EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document C:2007:282:FULL

Publicatieblad van de Europese Unie, C 282, 24 november 2007


Display all documents published in this Official Journal
 

ISSN 1725-2474

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 282

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

50e jaargang
24 november 2007


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

II   Mededelingen

 

MEDEDELINGEN VAN DE INSTELLINGEN EN ORGANEN VAN DE EUROPESE UNIE

 

Commissie

2007/C 282/01

Goedkeuring van de steunmaatregelen van de staten in het kader van de bepalingen van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag — Gevallen waartegen de Commissie geen bezwaar maakt ( 1 )

1

2007/C 282/02

Goedkeuring van de steunmaatregelen van de staten in het kader van de bepalingen van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag — Gevallen waartegen de Commissie geen bezwaar maakt ( 1 )

5

2007/C 282/03

Besluit om geen bezwaar aan te tekenen tegen een aangemelde concentratie (Zaak COMP/M.4696 — KKR/Harman) ( 1 )

7

2007/C 282/04

Besluit om geen bezwaar aan te tekenen tegen een aangemelde concentratie (Zaak COMP/M.4772 — Carlyle/Zodiac Marine) ( 1 )

7

2007/C 282/05

Besluit om geen bezwaar aan te tekenen tegen een aangemelde concentratie (Zaak COMP/M.4847 — Ineos/Champagne Céréales/Thywissen/JV) ( 1 )

8

2007/C 282/06

Besluit om geen bezwaar aan te tekenen tegen een aangemelde concentratie (Zaak COMP/M.4863 — Bain Capital/American Standard) ( 1 )

8

2007/C 282/07

Besluit om geen bezwaar aan te tekenen tegen een aangemelde concentratie (Zaak COMP/M.4895 — Mol/Italiana Energia e Servizi) ( 1 )

9

2007/C 282/08

Besluit om geen bezwaar aan te tekenen tegen een aangemelde concentratie (Zaak COMP/M.4766 — Flextronics/Solectron) ( 1 )

9

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN EN ORGANEN VAN DE EUROPESE UNIE

 

Raad

2007/C 282/09

Besluit van de Raad van 19 november 2007 houdende benoeming van de gewone en de plaatsvervangende leden van de raad van bestuur van de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden

10

2007/C 282/10

Besluit van de Raad van 19 november 2007 houdende benoeming van een lid van het Raadgevend Comité van het Voorzieningsagentschap van Euratom

14

2007/C 282/11

Besluit van de Raad van 16 november 2007 betreffende het evenement Culturele Hoofdstad van Europa voor 2011

15

2007/C 282/12

Conclusies van de Raad en van de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, van 16 november 2007 over een transversale aanpak van het jeugdbeleid om jongeren in staat te stellen hun potentieel te ontwikkelen en actief deel te nemen aan de samenleving

16

 

Commissie

2007/C 282/13

Wisselkoersen van de euro

20

 

V   Bekendmakingen

 

PROCEDURES IN VERBAND MET DE UITVOERING VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK MEDEDINGINGSBELEID

 

Commissie

2007/C 282/14

Steunmaatregelen van de staten — Polen — Steunmaatregel C 48/07 (ex NN 60/07) — Overheidssteun aan buizenproducenten WRJ en WRJ-Serwis — Uitnodiging overeenkomstig artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag om opmerkingen te maken ( 1 )

21

2007/C 282/15

Voorafgaande aanmelding van een concentratie (Zaak COMP/M.4927 — Carlyle/INEOS/JV) ( 1 )

29

 

ANDERE BESLUITEN

 

Commissie

2007/C 282/16

Bekendmaking van een aanvraag overeenkomstig artikel 6, lid 2, van Verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen

30

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

 


II Mededelingen

MEDEDELINGEN VAN DE INSTELLINGEN EN ORGANEN VAN DE EUROPESE UNIE

Commissie

24.11.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/1


Goedkeuring van de steunmaatregelen van de staten in het kader van de bepalingen van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag

Gevallen waartegen de Commissie geen bezwaar maakt

(Voor de EER relevante tekst)

(2007/C 282/01)

Datum waarop het besluit is genomen

19.7.2006

Nummer van de steunmaatregel

N 247/06

Lidstaat

Polen

Regio

Dolnośląskie

Benaming van de steunregeling en/of naam van de begunstigde

Lucky SMT Sp. z o.o.

Rechtsgrondslag

Umowa inwestycyjna zawarta w dniu 30 listopada 2005 r. między i) Ministerstwem Gospodarki Rzeczpospolitej Polskiej; ii) Ministerstwem Transportu i Budownictwa Rzeczpospolitej Polskiej; iii) Agencją Rozwoju Przemysłu S.A.; iv) Miastem Wrocław; v) Gminą Kobierzyce; vi) Powiatem wrocławskim; vii) Samorządem Województwa Dolnośląskiego; viii) Polską Agencją Informacji i Inwestycji Zagranicznych S.A. — z jednej strony a ix) Dae Yang Electronics Co., Ltd i x) Lucky SMT Sp. z o.o. — z drugiej strony.

Artykuł 80 ustawy o finansach publicznych z dnia 26 listopada 1998 r.

Uchwała Rady Ministrów nr 273/2005 z dnia 18 października 2005 r.

Umowa o dofinansowanie między Ministerstwem Gospodarki a Lucky SMT z dnia 30 listopada 2005 r.

§ 1, § 2.1 pkt 5, § 3, § 4, § 6 i § 7 Uchwały Sejmiku Województwa Dolnośląskiego z dnia 31 marca 2005 r. w sprawie określenia szczegółowych zasad i trybu umarzania wierzytelności Terenowego Funduszu Ochrony Gruntów Rolnych Województwa Dolnośląskiego z tytułu należności pieniężnych, do których nie stosuje się przepisów ustawy — Ordynacja podatkowa, udzielania innych ulg w spłacaniu tych należności oraz wskazania organów do tego uprawnionych

Type maatregel

Individuele steun

Doelstelling

Regionale ontwikkeling, werkgelegenheid

Vorm van de steun

Directe subsidie, belastingvoordeel, transactie op niet-marktconforme voorwaarden

Begrotingsmiddelen

Totaal van de voorziene steun: 3,92 mln PLN

Maximale steunintensiteit

6,31 %

Looptijd

Tot 31.12.2017

Economische sectoren

Beperkt tot de be- en verwerkende industrie

Naam en adres van de steunverlenende autoriteit

Andere informatie

De tekst van de beschikking in de authentieke ta(a)l(en), waaruit de vertrouwelijke gegevens zijn geschrapt, is beschikbaar op site:

http://ec.europa.eu/community_law/state_aids/

Datum waarop het besluit is genomen

27.6.2007

Nummer van de steunmaatregel

N 749/06

Lidstaat

Zweden

Regio

Benaming (en/of naam van de begunstigde)

Sjöfartsstöd

Rechtsgrondslag

Ändring i förordningen (2001:770) om sjöfartsstöd

Type maatregel

Steunregeling

Doelstelling

Sectorale ontwikkeling

Vorm

Belastingstoelage, vermindering van socialezekerheidsbijdragen

Begrotingsmiddelen

Totaal steunbedrag: 1 800 mln SEK (200 mln EUR)

Intensity

100 %

Looptijd

1.3.2007-17.1.2011, openbaar aanbestede binnenlandse scheepvaartoperaties vanaf 1.1.2009

Betrokken economische sectoren

NACE-code: I0611 — Vervoer over zee en de kustwateren

Naam en adres van de autoriteit die de steun verleent

Rederinämnden

Box 11125

S-404 23 Göteborg

Andere informatie

De tekst van de beschikking in de authentieke ta(a)l(en), waaruit de vertrouwelijke gegevens zijn geschrapt, is beschikbaar op site:

http://ec.europa.eu/community_law/state_aids/

Datum waarop het besluit is genomen

23.10.2007

Nummer van de steunmaatregel

N 208/2007

Lidstaat

Frankrijk

Regio

Benaming van de steunregeling en/of naam van de begunstigde

Garantie de l'État pour des dommages causés à des tiers dans le cadre d'opérations spatiales

Rechtsgrondslag

Projet de Loi relatif aux opérations spatiales

Type maatregel

Steunregeling

Doelstelling

Sectorale ontwikkeling

Vorm van de steun

Garantie

Begrotingsmiddelen

Maximale steunintensiteit

Looptijd

Economische sectoren

Beperkt tot het luchttransport

Naam en adres van de steunverlenende autoriteit

Ministère de l'enseignement supérieur et de la recherche

Andere informatie

Frankrijk zal de maatregel opnieuw aanmelden binnen een termijn van tien jaar na de inwerkingtreding van de wet

De tekst van de beschikking in de authentieke ta(a)l(en), waaruit de vertrouwelijke gegevens zijn geschrapt, is beschikbaar op site:

http://ec.europa.eu/community_law/state_aids/

Datum waarop het besluit is genomen

25.9.2007

Nummer van de steunmaatregel

N 475/2007

Lidstaat

Ierland

Regio

Benaming van de steunregeling en/of naam van de begunstigde

National Broadband Scheme

Rechtsgrondslag

The Ministers and Secretaries (Amendment) Acts, 1924-2007 (as amended by S.I. 300/2002 Communications, Energy and Geological Survey of Ireland (transfer of Departmental Administration and Ministerial Functions) Order 2002), the National Development Plan (2007-2013) and the National Strategic Reference Framework for Ireland — EU Regional Policy 2007-2013

Type maatregel

Individuele steun

Doelstelling

Sectorale ontwikkeling, regionale ontwikkeling

Vorm van de steun

Directe subsidie

Begrotingsmiddelen

Maximale steunintensiteit

Looptijd

1.8.2008-31.12.2013

Economische sectoren

Beperkt tot de post- en telecommunicatiediensten

Naam en adres van de steunverlenende autoriteit

Department of Communications, Energy and Natural Resources

29-31 Adelaide Road

Dublin 2

Ireland

Andere informatie

De tekst van de beschikking in de authentieke ta(a)l(en), waaruit de vertrouwelijke gegevens zijn geschrapt, is beschikbaar op site:

http://ec.europa.eu/community_law/state_aids/


24.11.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/5


Goedkeuring van de steunmaatregelen van de staten in het kader van de bepalingen van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag

Gevallen waartegen de Commissie geen bezwaar maakt

(Voor de EER relevante tekst)

(2007/C 282/02)

Datum waarop het besluit is genomen

12.9.2007

Nummer van de steunmaatregel

N 76/07

Lidstaat

Republiek Oostenrijk

Regio

Benaming (en/of naam van de begunstigde)

Österreich, Verlängerung des ERP-Verkehrsprogramms

Rechtsgrondslag

Allgemeine Bestimmungen für die ERP-Programme der Sektoren Tourismus, Landwirtschaft, Forstwirtschaft und Verkehr

Type maatregel

Steunregeling

Doelstelling

Investeringen van ondernemingen in de vervoersector (goederenbehandelingsuitrusting en gespecialiseerd materiaal voor intermodaal vervoer, alsmede infrastructuur) die bijdragen tot een verschuiving van het vervoer over de weg naar het spoorvervoer of het vervoer over de binnenwateren, of die bijdragen tot de voltooiing van de transportketen en het gebruik van nieuwe technologieën

Vorm

Gesubsidieerde leningen

Begrotingsmiddelen

Tot ongeveer 5 mln EUR gesubsidieerde leningen per jaar (d.w.z. ongeveer 0,6 mln EUR bruto equivalente subsidies)

Steunintensiteit

20 % van de in aanmerking komende kosten en 30 % (bruto) in het geval van cumulatie met een andere subsidiebron

Looptijd

1.1.2007-31.12.2011

Betrokken economische sectoren

Gecombineerd vervoer en binnenvaart

Naam en adres van de autoriteit die de steun verleent

Andere informatie

De tekst van de beschikking in de authentieke ta(a)l(en), waaruit de vertrouwelijke gegevens zijn geschrapt, is beschikbaar op site:

http://ec.europa.eu/community_law/state_aids/

Datum waarop het besluit is genomen

25.6.2007

Nummer van de steunmaatregel

N 212/07

Lidstaat

Spanje

Regio

Castilla y León

Benaming (en/of naam van de begunstigde)

Prórroga para 2007 del régimen de ayudas N 203/02: Ayuda para la adquisición de automóviles, furgonetas y motocicletas de propulsión eléctrica o híbrida

Rechtsgrondslag

Orden de la Consejería de Industria, Comercio y Turismo por la que se convocan subvenciones para la adquisición de automóviles, furgonetas y motocicletas de propulsión eléctrica o híbrida

Type maatregel

Doelstelling

Milieubescherming

Vorm

Begrotingsmiddelen

100 000 EUR

Steunintensiteit

Gedeeltelijk geen steunmaatregel, gedeeltelijk maximaal 30 %

Looptijd

1.1.2007-31.12.2007

Betrokken economische sectoren

Naam en adres van de autoriteit die de steun verleent

Andere informatie

De tekst van de beschikking in de authentieke ta(a)l(en), waaruit de vertrouwelijke gegevens zijn geschrapt, is beschikbaar op site:

http://ec.europa.eu/community_law/state_aids/

Datum waarop het besluit is genomen

23.10.2007

Nummer van de steunmaatregel

N 570/07

Lidstaat

Duitsland

Regio

Baden-Württemberg

Benaming van de steunregeling en/of naam van de begunstigde

Eckpunkte zur Breitbandversorgung des ländlichen Raums in Baden-Württemberg

Rechtsgrondslag

Artikel 71 Absatz 2 der Verfassung des Landes Baden-Württemberg, Gemeindeordnung von Baden-Württemberg, Landwirtschafts- und Landeskulturgesetz des Landes Baden-Württemberg, Bekanntmachung der Landesregierung von Baden-Württemberg über die Abgrenzung der Geschäftsbereiche der Ministerien vom 4.7.2006

Type maatregel

Steunregeling

Doelstelling

Sectorale ontwikkeling, regionale ontwikkeling

Vorm van de steun

Directe subsidie

Begrotingsmiddelen

Voorziene jaarlijkse uitgaven: 1 mln EUR; totaal van de voorziene steun: 5 mln EUR

Maximale steunintensiteit

Looptijd

1.11.2007-31.10.2012

Economische sectoren

Beperkt tot de post- en telecommunicatiediensten

Naam en adres van de steunverlenende autoriteit

Städte und Gemeinden des Landes Baden-Württemberg

Andere informatie

De tekst van de beschikking in de authentieke ta(a)l(en), waaruit de vertrouwelijke gegevens zijn geschrapt, is beschikbaar op site:

http://ec.europa.eu/community_law/state_aids/


24.11.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/7


Besluit om geen bezwaar aan te tekenen tegen een aangemelde concentratie

(Zaak COMP/M.4696 — KKR/Harman)

(Voor de EER relevante tekst)

(2007/C 282/03)

Op 18 september 2007 heeft de Commissie besloten geen bezwaar aan te tekenen tegen bovenvermelde aangemelde concentratie en deze verenigbaar met de gemeenschappelijke markt te verklaren. Deze beschikking is gebaseerd op artikel 6, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad. De volledige tekst van de beschikking is slechts beschikbaar in het Engels en zal openbaar worden gemaakt na verwijdering van eventuele bedrijfsgeheimen. De tekst is beschikbaar:

op de website „concurrentie” van de Europese Commissie (http://ec.europa.eu/comm/competition/mergers/cases/). Deze website biedt verschillende mogelijkheden om individuele concentratiebeschikkingen op te zoeken, onder meer op bedrijfsnaam, nummer van de zaak, datum en sector;

in elektronische vorm op de EUR-Lex website onder documentnummer 32007M4696. EUR-Lex is het geïnformatiseerde documentatiesysteem voor de communautaire wetgeving (http://eur-lex.europa.eu).


