgoedtransacties betreffende de kadastrale percelen nrs. 1/152, 1/301, 1/630, 4/165, 2/70 en 2/32 (gemeente Time)

    (2008/C 138/11)

    De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA heeft bij Besluit nr. 717/07/COL van 19 december 2007, dat na deze samenvatting in de authentieke taal is weergegeven, de procedure ingeleid van artikel 1, lid 2, van deel I van Protocol nr. 3 bij de Overeenkomst tussen de EVA-staten betreffende de oprichting van een Toezichthoudende Autoriteit en een Hof van Justitie (hierna „de Toezichtovereenkomst” genoemd). De Noorse autoriteiten zijn hiervan in kennis gesteld door middel van een afschrift van het betrokken besluit.

    De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA verzoekt bij dezen de EVA-staten, de EU-lidstaten en andere belanghebbenden hun opmerkingen over de betrokken maatregel maken door deze binnen één maand vanaf de datum van deze bekendmaking te zenden aan:

    Toezichthoudende Autoriteit van de EVA

    Griffie

    Belliardstraat 35

    B-1040 Brussel

    Deze opmerkingen zullen ter kennis van de Noorse autoriteiten worden gebracht. Een belanghebbende die opmerkingen maakt, kan, met opgave van redenen, schriftelijk verzoeken om vertrouwelijke behandeling van zijn identiteit.

    SAMENVATTING

    PROCEDURE

    Op 3 maart 2007 ontving de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA (hierna „de Autoriteit” genoemd) een klacht van een lokale vereniging betreffende de verkoop door de gemeente Time van de kadastrale percelen nrs. 1/152, 1/301, 1/630, 4/165 (gemeente Time) aan twee verschillende particuliere entiteiten en de verkoop aan een particuliere investeerder van het kadastrale perceel 2/70 (het stadium van Bryne dat ook het kadastrale perceel 2/32 omvat) door Bryne fotballklubb (een voetbalclub), perceel dat voordien door de gemeente aan de club was gegeven.

    Bij schrijven van 9 mei 2007 had een particuliere investeerder de Autoriteit een klacht gezonden ten aanzien van de verkoop door de gemeente Time van één van voornoemde percelen, het kadastrale perceel 4/165.

    Bij schrijven van 19 juni 2007 diende de politieke partij Time pensjonistparti een klacht in over een uitsluitend recht dat zou zijn verleend aan Forum Jæren AS met betrekking tot de ontwikkeling van 200 ondergrondse parkeerplaatsen op het perceel in het centrum van Bryne dat zou dienen voor de bouw van een nieuwe school voor bovenbouw secundair onderwijs (de kadastrale percelen nrs. 1/125, 2/277, 2/278 en 2/284).

    Na correspondentie met de Noorse autoriteiten besloot de Autoriteit de formele onderzoekprocedure in te leiden ten aanzien van de door de gemeente Time gesloten onroerendgoedtransacties betreffende de kadastrale percelen nrs. 1/152, 1/301, 1/630, 4/165, 2/70 en 2/32 (gemeente Time). Daarentegen kwam zij tot de bevinding dat bij de transacties die op de kadastrale percelen nrs. 1/125, 2/277, 2/278 en 2/284 (gemeente Time) zien, geen sprake is van het verlenen van staatssteun.

    BEOORDELING

    De verkoop van de kadastrale percelen nrs. 1/152, 1/301 en 1/630 aan Grunnsteinen AS

    Bij verkoopovereenkomst van 25 augustus 2007 verkocht de gemeente Time de kadastrale percelen nrs. 1/152 (met een oppervlakte van 1 312 m2), 1/301 (oppervlakte 741 m2) en 1/630 (oppervlakte 1 167 m2) in het centrum van Time's centrumgemeente, Bryne, aan de particuliere vastgoedontwikkelaar Grunnsteinen AS. Ten tijde van de transactie lijkt het kadastrale perceel 1/152 als gemeentelijke parkeerplaats (met 44 parkeerplaatsen) in gebruik te zijn geweest.

    Grunnsteinen betaalde niet voor dit onroerend goed, maar beloofde wel ondergrondse parkeerplaatsen te bouwen op het kadastrale perceel 1/152, waarvan er 65 aan de gemeente Time zouden worden overgedragen. Volgens de gemeente vervangt de verplichting de parkeerplaatsen te bouwen de gewone betaling voor het onroerend goed: de 44 bestaande bovengrondse parkeerplaatsen worden gecompenseerd door 44 nieuwe ondergrondse parkeerplaatsen, en de waarde van de 21 extra parkeerplaatsen zou overeenstemmen met de waarde van de twee andere overgedragen percelen. Noorwegen heeft berekeningen ingediend die aangegeven dat de waarde van de 21 extra parkeerplaatsen 2 625 000 NOK bedroeg, terwijl de waarde van de twee andere percelen op 2 516 000 NOK werd geraamd. Deze berekeningen waren gebaseerd op een taxatie van het kadastrale perceel 1/630 (tegen een prijs van 600 NOK/m2) en op berekeningen van de bouwonderneming Skanska die uitkwamen op een kostprijs van 150 000 NOK per parkeerplaats in een ondergrondse parkeergarage (exclusief btw en de kosten voor koop of huur van de gronden).

    Wanneer gronden van de overheid onder de marktwaarde worden verkocht, moet die transactie geacht worden staatsmiddelen in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER-Overeenkomst te behelzen en moet zulks als een selectief voordeel voor Grunnsteinen worden aangemerkt. Het voorlopige oordeel van de Autoriteit is dat dit het geval was, en wel om de volgende redenen.

    Ten eerste heeft de koper niet voor het onroerend goed betaald. Zodoende lijkt de transactie, op het eerste gezicht, steun te behelzen, bij gebreke van overtuigend bewijs van het tegendeel.

    In dat opzicht lijken de procedures van de richtsnoeren van de Autoriteit betreffende staatssteunelementen bij de verkoop van gronden en gebouwen door openbare instanties niet te zijn gevolgd, aangezien geen biedprocedure is georganiseerd en slechts één van de overgedragen onroerend goederen werd getaxeerd. Deze taxatie lijkt de Autoriteit bovendien te oppervlakkig om aan de vereisten van de richtsnoeren te kunnen voldoen.

    Voorts beweren de Noorse autoriteiten dat het bij deze transactie om een ruil van onroerend goed gaat, waarbij de gemeente drie percelen (waaronder één dat als parkeerplaats in gebruik is) aan de projectontwikkelaar overdraagt en, in ruil, een hoger aantal ondergrondse parkeerplaatsen krijgt. Deze redenering lijkt te vooronderstellen dat de aan de Autoriteit voorgelegde taxaties als betrouwbaar gelden. Zoals echter werd uiteengezet, lijkt de taxatie van het kadastrale perceel 1/630 diverse gebreken te vertonen. Evenzo lijkt de raming van de kosten voor de toekomstige ondergrondse parkeerplaatsen uitsluitend op algemene ervaring te zijn gebaseerd, zonder dat met de specifieke kenmerken van het onroerend goed en het project is rekening gehouden. Zodoende lijkt deze transactie niet marktconform te zijn verlopen.

    Mocht een en ander worden bevestigd, dan zou de positie van Grunnsteinen worden versterkt ten opzichte van die van haar concurrenten. Bovendien was er misschien wel belangstelling voor deze gronden voor kopers uit andere EER-staten. De voorlopige beoordeling van de Autoriteit is dan ook dat de transactie de mededinging kon verstoren en het handelsverkeer binnen de EER ongunstig kon beïnvloeden.

    Bijgevolg lijkt er sprake te zijn van staatssteun in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER-Overeenkomst.

    De verkoop van het kadastrale perceel 4/165 aan Bryne Industripark AS

    Op 31 augustus 2005 sloten de gemeente Time en de particuliere projectontwikkelaar Bryne Industripark AS een verkoopovereenkomst voor het kadastrale perceel 4/165 te Håland (Time). Dit perceel bestaat uit 56 365 m2 industriegronden en de verkoopprijs werd bepaald op 4,7 mln NOK (of rond 83 NOK/m2).

    Voor de verkoop vond er geen openbare biedprocedure of taxatie plaats. De prijs lijkt te zijn berekend op basis van de prijs waartegen de gemeente het grondstuk in 1999 kocht, verhoogd met kapitaalkosten, juridische en administratiekosten. In oktober 2006 besloot de gemeente evenwel de industriegronden in de toekomst tegen marktprijzen te verkopen, omdat de tot dan toe gehanteerde methodiek kennelijk inhield dat gronden te goedkoop werden verkocht.

    Tegen deze achtergrond is de voorlopige beoordeling van de Autoriteit dat de gronden onder de marktwaarde werden verkocht en dat die transactie geacht moet worden staatsmiddelen in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER-Overeenkomst te behelzen en dat zulks als een selectief voordeel voor Bryne Industripark dient te gelden. Mocht dit worden bevestigd, dan zou de positie van Bryne Industripark worden versterkt ten opzichte van die van haar concurrenten. Bovendien was er misschien wel belangstelling voor deze gronden voor kopers uit andere EER-staten. De voorlopige beoordeling van de Autoriteit is dan ook dat de transactie de mededinging kon verstoren en het handelsverkeer binnen de EER ongunstig kon beïnvloeden.

    Bijgevolg lijkt er sprake te zijn van staatssteun in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER-Overeenkomst.

    De verkoop van de kadastrale percelen nrs. 2/70 en 2/32 aan Bryne fotballklubb

    Bij overeenkomst van 8 augustus 2003 droeg de gemeente Time het grondstuk van het stadium van Bryne, de kadastrale percelen nrs. 2/32 en 2/70 (een gebied met een oppervlakte van zo'n 53 000 m2), over aan Bryne fotballklubb (Bryne FK), een lokale voetbalclub die momenteel in eerste divisie speelt (dus een niveau onder eredivisie).

    Aangezien de club niet voor deze gronden betaalde, is de Autoriteit van oordeel dat die transactie geacht moet worden staatsmiddelen in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER-Overeenkomst te behelzen en dat zulks als een selectief voordeel voor Bryne FK dient te gelden. De Noorse autoriteiten voerden aan dat Bryne FK voor de toepassing van de EER-Overeenkomst geen onderneming is. Uit de homepage van Bryne FK blijkt echter dat de club onder meer actief is in de aan- en verkoop van profvoetballers, entertainment in de vorm van voetbalwedstrijden aanbiedt en tegen betaling advertentieruimte aanbiedt. Dergelijke activiteiten lijken te kunnen worden gekwalificeerd als de levering van diensten op een markt en hebben dus een economisch karakter. Mitsdien is de voorlopige beoordeling van de Autoriteit dat Bryne FK, voor de toepassing van artikel 61, lid 1, van de EER-Overeenkomst, een onderneming is.

    De transactie versterkt de positie van Bryne FK ten opzichte van haar concurrenten. Bovendien was er misschien wel belangstelling voor deze gronden voor kopers uit andere EER-staten. De voorlopige beoordeling van de Autoriteit is dan ook dat de transactie de mededinging kon verstoren en het handelsverkeer binnen de EER ongunstig kon beïnvloeden.

    Bijgevolg lijkt er sprake te zijn van staatssteun in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER-Overeenkomst.

    VERENIGBAARHEID

    De voor de Autoriteit beschikbare informatie lijkt er niet op te wijzen dat enige steun werd verleend om de economische ontwikkeling te bevorderen van streken waarin de levensstandaard abnormaal laag is of waar een ernstig gebrek aan werkgelegenheid heerst, noch om de verwezenlijking van een belangrijk project van gemeenschappelijk Europees belang te bevorderen of om de ontwikkeling van bepaalde vormen van economische bedrijvigheid te vergemakkelijken. Voorts lijkt eventuele steun ten behoeve van de sportclub de culturele ontwikkeling niet te bevorderen. Tegen deze achtergrond lijkt artikel 61, lid 3, onder a), b) of c), van de EER-Overeenkomst niet te kunnen worden toegepast.

