Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Aanduiding van de lidstaten die deelnemen aan de derde fase van de EMU (1999)

De Raad duidt de lidstaten aan die voldoen aan de voorwaarden voor de invoering van de enige munt op 1 januari 1999.

BESLUIT

Beschikking 98/317/EG van de Raad van 3 mei 1998 overeenkomstig artikel 121, lid 4, van het Verdrag [Publicatieblad L 139 van 11.5.1998].

SAMENVATTING

Algemene evaluatie per lidstaat volgens de convergentiecriteria

BELGIË

  • de nationale wetgeving is verenigbaar met de artikelen 108 en 109 (ex-artikelen 107 en 108) van het Verdrag en de statuten van het ESCB;
  • de gemiddelde inflatie bedraagt 1,4 %, hetgeen lager is dan de referentiewaarde;
  • voor België geldt geen beschikking van de Raad betreffende het bestaan van een buitensporig overheidstekort;
  • België was de laatste twee jaren aangesloten bij het wisselkoersmechanisme; in die periode was de Belgische frank niet onderhevig aan grote spanningen en is hij niet gedevalueerd tegenover de valuta van een andere lidstaat;
  • de lange rente bedraagt 5,7 %, hetgeen lager is dan de referentiewaarde.

België voldoet aan de voorwaarden voor de invoering van de enige munt.

DUITSLAND

  • de nationale wetgeving is verenigbaar met de artikelen 108 en 109 (ex-artikelen 107 en 108) van het Verdrag en de statuten van het ESCB;
  • de gemiddelde inflatie bedraagt 1,4 %, hetgeen lager is dan de referentiewaarde;
  • voor Duitsland geldt geen beschikking van de Raad betreffende het bestaan van een buitensporig overheidstekort;
  • Duitsland was de laatste twee jaren aangesloten bij het wisselkoersmechanisme; de Duitse mark was niet onderhevig aan grote spanningen en is niet gedevalueerd tegenover de valuta van een andere lidstaat;
  • de lange rente bedraagt gemiddeld 5,6 %, hetgeen lager is dan de referentiewaarde.

Duitsland voldoet aan de voorwaarden voor de invoering van de enige munt.

GRIEKENLAND

  • de nationale wetgeving is verenigbaar met de artikelen 108 en 109 (ex-artikelen 107 en 108) van het Verdrag en de statuten van het ESCB;
  • de gemiddelde inflatie bedraagt 5,2 %, hetgeen hoger is dan de referentiewaarde;
  • voor Griekenland geldt een beschikking van de Raad betreffende het bestaan van een buitensporig overheidstekort;
  • Griekenland heeft de laatste twee jaren niet aan het wisselkoersmechanisme deelgenomen ; de drachme was onderhevig aan spanningen, die zijn tegengegaan door een verhoging van de rentevoeten en interventies op de wisselmarkt;
  • de lange rente bedraagt gemiddeld 9,8 %, hetgeen hoger is dan de referentiewaarde.

Griekenland voldoet niet aan de voorwaarden voor de invoering van de enige munt.

SPANJE

  • de nationale wetgeving is verenigbaar met de artikelen 108 en 109 (ex-artikelen 107 en 108) van het Verdrag en de statuten van het ESCB;
  • de gemiddelde inflatie bedraagt 1,8 %, hetgeen lager is dan de referentiewaarde;
  • voor Spanje geldt geen beschikking van de Raad betreffende het bestaan van een buitensporig overheidstekort;
  • Spanje was de laatste twee jaar aangesloten bij het wisselkoersmechanisme; de peseta was niet onderhevig aan grote spanningen en is niet gedevalueerd tegenover de valuta van een andere lidstaat;
  • de lange rente bedraagt gemiddeld 6,3 %, hetgeen lager is dan de referentiewaarde.

Spanje voldoet aan de voorwaarden voor de invoering van de enige munt.