24.11.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/7


Besluit om geen bezwaar aan te tekenen tegen een aangemelde concentratie

(Zaak COMP/M.4772 — Carlyle/Zodiac Marine)

(Voor de EER relevante tekst)

(2007/C 282/04)

Op 17 september 2007 heeft de Commissie besloten geen bezwaar aan te tekenen tegen bovenvermelde aangemelde concentratie en deze verenigbaar met de gemeenschappelijke markt te verklaren. Deze beschikking is gebaseerd op artikel 6, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad. De volledige tekst van de beschikking is slechts beschikbaar in het Engels en zal openbaar worden gemaakt na verwijdering van eventuele bedrijfsgeheimen. De tekst is beschikbaar:

op de website „concurrentie” van de Europese Commissie (http://ec.europa.eu/comm/competition/mergers/cases/). Deze website biedt verschillende mogelijkheden om individuele concentratiebeschikkingen op te zoeken, onder meer op bedrijfsnaam, nummer van de zaak, datum en sector;

in elektronische vorm op de EUR-Lex website onder documentnummer 32007M4772. EUR-Lex is het geïnformatiseerde documentatiesysteem voor de communautaire wetgeving (http://eur-lex.europa.eu).


24.11.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/8


Besluit om geen bezwaar aan te tekenen tegen een aangemelde concentratie

(Zaak COMP/M.4847 — Ineos/Champagne Céréales/Thywissen/JV)

(Voor de EER relevante tekst)

(2007/C 282/05)

Op 17 september 2007 heeft de Commissie besloten geen bezwaar aan te tekenen tegen bovenvermelde aangemelde concentratie en deze verenigbaar met de gemeenschappelijke markt te verklaren. Deze beschikking is gebaseerd op artikel 6, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad. De volledige tekst van de beschikking is slechts beschikbaar in het Engels en zal openbaar worden gemaakt na verwijdering van eventuele bedrijfsgeheimen. De tekst is beschikbaar:

op de website „concurrentie” van de Europese Commissie (http://ec.europa.eu/comm/competition/mergers/cases/). Deze website biedt verschillende mogelijkheden om individuele concentratiebeschikkingen op te zoeken, onder meer op bedrijfsnaam, nummer van de zaak, datum en sector;

in elektronische vorm op de EUR-Lex website onder documentnummer 32007M4847. EUR-Lex is het geïnformatiseerde documentatiesysteem voor de communautaire wetgeving (http://eur-lex.europa.eu).


24.11.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/8


Besluit om geen bezwaar aan te tekenen tegen een aangemelde concentratie

(Zaak COMP/M.4863 — Bain Capital/American Standard)

(Voor de EER relevante tekst)

(2007/C 282/06)

Op 28 september 2007 heeft de Commissie besloten geen bezwaar aan te tekenen tegen bovenvermelde aangemelde concentratie en deze verenigbaar met de gemeenschappelijke markt te verklaren. Deze beschikking is gebaseerd op artikel 6, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad. De volledige tekst van de beschikking is slechts beschikbaar in het Engels en zal openbaar worden gemaakt na verwijdering van eventuele bedrijfsgeheimen. De tekst is beschikbaar:

op de website „concurrentie” van de Europese Commissie (http://ec.europa.eu/comm/competition/mergers/cases/). Deze website biedt verschillende mogelijkheden om individuele concentratiebeschikkingen op te zoeken, onder meer op bedrijfsnaam, nummer van de zaak, datum en sector;

in elektronische vorm op de EUR-Lex website onder documentnummer 32007M4863. EUR-Lex is het geïnformatiseerde documentatiesysteem voor de communautaire wetgeving (http://eur-lex.europa.eu).


24.11.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/9


Besluit om geen bezwaar aan te tekenen tegen een aangemelde concentratie

(Zaak COMP/M.4895 — Mol/Italiana Energia e Servizi)

(Voor de EER relevante tekst)

(2007/C 282/07)

Op 30 oktober 2007 heeft de Commissie besloten geen bezwaar aan te tekenen tegen bovenvermelde aangemelde concentratie en deze verenigbaar met de gemeenschappelijke markt te verklaren. Deze beschikking is gebaseerd op artikel 6, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad. De volledige tekst van de beschikking is slechts beschikbaar in het Engels en zal openbaar worden gemaakt na verwijdering van eventuele bedrijfsgeheimen. De tekst is beschikbaar:

op de website „concurrentie” van de Europese Commissie (http://ec.europa.eu/comm/competition/mergers/cases/). Deze website biedt verschillende mogelijkheden om individuele concentratiebeschikkingen op te zoeken, onder meer op bedrijfsnaam, nummer van de zaak, datum en sector;

in elektronische vorm op de EUR-Lex website onder documentnummer 32007M4895. EUR-Lex is het geïnformatiseerde documentatiesysteem voor de communautaire wetgeving (http://eur-lex.europa.eu).


24.11.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/9


Besluit om geen bezwaar aan te tekenen tegen een aangemelde concentratie

(Zaak COMP/M.4766 — Flextronics/Solectron)

(Voor de EER relevante tekst)

(2007/C 282/08)

Op 28 augustus 2007 heeft de Commissie besloten geen bezwaar aan te tekenen tegen bovenvermelde aangemelde concentratie en deze verenigbaar met de gemeenschappelijke markt te verklaren. Deze beschikking is gebaseerd op artikel 6, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad. De volledige tekst van de beschikking is slechts beschikbaar in het Engels en zal openbaar worden gemaakt na verwijdering van eventuele bedrijfsgeheimen. De tekst is beschikbaar:

op de website „concurrentie” van de Europese Commissie (http://ec.europa.eu/comm/competition/mergers/cases/). Deze website biedt verschillende mogelijkheden om individuele concentratiebeschikkingen op te zoeken, onder meer op bedrijfsnaam, nummer van de zaak, datum en sector;

in elektronische vorm op de EUR-Lex website onder documentnummer 32007M4766. EUR-Lex is het geïnformatiseerde documentatiesysteem voor de communautaire wetgeving (http://eur-lex.europa.eu).


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN EN ORGANEN VAN DE EUROPESE UNIE

Raad

24.11.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/10


BESLUIT VAN DE RAAD

van 19 november 2007

houdende benoeming van de gewone en de plaatsvervangende leden van de raad van bestuur van de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden

(2007/C 282/09)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 1365/75 van de Raad van 26 mei 1975 betreffende de oprichting van een Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden (1), en met name op artikel 6,

Gezien de voordrachten die (wat de regeringsvertegenwoordigers betreft) door de regeringen van de lidstaten zijn ingediend en (wat de vertegenwoordigers van de werknemersorganisaties en de werkgeversorganisaties betreft) door de Commissie zijn toegezonden,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De Raad heeft met zijn besluit van 13 december 2004 (2) de gewone en de plaatsvervangende leden van de raad van bestuur van de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden benoemd voor het tijdvak van 19 oktober 2004 tot en met 18 oktober 2007.

(2)

Uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1111/2005 is de oude raad van bestuur vervangen door een nieuwe raad van bestuur.

(3)

De gewone en de plaatsvervangende leden van die raad van bestuur die de regeringen van de lidstaten en de werknemers- en de werkgeversorganisaties vertegenwoordigen, moeten voor een periode van drie jaar worden benoemd.

(4)

De Commissie moet haar vertegenwoordigers in de raad van bestuur benoemen,

BESLUIT:

Artikel 1

Tot gewone en plaatsvervangende leden van de raad van bestuur van de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden worden benoemd voor het tijdvak van 1 december 2007 tot en met 30 november 2010:

