EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52023PC0185

Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende de overdracht van strafvervolging

COM/2023/185 final

Brussel, 5.4.2023

COM(2023) 185 final

2023/0093(COD)

Voorstel voor een

VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

betreffende de overdracht van strafvervolging

{SWD(2023) 77 final} - {SWD(2023) 78 final}


TOELICHTING

1.ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

Door de toename van grensoverschrijdende criminaliteit wordt het EU-strafrecht steeds vaker geconfronteerd met situaties waarin verschillende lidstaten bevoegd zijn om dezelfde zaak te vervolgen. De voorbereiding van een strafbaar feit kan bijvoorbeeld in één lidstaat plaatsvinden, terwijl het strafbaar feit in een andere lidstaat kan worden gepleegd; de daders ervan kunnen in een derde lidstaat worden aangehouden en de uit het strafbaar feit verkregen vermogensbestanddelen kunnen naar een vierde lidstaat worden overgebracht. Dit geldt met name voor strafbare feiten die worden gepleegd door georganiseerde criminele groepen die betrokken zijn bij drugshandel, migrantensmokkel, mensenhandel, handel in vuurwapens, milieucriminaliteit, cybercriminaliteit of het witwassen van geld. Dat dezelfde zaak het voorwerp uitmaakt van verscheidene vervolgingen brengt niet alleen problemen mee wat betreft de coördinatie en doeltreffendheid van de strafrechtelijke vervolgingen, maar kan ook schadelijk zijn voor de rechten en belangen van individuen en leiden tot dubbel werk. Het is mogelijk dat beschuldigden, slachtoffers en getuigen worden opgeroepen voor hoorzittingen in verscheidene landen. Herhaalde procedures leiden tot een vermenigvuldiging van de beperkingen van hun rechten en belangen, zoals het recht van vrij verkeer. Binnen de Europese rechtsruimte is het passend dergelijke nadelige gevolgen waar mogelijk te vermijden en ervoor te zorgen dat de strafprocedure wordt gevoerd in de meest geschikte lidstaat, bijvoorbeeld in de lidstaat waar de strafbare feiten merendeels hebben plaatsgevonden.

Gemeenschappelijke regels voor de overdracht van strafvervolging van de ene naar de andere lidstaat zijn dan ook noodzakelijk om grensoverschrijdende criminaliteit efficiënt te bestrijden en ervoor te zorgen dat de meest geschikte lidstaat een strafbaar feit onderzoekt of vervolgt. Dit instrument voor grensoverschrijdende samenwerking zou een meerwaarde bieden door de goede werking van de Europese rechtsruimte te verbeteren. Het zou derhalve bijdragen tot een efficiënte en goede strafrechtspleging in de lidstaten. Dergelijke gemeenschappelijke regels zouden met name kunnen helpen voorkomen dat in verschillende lidstaten onnodige parallelle procedures over dezelfde feiten en dezelfde persoon worden gevoerd, die zouden kunnen leiden tot een schending van het in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna “het Handvest” genoemd) neergelegde fundamentele strafrechtbeginsel dat iemand niet tweemaal voor hetzelfde strafbare feit kan worden vervolgd of gestraft (ne bis in idem-beginsel). Deze regels zouden ook kunnen leiden tot een vermindering van het aantal gevallen waarin ten aanzien van dezelfde feiten of dezelfde persoon meerdere procedures worden gevoerd in verschillende lidstaten. Het is ook in het belang van een doeltreffende strafrechtspleging dat een overdracht van strafvervolging kan plaatsvinden wanneer de overlevering van een persoon met het oog op strafvervolging op grond van een Europees aanhoudingsbevel (“EAB”) 1 wordt uitgesteld of geweigerd om redenen zoals de omstandigheid dat in de andere lidstaat parallelle procedures voor hetzelfde strafbare feit lopen. De overdracht van strafvervolging zou immers kunnen voorkomen dat de vervolgde persoon onbestraft blijft.

Hoewel de overdracht van strafvervolging in een aantal situaties noodzakelijk kan zijn, regelen de bestaande maatregelen op EU-niveau deze vorm van samenwerking niet. Een overeenkomst tussen de EU-lidstaten over de overdracht van strafvervolging werd in 1990 ondertekend 2 , maar is nooit in werking getreden vanwege een gebrek aan ratificaties.

In juli 2009 heeft het Zweedse voorzitterschap namens 16 lidstaten 3 een initiatief ingediend voor een kaderbesluit van de Raad over de overdracht van strafvervolging 4 . De lidstaten hebben echter besloten de onderhandelingen stop te zetten toen het Verdrag van Lissabon op 1 december 2009 in werking trad 5 .

Bij gebrek aan een specifieke rechtshandeling van de EU dragen de lidstaten momenteel strafrechtelijke vervolging aan elkaar over met behulp van verschillende rechtsinstrumenten, zonder uniform rechtskader voor de hele EU. Het meest uitgebreide internationale rechtskader voor de overdracht van strafvervolging — het Europees Verdrag betreffende de overdracht van strafvervolging van 15 mei 1972 — werd slechts door 13 lidstaten geratificeerd en toegepast. De meeste lidstaten gebruiken artikel 21 6 van Europees Verdrag inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken van 20 april 1959 7 als mechanisme om te verzoeken om vervolging van een verdachte in een andere partij bij het verdrag. Voor deze vorm van samenwerking is de overdrachtsprocedure echter grotendeels ongereguleerd. Andere rechtsgrondslagen voor samenwerking op dit gebied zijn nationale wetgeving, bilaterale of multilaterale overeenkomsten of het wederkerigheidsbeginsel.

In zijn verslag van mei 2019 over de verdere stappen op het gebied van de wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen in strafzaken 8 heeft het Roemeense voorzitterschap voorgesteld verder te onderzoeken of er behoefte is aan een wetgevingsvoorstel inzake de overdracht van strafvervolging. In december 2020 heeft de Raad in zijn conclusies over het Europees aanhoudingsbevel 9 de Commissie gevraagd om na te gaan of een EU-instrument over de overdracht van strafvervolging haalbaar is en toegevoegde waarde heeft. Eurojust en het Europees justitieel netwerk hebben ook een aantal juridische en praktische problemen aan de orde gesteld 10 waarmee de autoriteiten worden geconfronteerd bij gebrek aan duidelijke gemeenschappelijke regels en procedures, en hebben aangedrongen op een EU-instrument op dit gebied.

Bij gebrek aan een gemeenschappelijk rechtskader en vanwege de verschillen tussen de nationale strafrechtstelsels van de lidstaten, namelijk de vraag of de vervolgende autoriteiten van een lidstaat kunnen afzien van vervolging dan wel of zij verplicht zijn elk strafbaar feit dat onder hun bevoegdheid valt, te vervolgen, is er bij de overdracht van strafvervolging sprake geweest van verschillende juridische en praktische problemen. De praktische ervaring leert dat de efficiëntie van de overdrachtsprocedure wordt belemmerd, met name door onnodige vertragingen en een gebrek aan communicatie tussen de autoriteiten. Ondoeltreffende vervolging is ook als een probleem aangemerkt omdat de overdracht van strafvervolging niet altijd plaatsvindt wanneer dit in het belang van de rechtspleging is, bijvoorbeeld wanneer het strafbare feit in een lidstaat is gepleegd, maar zowel het slachtoffer als de verdachte zich in een andere lidstaat bevinden. Bovendien is het ook mogelijk dat de aangezochte staat niet bevoegd is om een zaak te vervolgen, indien geen aanknopingspunt voor de rechterlijke bevoegdheid kan worden vastgesteld. Met name in situaties waarin de overlevering van een persoon op grond van een EAB wordt uitgesteld of geweigerd, kan de onbevoegdheid om de zaak in de aangezochte staat te vervolgen, zelfs tot straffeloosheid leiden. De genoemde problemen kunnen leiden tot vertragingen in strafprocedures als gevolg van langdurige overdrachtsprocedures en tot inefficiënt gebruik van personele en financiële middelen, bijvoorbeeld als gevolg van parallelle procedures in twee of meer lidstaten. Wanneer er overdracht van vervolging plaatsvindt en de betrokken nationale stelsels van elkaar verschillen wat de status, de rechten en de belangen van verdachten, beklaagden en slachtoffers betreft, kan dat tot gevolg hebben dat er rechtsonzekerheid ontstaat en dat de rechten van de betrokkenen onvoldoende worden beschermd.