    PROCEDUREVOORSCHRIFTEN EN TERUGVORDERING VAN ONRECHTMATIGE STEUN

    Artikel 1, lid 3, van deel I van Protocol nr. 3 bij de Toezichtovereenkomst houdt een standstill-verplichting in. Artikel 14 van deel II van datzelfde Protocol bepaalt dat bij een negatieve beschikking alle onrechtmatige steun van de begunstigde kan worden teruggevorderd.

    CONCLUSIE

    In het licht van bovenstaande overwegingen heeft de Autoriteit besloten, overeenkomstig artikel 1, lid 2, van deel I van Protocol nr. 3 bij de Toezichtovereenkomst, de formele onderzoekprocedure in te leiden ten aanzien van de door de gemeente Time gesloten onroerendgoedtransacties met betrekking tot de kadastrale percelen nrs. 1/152, 1/301, 1/630, 4/165, 2/70 en 2/32 (gemeente Time).

    EFTA SURVEILLANCE AUTHORITY DECISION

    No 717/07/COL

    of 19 December 2007

    on the property transactions engaged in by the municipality of Time concerning property numbers 1/152, 1/301, 1/630, 4/165, 2/70, 2/32, 1/125, 2/277, 2/278, 2/284 in Time

    (NORWAY)

    THE EFTA SURVEILLANCE AUTHORITY,

    HAVING REGARD TO the Agreement on the European Economic Area (1), in particular to Articles 61 to 63 and Protocol 26 thereof,

    HAVING REGARD TO the Agreement between the EFTA States on the establishment of a Surveillance Authority and a Court of Justice (2), in particular to Article 24 thereof and Article 1(2) and (3) in Part I and Articles 4(4) and 6(1) in Part II of Protocol 3 thereof,

    HAVING REGARD TO the Authority's Guidelines (3) on the application and interpretation of Articles 61 and 62 of the EEA Agreement, and in particular the Chapter relating to the Sale of Land and Buildings by public authorities,

    Whereas:

    I.   FACTS

    1.   PROCEDURE

    On 3 March 2007, the Authority received a complaint from an association named Aksjonsgruppa ‘Ta vare på trivelige Bryne’ (hereinafter referred to as ‘Aksjonsgruppa’), concerning the sales of property numbers 1/152, 1/301, 1/630, 4/165 in Time municipality by the municipal authorities to two different private entities, as well as the sale of title number 2/70 (Bryne stadium which also includes title No 2/32) by Bryne fotballklubb, previously given to the club by the municipality, to a private investor (Event No 414270).

    By letter dated 9 May 2007, the private investor Mr Gunnar Oma sent a complaint to the Authority concerning the sale by Time municipality of one of the abovementioned properties, i.e. number 4/165. Mr Oma claimed that the sale had taken place without prior value assessment and without an unconditional tendering procedure (Event No 421805).

    By letter dated 25 May 2007 (Event No 1080978), the Authority invited the Norwegian authorities to comment on the complaints and requested additional information. In addition to the property numbers mentioned above, the Authority also asked questions concerning the purchase by Time Municipality of a property to be used for the construction of a new high school (title numbers 1/125, 2/277, 2/278 and 2/284), next to Bryne stadium. The sale had been the subject of articles in the local press which were enclosed with the complaint.

    By letter dated 19 June 2007 (received by the Authority on 22 June 2007, Event No 426448), Time pensjonistparti complained about the exclusive right granted to Forum Jæren AS with respect to the development of 200 underground parking spaces at the property in the centre of the Bryne to be used for the construction of a new upper secondary school (title numbers 1/125, 2/277, 2/278 and 2/284) (4). According to the complainant, 180 of the parking spaces were to be used by Forum Jæren.

    By letter dated 3 July 2007 (Event No 427879) from the Norwegian Government, received and registered by the Authority on 3 July 2007, Norway replied to the information request.

    By letter of 28 July 2007, Aksjonsgruppa submitted comments to the Norwegian authorities' reply, received and registered by the Authority on 30 July 2007 (Event No 437440).

    By e-mail dated 7 September 2007 (Event No 439975), Aksjonsgruppa submitted an agreement between Rogaland county municipality and Time municipality regarding the development and use of the property to be used as a new upper secondary school (title numbers 1/125, 2/277, 2/278, and 2/284) (Event No 439974), which included a clause whereby the County Municipality agreed to grant Forum Jæren the right to develop 200 parking spaces under the new secondary school, as well as the exclusive right to use 180 thereof.

    By e-mails dated 19 September 2007 (Event Nos 442381, 442382 and 442383), the complainant submitted press reports regarding the land sales. Finally, by e-mail dated 2 October 2007 (Event No 445092), the complainant submitted an audit carried out by external auditors (Deloitte) of Time municipality's sales of land and buildings over the last years (Event No 445091).

    By letter of 23 October 2007 (Event No 448109), the Authority invited the Norwegian authorities to comment on the third complaint in the case (from Time Pensjonistparti) and requested additional information with respect to the agreements concerning the construction of a new upper secondary school and the rights conferred on Forum Jæren in that respect.

    By letters of 21 and 22 November (Event Nos 453220 and 453452), the Norwegian authorities replied to the Authority's request.

    2.   DESCRIPTION OF THE TRANSACTIONS

    2.1.   The sale of title numbers 1/152, 1/301 and 1/630 to Grunnsteinen AS

    By a sales agreement dated 25 August 2007, Time municipality sold title numbers 1/152 (1 312 square metres), 1/301 (741 square metres) and 1/630 (1 167 square metres) in the centre of Bryne, the municipal centre of Time municipality, to the private property developer Grunnsteinen AS. Clause 1 of the contract (5) states that the properties, at the time of entering into the contract, were zoned for residential and public road/parking purposes. On title number 1/152, there were 44 municipal parking spaces belonging to Time municipality.

    Under Clause 1 of the contract, Grunnsteinen AS undertakes to build underground parking spaces on title number 1/152, of which 65 are to be transferred to Time municipality upon completion (clauses 1 and 5 of the agreement). Grunnsteinen did not pay anything for the property; however, according to the municipal authorities, the obligation to build the parking spaces replaces ordinary payment for the property (6). At present, none of the titles have been transferred to Grunnsteinen AS; however, Clause 7 of the agreement foresees that the titles should be transferred upon completion of the parking spaces, at the latest by the end of 2008. Furthermore, Clause 1 foresees that the underground car park will be registered as a separate title in the land register when re-transferred to Time Municipality.

    The initiative to enter into the agreement appears to have been taken by the buyers, and no public bidding round was organised prior to the sale (7). According to the municipal authorities, the payment for title No 1/152 consisted of the 44 parking spaces on the property being compensated for in the underground car park. As for title numbers 1/301 and 1/630, the municipality had commissioned a value assessment of one of the properties, title No 1/630, which the municipality claims were assessed by Eiendomsmegler 1. Only the assessment of title No 1/630, which concluded that the market value was NOK 600 per square metre, has been presented to the Authority (8). However, reservations were expressed with respect to the size of the area, to any encumbrance on the title in the property register and to zoning regulations, as none of these had been checked. The Norwegian authorities have also presented calculations made by the construction firm Skanska Norge AS, showing that the price for a parking space in an underground car park would be approximately NOK 150 000, excluding VAT and costs of buying/renting the land (9). On the basis of these estimates, the Norwegian authorities claim that the market price for title numbers 1/301 and 1/630, based on the value assessment, would be NOK 2 516 400 (10), whereas the value of the additional 21 parking spaces which Grunnsteinen will build for the municipality is estimated to 2 625 000 (11). Thus, the municipality claims that the value of these two properties is fully compensated by Grunnsteinen through the construction of 21 additional parking spaces.

    2.2.   The sale of title number 4/165 to Bryne Industripark AS

    On 31 August 2005, Time Municipality and the private property developer Bryne Industripark AS signed a sales agreement concerning title No 4/165 at Håland in Time (12). The title comprises 56 365 square metres of industrial land, and the sales price was set at NOK 4,7 million (or approximately NOK 83 per square metre). At the time of the signing of the agreement, the area was zoned for industrial purposes but the detailed zoning plan was not adopted due to objections from the public road administration. According to the municipal authorities, the new detailed zoning regulations are expected to be adopted in autumn 2007. The contract contains a claw-back clause (Clause 7) for Time municipality in the event that the property has not been built on or put to use 5 years after the date of taking possession.

    At the time of entering into the agreement, the property consisted of undeveloped land. In the memorandum for the municipal council which approved the agreement, the municipal administration states that the conclusion of a development agreement should be a condition for selling the land. However, for the time being, no such agreement has yet been entered into, since detailed zoning regulations for the area have not yet been adopted.

    The municipality confirms that no public bidding round was organised prior to the sale, which came about following an initiative from the buyer. However, it claims that the availability of industrial land in the area in question was advertised on its web page in 2003-2004. A value assessment was not carried out prior to the sale. It follows from the administrative memorandum made in relation to the sale that the price charged was based on the price at which Time municipality bought the property in 1999, to which capital costs, regulatory work and administrative costs were added. The price was, thus, established in accordance with the municipality's general principle for the sale of industrial properties, i.e. selling at cost (13).

    According to the complainant, the price per square metre for this type of property should be in the range of NOK 400. This is based on a claim that an independent asset valuer assessed the property in January 2007 (14). However, no documentation has been submitted to this effect. In contrast, the municipal authorities claim that other industrial properties were sold, in the same period, for prices ranging between NOK 80 and 115 per square metre in the area, and enclose contracts concerning such properties (15). It also claims that Bryne Industripark, by verbal agreement, sold a major part of the property (50 000 square metres) to Jæren Arena for the purpose of building a new football stadium in March 2007, at a price of NOK 100 per square metre (16). No documentation of the actual price has been provided. Moreover, according to the complainants, the same investors hold financial interests both in Bryne Industripark AS and Jæren Arena, and a possible transaction therefore cannot be assumed to have taken place on normal commercial terms.

    2.3.   The sale of title numbers 2/70 and 2/32 to Bryne fotballklubb and the subsequent transfer of the property to Forum Jæren AS

    By agreement dated 8 August 2003, Time municipality transferred the title to Bryne stadium, title numbers 2/32 and 2/70, an area of approximately 53 000 square metres, to Bryne fotballklubb (Bryne FK) (17). From the background papers from the sale, it appears that the municipality had, in turn, bought the land from the football club for NOK 1 million in 1996. The Authority has no further information on this sale.

    Bryne FK is a local football club, currently playing in the so-called ‘Adecco League’ (1st division). In addition to Bryne FK, which is registered in the company register as a non-profit organisation (18), the football club has also set up a limited company, Bryne Fotball AS. The information provided by the Norwegian authorities with respect to the organisational relationship between Bryne FK and Bryne Fotball AS is not very extensive; however, from the annual report of Bryne FK, it appears that the company was created to take care of the club's aim of promotion to the Norwegian Premier League. It also seems that Bryne FK is the main shareholder in the company and paid its debts in 2006. It appears that the sports activities, including those of the elite team aiming for promotion to the Premier League take place within Bryne FK (19).

    Before the transfer of the title to the land, the football club had a ground lease agreements with the municipality for its buildings on title numbers 2/70 and 2/32, which included the stadium, a club house and a sports hall (20). Thus, the agreement of 8 August 2003 only concerns ownership of the land, not to the buildings. One building not belonging to Bryne fotballklubb appears to remain on the land, and it was foreseen that the club would take over the municipality's rights under the lease agreement with the owner of the building (21). Under Clause 2 of the agreement, title numbers 2/32 and 2/70 are transferred to Bryne FK without remuneration. It is also provided in the agreement that the municipality covers all costs connected to the transfer of the property, such as parcelling, measuring etc. The titles comprise approximately 53 000 square metres, and it is expressly provided that it shall, primarily, be used for sports purposes.

    It follows from Clause 1 of the agreement that the background for the transfer of the titles was that the football club had asked for such transfer due to the fact that it needed to increase its assets in order to comply with requirements laid down by the Norwegian football association for football pitches to be used for matches in Tippeligaen (the Norwegian Premier League). From the background memos, it seems to have been essential that the property may be used as security for debts, and it is mentioned that the provision that it may only be used for sports purposes may somewhat reduce its accounting value.