I.   REGERINGSVERTEGENWOORDIGERS

Land

Gewone leden

Plaatsvervangende leden

België

de heer Michel DE GOLS

de heer Jan BATEN

Bulgarije

de heer Lazar LAZAROV

de heer Dragomir DRAGANOV

Tsjechië

de heer Vlastimil VÁŇA

mevrouw Martina KAJÁNKOVÁ

Denemarken

de heer Ole BONDO CHRISTENSEN

de heer Kim TAASBY

Duitsland

de heer Andreas HORST

mevrouw Vera BADE

Estland

de heer Märt MASSO

mevrouw Siiri OTSMANN

Ierland

de heer Sean WARD

mevrouw Riona NI FHLANGHAILE

Griekenland

de heer Grigorios PELORIADIS

de heer Konstantinos PETINIS

Spanje

mevrouw Ana Cristina LÓPEZ LÓPEZ

de heer Joaquin MARTÍNEZ SOLER

Frankrijk

de heer Joël BLONDEL

mevrouw Mireille JARRY

Italië

de heer Valerio SPEZIALE

de heer Lorenzo FANTINI

Cyprus

de heer Orestis MESSIOS

mevrouw Yiota KAMBOURIDOU

Letland

mevrouw Ineta TĀRE

mevrouw Ineta VJAKSE

Litouwen

mevrouw Rita KAZLAUSKIENĖ

de heer Evaldas BACEVIČIUS

Luxemburg

mevrouw Nadine WELTER

de heer Jean ZAHLEN

Hongarije

mevrouw Mária LADÓ

mevrouw Éva Tímea KISS

Malta

de heer Noel VELLA

mevrouw Anna BORG

Nederland

de heer Lauris BEETS

de heer Martin BLOMSMA

Oostenrijk

de heer Andreas SCHALLER

mevrouw Birgit STIMMER

Polen

de heer Jerzy CIECHAŃSKI

mevrouw Agnieszka CHŁOŃ-DOMIŃCZAK

Portugal

de heer Paulo MORGADO DE CARVALHO

de heer Fernando RIBEIRO LOPES

Roemenië

de heer Sorin Ioan BOTEZATU

mevrouw Mirela ARGASEALA

Slovenië

mevrouw Vladka KOMEL

mevrouw Metka ŠTOKA-DEBEVEC

Slowakije

de heer Miloslav HETTEŠ

mevrouw Elena PALIKOVÁ

Finland

mevrouw Raila KANGASPERKO

de heer Tuomo ALASOINI

Zweden

de heer Bo BARREFELT

mevrouw Marie ÅKHAGEN

Verenigd Koninkrijk

de heer Grant FITZNER

mevrouw Suzanne MORONEY

II.   VERTEGENWOORDIGERS VAN DE WERKNEMERSORGANISATIES

Land

Gewone leden

Plaatsvervangende leden

België

de heer Herman FONCK

de heer François PHILIPS

Bulgarije

de heer Ivan KOKALOV

Tsjechië

mevrouw Hana MALKOVA

de heer Tomas PAVELKA

Denemarken

de heer Jens WIENE

de heer Niels SORENSEN

Duitsland

de heer Dieter POUGIN

de heer Reinhard DOMBRE

Estland

de heer Kalle KALDA

mevrouw Vaike PARKEL

Ierland

mevrouw Rosheen CALLENDER

de heer Liam BERNEY

Griekenland

de heer Alexandros KALIVIS

de heer Konstantinos ISSYCHOS

Spanje

mevrouw Lola MORILLO

Frankrijk

mevrouw Laurence THERY

de heer Raphael NEDZYNSKI

Italië

mevrouw Cinzia DEL RIO

de heer Iuliano STENDARDI

Cyprus

de heer Christos KARYDIS

de heer Andreas MATSAS

Letland

mevrouw Linda ROMELE

de heer Kaspars RÂCENÂJS

Litouwen

mevrouw Janina MATUIZIENE

de heer Vaidotas PETRONIS

Luxemburg

mevrouw Viviane GOERGEN

de heer René PIZZAFERRI

Hongarije

mevrouw Erzsébet HANTI

de heer László GYIMESI

Malta

de heer William PORTELLI

Nederland

de heer Erik PENTENGA

Oostenrijk

mevrouw Renate CZESKLEBA

de heer Wolfgang GREIF

Polen

de heer Bogdan OLSZEWSKI

Portugal

de heer Vítor Manuel Vicente COELHO

de heer Joaquim DIONISIO

Slovenië

de heer Pavle VRHOVEC

mevrouw Maja KONJAR

Roemenië

de heer Dumitru FORNEA

mevrouw Steluta ENACHE

Slowakije

mevrouw Eva MESTANOVA

mevrouw Margarita DÖMÉNYOVÁ

Finland

de heer Juha ANTILA

mevrouw Leila KURKI

Zweden

de heer Mats ESSEMYR

de heer Sten GELLERSTEDT

Verenigd Koninkrijk

de heer Richard EXELL

de heer Peter COLDRICK

III.   VERTEGENWOORDIGERS VAN DE WERKGEVERSORGANISATIES

Land

Gewone leden

Plaatsvervangende leden

België

de heer Roland WAEYAERT

de heer Paul CLERINX

Bulgarije

de heer Krasimir DACHEV

mevrouw Galia BOZHANOVA

Tsjechië

mevrouw Vladimira DRBALOVÁ

de heer Vladimir KOPAČKA

Denemarken

de heer Sven-Peter NYGAARD

de heer Nils J. ANDREASEN

Duitsland

de heer Wolfgang GOOS

mevrouw Renate HORNUNG-DRAUS

Estland

mevrouw Eve PÄÄRENDSON

de heer Tarmo KRIIS

Ierland

de heer Brendan MCGINTY

de heer Gavin MARIE

Griekenland

mevrouw Rena BARDANI

mevrouw Christina GEORGANDA

Spanje

mevrouw Maria Angeles ASENJO DORADO

de heer Roberto SANTOS SUAREZ

Frankrijk

mevrouw Nathalie CHADEYRON

de heer Emmanuel JULIEN

Italië

mevrouw Stefania ROSSI

mevrouw Paola ASTORRI

Cyprus

de heer Michael ANTONIOU

mevrouw Lena PANAYIOTOU

Letland

mevrouw Ilona KIUKUCĀNE

mevrouw Liene VANCĀNE

Litouwen

de heer Jonas GUZAVIČIUS

de heer Edmundas JANKEVIČIUS

Luxemburg

de heer Nicolas WELSCH

mevrouw Sonja STREICHER

Hongarije

de heer Antal CSUPORT

de heer Attila SZABADKAI

Malta

de heer Joseph FARRUGGIA

de heer Joseph MONTEBELLO

Nederland

de heer Gerard A. M. VAN DER GRIND

de heer Jan BOERSMA

Oostenrijk

de heer Heinrich BRAUNER

de heer Christoph PARAK

Polen

de heer Michal BONI

de heer Rafal BANIAK

Portugal

de heer Heitor SALGUEIRO

de heer Pedro DE ALMEIDA FREIRE

Roemenië

de heer Dan ANGHELESCU

de heer Ion SORICI

Slovenië

de heer Marjan RAVNIK

mevrouw Nina GLOBOČNIK

Slowakije

mevrouw Viola KROMEROVÁ

mevrouw Martina KUNÁKOVÁ

Finland

de heer Seppo SAUKKONEN

mevrouw Anu SAJAVAARA

Zweden

de heer Sverker RUDEBERG

de heer Christian ARDHE

Verenigd Koninkrijk

mevrouw Marion SEGURET

de heer Neil CARBERRY

Artikel 2

De Raad zal de nog niet aangewezen leden en plaatsvervangende leden later benoemen.

Gedaan te Brussel, 19 november 2007.

Voor de Raad

De voorzitter

L. AMADO


(1)  PB L 139 van 30.5.1975, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1111/2005 (PB L 184 van 15.7.2005, blz. 1).

(2)  PB C 317 van 22.12.2004, blz. 4.


24.11.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/14


BESLUIT VAN DE RAAD

van 19 november 2007

houdende benoeming van een lid van het Raadgevend Comité van het Voorzieningsagentschap van Euratom

(2007/C 282/10)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, met name op artikel 54, tweede en derde alinea,

gelet op artikel X van de Statuten van het Voorzieningsagentschap van Euratom (1), laatstelijk gewijzigd bij Besluit 95/1/EG, Euratom, EGKS van de Raad (2),

gelet op het Besluit 2007/514/Euratom van de Raad van 10 juli 2007 houdende benoeming van de leden van het Raadgevend Comité van het Voorzieningsagentschap van Euratom (3),

gezien het advies van de Commissie,

overwegende hetgeen volgt:

(1)

Door het aftreden van mevrouw Marie-Claire GUYADER, waarvan de Raad op 19 september 2007 in kennis is gesteld, is in genoemd comité de plaats van een lid vacant.

(2)

Derhalve moet in deze vacature worden voorzien.

(3)

De Franse regering heeft op 19 september 2007 een voordracht ingediend,

BESLUIT:

Enig artikel

De heer Bruno QUAGLIA wordt benoemd tot lid van het Raadgevend Comité van het Voorzieningsagentschap van Euratom, voor de verdere duur van de ambtstermijn van dat comité, dat wil zeggen tot en met 28 maart 2009.

Gedaan te Brussel, 19 november 2007.

Voor de Raad

De voorzitter

L. AMADO


(1)  PB 27 van 6.12.1958, blz. 534/58.

(2)  PB L 1 van 1.1.1995, blz. 1.

(3)  PB L 190 van 21.7.2007, blz. 15.


24.11.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/15


BESLUIT VAN DE RAAD

van 16 november 2007

betreffende het evenement „Culturele Hoofdstad van Europa” voor 2011

(2007/C 282/11)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Besluit nr. 1622/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 2006 tot vaststelling van een communautaire actie voor het evenement „Culturele Hoofdstad van Europa” voor de periode 2007 tot 2019 (1), en met name op artikel 14,

Gezien het verslag van de jury van september 2007 dat overeenkomstig artikel 14, lid 2, van Besluit nr. 1622/2006/EG bij de Commissie, het Europees Parlement en de Raad is ingediend,

Overwegende dat aan de in artikel 14, lid 3, van Besluit nr. 1622/2006/EG vermelde criteria volledig is voldaan,

Gezien de aanbeveling van de Commissie van 23 oktober 2007,

BESLUIT:

Artikel 1

Turku en Tallinn worden overeenkomstig artikel 14 van Besluit nr. 1622/2006/EG aangewezen als „Culturele Hoofdstad van Europa 2011”.

Artikel 2

De aangewezen steden nemen de nodige maatregelen om te zorgen voor de effectieve uitvoering van artikel 3 van Besluit nr. 1622/2006/EG.

Gedaan te Brussel, 16 november 2007.

Voor de Raad

De voorzitster

I. PIRES DE LIMA


(1)  PB L 304 van 3.11.2006, blz. 1.


24.11.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/16


Conclusies van de Raad en van de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, van 16 november 2007 over een transversale aanpak van het jeugdbeleid om jongeren in staat te stellen hun potentieel te ontwikkelen en actief deel te nemen aan de samenleving

(2007/C 282/12)

DE RAAD VAN EUROPESE UNIE EN DE VERTEGENWOORDIGERS VAN DE REGERINGEN VAN DE LIDSTATEN, IN HET KADER VAN DE RAAD BIJEEN,

GELET OP:

1.

het Witboek van de Commissie „Een nieuw elan voor Europa's jeugd” van 2001 (1), waarin erop wordt gewezen hoe belangrijk het is dat jongeren de kans krijgen hun potentieel te ontwikkelen en actief deel te nemen aan de samenleving;

2.

de resolutie van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, van 27 juni 2002 (2), waarbij de open coördinatiemethode wordt ingevoerd als een nieuw kader voor de Europese samenwerking in jeugdzaken;

3.

de conclusies van de Europese Raad van 22 en 23 maart 2005 (3), waarin het Europees pact voor de jeugd wordt aangenomen als een van de instrumenten die kunnen bijdragen tot de verwezenlijking van de op groei en werkgelegenheid gerichte doelstellingen van Lissabon door in ander relevant Europees beleid aandacht te besteden aan de belangen van jongeren;

4.

de conclusies van de Europese Raad van 23 en 24 maart 2006 (4), waarin wordt gewezen op de noodzaak om jongeren en jongerenorganisaties te betrekken bij de implementatie van het Europees pact voor de jeugd en de raakvlakken tussen het beleid inzake onderwijs, beroepsopleiding, werkgelegenheid, sociale integratie en mobiliteit te versterken met als doel de situatie van jongeren op de arbeidsmarkt te verbeteren en de jeugdwerkloosheid aanzienlijk te verminderen en tevens beleid te ondersteunen dat het mogelijk maakt het beroepsleven te combineren met het gezinsleven en gelijke kansen en de solidariteit tussen de generaties, de gezondheid en een leven lang leren te bevorderen;

5.

de mededeling van de Commissie (5) en de resolutie van de Raad inzake participatie door en voorlichting van jongeren ter bevordering van hun actief Europees burgerschap (6), waardoor de aanzet is gegeven tot een echte dialoog met jongeren, die vanaf het lokale tot op het Europese niveau gestructureerd is;

6.

de conclusies van de Europese Raad van 8 en 9 maart 2007 (7), waarin wordt opgeroepen tot het verder ontwikkelen van beleid ter bevordering van onder andere de rol van jongeren, met aandacht voor de overgang van school naar werksituatie;

7.

de studie van het Bureau van Europese beleidsadviseurs (BEPA) van de Europese Commissie (8), die oproept tot een hernieuwde alomvattende strategie van investeren in jongeren, met onder meer aandacht voor hun welzijn, gezondheid, opleiding, werk en burgerschap.

ATTENDEREN OP de conclusies van de Raad van mei 2007 over de toekomstperspectieven voor de Europese samenwerking op jeugdgebied (9), waarin wordt onderstreept dat de Raad een centrale rol speelt in de betere integratie van de jeugddimensie in aanverwante beleidsgebieden en de verbetering van de sectoroverschrijdende coördinatie met deze gebieden met als doel de levenskwaliteit van jongeren in Europa te verbeteren en BLIJVEN ZICH BUIGEN OVER de daarin vervatte voorstellen voor toekomstige samenwerking op het gebied van het jeugdbeleid.

ERKENNEN dat de Mededeling van de Commissie van 5 september 2007, met als titel „Het bevorderen van de volledige participatie van jongeren in het onderwijs, het arbeidsleven en het maatschappelijk leven (10) — vergezeld van twee werkdocumenten over respectievelijk jeugd en vrijwilligersactiviteiten en werkgelegenheid voor jongeren in de EU (11) — een uitermate relevante analyse verstrekt van de uitdagingen op jeugdgebied in Europa en concrete initiatieven bevat.

ONDERSTREPEN HET VOLGENDE:

1.

de economische groei en de welvaart in Europa hangen af van de actieve bijdrage en participatie van alle jongeren, vooral omdat hun aantal afneemt in verhouding tot de bevolking als geheel;

2.

jongeren zullen de stijgende kosten moeten dragen van een vergrijzende bevolking, maar ook de oudere generaties zullen zich met dit probleem bezig moeten houden;

3.

het is van belang voor de economische, culturele en sociale ontwikkeling van de EU dat gunstige voorwaarden gecreëerd worden waaronder jongeren hun vaardigheden kunnen ontwikkelen, werk kunnen vinden en een actieve rol kunnen spelen in de samenleving, vooral in de context van de globalisering en op kennis gebaseerde economieën;

4.

veel van de problemen waarmee jongeren worden geconfronteerd, zoals hoge percentages van kinderarmoede, slechte gezondheid en voortijdige schoolverlating, en hoge werkloosheid onder jongeren, wijzen erop dat Europa opnieuw moet overdenken wat het in jongeren investeert;

5.

een gezonde levensstijl is een voorwaarde voor het opbouwen van menselijk potentieel en voor een volledige deelname van jongeren;

6.

er is behoefte aan een echt integraal op kennis gebaseerd jeugdbeleid, dat stoelt op een nauwe samenwerking tussen beleidsmakers en betrokken partijen, waaronder jongeren, jongerenorganisaties, jongerenleiders, onderzoekers op het gebied van jongerenzaken en jongerenwerkers op Europees, nationaal, regionaal en lokaal niveau;

7.

een coherente aanpak van het jeugdbeleid is essentieel om echt vooruitgang te boeken met de verwezenlijking van de vastgestelde doelstellingen op dat beleidsgebied. Daartoe zijn een transversale jeugdstrategie vereist en betere coördinatie tussen het sinds de aanneming van het Witboek over jeugd (12) opgezette Europees beleidskader voor jeugdbeleid en ander beleid dat betrekking heeft op jongeren;

8.

het succesvol bereiken van de doelstellingen van het Europees pact voor de jeugd is afhankelijk van nauwere samenwerking tussen beleidsmakers en betrokken partijen op politiek en technisch niveau en vergt een grotere samenhang tussen lopende processen en beleidsinstrumenten op Europees, nationaal, regionaal en lokaal niveau.

Naar een echt transversaal jeugdbeleid

VERZOEKEN DE LIDSTATEN OM:

1.

te streven naar betere en eerdere investeringen in jongeren ter bevordering van goed onderwijs, werkgelegenheid, sociale insluiting, gezondheid en actief burgerschap, in een perspectief dat de gehele levenscyclus omvat, waarbij aandacht uitgaat naar de verscheidenheid onder jongeren en iedere soort discriminatie wordt vermeden;

2.

zich meer in te zetten voor het verbeteren, op alle besluitvormingsniveaus, van de uitvoering van het jeugdbeleid en het toezicht daarop en hierbij bijzondere aandacht te besteden aan de Lissabonstrategie;

3.

zich te beijveren voor een betere uitvoering van het Europees pact voor de jeugd in de context van de strategie van Lissabon voor groei en werkgelegenheid, die ruime mogelijkheden biedt voor „de sociale en professionele integratie van jongeren”, onder meer door in hun nationale hervormingsprogramma's duidelijker, systematischer en beter aandacht te besteden aan jeugdzaken en het toezicht op de uitvoering van het Europees pact voor de jeugd te verbeteren;

4.

meer aandacht te besteden aan het aspect „jeugd” op alle beleidsterreinen die gevolgen hebben voor jongeren;

5.

alle belanghebbenden, zoals beleidsmakers, arbeids- en onderwijsinstellingen, ondernemingen, jongerenwerkers, onderzoekers, gezinnen, sociale partners en organisaties die voor en met jongeren werken, bewust te maken van jeugdvraagstukken en hen te betrekken bij het vinden van oplossingen.