Om deze problemen aan te pakken, heeft de Commissie besloten een nieuw instrument voor de overdracht van strafvervolging voor te stellen. Dit initiatief is opgenomen in het werkprogramma van de Commissie voor 2022 11 . Het voorstel heeft vier doelstellingen, namelijk:

1)de efficiënte en goede rechtsbedeling in de EU te verbeteren;

2)de eerbiediging van de grondrechten in het proces van overdracht van strafvervolging te verbeteren;

3)de efficiëntie en rechtszekerheid van de overdracht van strafvervolging te verbeteren; en

4)de overdracht van strafvervolging mogelijk te maken in gevallen waarin die in het belang van de rechtspleging is, maar momenteel niet mogelijk is tussen de lidstaten, en straffeloosheid terug te dringen.

Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

Kaderbesluit 2009/948/JHA van de Raad 12 voorziet in een procedure voor de uitwisseling van informatie en voor rechtstreeks overleg tussen de bevoegde autoriteiten om tot een effectieve oplossing te komen en nadelige gevolgen van parallelle procedures te vermijden. Evenzo worden in andere EU-strafwetgeving, met name betreffende specifieke vormen van criminaliteit, zoals terrorismebestrijding (Richtlijn (EU) 2017/541 van het Europees Parlement en de Raad, en Kaderbesluit 2002/475/JBZ van de Raad) en georganiseerde criminaliteit (Kaderbesluit 2008/841/JBZ van de Raad), factoren beschreven waarmee rekening moet worden gehouden om de vervolging in één enkele lidstaat te centraliseren wanneer meer dan één lidstaat rechtsgeldig vervolging kan instellen op grond van dezelfde feiten. Deze rechtshandelingen regelen echter niet de procedure voor de overdracht van strafvervolging, die in dergelijke gevallen een noodzakelijke oplossing kan zijn.

Eurojust speelt met name een belangrijke rol bij het faciliteren van voorbereidende contacten en overleg en het oplossen van jurisdictiekwesties. Eurojust kan de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten verzoeken te aanvaarden dat een van hen in een betere positie verkeert om een onderzoek in te stellen of specifieke strafbare feiten te vervolgen. De bevoegde nationale autoriteiten zijn ook verplicht Eurojust in kennis te stellen van gevallen waarin jurisdictiegeschillen zijn ontstaan of kunnen ontstaan. De doelstellingen van dit voorstel zijn in overeenstemming met Verordening (EU) 2018/1727 betreffende Eurojust 13 . Daarnaast heeft Eurojust richtsnoeren gepubliceerd om te bepalen welke jurisdictie vervolging moet instellen (“Which jurisdiction should prosecute?” 14 . Door factoren voor te stellen waarmee rekening moet worden gehouden in zaken met meerdere rechtsgebieden, hebben deze richtsnoeren de bevoegde nationale autoriteiten geholpen om te bepalen welke jurisdictie het best in staat is om in grensoverschrijdende zaken vervolging in te stellen.

De EU-instrumenten voor grensoverschrijdende justitiële samenwerking in strafzaken hebben betrekking op de erkenning van vonnissen en rechterlijke beslissingen inzake: i) de tenuitvoerlegging van straffen 15 , ii) de overlevering van personen op grond van een Europees aanhoudingsbevel; iii) het verzamelen van bewijsmateriaal door middel van een Europees onderzoeksbevel 16 ; en de procedures voor wederzijdse rechtshulp, met name de spontane uitwisseling van informatie 17 en de uitvoering van strafrechtelijke onderzoeken via een gemeenschappelijk onderzoeksteam 18 . De vaststelling van gemeenschappelijke regels voor de overdracht van strafvervolging zou een aanvulling vormen op de EU-wetgeving inzake grensoverschrijdende justitiële samenwerking, met name door te trachten het risico van straffeloosheid te vermijden indien de overlevering van een verdachte in het kader van een EAB met het oog op strafvervolging, wordt geweigerd. Verzoeken in het kader van dit verordeningsvoorstel kunnen worden gedaan voor elk strafbaar feit. Daarom kan de overdracht van strafvervolging een nuttig alternatief bieden voor de uitvaardiging van een EAB, indien dat onevenredig of onmogelijk blijkt, bijvoorbeeld omdat de strafdrempels niet zijn bereikt. Als de autoriteiten na de vaststelling van het voorgestelde rechtskader steeds vaker kiezen voor de overdracht van strafvervolging, zou het gebruik van EAB-procedures kunnen afnemen. Evenzo zou dit kunnen leiden tot een afname van het gebruik van het Europees toezichtbevel 19 , op grond waarvan een verdachte in zijn lidstaat van herkomst aan een toezichtmaatregel kan worden onderworpen totdat het proces in een andere lidstaat plaatsvindt, in plaats van in voorlopige hechtenis te worden geplaatst.

Het voorstel bouwt voort op de bestaande EU-minimumvoorschriften voor de rechten van personen in de strafvordering, die zijn vastgesteld om het vertrouwen van de lidstaten in elkaars strafrechtstelsels te versterken en aldus de wederzijdse erkenning van beslissingen in strafzaken te vergemakkelijken: de zes EU-richtlijnen inzake procedurele rechten 2010/64/EU 20 , 2012/13/EU 21 , 2013/48/EU 22 , 2016/343 23 , 2016/800 24 en 2016/1919 25 , en de richtlijn slachtofferrechten (2012/29/EU) 26 .

Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie

Met het oog op doelmatiger strafvervolgingen schrijft het Haags programma ter versterking van vrijheid, veiligheid en recht in de Europese Unie 27 de lidstaten voor aandacht te besteden aan de mogelijkheden om vanuit een oogpunt van een goede rechtsbedeling in grensoverschrijdende multilaterale zaken de vervolging in één lidstaat te concentreren.

In het Programma van maatregelen om uitvoering te geven aan het beginsel van wederzijdse erkenning van strafrechtelijke beslissingen 28 wordt verzocht om een instrument dat de mogelijkheid van overdracht van strafvervolging aan andere lidstaten bevat.

In de conclusies van de Raad van december 2020 over “Het Europees aanhoudingsbevel en de uitleveringsprocedures — Uitdagingen en de weg vooruit” wordt de Commissie verzocht te overwegen een wetgevingsvoorstel op te stellen.

Het voorstel maakt deel uit van de EU-strategie voor de aanpak van georganiseerde criminaliteit (2021-2025) 29 .

Voor een correcte en doeltreffende toepassing van het EU-recht is het essentieel om juristen op te leiden met betrekking tot dat recht. Om beoefenaars van juridische beroepen voor te bereiden en klaar te stomen voor de problemen van de 21e eeuw en hen op de hoogte te houden van de ontwikkelingen met betrekking tot het EU-recht, heeft de Commissie een strategie voor de Europese justitiële opleiding 2021-2024 aangenomen 30 . Het doel van de strategie is ervoor te zorgen dat beoefenaars van juridische beroepen een opleiding krijgen over de ontwikkelingen op het gebied van het EU-recht. In overeenstemming met die strategie moet de opleiding van alle beoefenaars van juridische beroepen kort na de goedkeuring van dit voorstel worden georganiseerd teneinde de correcte en naadloze toepassing en het gebruik van nieuwe digitale instrumenten te waarborgen.

2.RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

De rechtsgrondslag voor het EU-optreden is artikel 82, lid 1, punten b) en d) van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Dit artikel beschrijft de bevoegdheid van de EU om maatregelen vast te stellen die ertoe strekken in het kader van strafvervolging de samenwerking tussen de justitiële of gelijkwaardige autoriteiten van de lidstaten te bevorderen en jurisdictiegeschillen tussen de lidstaten te voorkomen en op te lossen.

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en het VWEU, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van deze verordening; deze is bijgevolg niet bindend voor, noch van toepassing op deze lidstaat.