FRANKRIJK

  • de nationale wetgeving is verenigbaar met de artikelen 108 en 109 (ex-artikelen 107 en 108) van het Verdrag en de statuten van het ESCB;
  • de gemiddelde inflatie bedraagt 1,2 %, hetgeen lager is dan de referentiewaarde;
  • voor Frankrijk geldt geen beschikking van de Raad betreffende het bestaan van een buitensporig overheidstekort;
  • Frankrijk was de laatste twee jaar aangesloten bij het wisselkoersmechanisme; de Franse frank was niet onderhevig aan grote spanningen en is niet gedevalueerd tegenover de valuta van een andere lidstaat;
  • de lange rente bedraagt gemiddeld 5,5 %, hetgeen lager is dan de referentiewaarde.

Frankrijk voldoet aan de voorwaarden voor de invoering van de enige munt.

IERLAND

  • de nationale wetgeving is verenigbaar met de artikelen 108 en 109 (ex-artikelen 107 en 108) van het Verdrag en de statuten van het ESCB;
  • de gemiddelde inflatie bedraagt 1,2 %, hetgeen lager is dan de referentiewaarde;
  • voor Ierland geldt geen beschikking van de Raad betreffende het bestaan van een buitensporig overheidstekort;
  • Ierland was de laatste twee jaar aangesloten bij het wisselkoersmechanisme; het Iers pond was niet onderhevig aan grote spanningen en is niet gedevalueerd tegenover de valuta van een andere lidstaat;
  • de lange rente bedraagt gemiddeld 6,2 %, hetgeen lager is dan de referentiewaarde.

Ierland voldoet aan de voorwaarden voor de invoering van de enige munt.

ITALIE

  • de nationale wetgeving is verenigbaar met de artikelen 108 en 109 (ex-artikelen 107 en 108)8 van het Verdrag en de statuten van het ESCB;
  • de gemiddelde inflatie bedraagt 1,8 %, hetgeen lager is dan de referentiewaarde;
  • voor Italië geldt geen beschikking van de Raad betreffende het bestaan van een buitensporig overheidstekort;
  • Italië trad in november 1996 weer tot het wisselkoersmechanisme toe; sedertdien was de lire niet aan grote spanningen onderhevig en is hij niet gedevalueerd ten opzichte van de valuta van een andere lidstaat;
  • de lange rente bedraagt gemiddeld 6,7 %, hetgeen lager is dan de referentiewaarde.

Italië voldoet aan de voorwaarden voor de invoering van de enige munt.

LUXEMBURG

  • de nationale wetgeving is verenigbaar met de artikelen 108 en 109 (ex-artikelen 107 en 108)8 van het Verdrag en de statuten van het ESCB;
  • de gemiddelde inflatie bedraagt 1,4 %, hetgeen lager is dan de referentiewaarde;
  • voor Luxemburg geldt geen beschikking van de Raad betreffende het bestaan van een buitensporig overheidstekort;
  • Luxemburg was de laatste twee jaar aangesloten bij het wisselkoersmechanisme; de Luxemburgse frank was niet onderhevig aan grote spanningen en is niet gedevalueerd tegenover de valuta van een andere lidstaat;
  • de lange rente bedraagt gemiddeld 5,6 %, hetgeen lager is dan de referentiewaarde.

Luxemburg voldoet aan de voorwaarden voor de invoering van de enige munt.

NEDERLAND

  • de nationale wetgeving is verenigbaar met de artikelen 108 en 109 (ex-artikelen 107 en 108) van het Verdrag en de statuten van het ESCB;
  • de gemiddelde inflatie bedraagt 1,8 %, hetgeen lager is dan de referentiewaarde;
  • voor Nederland geldt geen beschikking van de Raad betreffende het bestaan van een buitensporig overheidstekort;
  • Nederland was de laatste twee jaar aangesloten bij het wisselkoersmechanisme; de gulden was niet onderhevig aan grote spanningen en is niet gedevalueerd tegenover de valuta van een andere lidstaat;
  • de lange rente bedraagt gemiddeld 5,5 %, hetgeen lager is dan de referentiewaarde.

Nederland voldoet aan de voorwaarden voor de invoering van de enige munt.