NEMEN ER NOTA VAN DAT DE COMMISSIE:

1.

in samenwerking met jongeren en op basis van de verslagen die de lidstaten op gezette tijden opstellen in het kader van lopende procedures, om de drie jaar en voor het eerst in 2009 een EU-verslag over jeugdzaken zal opstellen.

VERZOEKEN DE LIDSTATEN EN DE COMMISSIE:

1.

te zorgen voor een betere coördinatie tussen het Europees beleidskader voor jeugdbeleid en ander beleid dat betrekking heeft op jongeren en op die manier een echte transversale jeugdstrategie te ontwikkelen, die gericht is op de volledige participatie van jongeren in de samenleving;

2.

maatregelen te nemen om bestaande processen, zoals de Lissabonstrategie, gezondheidsstrategieën en verschillende open coördinatiemethoden op het gebied van onderwijs, inclusie en jeugd meer aan elkaar te koppelen.

Naar een actieve participatie van de jeugd

VERZOEKEN DE LIDSTATEN OM:

1.

in het kader van de open coördinatiemethode met betrekking tot jeugdzaken, de versterkte gemeenschappelijke doelstellingen inzake participatie en informatie van jongeren te verwezenlijken;

2.

door te gaan met de uitvoering van de gestructureerde dialoog met jongeren en jongerenorganisaties en ervoor te zorgen dat jongeren met minder kansen en jongeren die geen lid zijn van een organisatie, betrokken worden bij de gestructureerde dialoog;

3.

zich in te zetten voor gendergelijkheid en gendermainstreaming in beleid en in acties die gevolgen hebben voor de jeugd;

4.

jongeren aan te sporen een actieve rol op zich te nemen in het kader van nationale activiteiten en voor de geplande actie binnen Europese themajaren, zoals het Europees Jaar van de interculturele dialoog;

5.

indachtig het voornemen van de Commissie om over dat onderwerp een studie te maken, de toegang van jongeren tot cultuur te vergemakkelijken;

6.

de erkenning van de resultaten van niet-formeel leren voor jongeren te vergemakkelijken.

VERZOEKEN DE COMMISSIE:

1.

gebruik te maken van relevante EU-programma's, zoals het programma Jeugd in actie (13), het programma Een Leven Lang Leren (14), het programma Cultuur (15), het programma Europa voor de burger (16), en het zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013) (17), in samenwerking met de lidstaten, om de participatie van jongeren te verbeteren, in het kader van een gecoördineerde aanpak;

2.

de aanpassing van Europass aan de behoeften aan niet-formele leeractiviteiten voor jongeren te voltooien.

Voor een sterker partnerschap met jongeren

1.

BENADRUKKEN het belang van de gestructureerde dialoog met jongeren op alle niveaus en op alle terreinen die van invloed zijn op hun leven, en de noodzaak om te bespreken hoe die dialoog kan worden verbeterd;

2.

STELLEN in dit verband vast dat de Commissie in haar mededeling van 5 september 2007 de Europese instellingen en de jongeren heeft gevraagd hun partnerschap te versterken en een gezamenlijke verklaring heeft voorgesteld.

Betere werkgelegenheid voor een volledige participatie in de samenleving

ERKENNEN DAT HET BELANGRIJK IS:

1.

voor de deelneming van jongeren aan de arbeidsmarkt en het onderwijs, dat onderwijs en opleiding van goede kwaliteit zijn, vanaf een vroeg stadium en vervolgens gedurende het gehele leven;

2.

dat ten volle gebruik wordt gemaakt van de bestaande mechanismen ter voorkoming van voortijdig schoolverlaten, en dat waar nodig nieuwe mechanismen worden gecreëerd;

3.

dat er wordt gewerkt aan gemoderniseerde onderwijs- en opleidingsstelsels die vooruit lopen op de behoeften van de arbeidsmarkt;

4.

dat er adviezen en loopbaanbegeleiding worden gegeven en dat er hoogwaardige stages worden bevorderd die duidelijk verband houden met de gevolgde opleiding of studie, evenals partnerschappen tussen scholen en bedrijven en overheden, die de overgang van onderwijs en opleiding naar de arbeidsmarkt vereenvoudigen en die voorkomen dat de resultaten van het onderwijs niet zijn afgestemd op de vraag van de arbeidsmarkt;

5.

dat discriminatie, vooringenomenheden en problemen worden aangepakt die de kansen van jongeren kunnen verkleinen;

6.

dat de effecten van beleidsmaatregelen op de positie van jongeren op de arbeidsmarkt worden geanalyseerd en in aanmerking worden genomen bij het opstellen van strategieën voor flexizekerheid.

VERZOEKEN DE LIDSTATEN:

1.

te stimuleren dat er in onderwijs en opleiding vanaf een vroeg stadium sleutelcompetenties (18) voor een leven lang leren worden aangeleerd, als een combinatie van kennis, vaardigheden en houdingen die passen bij een specifieke omgeving;

2.

in het bijzonder in dit kader, ontwikkeling van initiatief en ondernemerszin (sleutelcompetentie nr. 7) te stimuleren, waaronder wordt verstaan iemands vermogen om ideeën in daden om te zetten, hetgeen creativiteit, proactiviteit, onafhankelijkheid en innovatie in het persoonlijke en maatschappelijke leven en op het werk omvat;

3.

opleidingsprogramma's voor jongeren te stimuleren en de randvoorwaarden voor jonge ondernemers te verbeteren, bijvoorbeeld door het Programma voor ondernemingsgeest en innovatie te promoten bij ondernemingen en financiële instellingen, om de toegang tot kapitaal voor het opstarten van KMO's door jonge ondernemers te vergemakkelijken;

4.

gebruik te maken van EU-fondsen, met name het Europees Sociaal Fonds, het Europees Fonds voor de Regionale Ontwikkeling en het Fonds voor de Plattelandsontwikkeling, of andere relevante EU-fondsen en -programma's, ter ondersteuning van de overgang van school naar werk.

Boodschappen aan de Europese Raad

ZIJN VAN MENING DAT:

1.

het nodig is om jongeren een actieve rol te laten spelen en hun mogelijkheden om volledig te participeren in het onderwijs, het arbeidsleven en het maatschappelijke leven te verruimen;

2.

jongeren, met betrekking tot hun deelname aan de samenleving, zelf een hoofdrol spelen en het gevoel dienen te ontwikkelen dat zij verantwoordelijk zijn voor hun onderwijs, hun kansen op de arbeidsmarkt, hun gezondheid en hun actieve rol in de samenleving;

3.

er een transversale aanpak van het jeugdbeleid dient te worden ontwikkeld om werkelijk vooruitgang te boeken op de weg naar de doelstellingen van het jeugdbeleid;

4.

de uitvoering van het jeugdbeleid en het toezicht erop op alle niveaus van besluitvorming moeten worden verbeterd en daarbij bijzondere aandacht dient te worden besteed aan de strategie van Lissabon;

5.

de volledige participatie van jongeren in de samenleving een sterk partnerschap vergt tussen de jongeren, jongerenorganisaties en de instanties die beleid uitstippelen dat van invloed is op hun leven.

VERZOEKEN DE EUROPESE RAAD:

1.

het Europees Parlement, de Commissie, de Raad en de lidstaten op te roepen tot betere en eerdere investeringen in jongeren, gezien de uitdagingen waarmee jongeren geconfronteerd worden en hun afnemend aantal in de samenleving als geheel;

2.

het Europees Parlement, de Commissie, de Raad en de lidstaten op te roepen voor de vraagstukken die van invloed zijn op het leven van jongeren een transversale aanpak te ontwikkelen, gebaseerd op samenwerking tussen beleidsmakers en alle betrokken partijen op Europees, nationaal, regionaal en lokaal niveau, en in het beleid dat van invloed kan zijn op jongeren, meer aandacht te besteden aan de jongeren zelf;

3.

de lidstaten en de Commissie aan te moedigen om respectievelijk bij het voorbereiden van de nationale hervormingsprogramma's en bij het opstellen van het jaarlijkse voortgangsverslag op een meer stelselmatige en zichtbare wijze verslag uit te brengen over het jeugdbeleid in het kader van de strategie van Lissabon, teneinde het toezicht op de vorderingen te vergemakkelijken;

4.

het Europees Parlement, de Commissie, de Raad en de lidstaten op te roepen hun partnerschap met jongeren en jongerenorganisaties te versterken door middel van de in 2006 ingestelde gestructureerde dialoog die jongeren in staat stelt deel te nemen aan discussies en besluitvormingsprocessen die hun dagelijks leven beïnvloeden.


(1)  COM(2001) 681 def.

(2)  PB C 168 van 13.7.2002, blz. 2.

(3)  Doc. 7619/1/05.

(4)  Doc. 7775/1/06 REV 1.

(5)  COM(2006) 417.

(6)  PB C 297 van 7.12.2006, blz. 6.

(7)  Doc. 7224/1/07.

(8)  http://ec.europa.eu/dgs/policy_advisers/publications/index_en.htm

(9)  Doc. 8771/07.

(10)  COM(2007) 498 def.

(11)  SEC(2007) 1084 en 1093.

(12)  Resolutie van de Raad en van de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, over het kader voor Europese samenwerking in jeugdzaken (PB C 168 van 13.7.2002, blz. 2).

(13)  PB L 327 van 24.11.2006, blz. 30.

(14)  PB L 327 van 24.11.2006, blz. 45.

(15)  PB L 372 van 27.12.2006, blz. 1.

(16)  PB L 378 van 27.12.2006, blz. 32.

(17)  PB L 54 van 22.2.2007, blz. 30.

(18)  Aanbeveling 2006/962/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake sleutelcompetenties voor een leven lang leren (PB L 394 van 30.12.2006, blz. 10).


Commissie

24.11.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/20


Wisselkoersen van de euro (1)

23 november 2007

(2007/C 282/13)

1 euro=

 

Munteenheid

Koers

USD

US-dollar

1,4809

JPY

Japanse yen

159,87

DKK

Deense kroon

7,4551

GBP

Pond sterling

0,72025

SEK

Zweedse kroon

9,3188

CHF

Zwitserse frank

1,6322

ISK

IJslandse kroon

92,94

NOK

Noorse kroon

8,0485

BGN

Bulgaarse lev

1,9558

CYP

Cypriotische pond

0,5842

CZK

Tsjechische koruna

26,759

EEK

Estlandse kroon

15,6466

HUF

Hongaarse forint

257,31

LTL

Litouwse litas

3,4528

LVL

Letlandse lat

0,6987

MTL

Maltese lira

0,4293

PLN

Poolse zloty

3,6915

RON

Roemeense leu

3,5977

SKK

Slowaakse koruna

33,569

TRY

Turkse lira

1,7815

AUD

Australische dollar

1,6968

CAD

Canadese dollar

1,4616

HKD

Hongkongse dollar

11,5195

NZD

Nieuw-Zeelandse dollar

1,9691

SGD

Singaporese dollar

2,1354

KRW

Zuid-Koreaanse won

1 378,42

ZAR

Zuid-Afrikaanse rand

10,1065

CNY

Chinese yuan renminbi

10,9675

HRK

Kroatische kuna

7,3223

IDR

Indonesische roepia

13 870,11

MYR

Maleisische ringgit

4,9773

PHP

Filipijnse peso

63,457

RUB

Russische roebel

36,0540

THB

Thaise baht

46,229


(1)  

Bron: door de Europese Centrale Bank gepubliceerde referentiekoers.


V Bekendmakingen

PROCEDURES IN VERBAND MET DE UITVOERING VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK MEDEDINGINGSBELEID

Commissie

24.11.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/21


STEUNMAATREGELEN VAN DE STATEN — POLEN

Steunmaatregel C 48/07 (ex NN 60/07) — Overheidssteun aan buizenproducenten WRJ en WRJ-Serwis

Uitnodiging overeenkomstig artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag om opmerkingen te maken

(Voor de EER relevante tekst)

(2007/C 282/14)

De Commissie heeft Polen bij schrijven van 23 oktober 2007, dat na deze samenvatting in de authentieke taal is weergegeven, in kennis gesteld van haar besluit tot inleiding van de procedure van artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag ten aanzien van de bovengenoemde steunmaatregel.

Belanghebbenden kunnen hun opmerkingen over de steunmaatregel ten aanzien waarvan de Commissie de procedure inleidt, kenbaar maken door deze binnen één maand vanaf de datum van deze bekendmaking te zenden aan:

Europese Commissie

Directoraat-generaal Concurrentie

Griffie Staatssteun

Kamer: SPA3 6/5

B-1049 Brussel

Fax (32-2) 296 12 42

Deze opmerkingen zullen ter kennis van Polen worden gebracht. Een belanghebbende die opmerkingen maakt, kan, met opgave van redenen, schriftelijk verzoeken om vertrouwelijke behandeling van zijn identiteit.

SAMENVATTING

I.   PROCEDURE

(1)

Het geval betreft potentiële staatssteun aan een Poolse producent van naadloze buizen Walcownia Rur Jedność Sp. z o.o. (hierna: „WRJ”), die in liquidatie verkeert, en WRJ-Serwis Sp. z o.o.

(2)

Het geval is onder de aandacht van de Commissie gebracht tijdens het toezicht op de herstructurering van de Poolse staalsector op grond van Protocol nr. 8. Steun aan de ondernemingen was uit hoofde van Protocol nr. 8 niet toegestaan en was evenmin bij de Commissie aangemeld.

II.   DE FEITEN

(3)

Het overheidsbedrijf Towarzystwo Finansowe Silesia Sp. z o.o. (hierna: „TFS”) heeft in 2002 and 2003 voor circa 40 miljoen EUR kapitaal in WRJ ingebracht en heeft in 2003 voor circa 2,5 miljoen EUR in WRJ-Serwis kapitaal ingebracht, hoewel beide bedrijven in ernstige financiële moeilijkheden verkeerden (WRJ vanaf 2001 en WRJ-Serwis in 2003).