Overeenkomstig de artikelen 1 tot en met 3 van Protocol nr. 21 betreffende de positie van Ierland, gehecht aan het VEU en het VWEU, kan Ierland de voorzitter van de Raad er schriftelijk van in kennis stellen dat het wenst deel te nemen aan de aanneming en toepassing van de voorgestelde maatregel, waarna het daartoe gerechtigd is. De kennisgeving moet worden gedaan binnen 3 maanden na de indiening van het voorstel of initiatief bij de Raad uit hoofde van titel V, deel 3, VWEU.

Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)

Krachtens artikel 4, lid 1, punt j), VWEU, hebben de EU en de lidstaten een gedeelde bevoegdheid om maatregelen vast te stellen met betrekking tot de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht. Daarom kunnen de lidstaten alleen optreden om de overdracht van strafvervolging te reguleren.

Een rechtskader voor de overdracht van strafvervolging kan echter niet voldoende en optimaal worden bereikt door de lidstaten alleen, aangezien het om een grensoverschrijdende aangelegenheid gaat. Daarvoor is het rechtskader momenteel te versnipperd, met alle juridische en praktische problemen van dien. Ook bilaterale overeenkomsten tussen lidstaten zouden de problemen niet oplossen, tenzij alle lidstaten er onderling zouden sluiten.

De antwoorden op de openbare en gerichte raadplegingen bevestigen dat het optreden van de EU op dit gebied waarschijnlijk betere resultaten zou opleveren dan het optreden van de lidstaten.

Zowel de Raad als het Europees Parlement hebben erkend dat deze problemen maatregelen vereisen die verder gaan dan het nationale niveau. In de conclusies van de Raad van december 2020 31 werd de Commissie verzocht een nieuw voorstel in overweging te nemen, en ook in de resolutie van het Europees Parlement van december 2021 32 werd de Commissie verzocht een wetgevingsvoorstel in te dienen.

Gezien het grensoverschrijdende aspect van de hierboven geschetste problemen moet het voorstel op EU-niveau worden aangenomen om de doelstellingen te verwezenlijken.

Evenredigheid

Het voorstel bevat regels op grond waarvan een bevoegde autoriteit in de EU kan verzoeken de strafvervolging over te nemen indien dat de efficiënte en goede rechtsbedeling zou verbeteren en mits de vastgestelde criteria in acht worden genomen. In de gehele voorgestelde tekst worden de opties gekozen die het minst ingrijpend zijn voor de nationale strafrechtstelsels van de lidstaten, waarbij met name rekening wordt gehouden met het feit dat in sommige rechtsstelsels vervolging verplicht is (het legaliteitsbeginsel) en in andere gevallen de openbare aanklager de bevoegdheid heeft om niet te vervolgen wanneer de vervolging niet in het algemeen belang is (het opportuniteitsbeginsel).

Het voorstel is beperkt tot verzoeken betreffende strafvervolging. Verzoeken kunnen worden ingediend voor elk strafbaar feit en daarom zou de overdracht van strafvervolging het systeem van overlevering van personen op grond van een EAB aanvullen en een nuttig alternatief vormen voor de uitvaardiging van een EAB indien dat onevenredig of onmogelijk blijkt, bijvoorbeeld omdat de strafdrempels niet zijn bereikt. Het voorstel geeft de aangezochte autoriteit ook voldoende discretionaire bevoegdheid om een verzoek af te wijzen, met name wanneer zij van oordeel is dat de overdracht niet in het belang is van een efficiënte en goede rechtsbedeling. Bovendien legt het de aangezochte autoriteit geen verplichting op om een strafbaar feit te vervolgen.

Het voorstel bevat de regel dat bewijsmateriaal dat vanuit de verzoekende staat is overgedragen, niet mag worden geweigerd in een strafprocedure in de aangezochte staat louter op grond van het feit dat dit bewijsmateriaal in een andere lidstaat is verzameld, maar het voorstel doet geen afbreuk aan de bevoegdheid van de rechterlijke instantie om het bewijsmateriaal vrijelijk te beoordelen. Daartoe volgt het voorstel de regels die reeds zijn vastgesteld in Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad 33 .

Deze verordening voorziet in rechtsmacht in specifieke gevallen om ervoor te zorgen dat voor strafvervolging die overeenkomstig deze verordening wordt overgedragen, de aangezochte staat rechtsmacht kan uitoefenen ter zake van de strafbare feiten waarop het recht van de verzoekende staat van toepassing is. Deze rechtsmacht kan alleen worden uitgeoefend na een verzoek om overdracht van strafvervolging wanneer dit in het belang is van een efficiënte en goede rechtsbedeling.

Het voorstel gaat derhalve niet verder dan het minimum dat vereist is om de gestelde doelstelling in de EU te verwezenlijken en wat daarvoor noodzakelijk is.

Keuze van het instrument

Aangezien het voorstel betrekking heeft op grensoverschrijdende procedures, waarvoor uniforme regels vereist zijn, stelt de Commissie als rechtsinstrument een verordening voor. Een verordening is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat en verbindend in al haar onderdelen. Zij garandeert derhalve dat alle lidstaten de regels op dezelfde wijze toepassen en dat de regels tegelijkertijd in werking treden. De verordening zorgt voor rechtszekerheid door te voorkomen dat lidstaten uiteenlopende interpretaties hanteren, waardoor juridische versnippering en andere problemen worden vermeden, die momenteel van invloed zijn op de overdracht van strafvervolging.

3.EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

Raadpleging van belanghebbenden

Bij de voorbereiding van het voorstel heeft de Commissie in 2021 en 2022 uitgebreide raadplegingen gehouden. De raadplegingen waren gericht op een breed scala van belanghebbenden die burgers, overheidsinstanties, academici en andere relevante belangengroepen vertegenwoordigen. De raadplegingen bestonden uit i) publieke feedback op het verzoek om input; ii) een openbare raadpleging; iii) gerichte raadplegingen van de autoriteiten van de lidstaten, Eurojust, het Europees justitieel netwerk, het Europees Openbaar Ministerie, Europol en het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten; iv) een vergadering met deskundigen van de autoriteiten van de lidstaten en v) een vergadering met de deskundigengroep van de Commissie op het gebied van strafrecht.

Over het algemeen bestaat er een brede consensus dat de EU de huidige problemen met de overdracht van strafvervolging moet aanpakken door een nieuw wetgevingsinstrument aan te nemen. Er is herhaaldelijk op gewezen dat een efficiëntere grensoverschrijdende procedure nodig is en dat de autoriteiten in de huidige juridische structuur te maken krijgen met een aantal problemen die het gevolg zijn van een gebrek aan duidelijke gemeenschappelijke procedures, zoals een gebrek aan communicatie, onnodige vertragingen in de overdrachtsprocedures, hoge kosten voor de vertaling van documenten en ongerechtvaardigde verzoeken om overdracht.

Uit de ontvangen feedback kwam informatie over de voorbereiding van het voorstel en het begeleidende werkdocument van de diensten van de Commissie. Een gedetailleerde samenvatting van de resultaten van de raadplegingen van de Commissie is opgenomen in het werkdocument van de diensten van de Commissie.

Bijeenbrengen en gebruik van expertise

Naast de bovengenoemde raadplegingen van belanghebbenden heeft de Commissie expertise uit andere bronnen verzameld en gebruikt.

Het voorstel is met name gebaseerd op de verslagen van Eurojust en het Europees justitieel netwerk 34 .

In het voorstel wordt ook rekening gehouden met de resultaten van een onderzoeksproject inzake de overdracht van strafvervolging in de EU 35 , dat door de Europese Commissie werd medegefinancierd uit het programma Justitie.

   Werkdocument van de diensten van de Commissie

Het voorstel gaat vergezeld van een werkdocument van de diensten van de Commissie 36 , dat een gedetailleerde probleembeschrijving bevat en de doelstellingen van het voorstel uiteenzet. Ook wordt daarin de voorgestelde oplossing geanalyseerd in termen van doeltreffendheid, efficiëntie, grondrechten en samenhang met andere EU-instrumenten voor grensoverschrijdende justitiële samenwerking.