    The complainant claims that, in 2007, Bryne FK plans to sell the stadium to Forum Jæren for NOK 50 million. This appears to have taken place at the same time as the football club bought a property for the construction of a new stadium at Håland from Bryne Industripark AS (a sale referred to above). In reply to the Authority's request for information, the Norwegian authorities have confirmed that a letter of intent has been signed between Bryne FK and Forum Jæren concerning title No 2/70. However, the municipal authorities were unable to produce a copy thereof and the Authority therefore has had no confirmation of either the price mentioned or the possible existence of a binding agreement.

    2.4.   The purchase by Time municipality of title numbers 1/125, 2/277, 2/278 and 2/284 for the purpose of building a new upper secondary school and the right to underground parking facilities granted to Forum Jæren

    On 4 January 2007, Time Municipality and Forum Jæren entered into an agreement (22) whereby Time Municipality bought title numbers 1/125, 2/277, 2/278 and 2/284 in Time, in total approximately 17 990 square metres, for NOK 59,5 million (i.e. NOK 3 307 per square metre). The municipality has confirmed that no value assessment was carried out of the property prior to the conclusion of the contract. It is claimed that the price had been based on Forum Jæren's purchasing costs (23). The contract also stipulates that it is Forum Jæren's responsibility to prepare the land for construction, i.e. to demolish existing buildings and foundations, etc.

    In Norway, the county municipalities are responsible for running upper secondary schools (24); however, it is common practice that the land on which the buildings are to be constructed is offered by the municipalities free of charge. As stated in Clause 2 of the agreement, the property is to be used for the construction of a new upper secondary school. On 13 August 2007, the municipality effectively entered into an agreement with Rogaland County Municipality concerning the construction of the upper secondary school (25). Clause 3 of the agreement provides that, on the condition that the county municipality will not need more parking spaces than expected at the time of conclusion of the agreement, the county municipality accepts that Forum Jæren may cover its need for parking spaces in an underground car park comprising 200 spaces in total, to be constructed under the school buildings. The county municipality will be entitled to 10 per cent of the surface of the underground car park.

    However, since Forum Jæren has been granted an extension of its deadline for compliance with the zoning requirements for parking spaces (1 parking space per 100 square metres) until 31 December 2008, no agreement has yet been entered into between Forum Jæren and Rogaland County municipality governing Forum Jæren's rights on the property. According to the Norwegian authorities, neither does the agreement between the municipality and the county municipality confer a legally enforceable right on Forum Jæren. The Norwegian authorities underline, in this context, that Forum Jæren did not take part in the negotiations prior to the conclusion of the agreement. Finally, Norway also takes the view that a separate agreement lying down, in detail, the conditions for Forum Jæren's right to use the property for parking purposes would be necessary at a later point (26).

    3.   COMMENTS BY NORWAY

    Norway was invited to comment on the complaints in the Authority's requests for information, and did so in its replies. The replies were drafted by Time municipality and the Government did not provide additional comments.

    Concerning the first of the transactions mentioned above, the Norwegian authorities claim, in essence, that the transfer of title numbers 1/152, 1/301 and 1/630 without remuneration does not amount to aid since it should be considered as an exchange of real property. In fact, the municipality's 44 parking spaces above ground will be exchanged for parking spaces in an underground car park. With respect to title No 1/301 and 1/630, it is claimed that, based on the value of these two properties in comparison with the cost estimates of parking spaces in underground car parks in similar projects, the value of the increase in the number of parking spaces (21) which the municipality will get as a result of the deal more than covers the value of the properties transferred. Against this background, the Norwegian authorities take the view that no aid is granted, irrespective of the fact that title No 1/152 was not valued. It is also claimed that, in the event that aid is present, it would be de minimis aid.

    As for the sale of title No 4/165 to Bryne Industripark AS, Time municipality claims that, irrespective of the fact that no value assessment was made and that the property in question appears to have a very attractive location, the price per square metre corresponds to the market price. This is due to specific difficulties pertaining to the property: there were, inter alia, objections to the zoning plan, which, therefore, had not yet been adopted, and the property was difficult to exploit efficiently due to the construction prohibition in proximity to the railway. Furthermore, it is claimed that equivalent industrial properties in the municipality were recently sold at prices which, per square metre, roughly correspond to the price paid by Bryne Industripark.

    With respect to the sale of Bryne stadium to Bryne FK, the Norwegian authorities argue that the buyer, Bryne FK, is not an undertaking within the meaning of the EEA Agreement, but a non-profit organisation and a sports club. Consequently, the Norwegian authorities take the view that Article 61 EEA does not apply to the transaction regardless of whether or not it confers an economic advantage on the buyer.

    With respect to the titles which are to be used for the construction of an upper secondary school and Forum Jæren's right to build parking spaces under the school buildings, Time municipality claims that no legally binding agreement has yet been entered into with Forum Jæren. It was always the municipality's intention that such a right could only be granted on market conditions, but it would now be up to the County Municipality to negotiate an agreement with Forum Jæren governing the conditions for the construction of parking spaces.

    II.   ASSESSMENT

    1.   THE PRESENCE OF STATE AID

    Article 61(1) of the EEA Agreement reads as follows:

    ‘Save as otherwise provided in this Agreement, any aid granted by EC Member States, EFTA States or through State resources in any form whatsoever which distorts or threatens to distort competition by favouring certain undertakings or the production of certain goods shall, in so far as it affects trade between Contracting Parties, be incompatible with the functioning of this Agreement’.

    It follows from this provision that, for State aid within the meaning of the EEA to be present, the following conditions must be met:

    the aid must be granted through State resources,

    the aid must favour certain undertakings or the production of certain goods, i.e. the measure must confer an economic advantage upon the recipient(s), which must be selective,

    the beneficiary must be an undertaking within the meaning of the EEA Agreement,

    the aid must be capable of distorting competition and affect trade between contracting parties.

    Whether these conditions are met must be assessed individually with respect to each of the transactions described above.

    1.1.   The sale of title numbers 1/152, 1/301 and 1/630 to Grunnsteinen AS

    The term ‘State resources’ covers all aid granted from public sources, including municipalities. Aid granted by Time municipality would thus fall within the definition. If public land is sold below market value, State resources are present (27).

    In the case at hand, the buyer did not pay any money for the properties. Thus, prima facie, the transaction would seem to involve aid, and it would be for the Norwegian authorities to rebut that presumption.

    The Norwegian authorities argue that the buyer did pay a ‘price’ for the properties by taking on the obligation to build an underground car park in which the municipality would be entitled to 65 parking spaces. Thus, what remains to be considered is whether it can established, either in application of the procedures described in the State aid guidelines or by other methods, that the transaction therefore took place on market terms.

    The Norwegian authorities have confirmed that the sale of the properties was not announced publicly, but came about following an initiative from Grunnsteinen. Thus, no unconditional bidding procedure (which could, theoretically, have led to a very low, or even no value being paid, given the obligation to provide parking spaces) within the meaning of the Guidelines took place.

    Concerning sales without an unconditional bidding procedure, the Guidelines require, for the presence of State aid to be excluded on this basis, that ‘an independent evaluation should be carried out by one or more independent asset valuers prior to the sales negotiations in order to establish the market value on the basis of generally accepted market indicators and valuation standards. The market price thus established is the minimum purchase price that can be agreed without granting State aid’.

    In the case at hand, since the payment consists of the construction of 65 underground parking spaces for public use, in order for State aid to be excluded on the basis of the guidelines, a value assessment of the properties would have to be undertaken, and the market price of the parking spaces would have to be established in a reliable manner.

    As for the properties sold, it is clear that at least title number 1/152 was not assessed at all. The Norwegian authorities claim that both title numbers 1/301 and 1/630 were valued; however, only the assessment of title number 1/630 has been forwarded to the Authority on request. Thus, the procedure laid down for establishing the market price through independent value assessment cannot, under any circumstances, be considered to have been complied with. Moreover, since the properties were transferred en bloc, a value assessment should cover all three properties taken together. With respect to the title(s) which w(as)(ere) actually valued, the Authority has not been assured that it took place in accordance with the guidelines, which require that the market value should be established on the basis of generally accepted indicators and valuation standards. In the valuation by Eiendomsmegler 1, it is merely stated that the valuation is ‘carried out in accordance with our best judgement and conviction, on the basis of a visit of the property and information provided by the seller’. However, the valuation does neither set out the characteristics of the property which were decisive for the conclusion, nor the method applied, for example one of the methods recommended by the Norwegian Valuers And Surveyours Association (‘Norges Takseringsforbund (NTF)’) for commercial property (28). In the view of the Authority, the valuation carried out by Eiendomsmegler 1 does not give sufficient information for the Authority to ascertain that it was carried out in accordance with generally accepted indicators and valuation standards.

    Concerning the value of the parking spaces which the municipality will receive in remuneration for the properties, the Norwegian authorities have enclosed estimates made by the construction firm Skanska Norge AS, arriving at NOK 150 000 per parking space. The Authority also notes that the estimates are subject to the reservation that building costs will vary, depending on a range of factors such as size, location, proximity to roads, lifts, fire security, etc., and also that ‘price will further depend on working methods, timing and market situation’. Although the guidelines on expert evaluation are not directly applicable to the valuation of the future car park, the Authority is not convinced that the evaluation by Skanska was carried out in a reliable manner. In particular, the calculations presented seem to have be carried out exclusively on the basis of experience from other projects and, thus, do not seem to take sufficient account of the characteristics of the specific property in question in order to be suitable for establishing the market price.

    Against this background, the presence of aid cannot be excluded on the basis of, or by analogy to, the guidelines.

    The Norwegian authorities also seem to argue that the presence of aid can be excluded on other grounds. In particular, they claim that the transaction is in fact an exchange of property, and that the fact that title No 1/152 was not valued is therefore irrelevant. The argument seems to be based on the idea that, since the 44 public parking spaces currently occupying title number 1/152 will be replaced by underground parking spaces, the municipality keeps what it had before entering into the contract. Concerning exploitation of title No 1/152 above ground, this area will now be regulated as a green area and thus will have no independent market value.

    It must be assessed whether these arguments are capable of excluding the presence of State aid. In that regard, what remains to be considered is the market value of the property transferred at the time of the conclusion of the contract (29). Thus, the subjective value of the land for the municipality when used as a car park does not establish the market price as long as the land could also be exploited for different purposes. At the time of the contract, this seems to have been the case, and the possibility for alternative (and more profitable) uses must, therefore, be the basis for the calculation of the market price. The Authority takes the view that, even if parts of title number 1/152 might, more than two years later, be zoned as a green area, what must be assessed is what use of the properties (if sold together) potential buyers could expect at the time of the transaction.

    Secondly, this argument seems to presuppose that the valuations of the two other titles and the parking spaces are acceptable, so that the value of the parking spaces equals or exceeds the value of the two additional titles. As shown above, the Authority has not found the calculations presented to it convincing.

    Against this background, the Authority has serious doubts that the ‘price’ paid for the property reflected its market value.

    Firstly, the measures must confer on Grunnsteinen AS advantages that relieve it of a financial burden that it would normally have to cover from its budget (in this case, any additional price payable for the land in question). Secondly, the measure must be selective in that it favours ‘certain undertakings or the production of certain goods’.

    If, and to the extent that, the price paid for the properties does not reflect their market value, Grunnsteinen obtains an advantage in the form of a lower purchase price which it would normally have to pay out of its own budget. Equally, the measure would be selective since it only benefits the buyer.

    Under settled case law, the mere fact that an aid strengthens a firm's position compared with that of other firms competing in intra-EEA trade, is enough to conclude that the measure is likely to affect trade between the contracting parties and distort competition between undertakings established in other EEA States (30). If, and to the extent that, the transaction confers an economic advantage on Grunnsteinen, its position is strengthened in comparison with that of its competitors. Since the property in question appears to be centrally located commercial land which is, consequently, attractive, it might be of interest not only to Norwegian firms, to the effect that firms established in other EEA States may have been affected by the transaction. Moreover, the Norwegian buyers might be professional property investors who are active in Norway and other EEA States alike. Thus, it appears that the transaction may threaten to distort competition and affect trade within the EEA.