(4)

Bovendien heeft de Poolse staat een garantie voor leningen ten belope van circa 36 miljoen EUR verstrekt voor een investeringsproject in WRJ in 1997 voor 45 %, die in 2002 tot 55 % werd verhoogd toen de onderneming in ernstige financiële moeilijkheden verkeerde.

III.   BEOORDELING

(5)

Protocol nr. 8 van het Toetredingsverdrag betreffende de herstructurering van de Poolse ijzer- en staalindustrie (1) (hierna: „Protocol nr. 8”) verbiedt de verlening van herstructureringssteun aan de Poolse staalindustrie van 1997 tot 2006. Deze bepaling heeft betrekking op alle maatregelen ten behoeve van staal- en buizenproducenten die niet in Protocol nr. 8 worden genoemd.

(6)

Aangezien WRJ en WRJ-Serwis niet in Protocol nr. 8 worden vermeld, vraagt de Commissie zich af of de bovengenoemde maatregelen geen onwettige staatssteun vormen, aangezien een investeerder in een markteconomie zich er niet toe zou hebben verbonden dergelijke kapitaalinvesteringen of garanties aan deze ondernemingen te verstrekken.

TEKST VAN DE BRIEF

„1.

Komisja pragnie poinformować Polskę, że po przeanalizowaniu dostarczonych przez polskie władze informacji dotyczących wyżej wymienionej pomocy, podjęła decyzję o wszczęciu postępowania, o którym mowa w art. 88 ust. 2 Traktatu WE.

I.   WPROWADZENIE

2.

Sprawa dotyczy ewentualnej pomocy państwa dla przedsiębiorstwa zajmującego się produkcją rur, które pierwotnie nosiło nazwę: Huta Jedność S.A. (zwane dalej »HJ«), które przeszło restrukturyzację i obecnie obejmuje trzy spółki: Huta Jedność w likwidacji (jak nadmieniono, zwana dalej »HJ«), Walcownia Rur Jedność Sp z o.o. w likwidacji (zwana dalej »WRJ«) oraz Walcownia Rur Jedność-Serwis Sp. z o.o. (zwana dalej »WRJ-Serwis«).

3.

Komisja została poinformowana o niniejszej sprawie podczas monitorowania restrukturyzacji polskiego sektora stalowego zgodnie z protokołem nr 8 Traktatu o przystąpieniu (2), który — co zostanie wyjaśnione szczegółowo poniżej — obejmuje polski sektor hutnictwa żelaza i stali, w tym rury.

4.

Proces restrukturyzacji przemysłu stalowego rozpoczął się w Polsce w czerwcu 1998 r., kiedy Polska przedstawiła Wspólnocie pierwszy program restrukturyzacji hutnictwa żelaza i stali w celu wypełnienia wymogów zawartych w art. 8 ust. 4 protokołu nr 2 układu europejskiego z Polską (dalej zwany art. 8 ust 4), który zezwalał w ciągu pierwszych pięciu lat po wejściu w życie układu udzielenie w drodze wyjątku pomocy państwa na rzecz producentów stali, przeznaczonej na cele restrukturyzacji. Ponieważ jednak program restrukturyzacji nie spełniał warunków określonych w art. 8 ust. 4, przyjęto korekty w czerwcu 2000 r., maju 2001 r., styczniu 2001 r. i marcu 2003 r. (3)

5.

W 2001 r. Polska przyjęła aktualizację programu restrukturyzacji polskiego hutnictwa żelaza i stali. Na podstawie analiz Polska uchwaliła dnia 24 sierpnia 2001 r. Ustawę o restrukturyzacji hutnictwa żelaza i stali, która stanowi podstawę prawną procesu restrukturyzacji. Ustawa objęła 20 przedsiębiorstw, m.in. spółkę HJ.

6.

Dnia 5 listopada 2002 r. Rada Ministrów przyjęła Program restrukturyzacji i rozwoju hutnictwa żelaza i stali w Polsce do 2006 r., a dnia 25 marca 2003 r. przyjęła na tej podstawie Krajowy program restrukturyzacji (zwany dalej »KPR«). Zasadniczo plan ten zezwala na udzielanie pomocy państwa na restrukturyzację polskiemu przemysłowi stalowemu w latach 1997-2006 do kwoty 3,387 mld PLN (846 mln EUR) (4).

7.

KPR przedłożono UE. Dnia 25 marca 2003 r. program został oceniony przez Komisję. Na tej podstawie Komisja złożyła wniosek dotyczący decyzji Rady o przedłużeniu okresu karencji na udzielanie pomocy państwa polskiemu przemysłowi stalowemu w ramach układu europejskiego (okres ten początkowo trwał tylko do 1997 r.) do momentu przystąpienia Polski do UE, pod warunkiem osiągnięcia przez beneficjentów rentowności do 2006 r., co zostało zatwierdzone przez Radę w lipcu 2003 r. (5)

8.

W ten sposób UE zezwoliła Polsce, w drodze odstępstwa od swoich zasad (6), na udzielenie przemysłowi stalowemu pomocy na restrukturyzację. Ostatecznie ustalenia te zawarto w protokole nr 8 Traktatu o przystąpieniu, dotyczącym restrukturyzacji polskiego hutnictwa żelaza i stali (7). Potwierdzono w nim zgodę na przyznanie przed końcem 2003 r. pomocy państwa ośmiu przedsiębiorstwom wymienionym w załączniku nr 1 do protokołu nr 8 na kwotę nie większą niż 3,387 mld PLN, a także zawarto zapis zakazujący udzielania pomocy wszelkim innym producentom stali.

9.

KPR i w konsekwencji protokół nr 8 nie objęły jednak HJ, najwyraźniej z powodu kłopotów spółki. W KPR podkreśla się w tym celu, że »Huta Jedność S.A. będzie kontynuowała swoją działalność do czasu utworzenia Walcowni Rur Jedność Sp. z o.o. (WRJ)«.

II.   PROCEDURA

10.

W trakcie monitorowania procesu restrukturyzacji polskiego przemysłu stalowego Komisja otrzymała informacje o niespójnościach dotyczących HJ i WRJ. Dlatego pierwsza wymiana poglądów w sprawie pomocy na rzecz wymienionych beneficjentów miała miejsce w formie odpowiedzi polskich władz pismem z dnia 29 sierpnia 2003 r. na pismo Komisji z dnia 6 lipca 2003 r. Dalsze informacje zostały przekazane w dniach 20 i 23 stycznia 2004 r. i dotyczyły programu konsolidacji polskiego sektora produkcji rur.

11.

Po przystąpieniu do UE sprawa była prowadzona dalej z urzędu. Kolejne pisma przesłano w następujących dniach: 6 kwietnia 2005 r., 4 sierpnia 2005 r., 3 listopada 2005 r., 7 maja 2006 r., 17 listopada 2006 r. i 5 lipca 2007 r.

12.

Polskie władze odpowiedziały pismami z: 7 czerwca 2005 r., 4 października 2005 r., 2 grudnia 2005 r., 18 maja 2006 r., 30 maja 2006 r., 10 stycznia 2007 r. i 3 sierpnia 2007 r.

III.   SZCZEGÓŁOWY OPIS ŚRODKÓW POMOCY

1.   Beneficjenci

13.

Właścicielami spółki WRJ są obecnie następujące przedsiębiorstwa: Towarzystwo Finansowe Silesia Sp. z o.o. (zwane dalej »TFS« (8), 40,7 % udziałów), Przedsiębiorstwo Innowacyjno-Wdrożeniowe Enpol Sp. z o.o. (zwane dalej »Enpol«, 19 % udziałów), PGNiG S.A. (należąca do państwa spółka będąca właścicielem i operatorem systemu dystrybucji gazu ziemnego w Polsce, 8,3 % udziałów), Stalexport (7,3 % udziałów) oraz kilku udziałowców mniejszościowych mających mniej niż 5 % udziałów, w tym m.in. ARP posiadająca 0,453 % udziałów.

14.

Spółka WRJ-Serwis Sp. z o.o. (zwana dalej »WRJ-Serwis«) powstała w wyniku przekształcenia spółki zależnej Huty Jedność, pod nazwą: Zakład Usług Energomechanicznych »Jedność« S.A., w spółkę z ograniczoną odpowiedzialnością. Główni udziałowcy WRJ-Serwis to: TFS (55 %), Enpol (37 %) i Complex Sp. z o.o. (8,3 %).

15.

Komisja nie dysponuje żadnymi dodatkowymi informacjami na temat HJ.

2.   Opis środków pomocy na rzecz WRJ

a)   Projekt inwestycyjny

16.

Początki WRJ sięgają 1978 r., kiedy HJ rozpoczęła budowę walcowni rur bez szwu o zdolnościach produkcyjnych 400 tys. ton (co uczyniłoby ją jednym z największych tego typu zakładów w Europie). Po wycofaniu subsydiów państwowych na ten projekt w 1980 r. został on wstrzymany. Do 1980 r. zrealizowano tylko 25 % prac.

17.

W 1995 r. zaproszono nowych inwestorów do udziału w zakończeniu budowy. Spółka WRJ została zarejestrowana dnia 29 marca 1995 r. przez Sąd Rejonowy w Katowicach. Umowa spółki przewidywała objęcie 4 udziałów, każdy o wartości nominalnej 10 tys. PLN, przez następujące spółki: Stalexport S.A. (główny odbiorca wyrobów oferowanych przez przyszłą walcownię), ING Bank Śląski S.A. (zwana dalej »ING BŚ«, kierująca konsorcjum zapewniającym główny kredyt na ten projekt), HJ oraz Enpol (generalny wykonawca prac budowlanych).

18.

Nowy projekt z 1995 r. obejmował elementy wcześniejszych dostaw, ale miał być oparty na nowych technologiach walcowania rur do różnych zastosowań. Docelowe zdolności produkcyjne miały wynosić 160 tys. ton rocznie. Całkowita wartość kontraktu na usługi i dostawy konsorcjum wynosiła 93 mln DEM (47,6 mln EUR) (9). Prace miały się rozpocząć w 1996 r., a zakończenie projektu przewidywano na 1998 r.

19.

Prace trwały do 2001 r., po tym jak banki wstrzymały finansowanie w pierwszym kwartale 2000 r. (Komisja rozumie, że umowy zostały ostatecznie wypowiedziane w 2005 r., tymczasem banki były nadal wierzycielami w lecie 2007 r.). Spowodowało to wzrost kosztów finansowych i niespłaconych zobowiązań.

20.

Dnia 11 marca 2003 r. spółka WRJ złożyła wniosek o otwarcie postępowania układowego. W październiku 2004 r. zawarto porozumienie układowe, które przewidywało odroczenie spłaty istniejącego zadłużenia o pewien okres w zależności od wielkości wierzyciela. Zostało ono zatwierdzone przez sąd rejonowy w listopadzie 2004 r.

21.

Suma bilansowa spółki WRJ na dzień 31 grudnia 2003 r. wynosiła ok. 707 mln PLN. Aktywa składały się głównie ze środków trwałych w budowie. Finansowanie było zapewnione ze środków własnych (ok. 212 mln PLN) i kapitału obcego (ok. 418 mln). Kwota 77 mln PLN stanowiła rezerwy na zobowiązania.

22.

W 2005 r. w polskiej administracji rządowej powołano zespół, który miał ustalić, jak najlepiej ukończyć tę inwestycję. W tym celu w kwietniu 2005 r. opublikowano zaproszenie do składania ofert, ogłaszając sprzedaż spółek WRJ i WRJ-Serwis w drodze otwartego i przejrzystego przetargu, którego celem miało być znalezienie jakiegokolwiek rozwiązania umożliwiającego sprzedaż aktywów obu spółek po najwyższej cenie rynkowej.

23.

Dnia 19 października 2005 r. polski rząd, TFS i wierzyciele uzgodnili sprzedaż obu beneficjentów rosyjskiemu producentowi stali, przedsiębiorstwu TMK, które przedstawiło najwyższą ofertę o wartości 37,5 mln EUR (10).

24.

Dnia 9 listopada 2005 r. jeden z wierzycieli spółki WRJ — Enpol — złożył wniosek o wszczęcie postępowania upadłościowego wobec WRJ z możliwością podpisania układu. Pięć dni później sama spółka WRJ złożyła wniosek o wszczęcie postępowania upadłościowego, którego skutkiem byłaby likwidacja majątku WRJ. W obu przypadkach sądy odmówiły jednak wszczęcia postępowania upadłościowego, ponieważ nie było wystarczającej masy majątku. Zarówno Enpol jak i WRJ złożyły odwołanie, lecz dotychczas sąd nie podjął jeszcze ostatecznej decyzji.

25.

Dnia 12 października 2006 r. przetarg został anulowany przez TFS. Polskie władze wyjaśniają, że wynikało to z faktu, że nie zrealizowano żadnej z transakcji przewidzianych w porozumieniu oraz nie osiągnięto głównego celu porozumienia, czyli zapewnienia działalności spółki.

26.

Zamiast tego TFS podjęła kolejną próbę sprzedaży aktywów WRJ i w tym celu próbuje najpierw nabyć roszczenia wszystkich pozostałych wierzycieli. TFS wskazała, że w ten sposób być może odzyska więcej środków niż w drodze likwidacji. Podobno TFS znalazła kilka zainteresowanych stron.

27.

Z informacji przekazanych przez polskie władze Komisja wnosi, że zrealizowano ok. 90 % prac.

b)   Inwestycje

28.

Na prace budowlane prowadzone przez spółkę WRJ planowano podobno przeznaczyć kwotę ok. 400 mln PLN. Środkom własnym w kwocie prawie 150 mln PLN powinny towarzyszyć kredyty i pożyczki. Utworzono konsorcjum bankowe obejmujące denominowany w walucie obcej kredyt w wysokości 82,5 mln DEM (168,7 mln PLN) i kredyty złotówkowe o wartości 93,8 mln PLN.

29.