Voor dit initiatief is geen effectbeoordeling uitgevoerd, voornamelijk vanwege het gebrek aan realistische opties en de beperkte gevolgen voor burgers en bedrijven 37 . In het algemeen wordt in het werkdocument van de diensten van de Commissie geconcludeerd dat het voorstel naar verwachting de doeltreffendheid van de overdracht van strafvervolging op verschillende manieren aanzienlijk zal verhogen, aangezien het: i) de veiligheid zal vergroten door middel van capaciteit om strafbare feiten te onderzoeken, te vervolgen en te bestraffen; ii) vertragingen in de overdrachtsprocedure zal verminderen; iii) de overdracht van strafvervolging mogelijk zal maken in gevallen waarin dat momenteel niet mogelijk is; en iv) voor meer rechtszekerheid zal zorgen.

Door een volledige procedure vast te stellen voor het aanvragen en het nemen van een beslissing over de overdracht van strafvervolging met een gemeenschappelijke lijst van criteria, een uitputtende lijst van weigeringsgronden en duidelijke verplichtingen om te reageren, zal het voorstel naar verwachting leiden tot meer succesvolle gevallen van overdracht van strafvervolging. Een alomvattend rechtskader zou alle belanghebbenden meer rechtszekerheid bieden en zorgen voor minder versnippering.

De gevolgen voor de burgers zullen naar verwachting positief zijn. In een situatie waarin personen als verdachte of als slachtoffer partij in een strafprocedure zijn, zou een gemeenschappelijk rechtskader ertoe bijdragen de procedure, waar mogelijk, dichtbij te laten plaatsvinden, in de lidstaat waarvan zij de nationaliteit hebben of in de lidstaat waar zij verblijven. Hoewel dit niet altijd het geval zal zijn, aangezien dit zal afhangen van de omstandigheden van elke zaak (bv. meerdere verdachten of slachtoffers uit verschillende lidstaten), wordt een algemeen positief effect voor de betrokken partijen verwacht.

De invoering van het gedecentraliseerde IT-systeem zal naar verwachting de communicatie tussen de autoriteiten efficiënter en doeltreffender maken. Communicatie via dit elektronische instrument is bedoeld om de autoriteiten tijd en kosten te besparen. Het gedecentraliseerde IT-systeem zou het mogelijk maken de informatiestroom tussen de gebruikers te versnellen, de veiligheid van de uitgewisselde gegevens te verhogen en de transparantie te vergroten. Het gebruik van het digitale kanaal zal naar verwachting ook positieve milieueffecten hebben doordat er minder papier en postverzendingen nodig zijn. Bovendien worden positieve effecten verwacht wat betreft vereenvoudiging en administratieve lasten.

Grondrechten

Parallelle procedures in verschillende lidstaten met betrekking tot hetzelfde strafbaar feit zijn niet alleen moeilijk te coördineren en doeltreffend te vervolgen, maar brengen ook onevenredige lasten met zich mee voor de betrokken personen, die te maken krijgen met dubbele procedures en meervoudige beperkingen van hun rechten en belangen als gevolg van verschillende aanhoudingsbevelen, huiszoekingen en ondervragingen in twee of meer lidstaten. Daardoor kan ook het fundamentele strafrechtbeginsel worden geschonden dat iemand niet tweemaal voor hetzelfde strafbare feit kan worden vervolgd en gestraft. Door de overdracht van strafvervolging tussen lidstaten te vergemakkelijken, beoogt het voorstel dergelijke schendingen te voorkomen en ervoor te zorgen dat de procedures worden geconcentreerd in de lidstaat die het best in staat is om vervolging in te stellen. Het toenemend aantal prejudiciële verwijzingen naar het Hof van Justitie van de Europese Unie in de afgelopen jaren, waarbij om opheldering over de uitlegging van het ne bis in idem-beginsel in het Unierecht werd verzocht, bewijst dat parallelle procedures, die tot schendingen van dat beginsel kunnen leiden, zich in de praktijk kunnen voordoen en vaak moeilijk te herkennen en op te lossen zijn. Dit komt ook tot uiting in de door Eurojust behandelde zaken 38 , waarin wordt vastgesteld dat, wanneer nationale autoriteiten kennis krijgen van het bestaan van parallelle procedures met dezelfde feiten en tegen dezelfde persoon in een andere lidstaat, de overdracht van strafvervolging zeer vaak de essentiële oplossing is om schendingen van het ne bis in idem-beginsel te voorkomen en om te voldoen aan artikel 50 van het Handvest en artikel 54 van de Schengenuitvoeringsovereenkomst.

Het voorstel bevat een aantal waarborgen om de eerbiediging van de grondrechten van de personen die bij de overdrachtsprocedure betrokken zijn, te waarborgen. De tussenkomst van een rechterlijke autoriteit wanneer om de overdracht wordt verzocht, zowel in de verzoekende als in de aangezochte staat, waarborgt dat de rechtmatigheid van de maatregel wordt gecontroleerd en dat het verzoek niet onnodig afbreuk doet aan de grondrechten. De verzoekende autoriteit moet er in het individuele geval voor zorgen dat aan de criteria voor de overdracht van strafvervolging is voldaan. Bovendien moeten de verdachte of beklaagde, alsmede de slachtoffers die in de verzoekende staat verblijven, worden geraadpleegd over de voorgenomen overdracht en moeten zij in de gelegenheid worden gesteld hun standpunt kenbaar te maken in een taal die zij begrijpen. Verdachten en beklaagden, alsmede slachtoffers die in de verzoekende staat verblijven, worden in kennis gesteld van de beslissing waarbij de overdracht van strafvervolging al dan niet wordt aanvaard, alsmede van de rechtsmiddelen die openstaan om de beslissing tot aanvaarding van de overdracht aan te vechten. Uitzonderingen kunnen van toepassing zijn op zowel de raadplegingsplicht als de verplichting om informatie te verstrekken over de genomen beslissing indien deze afbreuk zouden kunnen doen aan de vertrouwelijkheid van het onderzoek. Het voorstel voorziet specifiek in het recht op een doeltreffende voorziening in rechte voor verdachten, beklaagden en slachtoffers tegen de beslissing om de overdracht van strafvervolging te aanvaarden. De toetsing door een justitiële autoriteit geldt hier als een verdere waarborg. Er zijn ook weigeringsgronden die zijn gebaseerd op de niet-naleving van het ne bis in idem-beginsel en op immuniteiten en voorrechten. Voorts wordt in het voorstel, als algemene waarborg, uitdrukkelijk gesteld dat de bepalingen ervan niet mogen worden uitgelegd als een wijziging van de verplichting tot eerbiediging van de grondrechten en de rechtsbeginselen zoals neergelegd in artikel 6 VEU.

Ten slotte zijn, aangezien het voorstel de overdracht van strafvervolging regelt, alle strafrechtelijke procedurele waarborgen van toepassing op die strafvervolging. Dit omvat met name het recht op een eerlijk proces en de rechten van de verdediging, zoals verankerd in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de artikelen 47 en 48 van het Handvest. Het omvat ook de relevante wetgeving op EU-niveau inzake procedurele rechten van verdachten en beklaagden in strafprocedures, namelijk de Richtlijnen 2010/64/EU, 2012/13/EU, 2013/48/EU, 2016/343, 2016/800 en 2016/1919. Door te voorzien in minimumvoorschriften voor bescherming bij strafvervolging in de hele EU, hebben deze richtlijnen geleid tot meer vertrouwen in de strafrechtstelsels van alle lidstaten, wat op zijn beurt heeft geleid tot efficiëntere justitiële samenwerking in een klimaat van wederzijds vertrouwen.

4.GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

De lidstaten moeten mogelijk eenmalige kosten maken om zich aan de nieuwe regels van de verordening aan te passen, met name kosten die voortvloeien uit de noodzaak om rechters, aanklagers en andere bevoegde autoriteiten op te leiden over de nieuwe regels. De belangrijkste terugkerende kosten zullen naar verwachting de vertaalkosten van de processtukken zijn. Verwacht wordt echter dat deze kosten enigszins zullen worden gecompenseerd door de efficiëntiewinsten en kostenbesparingen als gevolg van de verordening.