OOSTENRIJK

  • de nationale wetgeving is verenigbaar met de artikelen 108 en 109 (ex-artikelen 107 en 108) van het Verdrag en de statuten van het ESCB;
  • de gemiddelde inflatie bedraagt 1,1 %, hetgeen lager is dan de referentiewaarde;
  • voor Oostenrijk geldt geen beschikking van de Raad betreffende het bestaan van een buitensporig overheidstekort;
  • Oostenrijk was de laatste twee jaar aangesloten bij het wisselkoersmechanisme; de shilling was niet onderhevig aan grote spanningen en is niet gedevalueerd tegenover de valuta van een andere lidstaat;
  • de lange rente bedraagt gemiddeld 5,6 %, hetgeen lager is dan de referentiewaarde.

Oostenrijk voldoet aan de voorwaarden voor de invoering van de enige munt.

PORTUGAL

  • de nationale wetgeving is verenigbaar met de artikelen 108 en 109 (ex-artikelen 107 en 108) van het Verdrag en de statuten van het ESCB;
  • de gemiddelde inflatie bedraagt 1,8 %, hetgeen lager is dan de referentiewaarde;
  • voor Portugal geldt geen beschikking van de Raad betreffende het bestaan van een buitensporig overheidstekort;
  • Portugal was de laatste twee jaar aangesloten bij het wisselkoersmechanisme; de escudo was niet onderhevig aan grote spanningen en is niet gedevalueerd tegenover de valuta van een andere lidstaat;
  • de lange rente bedraagt gemiddeld 6,2 %, hetgeen lager is dan de referentiewaarde.

Portugal voldoet aan de voorwaarden voor de invoering van de enige munt.

FINLAND

  • de nationale wetgeving is verenigbaar met de artikelen 108 en 109 (ex-artikelen 107 en 108) van het Verdrag en de statuten van het ESCB;
  • de gemiddelde inflatie bedraagt 1,3 %, hetgeen lager is dan de referentiewaarde;
  • voor Finland geldt geen beschikking van de Raad betreffende het bestaan van een buitensporig overheidstekort;
  • Finland is in oktober 1996 aangesloten bij het wisselkoersmechanisme; sedertdien was de Finse mark niet onderhevig aan grote spanningen en is hij niet gedevalueerd ten opzichte van de valuta van een andere lidstaat;
  • de lange rente bedraagt gemiddeld 5,9 %, hetgeen lager is dan de referentiewaarde.

Finland voldoet aan de voorwaarden voor de invoering van de enige munt.

ZWEDEN

  • de nationale wetgeving is niet verenigbaar met de artikelen 108 en 109 (ex-artikelen 107 en 108) van het Verdrag en de statuten van het ESCB;
  • de gemiddelde inflatie bedraagt 1,9 %, hetgeen lager is dan de referentiewaarde;
  • voor Zweden geldt geen beschikking van de Raad betreffende het bestaan van een buitensporig overheidstekort;
  • Zweden heeft nooit deelgenomen aan het wisselkoersmechanisme; in de laatste twee jaar heeft de Zweede kroon schommelingen vertoond ten opzichte van de valuta's van het wisselkoersmechanisme;
  • de lange rente bedraagt gemiddeld 6,5 %, hetgeen lager is dan de referentiewaarde.

Zweden (es de en fr) voldoet niet aan de voorwaarden voor de invoering van de enige munt.

Context

Het Verenigd Koninkrijk (es de en fr) heeft er de Raad van in kennis gesteld dat het op 1 januari 1999 niet tot de derde fase van de EMU overgaat.

Denemarken (es de en fr) heeft er de Raad van in kennis gesteld dat het niet zal deelnemen aan de derde fase van de EMU.

Omdat Griekenland (es de en fr) en Zweden (es de en fr) niet aan de voorwaarden voor de invoering van de enige munt voldoen, hebben zij een derogatie zoals omschreven in artikel 121 (ex-artikel 109 K) van het Verdrag.

België, Duitsland, Spanje, Frankrijk, Ierland, Italië, Luxemburg, Nederland, Oostenrijk, Portugal en Finland voldoen aan de voorwaarden voor de invoering van de enige munt op 1 januari 1999.

Laatste wijziging: 23.06.2006

Top