    The Authority considers it possible that the economic advantage conferred on Grunnsteinen through the transaction could be de minimis (i.e. EUR 100 000 over a three-year period at the material time (31)) and as such not distort competition and affect trade within the EEA. However, in the absence of reliable value assessments, the Authority cannot establish with certainty that such is the case.

    1.2.   The sale of title number 4/165 to Bryne Industripark AS

    As described above, the land in question consists of more than 56 000 square metres of industrial land outside Bryne. No value assessment was carried out prior to the sale. The municipality states that the land was offered on its web page for some time, but it is unable to retrieve the announcement from its system, and the Authority therefore cannot verify its content. In any event, it is doubtful that a notice on a web page would qualify as a sufficiently well publicised offer within the meaning of the Guidelines. Against this background, the procedures described in the Authority's State aid Guidelines on the sale of land and buildings do not seem to have been followed and the presumption that aid is not present therefore does not apply.

    The municipality has explained that property was sold at cost, i.e. at a price calculated by adding regulatory and administrative costs, capital costs and fees to the price for which the property was bought in 1999. As a preliminary point, the Authority notes that sales of public land at cost cannot exclude the presence of State aid, as this price calculation method does not take sufficient account of all the various factors which may influence a property's market value, in particular the supply and demand on the market at the time of the sale (32). Moreover, in this case, there seems to have been no adjustment for inflation.

    In the case at hand, sales at cost was the general policy of the municipality at the time. However, by decision of 18 October 2006 (33), the municipality decided that land at Bryne, including Håland, should for the future be sold at market price. In the background memo for the decision, the municipality stated that industrial land at Bryne had become scarce and that land at Håland would be ‘cheap if we sell at cost’. The memo also states that one of the reasons for the transition to the market price principle was to ensure that ‘[i]ndustries which require large areas but are not labour intensive will find the land too expensive and establish themselves elsewhere’. Thus, it seems to have been expected that the market price would be higher than the cost price which was applied in the sale to Bryne Industripark.

    The Norwegian authorities have argued that the price is comparable to the sales price of similar land sold in the area in the same period (34). The Authority accepts that such comparisons might give an indication of the appropriate price for the land (35). However, the Authority has doubts as to the relevance of the prices presented as it has not been presented with facts which demonstrate that the land plots in question are sufficiently comparable to the land sold to Bryne Industripark. All areas in question are, inter alia, considerably smaller than title No 4/165 and the Norwegian authorities have not provided details of their location showing that they are as attractive as title No 4/165. Moreover, all the properties referred to are stated to be unregulated in the sales contracts. By contrast, at the time of the sale, a zoning plan for the area sold to Bryne Industripark had been adopted on 5 June 2004. The Norwegian authorities state that objections from the Public Roads Administration seemed to make adjustments necessary. It is unclear to the Authority whether these objections were received before or after the sale to Bryne Industripark. In any event, the agreement refers to the detailed zoning plan adopted in 2004 and the property, therefore, does not seem to have been sold as unregulated. The relevance of comparing the land to areas which were unregulated can thus be questioned (36).

    Against this background, the Authority has serious doubts that the cost price at which title No 4/165 in Time was sold corresponded to the property's market value at the time of the sale.

    If, and to the extent that, the price paid for the title No 4/165 does not reflect its market value, Bryne Industripark obtains an advantage in the form of a lower purchase price, thus avoiding costs which it would normally have to pay out of its own budget. Equally, the measure would be selective since it only benefits the buyer.

    As set out above, the mere fact that an aid strengthens a firm's position compared with that of other firms, which are competitors in EEA trade, is enough to conclude that competition is distorted and intra-EEA trade is affected. If, and to the extent that, Bryne Industripark bought the land below market price, its position is strengthened compared with that of its competitors. In the case at hand, the property in question appears to be industrial land of potential interest to a variety of activities. Accordingly, it may well be of interest not only to Norwegian firms. Moreover, the Norwegian buyers might be professional property investors who are active both in Norway and other EEA States.

    Thus, the transaction may threaten to distort competition and affect trade within the EEA.

    1.3.   The sale of title numbers 2/70 and 2/32 to Bryne FK

    As described above, the stadium was transferred to Bryne football club in 2003 for NOK 0. At the time, Bryne FK had two lease agreements with the municipality on title numbers 2/70 and 2/32, concerning, respectively, a grandstand for football and a clubhouse, and a sports hall (37). Furthermore, a company called Stadion Trim & Bowling AS had a lease contract for a sports building for 99 years from 1997. It also appears that Bryne Friidrettsklubb (Bryne Athletics) had certain rights of use to the stadium prior to the transfer of the ground to Bryne FK, and that these rights had to be waived before the transfer could be implemented.

    The existence of long term lease agreements and special rights of use may lead to the value of the land being reduced if sold to a third party. However, it is implausible that the property would have no market value at all, inter alia because such special rights might be waived at a later stage. This would seem to be demonstrated by recent events: In fact, the sports club has now decided to move its stadium and, thus, to sell the property in question. Norwegian authorities have confirmed that no value assessment was carried out of the property prior to the sale.

    Against this background, the Authority has strong doubts that the property was transferred at market price and, thus, that no State resources were involved.

    If the presence of State resources were to be proven, the transaction must be held to confer an advantage on Bryne FK. The measure would, thus, be selective within the meaning of Article 61(1) EEA.

    The Norwegian authorities have claimed that Bryne FK does not constitute an undertaking within the meaning of the EEA Agreement because it is a sports club and a private consumer-oriented organisation with no profit-making purposes. According to the Norwegian Government, the club is not active in commercial activities. To substantiate its position, the Norwegian authorities have enclosed the club's annual report, focussing on its activities for adolescents and children.

    As a starting point, the Authority notes that the concept of an undertaking encompasses every entity engaged in an economic activity (38). Any activity consisting in offering goods and services on a given market is an economic activity (39). Therefore, it is not decisive that the football club is not organised as a limited company or that it is registered as a non-profit organisation in the company register. The Court of Justice of the European Communities has held that where a sporting activity takes the form of gainful employment or the provision of services for remuneration, which is true of the activities of semi-professional or professional sportsmen, it constitutes an economic activity for the purposes of Community law. Therefore, it is subject, inter alia, to the rules on competition (40).

    Bryne FK currently plays in the so-called Adecco league, i.e. the 1st division in Norwegian football (i.e. the division below the Premier League). From Bryne FK's homepage, it appears that the club is, inter alia, active in selling and buying professional players (41), providing entertainment in the form of football matches and in offering advertising space in return for payment (42). In light of the practice of the European Commission, such activities would seem to qualify as the provision of services on a market and therefore to be economic in nature (43). The club's annual accounts, forwarded by the Norwegian authorities, show that it had an annual turnover in the range of NOK 28 million in 2006, of which approximately 11,6 million was generated through sponsorship. Other major sources of revenue include income from matches, non-sports activities, rent income/public contributions and miscellaneous revenues. In addition, about NOK 400 000 stemmed from membership fees. In the view of the Authority, all these items, with the possible exception of a part of the membership fees, seem to have been generated through economic activity.

    In light of the above, the Authority takes the preliminary view that Bryne FK must be held to be an undertaking for the purposes of the State aid rules of the EEA Agreement.

    Provided that it is established that Bryne FK got the property without paying the market price, it receives an advantage which strengthens its position compared with that of its competitors, thus threatening to distort competition. As demonstrated above, Bryne FK's commercial activities appear to include, inter alia, the selling and buying of players from clubs in other EEA States, the offering of advertising space and the provision of entertainment in the form of football matches. In doing so, the club competes with undertakings established in other EEA States. Insofar as the measure is deemed to distort competition, it will, therefore, also be capable of affecting trade between the Contracting Parties.

    1.4.   The purchase by Time municipality of title numbers 1/125, 2/277, 2/278 and 2/284 for the purpose of building a new upper secondary school and the right to underground parking facilities granted to Forum Jæren

    With respect to the right to build parking spaces under title numbers 1/125, 2/277, 2/278 and 2/284, allegedly granted to Forum Jæren by Time Municipality, it appears to the Authority that Forum Jæren has not yet obtained a legally enforceable right of use of the property. As long as the contractual conditions governing Forum Jæren's future right of use, and thus the commercial balance of the contract, have not yet been determined, it is not possible to assess whether a potential future agreement would involve the granting of State aid. Thus, even if the possible future granting of such a right were to constitute State aid, the aid has not yet been put into effect. As the Authority only has the power to assess aid which has already been put into effect (44) or plans to grant aid notified to it by the national authorities (45), it cannot, at this stage, take a decision on the possible aid involved in granting Forum Jæren the right to construct parking spaces under the foreseen school buildings. Thus, the Authority finds that no State aid has been granted at this stage.

    This finding does not preclude the Authority from adopting a decision if, at a later stage, a measure possibly involving aid should be put into effect or notified to the Authority pursuant to Article 1 of Section I of Protocol 3 to the Surveillance and Court Agreement.

    2.   PROCEDURAL REQUIREMENTS

    Pursuant to Article 1(3) in Part I of Protocol 3 to the Surveillance and Court Agreement, ‘the EFTA Surveillance Authority shall be informed, in sufficient time to enable it to submit its comments, of any plans to grant or alter aid (…). The State concerned shall not put its proposed measures into effect until the procedure has resulted in a final decision’.

    Title number 4/165 and title numbers 2/70 and 2/32 have been sold under legally binding sales contracts and the titles have been transferred in the land register. The measures must therefore be deemed to have been put into effect.

    As for the sale of title numbers 1/152, 1/301 and 1/630 to Grunnsteinen, the titles have not yet been transferred in the land register. However, a legally binding contract has been entered into, from which the municipal authorities cannot withdraw without incurring financial consequences. Thus, no further formal measures are required for the buyer to receive the economic benefit of the transaction, and it must therefore be deemed to have been put into effect.

    These transactions have not been notified to the Authority. To the extent that these transactions involve State aid, it can be concluded that the Norwegian Government has not respected its obligations pursuant to Article 1(3) in Part I of Protocol 3 to the Surveillance and Court Agreement.

    3.   COMPATIBILITY OF THE AID

    The Norwegian authorities have argued that the transactions do not contain aid, and have not put forward arguments concerning compatibility. However, after assessing the likelihood that State aid may be involved in the transactions described above, it has to be considered whether any aid involved in the transactions could be compatible with the EEA Agreement under Article 61(3)(a)-(c) EEA.

    In the case of the sale of title numbers 1/152, 1/301 and 1/630 to Grunnsteinen, the information available to the Authority does not seem to indicate that any aid was granted to promote the economic development of areas where the standard of living is abnormally low or where there is serious underemployment, to promote a project of common European interest or to facilitate the development of certain economic activities. Moreover, any aid granted to the sports club would not seem to promote cultural development. Against that background, Article 61(3)(a)-(c) appears to be inapplicable.

    For the same reasons, any possible aid involved in the sale of title number 4/165 to Bryne Industripark and the sale of title numbers 2/70 and 2/32 to Bryne FK does not seem to be compatible with the functioning of the EEA Agreement by virtue of Article 61(3)(a)-(c).

    4.   CONCLUSION

    Based on the information available to the Authority, including the information submitted by the Norwegian Government, the Authority cannot exclude that the sales of title numbers 1/152, 1/301, 1/630 (to Grunnsteinen AS), 4/165 (to Bryne Industripark AS), 2/70, 2/32 (to Bryne FK) constitute aid within the meaning of Article 61(1) of the EEA Agreement. Furthermore, the Authority has doubts, to the extent that State aid is involved, that they can be regarded as complying with Article 61(3)(c) of the EEA Agreement. Consequently, the Authority has doubts that the transactions referred to above do not constitute State aid or are compatible with the functioning of the EEA Agreement.

    Consequently, and in accordance with Article 4(4) in Part II of Protocol 3 to the Surveillance and Court Agreement, the Authority is obliged to open the procedure provided for in Article 1(2) in Part I of Protocol 3 of the Surveillance and Court Agreement. The decision to open proceedings is without prejudice to the final decision of the Authority, which may conclude that the measures in question do not constitute State aid or are compatible with the functioning of the EEA Agreement.