De bepalingen van het voorstel inzake elektronische communicatie via het gedecentraliseerde IT-systeem overeenkomstig Verordening (EU) .../... [de digitaliseringsverordening] 39 zouden ook gevolgen hebben voor de EU-begroting. Deze kosten, die moeten worden gedekt door de begroting van het programma Justitie, zouden gering zijn omdat het gedecentraliseerde IT-systeem niet van nul af aan hoeft te worden ontwikkeld, maar zou worden ontwikkeld voor veel EU-instrumenten voor justitiële samenwerking in strafzaken in het kader van [de digitaliseringsverordening], met slechts kleine aanpassingen die nodig zijn voor de procedure die in dit voorstel wordt voorgesteld.

De lidstaten zouden ook bepaalde kosten moeten maken om de toegangspunten van het gedecentraliseerde IT-systeem op hun grondgebied te installeren en te onderhouden, en om hun nationale IT-systemen aan te passen om ze interoperabel te maken met de toegangspunten. Zoals opgemerkt, zou het grootste deel van deze financiële investeringen echter al zijn gedaan in het kader van de digitalisering van andere EU-instrumenten voor justitiële samenwerking in strafzaken. Daarnaast zouden de lidstaten subsidies kunnen aanvragen om deze kosten te financieren in het kader van de desbetreffende financiële programma’s van de EU, met name de fondsen van het cohesiebeleid en het programma Justitie.

5.OVERIGE ELEMENTEN

Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage

Een verordening is rechtstreeks toepasselijk in alle lidstaten, zonder dat eerst omzetting in nationaal recht nodig is. Het voorstel voorziet in passende controle-, evaluatie- en rapportageverplichtingen.

De Commissie zal vergaderingen van deskundigen van de lidstaten organiseren om de problemen in verband met de overdracht van strafvervolging te bespreken. Eurojust en het Europees justitieel netwerk zullen een belangrijke rol spelen in de overdrachtsprocedure. Deze fora en andere professionele netwerken kunnen worden gebruikt om feedback van beroepsbeoefenaars (overheidsinstanties van de lidstaten) te verzamelen over ervaringen en problemen met de praktische toepassing van de verordening.

De Commissie zal binnen vijf jaar nadat de verordening van toepassing is geworden, een verslag indienen bij het Europees Parlement en de Raad. Het verslag zal worden gebaseerd op de input van de autoriteiten van de lidstaten en andere relevante belanghebbenden, naast andere bronnen.

Artikelsgewijze toelichting

Het voorstel bestaat uit vijf hoofdstukken: i) algemene bepalingen; ii) overdracht van strafvervolging; ii) gevolgen van de overdracht van strafvervolging; iv) communicatiemiddelen en v) slotbepalingen

HOOFDSTUK I: Algemene bepalingen

Artikel 1 stelt het onderwerp van het voorstel vast. Het voorstel bevat regels op grond waarvan een lidstaat een strafvervolging op verzoek van een andere lidstaat kan overnemen. Het voorstel is van toepassing op alle gevallen van overdracht van strafvervolging in de EU vanaf het moment waarop een persoon als verdachte is geïdentificeerd.

Artikel 2 definieert voor de toepassing van het voorstel de termen “verzoekende staat”, “aangezochte staat”, “verzoekende autoriteit”, “aangezochte autoriteit”, “gedecentraliseerd IT-systeem” en “slachtoffer”.

De definitie van “verzoekende” en “aangezochte” autoriteit moet worden gelezen in samenhang met artikel 30, dat bepaalt dat de lidstaten de Commissie in kennis moeten stellen van de bevoegde verzoekende en aangezochte autoriteiten.

Artikel 3 voorziet in rechtsmacht in specifieke gevallen. De aangezochte autoriteit kan de overdracht van strafvervolging alleen aanvaarden indien zij bevoegd is om het strafbare feit te vervolgen. Om de overdrachtsprocedure efficiënter te maken, wordt bepaald dat in de in dat artikel genoemde situaties aan de aangezochte autoriteit bevoegdheid wordt verleend in gevallen waarin zij anders niet bevoegd zou zijn. De aangezochte staat moet rechtsmacht hebben om de strafbare feiten waarvoor de overdracht wordt gevraagd, te berechten wanneer die lidstaat wordt beschouwd als de meest geschikte lidstaat om vervolging in te stellen. Deze bevoegdheid kan alleen worden uitgeoefend na een verzoek om overdracht van strafvervolging vanuit een andere lidstaat die oorspronkelijk bevoegd is om het strafbare feit te vervolgen.

Artikel 4 heeft tot doel te voorzien in een rechtsgrondslag voor de autoriteiten van de verzoekende staat die oorspronkelijk bevoegd zijn om strafvervolging in te stellen, om afstand te doen van vervolging of de vervolging op te schorten of te beëindigen ten gunste van een lidstaat waarvan is vastgesteld dat die beter in staat is om vervolging in te stellen. De bepaling is bedoeld om lidstaten met een rechtsstelsel dat gebaseerd is op verplichte vervolging, in staat te stellen gebruik te maken van de bepalingen van deze verordening.

HOOFDSTUK 2: OVERDRACHT VAN STRAFVERVOLGING

Dit hoofdstuk voorziet in de criteria en de procedure voor het verzoeken om overdracht van strafvervolging en in de procedure voor het geven van een beslissing over de overdracht van strafvervolging. Dergelijke gemeenschappelijke regels hebben tot doel te voorkomen dat in twee of meer lidstaten onnodige parallelle strafprocedures over dezelfde feiten en dezelfde persoon worden gevoerd, het aantal meervoudige procedures te verminderen en straffeloosheid te voorkomen wanneer de overlevering van een persoon tegen wie een Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd, wordt geweigerd.

Artikel 5 bevat de criteria voor het verzoeken om overdracht van strafvervolging.

Deze verordening heeft betrekking op alle strafbare feiten. Onder strafvervolging wordt verstaan: alle fasen van de strafprocedure, zowel vóór als tijdens het proces. Deze verordening is niet van toepassing op verzoeken om overdracht van administratieve procedures.

Deze verordening legt geen verplichting op om te verzoeken om overdracht van strafvervolging. Indien de verzoekende autoriteit van oordeel is dat de overdracht van een strafvervolging noodzakelijk en passend is en dat met name een of meer van de in artikel 5, lid 2, genoemde criteria van toepassing zijn, kan zij de andere lidstaat die beter in staat is om het strafbare feit te vervolgen, verzoeken die strafvervolging over te nemen. De lijst van criteria is niet niet-uitputtend. Of een verzoek om overdracht van strafvervolging gerechtvaardigd is, moet per geval zorgvuldig worden beoordeeld om vast te stellen welke lidstaat het best in staat is het strafbare feit in kwestie te vervolgen, en elk verzoek moet duidelijk worden gemotiveerd.

Deze verordening biedt de verdachte of beklaagde, of het slachtoffer ook de mogelijkheid om de bevoegde autoriteiten van de verzoekende staat of van de aangezochte staat te verzoeken een procedure voor de overdracht van strafvervolging in te leiden. Dergelijke verzoeken leiden voor de verzoekende of de aangezochte staat echter niet tot de verplichting om om overdracht te verzoeken of om de strafvervolging over te dragen aan de aangezochte staat. 

Artikel 6 bevat regels voor het in aanmerking nemen van de rechten en belangen van de verdachte of beklaagde bij de beslissing tot overdracht van strafprocedures. De verzoekende autoriteit is met name verplicht de verdachte of beklaagde in kennis te stellen van de voorgenomen overdracht van strafvervolging en hem in de gelegenheid te stellen zijn standpunt mee te delen, op voorwaarde dat dit geen afbreuk doet aan de noodzaak om de vertrouwelijkheid van een onderzoek te waarborgen en tenzij de verdachte of beklaagde ondanks redelijke inspanningen van de verzoekende autoriteit niet kan worden gelokaliseerd. De verzoekende autoriteit moet naar behoren rekening houden met dit standpunt bij het geven van de beslissing over de overdracht.