Dodatkowe środki pozyskano z Narodowego Funduszu Ochrony Środowiska i Gospodarki Wodnej (NFOŚiGW) oraz z Wojewódzkiego Funduszu Ochrony Środowiska i Gospodarki Wodnej w Katowicach (WFOŚiGW). Pożyczkę z NFOŚiGW uzgodniono dnia 16 lipca 1996 r., z kwotą główną w wysokości 115 mln PLN (65 mln PLN) (11). Ponadto w 1999 r. WFOŚiGW udzielił pożyczki w wysokości 15 mln PLN, którą następnie zwiększył o 5 mln PLN.

30.

Ponieważ zasoby inwestorów nie były wystarczające, włączyła się spółka TFS utworzona w celu wspierania restrukturyzacji polskiego przemysłu stalowego. Zamiarem TFS było utworzenie konglomeratu trzech niezależnych polskich producentów rur bez szwu (tj. Huta Andrzej, Huta Batory i Huta Jedność), który jako taki miałby później zostać sprywatyzowany (12). W tym celu spółka TFS planowała przejąć kontrolę nad WRJ.

31.

Dlatego w 2001 i 2002 r. TFS udzieliła zabezpieczenia niektórych niespłaconych pożyczek i w listopadzie 2002 r. przejęła niektóre długi, które przekształcono na kapitał własny. W ramach porozumienia z bankami dotyczącego zapewnienia finansowania i kontynuacji tego procesu, TFS wniosła do WRJ następujący kapitał: dnia 22 listopada 2002 r. 15 mln PLN oraz w okresie od czerwca do sierpnia 2003 r. ok. 75 mln PLN, czyli łącznie prawie 90 mln PLN. Ostatecznie TFS uzyskała bieżącą strukturę własnościową spółki WRJ, w której ma 40,7 % udziałów.

32.

Polskie władze twierdzą, że inwestycje te były zawsze realizowane na podstawie regularnie aktualizowanych biznes planów zatwierdzanych przez udziałowców i pożyczkodawców. Na tej podstawie oraz biorąc pod uwagę korzystne prognozy gospodarcze na rynkach stali, polskie władze usprawiedliwiają działania spółki TFS. Jednakże Komisja zauważa, że dostarczone jej materiały pochodzą z 2003 i 2004 r. i zostały sporządzone we współpracy z TFS. Plan wskazuje, że inwestycje w spółkę WRJ gwarantują stopę zwrotu ok. 10 %, ale nie rozwiązuje żadnego z problemów, przed którymi stała spółka. Nie wspomniano w nim również o tym, że spółka była równocześnie objęta postępowaniem układowym.

33.

Niektóre z zastrzyków kapitału miały formę zamiany długu na kapitał własny. Na przykład w grudniu 2002 r. TFS nabyła za 32 mln PLN należności banku ING BŚ o wartości 40 mln PLN. W istocie przynajmniej to przejęcie zadłużenia było, jak wskazały polskie władze, warunkiem kontynuacji pożyczki. Inne zastrzyki kapitału polegały na zamianie na kapitał własny zadłużenia w postaci należności, które TFS nabyła od innych spółek.

c)   Udzielenie zabezpieczeń

34.

Początkowo kredyty były zabezpieczone hipotekami na majątku HJ oraz zastawami na wyposażeniu.

35.

Ponadto od 14 października 1997 r. zarówno kredyt walutowy, jak i kredyty złotówkowe były zabezpieczone dodatkową gwarancją Skarbu Państwa, która gwarantowała spłatę do 45 % podstawowej kwoty i 45 % oprocentowania należnego do stycznia 2009 r.

36.

W 2002 r. Ministerstwo Finansów uzgodniło z bankami, że w celu ponownego rozpoczęcia przez nie finansowania gwarancja zostanie zwiększona do 55 %. Ustalenia te zostały zatwierdzone dnia 18 stycznia 2002 r. przez Urząd Ochrony Konkurencji i Konsumentów (UOKiK) oraz dnia 4 lipca 2002 r. przez Radę Ministrów, po czym dnia 2 stycznia 2003 r. Ministerstwo Finansów dokonało zwiększenia gwarancji, podpisując stosowne dokumenty.

37.

Dnia 29 lipca 2001 r. spółka TFS udzieliła zabezpieczenia pożyczki WFOŚiGW do kwoty 20 mln PLN.

38.

Dnia 18 września 2002 r. spółka TFS udzieliła zabezpieczenia pożyczki NFOŚiGW do kwoty 50 mln PLN.

d)   Podsumowanie

39.

Interwencje kapitałowe spółki TFS wynoszą 90 mln PLN, a udzielone zabezpieczenia — 70 mln PLN. Tym samym TFS udzieliła wsparcia publicznego spółce WRJ o wartości co najmniej 160 mln PLN (ok. 40 mln EUR). Ponadto Skarb Państwa udzielił zabezpieczeń na 55 % wartości kilku pożyczek w wysokości 262,5 mln PLN, czyli na sumę 144,8 mln PLN (ok. 36,2 mln EUR).

3.   Opis środków pomocy na rzecz WRJ-Serwis

40.

W 2002 r. spółka HJ została objęta postępowaniem upadłościowym (wskutek czego wykluczono ją z grona beneficjentów pomocy w ramach krajowego programu restrukturyzacji polskiego przemysłu stalowego, zatwierdzonego na mocy protokołu nr 8).

41.

W związku z tym utworzono spółkę WRJ-Serwis poprzez przekształcenie Zakładu Usług Energomechanicznych »Jedność« S.A. WRJ-Serwis użytkuje obiekty produkcyjne spółki »Jedność«, które są dzierżawione od ING BŚ. Spółka prowadzi obecnie działalność na linii Mannesmann służącej do produkcji rur zimnociągnionych, produkuje rury bez szwu (13) oraz zajmuje się podstawowym zginaniem i przetwarzaniem blachy. Ponadto WRJ-Serwis próbuje zgromadzić środki na sfinansowanie jednej z linii służącej do ciągnięcia rur, która pierwotnie była częścią projektu inwestycyjnego WRJ, lecz nie powstała ze względu na brak funduszy.

42.

Według rachunku zysków i strat spółka WRJ-Serwis w 2003 r. odnotowała stratę, stąd Komisja wnioskuje, że spółka była trudnej sytuacji finansowej, kiedy TFS dokonywała zastrzyków kapitału.

43.

TFS uzyskało większościowy udział w kapitale dnia 12 grudnia 2003 r. Jej kapitał zakładowy wynosi ok. 15 mln PLN. TFS dokonała zastrzyków kapitału do WRJ-Serwis na kwotę ok. 10 mln EUR.

44.

Spółka WRJ-Serwis zdołała nabyć własność 9/10 gruntów, które wcześniej należały do HJ i na których położony jest zakład produkcji rur. Dlatego prywatyzacja WRJ jest możliwa wyłącznie, jeśli WRJ zostanie sprzedana wraz większościowym udziałem w WRJ-Serwis.

45.

Komisja uznaje, że WRJ-Serwis obecnie osiąga zyski.

IV.   OCENA

1.   Obowiązujące prawo

46.

Pkt 1 protokołu nr 8 do Traktatu o przystąpieniu w sprawie restrukturyzacji polskiego hutnictwa żelaza i stali  (14) (zwanego dalej »protokołem nr 8«) stanowi, że »nie naruszając postanowień artykułu 87 i 88 Traktatu WE, pomoc państwa udzielaną przez Polskę dla celów restrukturyzacji na rzecz określonych części polskiego hutnictwa uznaje się za zgodną ze wspólnym rynkiem«, jeżeli m.in. spełnione są warunki określone w tym protokole.

47.

Okres karencji na udzielanie polskiemu przemysłowi stalowemu pomocy na restrukturyzację w ramach układu europejskiego został przedłużony przez Radę do momentu przystąpienia Polski do UE. Ustalenie to potwierdzono w protokole nr 8 w ramach przystąpienia Polski do UE. Aby cel ten mógł zostać osiągnięty przewidziano dla niego ramy czasowe obejmujące okres przed przystąpieniem Polski do UE, a także okres po przystąpieniu. Dokładniej rzecz ujmując, dopuszcza się ograniczoną kwotę pomocy na cele restrukturyzacji w latach 1997-2003 dla określonych przedsiębiorstw i zakazuje wszelkiej innej pomocy państwa na cele restrukturyzacji dla polskiego przemysłu stalowego w latach 1997-2006. W tym względzie zapisy te wyraźnie różnią się od innych postanowień Traktatu o przystąpieniu, dotyczących np. mechanizmu przejściowego określonego w załączniku IV (»procedura dotycząca istniejącej pomocy«), które dotyczą jedynie pomocy państwa udzielanej przed przystąpieniem w takim stopniu, w jakim »ma nadal zastosowanie po« dacie przystąpienia. Protokół nr 8 można więc postrzegać jako lex specialis, które, w zakresie spraw jakich dotyczy, zastępuje inne postanowienia Aktu przystąpienia (15).

48.

W związku z tym, jako że art. 87 i 88 Traktatu ustanawiającego Wspólnotę Europejską nie ma zazwyczaj zastosowania do pomocy udzielonej przed przystąpieniem, która nie ma zastosowania po przystąpieniu, postanowienia protokołu nr 8 rozszerzają kontrolę nad pomocą państwa w ramach Traktatu WE na wszelką pomoc udzielaną na restrukturyzację polskiego hutnictwa w latach 1997-2006.

49.

Dlatego jeśli chodzi o reguły proceduralne, decyzję zgodną z art. 88 ust. 2 Traktatu WE można podjąć po przystąpieniu Polski do UE, ponieważ przy braku postanowień szczegółowych w protokole nr 8 powinno się stosować zwykłe reguły i zasady. Zatem stosuje się również rozporządzenie Rady (WE) nr 659/1999 z dnia 22 marca 1999 r. ustanawiające szczegółowe zasady stosowania art. 93 Traktatu WE (zwane dalej »rozporządzeniem proceduralnym«) (16).

50.

Jeśli chodzi o zasady merytoryczne, pkt 3 protokołu nr 8 stanowi, że pomoc państwa na restrukturyzację może być udzielona tylko przedsiębiorstwom wymienionym w załączniku nr 1. Ani HJ, ani WRJ czy WRJ-Serwis nie są wymienione w tym załączniku. W istocie HJ nie ma na w tym wykazie, ponieważ Polska przyjęła, że spółka zostanie zlikwidowana.

51.

Ponadto w punkcie 6 akapit trzeci protokołu nr 8 zakazano udzielania jakiejkolwiek dodatkowej pomocy państwa na cele restrukturyzacji na rzecz polskiego hutnictwa. W tym celu w pkt 18 protokołu nr 8 upoważniono Komisję do podejmowania »odpowiednich środków, na mocy których każda spółka będzie zobowiązana do zwrotu otrzymanej pomocy«, jeżeli proces monitorowania restrukturyzacji wykaże niezgodności w wyniku udzielenia »dodatkowej niezgodnej pomocy państwa na rzecz hutnictwa«.

52.

Komisja zauważa, że zakaz ten stosuje się również do beneficjentów, ponieważ zakres KPR, a w konsekwencji również protokołu nr 8, nie jest ograniczony do zakresu załącznika nr 1 do Traktatu EWWiS. Zamiast tego protokół nr 8 i KPR obejmują również niektóre części sektora stalowego nie objęte Traktatem EWWiS (17), w szczególności rury bez szwu i duże rury zgrzewane. Jest to zgodne z definicją stali w ramach zasad WE dotyczących pomocy państwa (18), która obowiązywała w momencie wejścia w życie protokołu nr 8, ale która wynika przede wszystkim z zakresu KPR.

53.

W istocie połowa beneficjentów w ostatecznym KPR to producenci rur, mianowicie Huta Andrzej S.A. w upadłości, Huta Batory S.A. w upadłości, Huta Pokój, Technologie Buczek (wcześniej Huta Buczek) oraz spółka zależna przedsiębiorstwa Mittal Steel Poland (były PHS). W istocie Komisja zaakceptowała fakt, że KPR dotyczy w Polsce rur (jak we wszystkich innych państwach, które skorzystały z podobnego odstępstwa na mocy protokołu nr 2 do układu europejskiego), ponieważ producentami rur w Europie Środkowej i Wschodniej byli głównie producenci rur bez szwu, którzy tradycyjnie musieli również samodzielnie wytwarzać swoje produkty stalowe, a nie tylko kupowali gotowe produkty stalowe i zgrzewali je. Ponieważ tacy producenci rur byli także w stanie wytwarzać półprodukty stalowe, np. metalowe pręty, proces restrukturyzacji rozszerzono na wszystkich producentów rur (nawet tych produkujących rury zgrzewane). W związku z tym również zakaz udzielania dodatkowej pomocy powinien mieć zastosowanie także do producentów rur.

54.

W istocie spółka HJ wyraźnie uczestniczyła w programie restrukturyzacji i jest wyraźnie kilka razy wymieniona w KPR. Ponieważ wówczas przewidywano jej likwidację (ze względu na jej upadłość w 2002 r.), co było warunkiem uniemożliwiającym spółce otrzymanie pomocy, nie została uznana za potencjalnego beneficjenta. Ponadto wyraźnie stwierdzono, że kontynuacja działalności HJ jest realna tylko »w przypadku pokonania obecnych trudności finansowych bez publicznej pomocy finansowej« (19). Ponadto KPR realizuje projekt WRJ i nie wskazuje, że na jego ukończenie będzie potrzebna pomoc finansowa.

55.

Biorąc pod uwagę fakt, że spółka HJ uczestniczyła w programie restrukturyzacji hutnictwa żelaza i stali, który oficjalnie rozpoczął się w 1998 r., lecz musiał być omawiany już wcześniej, Komisja jest zdania, że państwa członkowskie i beneficjenci mieli świadomość, że nie będą kwalifikować się do pomocy w ramach programu restrukturyzacji hutnictwa żelaza i stali, ani nie będą mogli otrzymać pomocy na restrukturyzację poza KPR.

56.

W związku z tym Komisja stwierdza, że zakaz udzielania pomocy nie wchodzącej w zakres KPR i protokołu nr 8 ma zastosowanie również do HJ, WRJ i WRJ-Serwis. Obejmuje to cały okres obowiązywania KPR, tj. od 1997 r. do 2006 r.