    The Authority also draws the attention of the Norwegian authorities to the fact that Article 1(3) in Part I of Protocol 3 to the Surveillance and Court Agreement constitutes a standstill obligation and that Article 14 in Part III of that Protocol provides that, in the event of a negative decision, all unlawful aid may be recovered from the beneficiary, save in exceptional circumstances. At this stage, the Authority has not been presented with any facts indicating the existence of exceptional circumstances on the basis of which the beneficiary may legitimately have assumed the aid to be lawful.

    In light of the foregoing considerations, the Authority, acting under the procedure laid down in Article 1(2) in Part I of Protocol 3 to the Surveillance and Court Agreement, requests Norway to submit its comments and to provide all such information as may help to assess the transactions described above, within one month of the date of receipt of this decision. It requests your authorities to forward a copy of this letter to the potential aid recipient of the aid immediately.

    In the light of the foregoing consideration, the Authority requires, within one month of receipt of this decision, to provide all documents, information and data needed for assessment of the compatibility of the property transactions engaged in by the Municipality of Time and, in particular, value assessments stating the value of title numbers 1/152, 1/301, 1/630, 4/165, 2/70 and 2/32 at the time of the sale, carried out by an independent asset valuer in accordance with the procedure described in the Authority's Guidelines relating to Sales of Land and Buildings by Public Authorities,

    HAS ADOPTED THIS DECISION:

    1.

    The Authority has decided to open the formal investigation procedure provided for in Article 1 (2) in Part I of Protocol 3 to the Surveillance and Court Agreement against Norway in relation to the sale by the Municipality of Time of the properties registered under title numbers 1/152, 1/301, 1/630 (to Grunnsteinen AS); title number 4/165 (to Bryne Industripark AS) and title numbers 2/70 and 2/32 (to Bryne FK) in Time.

    2.

    At present, the transactions relating to title numbers 1/125, 2/277, 2/278, 2/284 in Time do not involve the granting of State aid, within the meaning of Article 61(1) of the EEA Agreement, to Forum Jæren AS.

    3.

    The Norwegian Government is requested, pursuant to Article 6(1) in Part II of Protocol 3 to the Surveillance and Court Agreement, to submit its comments on the opening of the formal investigation procedure within one month from the notification of this decision.

    4.

    The Norwegian Government is required to provide within one month from notification of this decision all documents, information and data needed for assessment of the compatibility of the aid measure, in particular value assessments stating the value of title numbers 1/152, 1/301, 1/630, 4/165, 2/70 and 2/32 at the time of the sale, carried out by an independent asset valuer in accordance with the procedure described in the Authority's Guidelines relating to Sales of Land and Buildings by Public Authorities.

    5.

    The Norwegian Government is requested to forward a copy of this Decision to the potential recipients of aid immediately.

    6.

    This Decision is addressed to the Kingdom of Norway.

    Done at Brussels, 19 December 2007.

    For the EFTA Surveillance Authority

    Per SANDERUD

    President

    Kristján Andri STEFÁNSSON

    College Member


    (1)  Hereinafter referred to as the EEA Agreement.

    (2)  Hereinafter referred to as the Surveillance and Court Agreement.

    (3)  Procedural and Substantive Rules in the Field of State Aid — Guidelines on the application and interpretation of Articles 61 and 62 of the EEA Agreement and Article 1 of Protocol 3 to the Surveillance and Court Agreement, adopted and issued by the EFTA Surveillance Authority on 19 January 1994, published in OJ L 231, 3.9.1994, EEA Supplement No 32, 3 September 1994, last amended by the Authority's Decision No 154/07/COL, hereinafter referred to as the State Aid Guidelines.

    (4)  The property numbers referred to in the complaint are 1/125, 2/25, 2/274, 2/277, 2/278 and 2/288. Attempts have been made to check this with the complainant, but a clear answer could not be obtained (e-mails from the case handler of 19 October 2007 and Reply from Time Pensjonistparti of 22 October 2007, Event Nos 447785, 447999 and 448000). Based on the description of the properties in the complaint, the Authority, nevertheless, takes the view that the property referred to must be the property on which a new upper secondary school is to be constructed, i.e. title numbers 1/125, 2/277, 2/278 and 2/284.

    (5)  Norway's reply to the Authority's first request for information (Event No 427879, Annex 1).

    (6)  Norway's reply to the Authority's first request for information (Event No 427879), Question 1(e).

    (7)  Norway's reply to the Authority's first request for information (Event No 427879), reply to question 1(e).

    (8)  Norway's reply to the Authority's first request for information (Event No 427879, Annex 2). In Norway's reply, it is claimed that the value assessment concerned title numbers 1/301 and 1/630. However, this is not reflected in the actual assessment, neither does the number of square metres stated therein indicate that both properties have been taken into account.

    (9)  Norway's reply to the Authority's first request for information (Event No 427879, Annex 5).

    (10)  This appears to be based on a value of NOK 600 per square metre plus the value of a building on title No 1/301. The Authority has not been presented with a valuation of the building.

    (11)  This is based on the Municipality's original cost estimate of NOK 125 000, set out in the background papers for the deliberations in the municipal council (Event No 413558, pp. 16-17). The estimate by Skanska appears to have been obtained at a later stage.

    (12)  Event No 413558, p. 19 et seq.

    (13)  Event No 413558, pp. 16-17.

    (14)  See Event No 413558 (original complaint), repeated in Aksjonsgruppa's comments to Norway's reply, Event No 477440.

    (15)  Norway's reply to the Authority's first request for information (Event No 427879, Annexes 13-17).

    (16)  See Article from the local newspaper Jærbladet of 28 March 2007, referring to this price.

    (17)  Event No 413558, p. 29 and Norway's reply to the Authority's first request for information (Event No 427879, Annex 29).

    (18)  Norway's reply to the Authority's first request for information (Event No 427879, Annex 21).

    (19)  Norway's reply to the Authority's first request for information (Event No 427879, Annex 22).

    (20)  The ground lease agreements provided by Norway, Annexes 18 and 19 to Norway's reply to the Authority's first request for information (Event No 427879).

    (21)  See Annex 24 to Norway's reply to the Authority's first request for information (Event No 427879).

    (22)  Norway's reply to the Authority's first request for information (Event No 427879, Annex 26).

    (23)  Norway's reply to the Authority's first request for information (Event No 427879).

    (24)  See the Act relating to Education of 17 July 1998, No 61, Section 13-3.

    (25)  Agreement between Time Municipality and Rogaland County Municipality relating to the construction of a new upper secondary school, Event No 439974.

    (26)  Norway's reply to the Authority's second request for information (Event Nos 453220 and 453452).

    (27)  Case T-274/01, Valmont Nederland BV v Commission, [2004] ECR II-3145, paragraphs 44-45.

    (28)  The Authority has previously held that these standards fulfil the requirements of the Guidelines, ref. Decision No 170/05/COL on the sale of the University Library Building and Part of Adjacent Property in Oslo.

    (29)  See Case T-366/00, Scott SA v Commission, judgment of 29 March 2007 (not yet reported), paragraph 106.

    (30)  See Case 730/79, Philip Morris Holland BV v Commission, [1980] ECR p. 2671, paragraphs 11-12 and Joined Cases E-5/04, E-6/04 and E-7/04, FESIL, Finnfjord, PIL and Others, and the Kingdom of Norway v the Authority, paragraph 94.

    (31)  See Article 2(2) of Commission Regulation (EC) No 69/2001, incorporated into the EEA Agreement by Joint Committee Decision No 88/2002 (OJ L 266, 3.10.2002, p. 56 and EEA Supplement No 49, 3 October 2002, p. 42), e.i.f. 1 February 2003.

    (32)  Case T-366/00, Scott (cited above), paragraph 106.

    (33)  Decision No KS-075/06, forwarded by the complainant (Annex 3 to Event No 437440).

    (34)  Land sale agreements attached as Annexes 13-17 to Norway's reply to the Authority's first request for information, (Event No 427879).

    (35)  Case T-366/00, Scott (cited above), paragraph 116.

    (36)  It may also be noted that it follows from the sales agreements that it was considered to be highly likely that the areas were of archaeological interest and that the ground would, therefore, have to be explored before any development could take place, see Norway's reply to the Authority's first request for information (Event No 427879, Annexes 13, 14 and 15. This does not seem to be the case with respect to the title No 4/165, see Norway's reply to the Authority's first request for information (Event No 427879, Annex 8).

    (37)  See Norway's reply to the Authority's first request for information (Event No 427879, Annexes 18 and 19).

    (38)  Case C-41/90, Höfner and Elser [1991] ECR I-1979, paragraph 21.

    (39)  Case 218/00, Cisal [2002] ECR I-691, paragraph 23.

    (40)  Case Case C-519/04 P, Meca-Medina and Majcen vs Commission, [2006] ECR I-6991, paragraphs 22, 23 and 30.

    (41)  For example, the news archive of the club features headlines like ‘Striker on trial’ (18 March 2004), ‘Frenchman for trial’ (30 March 2004), ‘Serbian trial player at Bryne’ (2 August 2007) and ‘Icelandic U21 player ready for Bryne’ (31 August 2007):

    http://www.brynefk.no/Brynefk/index.nsf/DESIGNARKIV?openform

    (42)  For example, in a news item of 13 April 2007, the club states that ‘For the first time Bryne FK has received more than 12 million in mere sponsorship money. The capacity [for advertisements] at Bryne stadium is exhausted and in order to exceed the 12 million threshold the club has invested in advertising rolls. The VIP stand has also been nearly sold out’.

    See: http://www.brynefk.no/brynefk/index.nsf/DESIGNUNIK/SFUS-76RJ37?OpenDocument

    (43)  See paragraph 17 of the Commission's opening Decision in Case C-49/03 (NN 51/03), Sale of land to AZ and AZ Vastgoed BV (OJ C 266, 5.11.2003, p. 8).

    (44)  Unlawful aid or existing aid, under, respectively, Section III and V of Part II of Protocol 3 to the Surveillance and Court Agreement.

    (45)  Section II of Protocol 3 to the Surveillance and Court Agreement.


    V Bekendmakingen

    PROCEDURES IN VERBAND MET DE UITVOERING VAN DE GEMEENSCHAPPELIJKE HANDELSPOLITIEK

    Commissie

    5.6.2008   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 138/42


    Bericht van opening van een nieuw onderzoek naar aanleiding van het vervallen van de antidumpingmaatregelen die van toepassing zijn op de invoer van bepaalde hulpstukken voor buisleidingen, van ijzer of van staal, van oorsprong uit de Volksrepubliek China en Thailand en een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek naar de antidumpingmaatregelen die van toepassing zijn op de invoer van bepaalde hulpstukken voor buisleidingen, van ijzer of van staal, van oorsprong uit de Volksrepubliek China en die verzonden vanuit Taiwan, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Taiwan

    (2008/C 138/12)

    Na de bekendmaking van het bericht dat de antidumpingmaatregelen die van toepassing zijn op bepaalde hulpstukken voor buisleidingen van ijzer of van staal, van oorsprong uit de Volksrepubliek China en Thailand („de betrokken landen”) op korte termijn zouden vervallen (1), heeft de Commissie een verzoek om nieuwe onderzoeken op grond van artikel 11, leden 2 en 3, van Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (2) („de basisverordening”) ontvangen.

    1.   Verzoek om een nieuw onderzoek

    Het verzoek werd op 5 maart 2008 ingediend door het Defence Committee of the Steel Butt-Welding Fittings Industry of the European Union („de indiener van het verzoek”) namens producenten die samen een groot deel, in dit geval meer dan 25 %, van de totale productie van bepaalde hulpstukken voor buisleidingen, van ijzer of van staal, in de Gemeenschap voor hun rekening nemen.

    2.   Product

    Het verzoek heeft betrekking op hulpstukken voor buisleidingen (andere dan gegoten hulpstukken, flenzen en hulpstukken met schroefdraad), van ijzer of van staal (met uitzondering van roestvrij staal), met een grootste uitwendige diameter van 609,6 mm, geschikt voor stomplassen en voor andere doeleinden, momenteel ingedeeld onder de GN-codes ex 7307 93 11, ex 7307 93 19, ex 7307 99 30 en ex 7307 99 90, van oorsprong uit de Volksrepubliek China en uit Thailand („het betrokken product”). Deze GN-codes worden slechts ter informatie vermeld.