Artikel 7 bevat regels voor het in aanmerking nemen van de rechten en belangen van de verdachte of beklaagde bij de beslissing tot overdracht van strafvervolging. Met name wanneer het slachtoffer in de verzoekende staat verblijft, is de verzoekende autoriteit verplicht het slachtoffer in kennis te stellen van de voorgenomen overdracht van strafvervolging en hem in de gelegenheid te stellen zijn standpunt mee te delen, mits dit geen afbreuk doet aan de noodzaak om de vertrouwelijkheid van een onderzoek te waarborgen. De verzoekende autoriteit moet naar behoren rekening houden met dit standpunt bij het geven van de beslissing over de overdracht.

Artikel 8 bepaalt dat in de aangezochte staat een rechtsmiddel moet worden gewaarborgd tegen de beslissing om de overdracht van strafvervolging te aanvaarden.

Artikel 9 voorziet in de procedure om te verzoeken om overdracht van strafvervolging. Het verzoek om overdracht van strafvervolging moet worden ingediend door het in de bijlage bij het voorstel opgenomen standaardcertificaat in te vullen. Dit artikel bevat ook de vertaalvereisten voor het verzoek en alle andere bij het verzoek gevoegde schriftelijke informatie. Het voorstel voorziet in een rechtstreekse verzending van een verzoek tussen de verzoekende en de aangezochte autoriteit, maar voorziet ook in de mogelijkheid van bijstand door centrale autoriteiten.

Artikel 10 bepaalt dat de verzoekende autoriteit de aangezochte autoriteit onverwijld in kennis moet stellen van alle procedurele handelingen of maatregelen die van invloed zijn op de strafvervolging die in de verzoekende staat zijn ondernomen na de verzending van het verzoek.

Artikel 11 voorziet in de mogelijkheid voor de verzoekende autoriteit om haar verzoek om overdracht van strafvervolging te allen tijde in te trekken voordat de beslissing van de aangezochte autoriteit om de overdracht te aanvaarden, wordt ontvangen.

Artikel 12 bepaalt dat de aangezochte autoriteit een beslissing moet nemen over het al dan niet aanvaarden van de overdracht van strafvervolging en overeenkomstig haar nationale recht de nodige maatregelen moet nemen wanneer zij heeft besloten de overdracht van strafvervolging te aanvaarden. De aangezochte autoriteit blijft vrij om te beslissen welke stappen moeten worden genomen met betrekking tot het strafbare feit dat aan het verzoek ten grondslag ligt. Niets in deze verordening mag worden uitgelegd als een inmenging in de discretionaire bevoegdheid om vervolging in te stellen waarin het nationale recht voorziet, en er is geen verplichting om een overgedragen zaak te vervolgen. Deze verordening verplicht de verzoekende autoriteit ook om de nodige stukken uit het procesdossier aan de aangezochte autoriteit toe te zenden zodra deze de overdracht van de strafvervolging heeft aanvaard, maar het staat aan de verzoekende en de aangezochte autoriteit om onderling overleg te plegen en overeen te komen welke stukken moeten worden toegezonden en vertaald.

Artikel 13 bevat een uitputtende lijst van gronden voor weigering van de overdracht van strafvervolging, zowel verplichte als niet-verplichte. Verplichte weigeringsgronden hebben betrekking op situaties waarin de vervolging van de feiten die ten grondslag liggen aan de strafvervolging waarop de overdracht betrekking heeft, in de aangezochte staat niet mogelijk zou zijn, zoals de situatie waarin de gedraging waarvoor om overdracht wordt verzocht, in de aangezochte staat niet als een strafbaar feit wordt beschouwd. Niet-verplichte weigeringsgronden hebben betrekking op andere situaties die een belemmering kunnen vormen voor de overname van een strafvervolging. Zij bieden de aangezochte autoriteit met name de flexibiliteit om de overdracht van strafvervolging te weigeren wanneer zij deze niet in het belang van een efficiënte en goede rechtsbedeling achten.

Om efficiënte grensoverschrijdende procedures te waarborgen, stelt artikel 14 een termijn vast voor het geven van een beslissing over het al dan niet aanvaarden van de overdracht. Het voorziet ook in de onderbreking van de termijn wanneer een verzoek om opheffing van een voorrecht of immuniteit moet worden ingediend.

Artikel 15 moedigt de verzoekende en de aangezochte autoriteit aan onverwijld met elkaar te overleggen om een efficiënte toepassing van deze verordening te waarborgen.

Artikel 16 bepaalt dat de verzoekende en de aangezochte autoriteit in elke fase van de procedure om bijstand van Eurojust of het Europees justitieel netwerk kunnen verzoeken.

Artikel 17 bepaalt dat elke lidstaat zijn eigen kosten voor de overdracht van strafvervolging draagt, maar in bepaalde gevallen kan de verzoekende autoriteit bij de aangezochte autoriteit een voorstel inzake kostendeling indienen.

Artikel 18 biedt de mogelijkheid om centrale autoriteiten aan te wijzen met het oog op administratieve bijstand. Indien een lidstaat van deze mogelijkheid gebruik wenst te maken, moet hij de Commissie overeenkomstig artikel 30 in kennis stellen van de aangewezen centrale autoriteit.

HOOFDSTUK 3: GEVOLGEN VAN DE OVERDRACHT VAN STRAFVERVOLGING

In dit hoofdstuk worden de gevolgen van de overdracht van strafvervolging vastgesteld.

Artikel 19 bepaalt dat in de verzoekende staat de overgedragen strafvervolging wordt opgeschort of beëindigd na ontvangst van de informatie waaruit blijkt dat de aangezochte autoriteit die strafvervolging overneemt. De verzoekende autoriteit kan de strafvervolging alleen voortzetten of heropenen indien de aangezochte autoriteit een beslissing neemt om de strafvervolging te beëindigen, mits deze beslissing niet in strijd is met het ne bis in idem-beginsel. De mogelijkheid voor het slachtoffer om de strafvervolging in de verzoekende staat overeenkomstig het nationale recht van die staat in te leiden of te heropenen, blijft onverlet zolang dit niet in strijd is met het ne bis in idem-beginsel.

Artikel 20 bepaalt dat het nationale recht en de nationale procedures van de aangezochte staat van toepassing zijn op de strafvervolging zodra deze is overgedragen. Alle in de verzoekende staat ten behoeve van de betrokken strafvervolging gestelde handelingen, genomen onderzoeksmaatregelen of verzamelde bewijzen moeten in de aangezochte staat dezelfde geldigheid hebben als wanneer zij door de autoriteiten van die staat rechtsgeldig zouden zijn gesteld, genomen of verzameld, tenzij dit in strijd zou zijn met de fundamentele rechtsbeginselen van de aangezochte staat. Wanneer een strafvervolging is overgedragen, dient de aangezochte staat zijn nationale recht toe te passen om de straf voor het strafbare feit in kwestie vast te stellen. Indien het strafbare feit op het grondgebied van de verzoekende staat is gepleegd, kunnen de aangezochte autoriteiten bij de vaststelling van de straf rekening houden met de maximumstraf waarin het recht van de verzoekende staat voorziet, voor zover dit ten goede komt aan de beklaagde en in overeenstemming is met het recht van de aangezochte staat. Het doel van deze bepaling is situaties te voorkomen waarin de overdracht van strafvervolging ertoe zou leiden dat de aangezochte staat een hogere straf toepast dan de maximumstraf die in de verzoekende staat voor hetzelfde strafbare feit is vastgesteld. Dit is bedoeld om de naleving van het beginsel van rechtszekerheid en voorzienbaarheid van het toepasselijke recht voor de betrokken verdachten of beklaagden te waarborgen.

Artikel 21 verplicht de aangezochte autoriteit om de verzoekende autoriteit in kennis te stellen van elke beslissing die aan het einde van de strafvervolging is gegeven.

HOOFDSTUK 4: COMMUNICATIEMIDDELEN

Dit hoofdstuk bevat bepalingen over middelen voor elektronische communicatie tussen de verzoekende en de aangezochte autoriteit, alsook voor communicatie met de centrale autoriteiten en Eurojust, via een gedecentraliseerd IT-systeem.