2.   Istnienie pomocy państwa

57.

Stwierdzenie, czy udzielono dodatkowej pomocy państwa, zależy od tego, czy środki te stanowią pomoc państwa w rozumieniu art. 87 ust. 1 Traktatu WE (20), zgodnie z którym wszelka pomoc przyznawana przez państwo członkowskie lub przy użyciu zasobów państwowych w jakiejkolwiek formie, która zakłóca lub grozi zakłóceniem konkurencji poprzez sprzyjanie niektórym przedsiębiorstwom, w zakresie, w jakim wpływa na wymianę handlową między państwami członkowskimi, jest niezgodna ze wspólnym rynkiem.

58.

Komisja przypomina, że art. 87 ust. 1 TWE dotyczy interwencji, które — występując w różnych formach — zmniejszają obciążenia budżetu przedsiębiorstwa i tym samym, nie stanowiąc subwencji sensu stricto, mają podobny charakter i identyczne skutki. Dlatego wszelkie interwencje publiczne, które przynoszą przedsiębiorstwu korzyści, są zazwyczaj pomocą państwa, chyba że taka sama interwencja finansowa zostałaby również przeprowadzona przez inwestora prywatnego działającego w normalnych warunkach gospodarki rynkowej. Zgodnie z orzecznictwem taki inwestor prywatny oczekuje odpowiedniej stopy zwrotu z inwestycji (21) i dlatego działa szczególnie ostrożnie, jeśli przedsiębiorstwo ma trudności finansowe. W istocie jeśli przedsiębiorstwo ma trudności lub działa w branży dotkniętej szczególnymi trudnościami, normalnie nieuzasadnione jest oczekiwanie odpowiednio wysokiej stopy zwrotu, co sprawia, że wszelkie inwestycje podejmowane w takiej sytuacji nie są oparte na zasadach gospodarki rynkowej (22).

59.

Jeśli chodzi o interwencje TFS w WRJ, Komisja przyjmuje, że WRJ była w trudnej sytuacji w momencie interwencji (23). W istocie WRJ miała problemy z płynnością od momentu wstrzymania przez banki finansowania projektu w 2000 r. Ponieważ spółka nie prowadziła produkcji, nie miała źródeł dochodów, co powodowało wzrost zobowiązań. Zaprzestanie prac przez spółkę w 2001 r. pokazało, że nie jest już w stanie uzyskać więcej środków. Dlatego Komisja przyjmuje, że spółka WRJ była w trudnej sytuacji co najmniej od 1 stycznia 2001 r.

60.

Występowanie takich trudności powinno w zasadzie odwieść inwestora prywatnego od inwestycji w WRJ. Dotyczy to szczególnie sytuacji, w których spółka nie mogła uzyskać środków na rynku kapitałowym (24).

61.

W niniejszej sprawie oczywiste jest, że instytucje finansowe najwyraźniej odmówiły dalszego finansowania projektu WRJ. Nawet inni udziałowcy nie byli skłonni do dodatkowych zastrzyków kapitału, a nawet gdyby byli, nie byłyby one oparte na takich samych warunkach i racjonalnych przesłankach ekonomicznych jak w przypadku inwestora prywatnego, ponieważ istniejący udziałowcy byli już »zablokowani poprzednimi inwestycjami« (»locked in«) (25). Dlatego spółka WRJ nie byłaby już w stanie uzyskać dodatkowych środków finansowych na rynku kapitałowym.

62.

Komisja przyjmuje nawet, że gdyby TFS stale nie dokonywało dodatkowych zastrzyków kapitału do spółki lub nie udzielała jej zabezpieczeń, już w 2001 r. zostałaby ona postawiona w stan likwidacji, kiedy po raz pierwszy TFS zaczęła udzielać zabezpieczeń. Przykładem tego jest pożyczka od ING, którą TFS przejęła w 2003 r. za 80 % wartości nominalnej.

63.

Ponadto brak zaktualizowanego planu restrukturyzacji również uniemożliwiłby w tym przypadku dokonanie oceny przez hipotetycznego inwestora prywatnego. Według orzecznictwa przy rozpatrywaniu inwestycji w przedsiębiorstwo będące w trudnej sytuacji finansowej, inwestor prywatny żądałby przedstawienia kompleksowego planu restrukturyzacji (26). Komisja ma wątpliwości co do tego, czy przedstawiony przez WRJ biznes plan można uznać za plan restrukturyzacji. Ponadto Komisja ma również wątpliwości co do tego, czy jakikolwiek tego typu plan mógłby w latach 2001-2002 zapewnić obietnicę odpowiednio wysokiej stopy zwrotu, zważywszy że pozytywne prognozy dla przemysłu stalowego pojawiły się dopiero w drugiej połowie 2003 r.

64.

Ponadto Komisja nie widzi przyczyn, z których inwestycje TFS miałyby zostać dokonane również przez inwestora prywatnego w świetle zamiaru prywatyzacji spółek. W świetle kwoty pomocy publicznej udzielonej już WRJ, TFS nie może polegać na teście inwestora prywatnego w 2007 r., twierdząc, że restrukturyzacja stanowi obietnicę wyższych przychodów niż likwidacja. Komisja przypomina, że samo istnienie wcześniejszej pomocy dla przedsiębiorstwa, zgodnie z orzecznictwem wspólnotowym (27) uniemożliwia postrzegania danej sprawy z perspektywy hipotetycznego inwestora prywatnego, ponieważ taki inwestor nie dokonałby już pierwotnej inwestycji, gdyż w przeciwnym razie nie byłaby to pomoc.

65.

Podsumowując, Komisja ma poważne wątpliwości, czy zastrzyki kapitału do WRJ dokonane przez TFS spełniały test inwestora prywatnego.

66.

Jeśli chodzi o interwencje TFS w spółce WRJ-Serwis, Komisja z tych samych przyczyn również ma wątpliwości, czy zastrzyki kapitału spełniają test inwestora prywatnego. Ponieważ spółka WRJ-Serwis była w trudnej sytuacji w 2003 r., wątpliwe jest, czy jakakolwiek inwestycja dawałaby obietnicę odpowiednio wysokiej stopy zwrotu. Polska dowodzi, że zostały one dokonane głównie w celu przejęcia kontroli nad gruntami WRJ. Ponieważ jednak nabycie WRJ jako takie nie jest objęte zasadą inwestora prywatnego, również nabycie dodatkowych praw nie powinno być zgodne z zachowaniem hipotetycznego inwestora prywatnego.

67.

Jeśli chodzi o gwarancję polskich władz udzieloną WRJ, Komisja nie ma pewności, czy prywatny inwestor udzieliłby takiego zabezpieczenia. Jasne jest, że WRJ nie była w trudnej sytuacji w 1997 r., więc gwarancja państwa mogłaby nie być pomocą państwa, gdyby została udzielona za odpowiednią opłatą i na warunkach dogodnych dla potencjalnego inwestora prywatnego (28). Jednak jest to mniej prawdopodobne w przypadku zwiększenia gwarancji w 2002 r., ponieważ było wówczas oczywiste, że spółka jest w trudnej sytuacji, co opisano szczegółowo powyżej. Dlatego Komisja ma również wątpliwości, czy gwarancja państwa na rzecz TFS nie zawiera elementów pomocy państwa.

3.   Zgodność pomocy

68.

Komisja nie widzi jakichkolwiek podstaw, aby stwierdzić, że jakakolwiek część pomocy państwa na rzecz WRJ i WRJ-Serwis mogłaby zostać uznana za zgodną ze wspólnym rynkiem, zważywszy że pomoc ta nie jest objęta protokołem nr 8 oraz że inwestycje i pomoc na restrukturyzację dla przemysłu stalowego miała miejsce w latach 1997-2006 zgodnie z protokołem nr 8, a później była zakazana zgodnie z zasadami WE (29).

4.   Beneficjent pomocy

69.

Komisja stwierdza również, że jak dotychczas rzeczywistymi beneficjentami pomocy są spółki WRJ i WRJ-Serwis. W przypadku sprzedaży aktywów lub udziałów beneficjentów stronom trzecim Komisja zbada warunki tego przeniesienia w celu stwierdzenia, czy miało również miejsce przeniesienie korzyści lub udzielonej pomocy.

V.   PODSUMOWANIE

70.

Niniejszą decyzję uważa się za decyzję o wszczęciu formalnego postępowania wyjaśniającego w rozumieniu art. 88 ust. 2 Traktatu WE i rozporządzenia Rady (WE) nr 659/1999. Komisja, działając zgodnie z procedurą ustanowioną w art. 88 ust. 2 Traktatu WE, zwraca się do Polski z prośbą o przedstawienie swoich uwag i dostarczenie wszelkich informacji, które mogłyby być użyteczne do celów oceny pomocy, w terminie jednego miesiąca od dnia otrzymania niniejszego pisma. W szczególności należy dostarczyć:

informacje dotyczące warunków gwarancji państwa, z dokładnym określeniem kiedy i jak została udzielona;

informacje o sytuacji finansowej WRJ w latach 2000, 2001 i 2002 oraz w szczególności wszelkie istniejące wówczas biznes plany;

informacje dotyczące innych form pomocy udzielonej WRJ przez TFS, nie ujętych w decyzji, a także innych form pomocy udzielonej w latach 2001-2007 przez inne podmioty, które można przypisać państwu polskiemu;

informacje dotyczące nabycia przez TFS roszczeń innych wierzycieli;

dodatkowe informacje o sytuacji finansowej WRJ-Serwis w 2003 r., jeżeli takie są dostępne, oraz w szczególności wszelkie istniejące wówczas biznes plany;

informacje dotyczące innych form pomocy udzielonej WRJ-Serwis w latach 2003-2007 przez TFS lub inne podmioty, które można przypisać państwu polskiemu;

wszelkie decyzje UOKiK, które są istotne w tej sprawie.

71.

Komisja zwraca się do Polski z prośbą o natychmiastowe przekazanie kopii niniejszego pisma spółkom WRJ i WRJ-Serwis.

72.

Komisja pragnie zwrócić uwagę na pkt 18 lit. c) protokołu nr 8 w powiązaniu z art. 14 rozporządzenia Rady (WE) nr 659/1999, który przewiduje możliwość odzyskania przez państwo członkowskie od beneficjenta wszelkiej niezgodnej z prawem pomocy.

73.

Komisja uprzedza Polskę, że udostępni zainteresowanym stronom informacje, publikując niniejsze pismo wraz z jego streszczeniem w Dzienniku Urzędowym Unii Europejskiej. Poinformuje również zainteresowane strony w krajach EFTA, będących sygnatariuszami Porozumienia EOG, publikując zawiadomienie w Suplemencie EOG do Dziennika Urzędowego Unii Europejskiej oraz poinformuje Urząd Nadzoru EFTA, przesyłając kopię niniejszego pisma. Wszystkie zainteresowane strony zostaną wezwane do przedstawienia uwag w ciągu jednego miesiąca od dnia publikacji.”


(1)  PB L 236 van 23.9.2003, blz. 948.

(2)  Dz.U. L 236 z 23.9.2003, str. 948.

(3)  Por. wstęp do Krajowego programu restrukturyzacji z dnia 25 marca 2003 r.

(4)  Przyjęto, że 1 EUR = 4 PLN.

(5)  Szczegółowe informacje: patrz decyzja Komisji z dnia 5 lipca 2005 r. w sprawie C 20/04 Huta Częstochowa (Dz.U. L 366, 2006, str. 1, pkt 23 i nast.).

(6)  UE nie zezwala na pomoc państwa dla sektora stalowego. Patrz komunikat Komisji w sprawie pomocy na ratowanie i restrukturyzację oraz na zamykanie zakładów sektora stali (Dz.U. C 70, 2002, str. 21).

(7)  Por. protokół nr 8 Traktatu o przystąpieniu w sprawie restrukturyzacji polskiego hutnictwa żelaza i stali (Dz.U. L 236 z 23.9.2003, str. 948).

(8)  Spółka z ograniczoną odpowiedzialnością, której 99,9 % udziałów jest własnością Skarbu Państwa, prowadząca handel produktami stalowymi. Reszta udziałów należy do Agencji Rozwoju Przemysłu S.A. (zwanej dalej »ARP«), która również jest własnością Skarbu Państwa.

(9)  Komisja przyjęła, że 1 EUR = 4 PLN.

(10)  W ofercie przewidziano, że inwestorowi sprzedana zostanie bezpośrednio tylko strategiczna część grupy (WRJ-Serwis), natomiast pozostała część, czyli WRJ, postawiona zostanie w stan likwidacji. Ponieważ WRJ nie ma dużej wartości bez gruntów, które były własnością WRJ-Serwis, można spodziewać się, że inni inwestorzy nie będą zainteresowani spółką WRJ i dlatego zostanie ona nabyta za niewielką kwotę (która właściwie byłaby odjęta od wpłacanej na początku kwoty 37,5 mln EUR) w ramach postępowania upadłościowego. Ponieważ przyjmuje się, że aktywa WRJ przeszły procedurę likwidacji, zasadniczo byłyby uznane za wolne od pomocy.

(11)  Informacje przekazane przez Polskę w dniu 7 czerwca 2005 r., jednakże Komisja ma wątpliwości, czy nie jest to tylko 65 mln PLN.

(12)  Projekt został wstrzymany w 2004 r., ponieważ nie zatwierdziły go odpowiednie ministerstwa.

(13)  Por. http://www.wrjserwis.com.pl/index.html

(14)  Dz.U. L 236 z 23.9.2003, str. 948.

(15)  Por. decyzja Komisji z dnia 5 lipca 2005 r. w sprawie C 20/04 Huta Częstochowa (Dz.U. L 366, 2006, str. 1).

(16)  Dz.U. L 83, 1999, str. 1.

(17)  Patrz Dz.U. C 320, 1998, str. 3.