    3.   Bestaande maatregelen

    Momenteel geldt een definitief antidumpingrecht dat werd ingesteld bij Verordening (EG) nr. 964/2003 van de Raad (3) tot instelling van definitieve antidumpingrechten op hulpstukken voor buisleidingen, van ijzer of van staal, van oorsprong uit de Volksrepubliek China en uit Thailand, of verzonden vanuit Taiwan, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Taiwan, laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1496/2004 van de Raad (4).

    4.   Motivering van de nieuwe onderzoeken

    4.1.   Motivering van het nieuwe onderzoek in verband met het vervallen van de maatregel

    Het verzoek is ingediend omdat het vervallen van de maatregelen waarschijnlijk zal leiden tot voortzetting of herhaling van dumping en schade voor de bedrijfstak van de Gemeenschap.

    Op grond van de bepalingen van artikel 2, lid 7, van de basisverordening is de normale waarde voor de Volksrepubliek China vastgesteld op basis van de prijs in een geschikt land met een markteconomie, dat in punt 5.1, onder d), wordt vermeld. De waarschijnlijkheid dat het betrokken product nog steeds met dumping wordt ingevoerd, is gebaseerd op een vergelijking van de normale waarde, als bedoeld in de vorige zin, met de prijzen van het betrokken product bij uitvoer naar de Gemeenschap.

    De aldus vastgestelde dumpingmarge is aanzienlijk.

    De indiener van het verzoek wijst er voorts op dat de producenten/exporteurs van het betrokken product in de Volksrepubliek China in de periode dat de antidumpingmaatregelen van kracht waren, hebben gepoogd de bestaande maatregelen te ontwijken. Deze pogingen zijn verijdeld dankzij de Verordeningen (EG) nr. 763/2000 (5), (EG) nr. 2052/2004 (6), (EG) nr. 2053/2004 (6) en (EG) nr. 655/2006 (7) van de Raad.

    Wat Thailand betreft, is de bewering dat voortzetting van de dumping waarschijnlijk is, gebaseerd op een vergelijking van de door berekening op basis van de productiekosten vastgestelde normale waarde met de prijzen van het betrokken product bij uitvoer naar de Gemeenschap.

    De indiener van het verzoek heeft bewijsmateriaal voorgelegd waaruit blijkt dat het betrokken product uit de Volksrepubliek China en Thailand nog steeds in grote hoeveelheden wordt ingevoerd en dat deze hoeveelheden waarschijnlijk op het huidige niveau zullen blijven, zo niet zullen toenemen, onder meer als gevolg van de geldende maatregelen voor de invoer van het product van oorsprong uit de betrokken landen op andere traditionele markten dan de EU (namelijk de Verenigde Staten) en het bestaan van onbenutte productiecapaciteit in de betrokken landen.

    Volgens de indiener van het verzoek is het vooral dankzij de antidumpingmaatregelen dat de situatie ten aanzien van de schade nu is verbeterd. Indien de maatregelen vervallen en het betrokken product weer in grote hoeveelheden tegen dumpingprijzen uit de betrokken landen wordt ingevoerd, zal de bedrijfstak van de Gemeenschap waarschijnlijk opnieuw schade lijden.

    4.2.   Motivering van het tussentijdse nieuwe onderzoek

    De indiener van het verzoek heeft informatie verstrekt waaruit blijkt dat, wat de invoer van het betrokken product uit de Volksrepubliek China betreft, de maatregel niet langer toereikend is om de schadelijke gevolgen van de dumping op te heffen, met name voor zover het om de uitbreiding van de maatregel tot de invoer verzonden vanuit Taiwan gaat. Hij heeft voorlopig bewijsmateriaal verschaft om aan te tonen dat de vrijstelling van de door Chup Hsin Enterprise Co. Ltd, Kaohsiung (Taiwan) en Niang Hong Pipe Fittings Co. Ltd, Kaohsiung (Taiwan) vervaardigde ingevoerde producten niet meer gerechtvaardigd is, aangezien deze ondernemingen betrokken lijken te zijn bij ontwijkingspraktijken zoals de overlading van bepaalde hulpstukken voor buisleidingen, van ijzer of van staal, van oorsprong uit de Volksrepubliek China via Taiwan.

    5.   Procedure

    Daar de Commissie na overleg in het Raadgevend Comité tot de conclusie is gekomen dat er voldoende bewijsmateriaal is om een procedure voor een nieuw onderzoek en een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek — beperkt tot de vrijstelling van bepaalde hulpstukken voor buisleidingen, van ijzer of van staal, vervaardigd door Chup Hsin Enterprise Co. Ltd, Kaohsiung (Taiwan) en Niang Hong Pipe Fittings Co. Ltd, Kaohsiung (Taiwan) van de uitbreiding van de antidumpingmaatregelen ten aanzien van de invoer van oorsprong uit de Volksrepubliek China tot de invoer verzonden vanuit Taiwan — te rechtvaardigen, opent de Commissie hierbij onderzoeken op grond van artikel 11, leden 2 en 3, van de basisverordening.

    5.1.   Procedure voor het nieuwe onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen en het tussentijdse nieuwe onderzoek

    Bij het onderzoek zal worden vastgesteld of voortzetting of herhaling van dumping en schade bij het vervallen van de maatregelen waarschijnlijk is of niet. Bij het tussentijdse nieuwe onderzoek zal ten aanzien van de invoer van het betrokken product, verzonden vanuit Taiwan, worden vastgesteld of de vrijstelling van bepaalde hulpstukken voor buisleidingen, van ijzer of van staal, vervaardigd door Chup Hsin Enterprise Co. Ltd, Kaohsiung (Taiwan) en Niang Hong Pipe Fittings Co. Ltd, Kaohsiung (Taiwan), van de uitbreiding van de antidumpingmaatregelen tot de invoer van oorsprong uit de Volksrepubliek China verzonden vanuit Taiwan, nog altijd gerechtvaardigd is om de schadelijke gevolgen van de dumping op te heffen.

    a)   Steekproeven

    Daar kennelijk een groot aantal partijen bij deze procedure betrokken is, kan de Commissie gebruikmaken van steekproeven overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening.

    i)   Steekproef van producenten/exporteurs in de Volksrepubliek China

    Om de Commissie in staat te stellen te beslissen of een steekproef noodzakelijk is en, zo ja, deze samen te stellen, wordt alle producenten/exporteurs, of hun vertegenwoordigers, verzocht binnen de in punt 6, onder b) i), vermelde termijn en op de in punt 7 vermelde wijze contact met de Commissie op te nemen en haar de volgende gegevens over hun onderneming of ondernemingen te verstrekken:

    naam, adres, e-mailadres, telefoon- en faxnummer en contactpersoon;

    de hoeveelheid (in ton) van het betrokken product die in de periode van 1 april 2007 tot en met 31 maart 2008 naar de Gemeenschap is uitgevoerd en de waarde van deze uitvoer in plaatselijke valuta;

    de hoeveelheid (in ton) van het betrokken product die in de periode van 1 april 2007 tot en met 31 maart 2008 op de binnenlandse markt is verkocht en de waarde van deze verkoop in plaatselijke valuta;

    de hoeveelheid (in ton) van het betrokken product die in de periode van 1 april 2007 tot en met 31 maart 2008 naar derde landen is uitgevoerd en de waarde van deze uitvoer in plaatselijke valuta;

    een nauwkeurige beschrijving van de activiteiten van de onderneming in verband met de productie van het betrokken product, de geproduceerde hoeveelheid (in ton) van het betrokken product, de productiecapaciteit en de investeringen in productiecapaciteit in de periode van 1 april 2007 tot en met 31 maart 2008;

    de namen en een nauwkeurige beschrijving van de activiteiten van alle verbonden ondernemingen (8) die betrokken zijn bij de productie en/of verkoop (uitvoer en/of binnenlandse verkoop) van het betrokken product;

    alle andere informatie die de Commissie bij het samenstellen van de steekproef van nut kan zijn.

    Door het verstrekken van de hierboven gevraagde informatie geeft de onderneming te kennen bereid te zijn in de steekproef te worden opgenomen. Selectie voor de steekproef houdt in dat een vragenlijst moet worden beantwoord en dat de antwoorden ter plaatse worden gecontroleerd. Ondernemingen die verklaren niet in de steekproef te willen worden opgenomen, worden geacht niet aan het onderzoek te hebben meegewerkt. De gevolgen van niet-medewerking zijn vermeld in punt 8.

    Om de informatie te verkrijgen die zij voor het samenstellen van de steekproef van producenten/exporteurs nodig acht, zal de Commissie bovendien contact opnemen met de autoriteiten van de landen van uitvoer en met alle bekende verenigingen van producenten/exporteurs.

    ii)   Steekproef van importeurs

    Om de Commissie in staat te stellen te beslissen of een steekproef noodzakelijk is en, zo ja, deze samen te stellen, wordt alle importeurs van het betrokken product in de Gemeenschap, of hun vertegenwoordigers, verzocht binnen de in punt 6, onder b) i), genoemde termijn contact met de Commissie op te nemen en haar op de in punt 7 vermelde wijze de volgende gegevens over hun onderneming of ondernemingen te verstrekken:

    naam, adres, e-mailadres, telefoon- en faxnummer en contactpersoon;

    de totale omzet van de onderneming in euro's in de periode van 1 april 2007 tot en met 31 maart 2008;

    het totale aantal werknemers;

    een nauwkeurige beschrijving van de activiteiten van de onderneming met betrekking tot het betrokken product;

    de hoeveelheid (in ton) van het betrokken product van oorsprong uit de Volksrepubliek China en Thailand of verzonden vanuit Taiwan, Sri Lanka, Indonesië en de Filippijnen al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Taiwan, Sri Lanka, Indonesië en de Filippijnen, die in de periode van 1 april 2007 tot en met 31 maart 2008 in de Gemeenschap is ingevoerd en verkocht en de waarde van deze invoer en verkoop in euro's;

    de namen en een nauwkeurige beschrijving van de activiteiten van alle verbonden ondernemingen (9) die betrokken zijn bij de productie en/of verkoop van het betrokken product;

    alle andere informatie die de Commissie bij het samenstellen van de steekproef van nut kan zijn.

    Door het verstrekken van de hierboven gevraagde informatie geeft de onderneming te kennen bereid te zijn in de steekproef te worden opgenomen. Selectie voor de steekproef houdt in dat een vragenlijst moet worden beantwoord en dat de antwoorden ter plaatse worden gecontroleerd. Ondernemingen die verklaren niet in de steekproef te willen worden opgenomen, worden geacht niet aan het onderzoek te hebben meegewerkt. De gevolgen van niet-medewerking zijn vermeld in punt 8.

    Om de informatie te verkrijgen die zij voor het samenstellen van de steekproef van importeurs nodig acht, zal de Commissie bovendien contact opnemen met alle bekende verenigingen van importeurs.

    iii)   Steekproef van producenten in de Gemeenschap

    Aangezien een groot aantal producenten in de Gemeenschap het verzoek steunt, is de Commissie voornemens bij het schadeonderzoek gebruik te maken van een steekproef. Om de Commissie in staat te stellen een steekproef samen te stellen, worden alle producenten in de Gemeenschap verzocht binnen de in punt 6, onder b) i), vermelde termijn en op de in punt 7 beschreven wijze de volgende gegevens over hun onderneming of ondernemingen te verstrekken:

    naam, adres, e-mailadres, telefoonnummer, faxnummer en contactpersoon;

    de totale omzet van het bedrijf in euro in de periode van 1 april 2007 tot en met 31 maart 2008;

    een nauwkeurige beschrijving van de activiteiten van de onderneming met betrekking tot het betrokken product;

    de waarde (in euro's) van de verkoop van het betrokken product in de Gemeenschap in de periode van 1 april 2007 tot en met 31 maart 2008;

    de hoeveelheid (in ton) van het betrokken product die in de periode van 1 april 2007 tot en met 31 maart 2008 in de Gemeenschap is verkocht;

    de hoeveelheid (in ton) van het betrokken product die in de periode van 1 april 2007 tot en met 31 maart 2008 is vervaardigd;

    de namen en een nauwkeurige beschrijving van de activiteiten van alle verbonden ondernemingen (9) die betrokken zijn bij de productie en/of verkoop van het betrokken product;

    alle andere informatie die de Commissie bij het samenstellen van de steekproef van nut kan zijn.