HOOFDSTUK 5: SLOTBEPALINGEN

Dit hoofdstuk bevat bepalingen inzake statistieken, rapportage, de vaststelling van gedelegeerde handelingen ingeval het bij dit voorstel gevoegde certificaat moet worden gewijzigd, kennisgevingen door de lidstaten, het verband tussen het voorstel en internationale overeenkomsten en regelingen, alsmede overgangsbepalingen over de middelen voor communicatie tussen de autoriteiten voordat de verplichting om het gedecentraliseerde IT-systeem te gebruiken, van toepassing wordt.

2023/0093 (COD)

Voorstel voor een

VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

betreffende de overdracht van strafvervolging

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 82, lid 1, punten b) en d),

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité 40 ,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)De Unie heeft zich ten doel gesteld een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht te handhaven en te ontwikkelen.

(2)Met het oog op doelmatiger strafvervolgingen schrijft het Haags programma ter versterking van vrijheid, veiligheid en recht in de Europese Unie 41 de lidstaten voor aandacht te besteden aan de mogelijkheden om vanuit een oogpunt van een goede rechtsbedeling de strafvervolging in grensoverschrijdende multilaterale zaken in één lidstaat te concentreren.

(3)In het Programma van maatregelen om uitvoering te geven aan het beginsel van wederzijdse erkenning van strafrechtelijke beslissingen 42 wordt verzocht om een instrument in te voeren dat de overdracht van strafvervolging aan andere lidstaten mogelijk maakt.

(4)De justitiële samenwerking tussen de lidstaten moet verder worden ontwikkeld om de efficiënte en goede strafrechtsbedeling in de gemeenschappelijke ruimte van vrijheid, veiligheid en recht te verbeteren en ervoor te zorgen dat de meest geschikte lidstaat een strafbaar feit onderzoekt of vervolgt. Met name zouden gemeenschappelijke regels voor de lidstaten inzake de overdracht van strafvervolging kunnen bijdragen aan het voorkomen van onnodige parallelle strafprocedures in verschillende lidstaten met betrekking tot dezelfde feiten en dezelfde persoon, hetgeen zou kunnen leiden tot een schending van het ne bis in idem-beginsel. Deze regels zouden ook kunnen leiden tot een vermindering van het aantal gevallen waarin ten aanzien van dezelfde feiten of dezelfde persoon meerdere strafprocedures worden gevoerd in verschillende lidstaten. Zij hebben ook als doel te waarborgen dat overdracht van strafvervolging kan plaatsvinden wanneer de overlevering van een persoon met het oog op strafvervolging op grond van een Europees aanhoudingsbevel 43 wordt uitgesteld of geweigerd om redenen zoals de omstandigheid dat in de andere lidstaat een parallelle procedure voor hetzelfde strafbare feit loopt, zodat de betrokkene kan worden vervolgd en straffeloosheid kan worden vermeden.

(5)Gemeenschappelijke regels voor de overdracht van strafvervolging zijn ook van essentieel belang voor een efficiënte bestrijding van grensoverschrijdende criminaliteit. Dit is met name van belang voor strafbare feiten die worden gepleegd door georganiseerde criminele groepen die betrokken zijn bij drugshandel, migrantensmokkel, mensenhandel, handel in vuurwapens, milieucriminaliteit, cybercriminaliteit of het witwassen van geld. De vervolging van georganiseerde criminele groepen die in meerdere lidstaten actief zijn, kan grote problemen opleveren voor de betrokken autoriteiten. De overdracht van strafvervolging is een belangrijk instrument, dat de strijd tegen georganiseerde criminele groepen die in de hele EU actief zijn, zou versterken.

(6)Om een doeltreffende samenwerking tussen de verzoekende en de aangezochte autoriteit met betrekking tot de overdracht van strafvervolging te waarborgen, moeten dergelijke regels worden vastgesteld in een juridisch bindende en rechtstreeks toepasselijke handeling van de Unie.

(7)Deze verordening moet van toepassing zijn op alle verzoeken die in het kader van strafvervolging worden gedaan. Strafvervolging is een autonoom Unierechtelijk begrip dat door het Hof van Justitie van de Europese Unie wordt uitgelegd, ongeacht de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, te rekenen vanaf het ogenblik waarop de bevoegde autoriteiten van een lidstaat personen ervan in kennis stellen dat zij ervan worden verdacht of beschuldigd een strafbaar feit te hebben gepleegd, tot de beëindiging van de procedure, dat wil zeggen, tot de definitieve beslissing over de vraag of de verdachten of beklaagden het strafbare feit al dan niet hebben gepleegd, met inbegrip van, indien van toepassing, de strafoplegging en de uitkomst in een eventuele beroepsprocedure. 

(8)Kaderbesluit 2009/948/JBZ van de Raad 44 heeft als doel te voorkomen dat tegen dezelfde persoon in verschillende lidstaten wegens dezelfde feiten parallelle strafprocedures worden gevoerd, die ertoe zouden kunnen leiden dat in deze procedures einduitspraken worden gedaan in twee of meer lidstaten. Het voorziet daarom in een procedure voor rechtstreeks overleg tussen de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten met het oog op het bereiken van overeenstemming over een effectieve oplossing waardoor nadelige gevolgen van dergelijke parallelle procedures worden voorkomen, alsmede verspilling van tijd en middelen voor de betrokken bevoegde autoriteiten. Wanneer de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten na overleg overeenkomstig dat kaderbesluit besluiten de procedures in één lidstaat te concentreren door middel van de overdracht van strafvervolging, moet deze verordening voor een dergelijke overdracht worden gebruikt.

(9)Andere strafrechtsinstrumenten, met name betreffende specifieke soorten criminaliteit, zoals Richtlijn (EU) 2017/541 van het Europees Parlement en de Raad 45 en Kaderbesluiten 2002/475/JBZ 46 en 2008/841/JBZ 47 van de Raad, bevatten bepalingen die verwijzen naar factoren waarmee rekening moet worden gehouden om de vervolging in één enkele lidstaat te centraliseren wanneer meer dan één lidstaat rechtsgeldig vervolging kan instellen op grond van dezelfde feiten. Wanneer de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten in het kader van samenwerking overeenkomstig die rechtsinstrumenten besluiten de vervolging in één lidstaat te centraliseren door middel van de overdracht van strafvervolging, moet deze verordening voor een dergelijke overdracht worden gebruikt.

(10)Er zijn verschillende rechtshandelingen van de Unie vastgesteld inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafvonnissen met het oog op de tenuitvoerlegging van straffen in andere lidstaten, met name Kaderbesluiten 2005/214/JBZ 48 , 2008/909/JBZ 49 en 2008/947/JBZ 50 van de Raad. Deze verordening moet een aanvulling vormen op de bepalingen van die kaderbesluiten van de Raad en moet aldus worden uitgelegd dat zij de toepassing ervan onverlet laat.

(11)Deze verordening doet geen afbreuk aan de spontane uitwisseling van informatie die door andere rechtshandelingen van de Unie wordt geregeld.

(12)Deze verordening is niet van toepassing op besluiten om zaken waarvoor het Europees Openbaar Ministerie zijn bevoegdheid heeft uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad 51 opnieuw toe te wijzen, samen te voegen of te splitsen.

(13)Voor de toepassing van deze verordening moeten de lidstaten de bevoegde autoriteiten aanwijzen op een wijze die het beginsel van rechtstreeks contact tussen die autoriteiten ten goede komt.

(14)Met het oog op de administratieve verzending en ontvangst van verzoeken om overdracht van strafvervolging, alsmede voor andere officiële correspondentie in verband met dergelijke verzoeken kunnen de lidstaten een of meer centrale autoriteiten aanwijzen wanneer de structuur van hun nationale rechtsstelsel dit vereist. Die centrale autoriteiten zouden ook administratieve ondersteuning kunnen bieden en coördinerende en ondersteunende taken kunnen vervullen, waardoor de aanvaarding van verzoeken om overdracht van strafvervolging wordt vergemakkelijkt en bevorderd.

(15)Sommige rechtshandelingen van de Unie vereisen reeds dat de lidstaten de nodige maatregelen nemen om rechtsmacht te vestigen ten aanzien van specifieke strafbare feiten, zoals die welke verband houden met terroristische activiteiten 52 of vervalsing van de euro 53 in gevallen waarin de overlevering van een persoon wordt geweigerd.