(18)  Patrz załącznik B wielosektorowych zasad ramowych (Dz.U. C 70, 2002, str. 8), który został zastąpiony załącznikiem I Wytycznych w sprawie krajowej pomocy regionalnej na lata 2007-2013 (Dz.U. C 54, 2006, str. 13).

(19)  Patrz KPR z marca 2003 r., pkt 5.3, str. 77.

(20)  Jak również pomoc państwa w rozumieniu art. 4 lit c Traktatu EWWiS, zob. połączone sprawy T- T-129/95, T-2/96 oraz T-97/96 Neue Maxhütte Stahlwerke REC II-17, pkt 100.

(21)  Połączone sprawy T-228/99 i T-233/99 Westdeutsche Landesbank Girozentrale [2003] REC II-435, pkt 314.

(22)  Komisja wyraziła swoje stanowisko w różnych komunikatach, tj. Zastosowanie art. 92 i 93 Traktatu EWG do udziałów władz publicznych (Biuletyn WE 9-1984), pkt 3.3 oraz komunikat dotyczący przedsiębiorstw publicznych w sektorze wytwórczym (Dz.U. C 307, 1993, str. 3).

(23)  »Komisja uważa przedsiębiorstwo za zagrożone, jeżeli ani przy pomocy środków własnych, ani środków, które mogłoby uzyskać od udziałowców/akcjonariuszy lub wierzycieli, nie jest ono w stanie zapobiec stratom, które bez zewnętrznej interwencji władz publicznych prawie na pewno doprowadzą to przedsiębiorstwo do zniknięcia z rynku w perspektywie krótko- lub średnioterminowej«. Wskazanie to znajduje się w pkt 9 Wytycznych wspólnotowych dotyczących pomocy państwa w celu ratowania i restrukturyzacji zagrożonych przedsiębiorstw (Dz.U. C 244, 2004, str. 2).

(24)  Zgodnie z orzecznictwem: sprawa C-305/89 Alfa Romeo [1999] REC I-1603, pkt 19 i 20 oraz C-482/99 Stardust Marine [2002] REC I-4397, pkt 72.

(25)  Decyzja Komisji w sprawie C25/2002 Carsid (Dz.U. L 47, 2005, str. 28, pkt 67-70).

(26)  Por. sprawa T-126/96 i T-127/96 BFM and EFIM [1998] REC II–3437, pkt 86. Również sprawa T-318/00 Freistaat Thüringen przeciwko Komisji (CDA Albrechts) [2005] Zb.Orz. II-4179.

(27)  Sprawa T-11/95 BP Chemicals [1998] REC II-3235, pkt 170 i 179, w której Trybunał orzekł, że zastrzyku kapitału nie można oceniać w oderwaniu od trwającej restrukturyzacji. Innymi słowy orzekł, że jeśli przedsiębiorstwo w trudnej sytuacji finansowej otrzymało już pomoc na restrukturyzację, inna pomoc finansowa normalnie nie powinna przejść pozytywnie testu inwestora prywatnego.

(28)  Zgodnie z Obwieszczeniem Komisji w sprawie stosowania art. 87 i 88 Traktatu o WE do pomocy państwowej w formie gwarancji (Dz.U. C 71, 2000, str. 14).

(29)  UE nie zezwala na pomoc państwa na restrukturyzację sektora stalowego. Patrz Komunikat Komisji w sprawie pomocy na ratowanie i restrukturyzację oraz na zamykanie zakładów sektora stali (Dz.U. C 70, 2002, str. 21). Również pomoc inwestycyjna jest zabroniona zgodnie z Wytycznymi w sprawie krajowej pomocy regionalnej na lata 2007-2013 (Dz.U. C 54, 2006, str. 13).


24.11.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/29


Voorafgaande aanmelding van een concentratie

(Zaak COMP/M.4927 — Carlyle/INEOS/JV)

(Voor de EER relevante tekst)

(2007/C 282/15)

1.

Op 16 november 2007 ontving de Commissie een aanmelding van een voorgenomen concentratie in de zin van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad (1) waarin is medegedeeld dat Carlyle partners IV L.P. („Carlyle”, Verenigde Staten), die deel uitmaakt van The Carlyle Group, en INEOS Group Ltd („INEOS”, Verenigd Koninkrijk), in de zin van artikel 3, lid 1, onder b), van genoemde verordening gezamenlijk zeggenschap verkrijgen over of Newco („Newco”, Verenigde Staten) door de aankoop van aandelen in een nieuw opgerichte vennootschap die een gezamenlijke onderneming is.

2.

De bedrijfswerkzaamheden van de betrokken ondernemingen zijn:

voor Carlyle: private equity;

voor INEOS: petrochemicaliën, chemische specialiteiten, olieproducten;

voor Newco: anorganische chemische specialiteiten, zoals silicaten, siliciumdioxide en aanverwante chemische specialiteiten.

3.

Op grond van een voorlopig onderzoek is de Commissie van oordeel dat de aangemelde concentratie binnen het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 139/2004 kan vallen. Ten aanzien van dit punt wordt de definitieve beslissing echter aangehouden.

4.

De Commissie verzoekt belanghebbende derden haar hun eventuele opmerkingen ten aanzien van de voorgenomen concentratie kenbaar te maken.

Deze opmerkingen moeten de Commissie uiterlijk 10 dagen na dagtekening van deze bekendmaking hebben bereikt. Zij kunnen per fax (nummer (32-2) 296 43 01 of 296 72 44) of per post, onder vermelding van referentienummer COMP/M.4927 — Carlyle/INEOS/JV, aan onderstaand adres worden toegezonden:

Europese Commissie

Directoraat-generaal Concurrentie

Griffie Fusiezaken

J-70

B-1049 Brussel


(1)  PB L 24 van 29.1.2004, blz. 1.


ANDERE BESLUITEN

Commissie

24.11.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 282/30


Bekendmaking van een aanvraag overeenkomstig artikel 6, lid 2, van Verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen

(2007/C 282/16)

Deze bekendmaking verleent het recht om op grond van artikel 7 van Verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad (1) bezwaar aan te tekenen tegen de aanvraag. Bezwaarschriften moeten de Commissie bereiken binnen zes maanden te rekenen vanaf de datum van deze bekendmaking.

SAMENVATTING

VERORDENING (EG) Nr. 510/2006 VAN DE RAAD

„OEUFS DE LOUE”

EG-nummer: FR/PGI/005/0356/28.07.2004

BOB ( ) BGA ( X )

Deze samenvatting bevat de belangrijkste gegevens uit het productdossier ter informatie.

1.   Bevoegde dienst van de lidstaat:

Naam:

Institut National de l'Origine et de la Qualité

Adres:

51, rue d'Anjou

F-75008 Paris

Tel.

(33) 153 89 80 00

Fax

(33) 142 25 57 97

E-mail:

info@inao.gouv.fr

2.   Groepering:

Naam:

Syndicat des Volailles Fermières de Loué — SYVOL QUALIMAINE

Adres:

82, avenue Rubillard

F-72000 Le Mans

Tel.

(33) 243 39 93 13

Fax

(33) 243 23 42 19

E-mail:

info@loue.fr

Samenstelling:

Producenten/verwerkers ( X ) Andere samenstelling ( )

3.   Productcategorie:

Categorie 1.4 — Andere producten van dierlijke oorsprong (eieren, honing, diverse zuivelproducten met uitzondering van boter, enz.)

4.   Overzicht van het productdossier:

(samenvatting van de in artikel 4, lid 2, van Verordening (EG) nr. 510/2006 voorgeschreven gegevens)

4.1.   Naam: „Oeufs de Loué”.

4.2.   Beschrijving: Eieren van leghennen met bruine schaal; wanneer het ei rauw is, heeft het eigeel (vitellus) een strogele kleur en is het eiwit (albumen) vast en transparant. Eieren met romige smaak; elk ei weegt met inbegrip van de schaal minstens 48 gram. De eieren worden extra vers, vers of met vermelding van de legdatum verkocht in dozen of per eenheid.

4.3.   Geografisch gebied: De bedrijven waar de leghennen worden gehouden, bevinden zich in het geografische gebied dat zich over volgende departementen, kantons en arrondissementen uitstrekt:

het departement Sarthe; het departement Mayenne; in de departementen Orne, Indre-et-Loire, Loir-et-Cher en Eure-et-Loir: de aangrenzende kantons; in het departement Maine-et-Loire: het arrondissement Segré en de kantons Louroux-Béconnais, Saint-Georges-sur-Loire, Angers, Tiercé, Durtal, Seiches-sur-le-Loir, Baugé, Beaufort-en-Vallée, Noyant, Longué-Jumelles, Allonnes (voor de gebieden ten noorden van de Loire).

4.4.   Bewijs van de oorsprong: Alle marktdeelnemers moeten zijn geregistreerd. (hennenhouderijen, diervoederfabrikanten, verpakkingsbedrijven).

Voor elke partij hennen dienen in alle stadia de gegevens te worden geregistreerd en gedocumenteerd aan de hand van: certificaten van oorsprong, leveringsbonnen, registratieformulieren van de hennenhouders, … Ook de eierproductie wordt dagelijks geregistreerd (legboek) en voor elke legdag is ze tot in het verpakkingsbedrijf te volgen (bonnen inzake het verzamelen van de eieren, formulieren inzake de groottesortering, formulieren met de nummering van elke verpakking).

Ten slotte wordt elk ei duidelijk geïdentificeerd aan de hand van een merkteken dat op de schaal wordt aangebracht en dat bestaat uit de naam van de producent en de benaming „LOUÉ”.

Er worden controles naar de juistheid van deze gegevens uitgevoerd om de traceerbaarheid van het product te waarborgen.

4.5.   Werkwijze voor het verkrijgen van het product: De „Oeufs de Loué” zijn afkomstig van:

boerderijhennen die worden gehouden in kleine groepjes met vrije uitloop en op de grond in pluimveestallen met een natuurlijke ventilatie en verlichting;

hennen die met graan uit het productiegebied worden gevoederd;

hennen van een specifieke soort die geschikt zijn voor vrije uitloop en bruine eieren leggen.

De producent raapt de eieren meermaals per dag in de stal, sorteert ze met de hand en bewaart ze onder gecontroleerde temperatuur in de houderij.

Vervolgens worden de eieren meermaals per week verzameld en naar een specifiek verpakkingsbedrijf gebracht.

Daar worden ze gesorteerd, geschouwd en wordt er een individueel merkteken op hun schaal aangebracht.

4.6.   Verband:

Gevestigde faam

Tweehonderd jaar al heeft het dorpje Loué, hoofdplaats van een kanton in het departement Sarthe, zijn uitstekende economische prestaties te danken aan de sterke bedrijvigheid op zijn wekelijkse markt en aan de vier beurzen die er jaarlijks plaatsvinden. De bekendste en belangrijkste is de „foire de l'Envoi”. De faam die de eieren van hennen en ander pluimvee genoten, was zo groot dat er steeds hogere prijzen voor werden betaald dan op de andere markten. Ook vandaag nog zijn de „Oeufs de Loué” de duurste op de markt. Uit regelmatig onderzoek blijkt dat ze in vergelijking met andere eiersoorten van hennen met vrije uitloop een in Frankrijk ongeëvenaarde bekendheid genieten.

Bijzondere kwaliteit

De bijzondere kwaliteit van de „Oeufs de Loué”, waaraan de eieren hun huidige faam te danken hebben, houdt verband met vier criteria: het voer van de hennen, de vrije uitloop, de knowhow van de productieketen en een bijzondere aangepaste soort.

Voer dat afkomstig is uit het productiegebied

Een groot deel van het voer dat de hennen in Loué krijgen, is afkomstig uit het productiegebied zelf, waar tarwe en maïs worden geproduceerd. De granen geven de eieren hun natuurlijke „strogele” kleur.

Voorts is aangetoond dat het gras dat de hennen buiten oppikken, eveneens een aanzienlijke invloed heeft op de kwaliteit van de eieren.

Het houden van de hennen op uitgestrekte terreinen

De eieren zijn afkomstig van hennen met vrije uitloop uit Loué. Deze noodzakelijk uitgestrekte, met gras begroeide en schaduwrijke open plekken voorzien in de voederbehoefte en zorgen tegelijk voor de nodige bewegingsruimte en beschutting.

Dankzij het gematigd oceanisch klimaat in de regio kunnen de hennen dagelijks naar buiten. Daarnaast zorgt de regenval, die regelmatig is verdeeld over het jaar, ervoor dat het gras goed groeit.

Bijzondere knowhow

Tot het begin van de jaren '70 draaide de eierproductie in de regio van Loué op volle toeren. Daarna daalde de verkoop van de „Oeufs de Loué” als gevolg van de toenemende specialisatie van de betrokken handelaars — boter, eieren, pluimvee — in pluimvee. Op vraag van marktdeelnemers in de eiersector hebben de Landbouwers uit Loué de productie in 1987 nieuw leven ingeblazen. Ze ontwikkelden speciale methodes om eieren te produceren en maakten daarbij gebruik van de al sinds 1959 algemeen erkende ervaring en knowhow inzake het houden en voederen van de hennen. Ze profiteren ook optimaal van de klimatologische omstandigheden, de gunstige voorwaarden voor de graanteelt en het landschap, waardoor de hennen het hele jaar door vrije uitloop hebben in de regio van Loué.

Een aangepaste soort

Voortbouwend op hun knowhow over de genetische selectie van langzaam groeiend, voor de vleesproductie bestemd pluimvee met vrije uitloop, houden de landbouwers uit Lomé leghennen die bruine eieren leggen. Bij de selectiecriteria staan weerstandsvermogen tegen een leven in de buitenlucht en de intrinsieke kwaliteit van de eieren centraal.

4.7.   Controlestructuur:

Naam:

QUALI OUEST

Adres:

30, rue du Pavé

F-72000 Le Mans

Tel.

(33) 243 14 21 11

Fax

(33) 243 14 27 32

E-mail:

qualiouest@qualiouest.com

4.8.   Etikettering: Oeufs de Loué.


(1)  PB L 93 van 31.3.2006, blz. 12.


Top