    Door het verstrekken van de hierboven gevraagde informatie geeft de onderneming te kennen bereid te zijn in de steekproef te worden opgenomen. Selectie voor de steekproef houdt in dat een vragenlijst moet worden beantwoord en dat de antwoorden ter plaatse worden gecontroleerd. Ondernemingen die verklaren niet in de steekproef te willen worden opgenomen, worden geacht niet aan het onderzoek te hebben meegewerkt. De gevolgen van niet-medewerking zijn vermeld in punt 8.

    iv)   Definitieve samenstelling van de steekproeven

    Alle informatie die voor de samenstelling van de steekproeven van nut kan zijn, moet binnen de in punt 6, onder b) ii), vermelde termijn worden ingediend.

    Alvorens de steekproef definitief samen te stellen zal de Commissie de ondernemingen raadplegen die zich bereid hebben verklaard daarin te worden opgenomen.

    De in de steekproef opgenomen ondernemingen moeten binnen de in punt 6, onder b) iii), vermelde termijn een vragenlijst beantwoorden en medewerking bij het onderzoek verlenen.

    Indien onvoldoende medewerking wordt verleend, kan de Commissie haar bevindingen overeenkomstig artikel 17, lid 4, en artikel 18 van de basisverordening op de beschikbare gegevens baseren. Op de beschikbare gegevens gebaseerde bevindingen kunnen voor de betrokken partij minder gunstig zijn (zie punt 8).

    b)   Vragenlijsten

    Om de informatie te verkrijgen die zij voor haar onderzoek nodig heeft, zal de Commissie vragenlijsten toezenden aan de in de steekproef opgenomen producenten van de Gemeenschap, aan verenigingen van producenten in de Gemeenschap, aan de in de steekproef opgenomen producenten/exporteurs in de Volksrepubliek China, aan de producenten/exporteurs in Thailand, aan Chup Hsin Enterprise Co. Ltd, Kaohsiung (Taiwan) en Niang Hong Pipe Fittings Co. Ltd, Kaohsiung (Taiwan), aan verenigingen van producenten/exporteurs, aan de in de steekproef opgenomen importeurs, aan verenigingen van importeurs die in het verzoek zijn genoemd of die medewerking hebben verleend aan het onderzoek dat tot de bestaande maatregelen heeft geleid, aan haar bekende gebruikers en verenigingen van gebruikers en aan de autoriteiten van de betrokken landen van uitvoer.

    c)   Schriftelijk en mondeling verstrekken van informatie

    Alle belanghebbenden wordt verzocht hun standpunt schriftelijk uiteen te zetten en ook andere informatie dan de antwoorden op de vragenlijst, alsmede bewijsmateriaal te verstrekken. De Commissie moet deze informatie en het bewijsmateriaal binnen de in punt 6, onder a) ii), genoemde termijn ontvangen.

    Bovendien kan de Commissie belanghebbenden horen die hierom verzoeken en die kunnen aantonen dat er bijzondere redenen zijn om hen te horen. Dit verzoek moet binnen de in punt 6, onder a) iii), vermelde termijn worden ingediend.

    d)   Selectie van het land met een markteconomie

    De Commissie is voornemens de Verenigde Staten van Amerika als geschikt derde land met een markteconomie te gebruiken om de normale waarde voor de Volksrepubliek China vast te stellen. Opmerkingen over de selectie van dit land moeten binnen de in punt 6, onder c), vermelde bijzondere termijn worden toegezonden.

    5.2.   Procedure voor het beoordelen van het belang van de Gemeenschap

    Indien wordt vastgesteld dat het waarschijnlijk is dat de invoer met dumping zal worden voortgezet of herhaald en dat hierdoor schade zal ontstaan, zal overeenkomstig artikel 21 van de basisverordening worden onderzocht of het niet tegen het belang van de Gemeenschap is de antidumpingmaatregelen te handhaven. De bedrijfstak van de Gemeenschap, importeurs en representatieve verenigingen van importeurs, representatieve gebruikers en representatieve consumentenorganisaties die aantonen dat er een objectieve band is tussen hun activiteiten en het betrokken product, kunnen binnen de in punt 6, onder a) ii), vermelde algemene termijn, contact met de Commissie opnemen en inlichtingen verstrekken. Deze partijen kunnen binnen de in punt 6, onder a) iii), vermelde termijn om een mondeling onderhoud verzoeken onder opgave van de redenen waarom zij gehoord willen worden. Met informatie die op grond van artikel 21 van de basisverordening wordt verstrekt, wordt slechts rekening gehouden indien daarbij, op het moment dat deze wordt verstrekt, het nodige bewijsmateriaal is gevoegd.

    6.   Termijnen

    a)   Algemene termijnen

    i)   Om een vragenlijst aan te vragen

    Belanghebbenden die geen medewerking hebben verleend aan het onderzoek dat tot de bestaande maatregelen heeft geleid, moeten zo spoedig mogelijk en uiterlijk 15 dagen na de bekendmaking van dit bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie een vragenlijst aanvragen.

    ii)   Aanmelding en toezending van antwoorden op de vragenlijst en van andere informatie

    Belanghebbenden die wensen dat bij het onderzoek met hun opmerkingen rekening wordt gehouden, moeten, tenzij anders vermeld, binnen 40 dagen na de bekendmaking van dit bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie contact met de Commissie opnemen, hun standpunt uiteenzetten en hun antwoorden op de vragenlijst en andere informatie verstrekken. De aandacht wordt erop gevestigd dat de meeste in de basisverordening vermelde procedurele rechten slechts kunnen worden uitgeoefend indien de betrokkene zich binnen de genoemde termijn bij de Commissie kenbaar maakt.

    Ondernemingen die in een steekproef zijn opgenomen, moeten de vragenlijst binnen de in punt 6, onder b) iii), vermelde termijnen ingevuld terugsturen.

    iii)   Om een mondeling onderhoud aan te vragen

    Binnen dezelfde termijn van veertig dagen kunnen belanghebbenden ook vragen door de Commissie te worden gehoord.

    b)   Bijzondere termijn voor de samenstelling van de steekproef

    i)

    de Commissie moet de in punt 5.1, onder a) i), ii) en iii), bedoelde informatie uiterlijk 15 dagen na de datum van bekendmaking van dit bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie hebben ontvangen, daar zij de ondernemingen die zich bereid hebben verklaard in de steekproef te worden opgenomen, binnen 21 dagen na de bekendmaking van dit bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie over de definitieve samenstelling van de steekproef wil raadplegen;

    ii)

    alle andere informatie die voor het samenstellen van de steekproef van nut kan zijn, als bedoeld in punt 5.1, onder a) iv), moet uiterlijk 21 dagen na de bekendmaking van dit bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie door de Commissie zijn ontvangen;

    iii)

    de antwoorden op de vragenlijst van de in de steekproef opgenomen ondernemingen moeten uiterlijk 37 dagen nadat hun is medegedeeld dat zij in de steekproef zijn opgenomen, door de Commissie zijn ontvangen.

    c)   Bijzondere termijn voor de selectie van het land met een markteconomie

    De belanghebbenden kunnen opmerkingen maken over de selectie van de Verenigde Staten van Amerika als geschikt land met een markteconomie om de normale waarde voor de Volksrepubliek China vast te stellen (zie punt 5.1, onder d)). Deze opmerkingen moeten uiterlijk tien dagen na de bekendmaking van dit bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie door de Commissie zijn ontvangen.

    7.   Schriftelijke opmerkingen, antwoorden op vragenlijsten en correspondentie

    Alle opmerkingen en verzoeken moeten schriftelijk (niet elektronisch, tenzij anders vermeld) worden toegezonden onder opgave van naam, adres, e-mailadres en telefoon- en faxnummer van de belanghebbende. Alle schriftelijke opmerkingen, met inbegrip van de in dit bericht gevraagde informatie, antwoorden op de vragenlijst en correspondentie die op vertrouwelijke basis worden verstrekt, moeten van het opschrift „Limited (10) zijn voorzien en moeten overeenkomstig artikel 19, lid 2, van de basisverordening vergezeld gaan van een niet-vertrouwelijke versie met de vermelding „For inspection by interested parties”.

    Correspondentieadres van de Commissie:

    Europese Commissie

    Directoraat-generaal Handel

    Directoraat H

    Kamer: J-79 4/23

    B-1049 Brussel

    Fax (32-2) 295 65 05

    8.   Niet-medewerking

    Indien een belanghebbende binnen de vastgestelde termijnen toegang tot de nodige gegevens weigert, deze niet verstrekt of het onderzoek aanmerkelijk belemmert, kunnen overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening aan de hand van de beschikbare gegevens conclusies worden getrokken, zowel in positieve als in negatieve zin.

    Wanneer blijkt dat een belanghebbende onjuiste of misleidende informatie heeft verstrekt, wordt deze informatie buiten beschouwing gelaten en kan overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening gebruik worden gemaakt van de beschikbare gegevens. Indien een belanghebbende geen of slechts gedeeltelijk medewerking verleent en gebruik wordt gemaakt van de beschikbare gegevens, kunnen de resultaten voor deze belanghebbende minder gunstig zijn dan wanneer hij wel medewerking had verleend.

    9.   Tijdschema voor het onderzoek

    Het onderzoek zal overeenkomstig artikel 11, lid 5, van de basisverordening binnen 15 maanden na de bekendmaking van dit bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie worden afgesloten.

    10.   Verzoek om een nieuw onderzoek op grond van artikel 11, lid 3, van de basisverordening

    Dit nieuwe onderzoek bij het vervallen van een maatregel wordt geopend overeenkomstig artikel 11, lid 2, van de basisverordening. Overeenkomstig artikel 11, lid 6, van de basisverordening kunnen de bestaande maatregelen naar aanleiding van de bevindingen van het onderzoek worden ingetrokken of gehandhaafd, maar niet worden gewijzigd. Het tussentijds nieuw onderzoek dat eveneens door dit bericht wordt geopend, kan echter leiden tot de beëindiging van de vrijstelling van rechten voor beide in punt 4.2 vermelde ondernemingen.

    Belanghebbenden die van oordeel zijn dat het niveau van de maatregelen opnieuw moet worden onderzocht zodat het kan worden gewijzigd (dat wil zeggen verhoogd of verlaagd), kunnen een verzoek om een nieuw onderzoek indienen op grond van artikel 11, lid 3, van de basisverordening.

    Zij moeten daartoe contact opnemen met de Commissie op het bovenstaande adres. Een dergelijk onderzoek zal onafhankelijk van het in dit bericht aangekondigde onderzoek worden uitgevoerd.

    11.   Verwerking van persoonsgegevens

    Persoonsgegevens die in het kader van dit onderzoek worden verzameld, zullen worden behandeld in overeenstemming met Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (11).

    12.   Hoorder

    Indien belanghebbenden van mening zijn dat zij bij de uitoefening van hun recht van verweer moeilijkheden ondervinden, kunnen zij vragen dat de hoorder van DG Handel wordt ingeschakeld. Hij fungeert als tussenpersoon tussen de belanghebbenden en de diensten van de Commissie en kan zo nodig aanbieden te bemiddelen over procedurele kwesties aangaande de bescherming van de belangen van de belanghebbenden tijdens de procedure, met name voor kwesties inzake toegang tot het dossier, vertrouwelijkheid, verlenging van termijnen en behandeling van schriftelijke en/of mondelinge opmerkingen. Belanghebbenden die contact willen opnemen, vinden de nodige gegevens en nadere informatie op de webpagina's van de hoorder op de website van DG Handel (http://ec.europa.eu/trade).


    (1)  PB C 238 van 10.10.2007, blz. 20.

    (2)  PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2117/2005 (PB L 340 van 23.12.2005, blz. 17).

    (3)  PB L 139 van 6.6.2003, blz. 1.

    (4)  PB L 275 van 25.8.2004, blz. 1.

    (5)  PB L 94 van 14.4.2000, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2314/2000 (PB L 267 van 20.10.2000, blz. 15).

    (6)  PB L 355 van 1.12.2004, blz. 4.

    (7)  PB L 116 van 29.4.2006, blz. 1.

    (8)  Voor de betekenis van het begrip „verbonden onderneming”, zie artikel 143 van Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 2 juli 1993 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1).

    (9)  Voor de betekenis van het begrip „verbonden onderneming”, zie artikel 143 van Verordening (EEG) nr. 2454/93.

    (10)  Dit betekent dat het document uitsluitend voor intern gebruik bestemd is. Het document is beschermd krachtens artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43). Het document is vertrouwelijk in de zin van artikel 19 van de basisverordening en artikel 6 van de WTO-overeenkomst betreffende de toepassing van artikel VI van de GATT 1994 (antidumpingovereenkomst).

    (11)  PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1.


    PROCEDURES IN VERBAND MET DE UITVOERING VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK MEDEDINGINGSBELEID

    Commissie

    5.6.2008   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 138/48


    Voorafgaande aanmelding van een concentratie

    (Zaak COMP/M.5114 — Pernod Ricard/V&S)

    (Voor de EER relevante tekst)

    (2008/C 138/13)

    1.

    Op 29 mei 2008 ontving de Commissie een aanmelding van een voorgenomen concentratie in de zin van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (1) waarin is medegedeeld dat de onderneming Pernod Ricard SA („Pernod Ricard”, Frankrijk), in de zin van artikel 3, lid 1, onder b), van genoemde verordening de volledige zeggenschap verkrijgt over V&S Vin & Spirit AB („V&S”, Zweden) door de aankoop van aandelen.

    2.

    De bedrijfswerkzaamheden van de betrokken ondernemingen zijn:

    voor Pernod Ricard: productie en distributie van sterke dranken en wijn;

    voor V&S: productie en distributie van sterke dranken en wijn.

    3.

    Op grond van een voorlopig onderzoek is de Commissie van oordeel dat de aangemelde concentratie binnen het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 139/2004 kan vallen. Ten aanzien van dit punt wordt de definitieve beslissing echter aangehouden.

    4.

    De Commissie verzoekt belanghebbende derden haar hun eventuele opmerkingen ten aanzien van de voorgenomen concentratie kenbaar te maken.

    Deze opmerkingen moeten de Commissie uiterlijk 10 dagen na dagtekening van deze bekendmaking hebben bereikt. Zij kunnen per fax ((32-2) 296 43 01 of 296 72 44) of per post, onder vermelding van referentienummer COMP/M.5114 — Pernod Ricard/V&S, aan onderstaand adres worden toegezonden:

    Europese Commissie

    Directoraat-generaal Concurrentie

    Griffie Fusiezaken

    J-70

    B-1049 Brussel


    (1)  PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1.


    5.6.2008   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 138/49


    Voorafgaande aanmelding van een concentratie

    (Zaak COMP/M.5179 — Eramet/Tinfos)

    (Voor de EER relevante tekst)

    (2008/C 138/14)

    1.

    Op 29 mei 2008 ontving de Commissie een aanmelding van een voorgenomen concentratie in de zin van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (1) waarin is medegedeeld dat de onderneming Eramet SA („Eramet”, Frankrijk), in de zin van artikel 3, lid 1, onder b), van genoemde verordening zeggenschap verkrijgt over een deel van Tinfos A/S (al de activa van Tinfos uitgezonderd een participatie van 60 % in activiteiten op het gebied van hydro-elektriciteit) („Tinfos”, Noorwegen) door de aankoop van aandelen.

    2.

    De bedrijfswerkzaamheden van de betrokken ondernemingen zijn:

    voor Eramet: een Frans mijnbouw- en metallurgisch concern dat actief is op het gebied van nikkel, mangaan en legeringen;

    voor Tinfos: Noorse onderneming die actief is op het gebied van mangaanlegeringen, titaanslakken, ruwijzer, handel in grondstoffen en hydro-elektriciteit.

    3.

    Op grond van een voorlopig onderzoek is de Commissie van oordeel dat de aangemelde concentratie binnen het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 139/2004 kan vallen. Ten aanzien van dit punt wordt de definitieve beslissing echter aangehouden.

    4.

    De Commissie verzoekt belanghebbende derden haar hun eventuele opmerkingen ten aanzien van de voorgenomen concentratie kenbaar te maken.

    Deze opmerkingen moeten de Commissie uiterlijk 10 dagen na dagtekening van deze bekendmaking hebben bereikt. Zij kunnen per fax ((32-2) 296 43 01 of 296 72 44) of per post, onder vermelding van referentienummer COMP/M.5179 — Eramet/Tinfos, aan onderstaand adres worden toegezonden:

    Europese Commissie

    Directoraat-generaal Concurrentie

    Griffie Fusiezaken

    J-70

    B-1049 Brussel


    (1)  PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1.


    5.6.2008   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 138/50


    Voorafgaande aanmelding van een concentratie

    (Zaak COMP/M.5163 — DPWL/ZIM/CONTARSA)

    Zaak die in aanmerking komt voor de vereenvoudigde procedure

    (Voor de EER relevante tekst)

    (2008/C 138/15)

    1.

    Op 26 mei 2008 ontving de Commissie een aanmelding van een voorgenomen concentratie in de zin van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (1) waarin is medegedeeld dat DP World Ltd („DPWL”, Verenigde Arabische Emiraten) en ZIM Integrated Shipping Services („ZIM”, Israël), in de zin van artikel 3, lid 1, onder b), van genoemde verordening gezamenlijk zeggenschap verkrijgen over Contarsa Sociedad de Estiba, SA („CONTARSA”, Spanje) door de aankoop van aandelen.

    2.

    De bedrijfswerkzaamheden van de betrokken ondernemingen zijn:

    voor DPWL: wereldwijde exploitant van zeeterminals;

    voor ZIM: wereldwijde vervoers- en logistieke diensten (containerlijnvaartdiensten), exploitatie van containerterminals;

    voor CONTARSA: leverancier van stuwadoorsdiensten in de haven van Tarragona.

    3.

    Op grond van een voorlopig onderzoek is de Commissie van oordeel dat de aangemelde concentratie binnen het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 139/2004 kan vallen. Ten aanzien van dit punt wordt de definitieve beslissing echter aangehouden. Overeenkomstig de mededeling van de Commissie betreffende een vereenvoudigde procedure voor de behandeling van bepaalde concentraties krachtens Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (2) moet worden opgemerkt dat deze zaak in aanmerking komt voor deze procedure.

    4.

    De Commissie verzoekt belanghebbende derden haar hun eventuele opmerkingen ten aanzien van de voorgenomen concentratie kenbaar te maken.

    Deze opmerkingen moeten de Commissie uiterlijk 10 dagen na dagtekening van deze bekendmaking hebben bereikt. Zij kunnen per fax ((32-2) 296 43 01 of 296 72 44) of per post, onder vermelding van referentienummer COMP/M.5163 — DPWL/ZIM/CONTARSA, aan onderstaand adres worden toegezonden:

    Europese Commissie

    Directoraat-generaal Concurrentie

    Griffie Fusiezaken

    J-70

    B-1049 Brussel


    (1)  PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1.

    (2)  PB C 56 van 5.3.2005, blz. 32.


    5.6.2008   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 138/51


    Voorafgaande aanmelding van een concentratie

    (Zaak COMP/M.5020 — Lesaffre/GBI UK)

    (Voor de EER relevante tekst)

    (2008/C 138/16)

    1.

    Op 23 mei 2008 ontving de Commissie een aanmelding van een voorgenomen concentratie in de zin van artikel 4 en ingevolge een verwijzing in het kader van artikel 22 van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (1) waarin is medegedeeld dat de onderneming Compagnie des Levures Lesaffre SA („Lesaffre”, Frankrijk), in de zin van artikel 3, lid 1, onder b), van genoemde verordening de uitsluitende zeggenschap verkrijgt over de ondernemingen GB Ingredients Ltd („GBI”, Verenigd Koninkrijk) en BFP Wholesale Ltd („BFP”, Verenigd Koninkrijk), tezamen „GBI UK”, door de aankoop van aandelen.

    2.

    De bedrijfswerkzaamheden van de betrokken ondernemingen zijn:

    voor Lesaffre: productie en verkoop van verschillende soorten gist en producten voor het bakken van brood voor ambachtelijke, industriële en thuisbakkers;

    voor GBI: productie en verkoop van verschillende soorten gist waaronder bakkers- en distillateursgist;

    voor BFP: distributie van bakkerijgrondstoffen aan onafhankelijke bakkers en andere kleine detailhandelsondernemingen.

    3.

    Op grond van een voorlopig onderzoek is de Commissie van oordeel dat de aangemelde concentratie binnen het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 139/2004 kan vallen. Ten aanzien van dit punt wordt de definitieve beslissing echter aangehouden.

    4.

    De Commissie verzoekt belanghebbenden haar hun eventuele opmerkingen ten aanzien van de voorgenomen concentratie kenbaar te maken.

    Deze opmerkingen moeten de Commissie uiterlijk tien dagen na dagtekening van deze bekendmaking hebben bereikt. Zij kunnen de Commissie per fax ((32-2) 296 43 01 of 296 72 44) of per post, onder vermelding van zaaknummer COMP/M.5020 — Lesaffre/GBI UK, aan onderstaand adres worden gezonden:

    Europese Commissie

    DG Concurrentie

    Griffie Concentratiezaken

    J-70

    B-1049 Brussel


    (1)  PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1.


    5.6.2008   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 138/52


    Voorafgaande aanmelding van een concentratie

    (Zaak COMP/M.4985 — BHP Billiton/Rio Tinto)

    (Voor de EER relevante tekst)

    (2008/C 138/17)

    1.

    Op 30 mei 2008 ontving de Commissie een aanmelding van een voorgenomen concentratie in de zin van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (1) waarin is medegedeeld dat de ondernemingen BHP Billiton plc (Verenigd Koninkrijk) en BHP Billiton Limited (Australië) (tezamen „BHP Billiton”), in de zin van artikel 3, lid 1, onder b), van genoemde verordening de volledige zeggenschap verkrijgen over de ondernemingen Rio Tinto plc (Verenigd Koninkrijk) en Rio Tinto Limited (Australië) (tezamen „Rio Tinto”) door een voorwaardelijk bod op alle aandelen.

    2.

    De bedrijfswerkzaamheden van de betrokken ondernemingen zijn:

    voor BHP Billiton: wereldwijd gediversifieerd grondstoffenbedrijf dat actief is op het gebied van de productie van ijzererts, metallurgische kool en stoomkolen, aluminium, koper, uranium, diamanten, andere onedele metalen (waaronder lood, zink, goud, molybdeen en zilver), speciale producten (waaronder mineraal zand), mangaan, petroleum en bestanddelen van roestvrij staal (waaronder nikkel en kobalt);

    voor Rio Tinto: wereldwijd gediversifieerd grondstoffenbedrijf dat actief is op het gebied van de productie van ijzererts, metallurgische kool en stoomkolen, aluminium, koper, uranium en diamanten alsook andere onedele metalen en industriële mineralen (waaronder boraten, mineraal zand, zout en talk).

    3.

    Op grond van een voorlopig onderzoek is de Commissie van oordeel dat de aangemelde concentratie binnen het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 139/2004 kan vallen. Ten aanzien van dit punt wordt de definitieve beslissing echter aangehouden.

    4.

    De Commissie verzoekt belanghebbende derden haar hun eventuele opmerkingen ten aanzien van de voorgenomen concentratie kenbaar te maken.

    Deze opmerkingen moeten de Commissie uiterlijk 10 dagen na dagtekening van deze bekendmaking hebben bereikt. Zij kunnen per fax ((32-2) 296 43 01 of 296 72 44) of per post, onder vermelding van referentienummer COMP/M.4985 — BHP Billiton/Rio Tinto, aan onderstaand adres worden toegezonden:

    Europese Commissie

    Directoraat-generaal Concurrentie

    Griffie Fusiezaken

    J-70

    B-1049 Brussel


    (1)  PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1.


    Top