(16)Deze verordening voorziet in rechtsmacht in specifieke gevallen om ervoor te zorgen dat voor de strafvervolging die overeenkomstig deze verordening wordt overgedragen, de aangezochte staat rechtsmacht kan uitoefenen ten aanzien van de strafbare feiten waarop het recht van de verzoekende staat van toepassing is, wanneer dat in het belang is van een efficiënte en goede rechtsbedeling. De aangezochte staat moet rechtsmacht hebben om de strafbare feiten waarvoor de overdracht wordt gevraagd, te berechten wanneer die lidstaat wordt beschouwd als de meest geschikte lidstaat om vervolging in te stellen.

(17)Die rechtsmacht moet worden ingesteld in situaties waarin de aangezochte staat weigert een verdachte of beklaagde tegen wie een Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd, die zich in de aangezochte staat bevindt en onderdaan of ingezetene van die staat is, over te leveren, wanneer die weigering is gebaseerd op specifieke gronden die in deze verordening worden genoemd. Een aangezochte staat moet ook rechtsmacht hebben wanneer het strafbare feit hoofdzakelijk gevolgen heeft of schade heeft veroorzaakt in de aangezochte staat. Wanneer de schade een van de bestanddelen van het strafbare feit vormt, moet daarmee rekening worden gehouden, overeenkomstig het recht van de aangezochte staat. De aangezochte staat moet ook rechtsmacht hebben wanneer er in die staat reeds een strafvervolging loopt tegen dezelfde verdachte of beklaagde met betrekking tot andere feiten, zodat de betrokkene in het kader van een enkele strafvervolging voor alle strafbare feiten die hij heeft gepleegd, kan worden berecht, of wanneer er in die staat tegen andere personen een strafprocedure loopt met betrekking tot dezelfde of verwante feiten, hetgeen met name van belang kan zijn voor het concentreren van het onderzoek en de vervolging van een criminele organisatie in één lidstaat. In beide gevallen moet de verdachte of beklaagde in de strafvervolging die wordt overgedragen, onderdaan of ingezetene zijn van de aangezochte staat.

(18)Om het doel van deze verordening te verwezenlijken en jurisdictiegeschillen te voorkomen, met name gelet op de lidstaten met een rechtsstelsel dat gebaseerd is op verplichte vervolging — of dat de verplichte vervolging van bepaalde strafbare feiten kent — moet de verzoekende staat bij het verzoek om overdracht van strafvervolging afzien van zijn rechtsmacht bij de vervolging van de betrokkene voor het strafbare feit waarvoor de overdracht wordt gevraagd. Op basis hiervan moeten de bevoegde autoriteiten van de verzoekende staat de strafvervolging die bij hen is ingeleid, kunnen beëindigen ten gunste van de lidstaat waarvan is vastgesteld dat hij beter geschikt is om vervolging in te stellen, zelfs wanneer zij overeenkomstig het nationale recht verplicht zouden zijn vervolging in te stellen. Een dergelijke afstand van rechtsmacht mag geen afbreuk doen aan de in deze verordening vervatte bepalingen betreffende de gevolgen van de overdracht van strafvervolging in de verzoekende staat.

(19)Deze verordening eerbiedigt de grondrechten en de beginselen die zijn neergelegd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het “Handvest”) en het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.

(20)Deze verordening doet geen afbreuk aan de procedurele rechten die in het Unierecht zijn neergelegd, zoals het Handvest en de richtlijnen inzake procedurele rechten (Richtlijnen 2010/64/EU 54 , 2012/13/EU 55 , 2013/48/EU 56 , (EU) 2016/343 57 , (EU) 2016/800 58 en (EU) 2016/1919 59 ).

(21)De lidstaten moeten ervoor zorgen dat er bij de toepassing van deze verordening rekening wordt gehouden met de behoeften van kwetsbare personen. Blijkens Aanbeveling (2013/C 378/02) van de Commissie 60 moeten onder kwetsbare verdachten of beklaagden worden verstaan alle verdachten of beklaagden die niet in staat zijn om strafprocedures te begrijpen of daar effectief aan deel te nemen wegens hun leeftijd, mentale of fysieke gesteldheid of eventuele handicaps.

(22)Evenzo moeten de lidstaten ervoor zorgen dat er bij de toepassing van deze verordening rekening wordt gehouden met de procedurele rechten van verdachten en beklaagden in voorlopige hechtenis overeenkomstig Aanbeveling C(2022) 8987 final van de Commissie 61 .

(23)In deze verordening mag niet de verplichting worden opgelegd om te verzoeken om overdracht van strafvervolging. Bij de beoordeling of er een verzoek om overdracht van strafvervolging moet worden gedaan, moet de verzoekende autoriteit nagaan of een dergelijke overdracht noodzakelijk en passend is. Deze beoordeling moet per geval worden uitgevoerd om vast te stellen welke lidstaat het meest geschikt is om het betrokken strafbare feit te vervolgen.

(24)Bij de beoordeling of een verzoek om overdracht van strafvervolging gerechtvaardigd is, moet de verzoekende autoriteit rekening houden met verschillende criteria, waarvan de prioriteit en het belang moeten worden gebaseerd op de feiten en de gegrondheid van elk individueel geval. In het belang van de rechtspleging moeten alle relevante factoren in aanmerking worden genomen. Wanneer het strafbare feit bijvoorbeeld geheel of gedeeltelijk op het grondgebied van de aangezochte staat is gepleegd of het merendeel van de gevolgen van het strafbare feit of van de schade die het heeft veroorzaakt, zich op het grondgebied van de aangezochte staat heeft voorgedaan, kan die staat worden geacht beter geschikt te zijn om vervolging in te stellen, aangezien het te verzamelen bewijsmateriaal, zoals verklaringen van getuigen en slachtoffers, of adviezen van deskundigen, zich in de aangezochte staat bevindt en dus gemakkelijker kan worden verzameld indien de strafvervolging wordt overgedragen. Bovendien zou de inleiding van een latere schadevordering in de aangezochte staat worden vergemakkelijkt indien de onderliggende procedure tot vaststelling van de strafrechtelijke aansprakelijkheid ook in dezelfde lidstaat zou worden gevoerd. Evenzo kan, indien het merendeel van het bewijsmateriaal zich in de aangezochte staat bevindt, een overdracht van strafvervolging de verzameling en latere toelaatbaarheid van het overeenkomstig het recht van de aangezochte staat verzamelde bewijsmateriaal vergemakkelijken.

(25)Indien de verdachte of beklaagde onderdaan of ingezetene is van de aangezochte staat, kan een overdracht van strafvervolging gerechtvaardigd zijn om het recht van de verdachte of beklaagde om bij het proces aanwezig te zijn, te waarborgen, overeenkomstig Richtlijn (EU) 2016/343. Evenzo kan, wanneer de meeste slachtoffers onderdaan of ingezetene van de aangezochte staat zijn, een overdracht gerechtvaardigd zijn om de slachtoffers in staat te stellen gemakkelijk deel te nemen aan de strafprocedure en tijdens de procedure daadwerkelijk als getuige te worden gehoord. In gevallen waarin de overlevering van een verdachte of beklaagde tegen wie een Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd, in de aangezochte staat wordt geweigerd op de in deze verordening genoemde gronden, kan een overdracht ook gerechtvaardigd zijn wanneer die persoon zich in de aangezochte staat bevindt terwijl hij geen onderdaan of ingezetene van die staat is.

(26)Het is aan de verzoekende autoriteit om op basis van de aan haar voorgelegde gegevens te beoordelen of er redelijke gronden zijn om aan te nemen dat de verdachte, de beklaagde of het slachtoffer in de aangezochte staat verblijft. Wanneer er slechts beperkte informatie beschikbaar is, kan een dergelijke beoordeling ook het voorwerp zijn van overleg tussen de verzoekende en de aangezochte autoriteit. Verschillende objectieve omstandigheden die erop kunnen wijzen dat de betrokkene het gewone centrum van zijn belangen in een bepaalde lidstaat heeft gevestigd of voornemens is dat te doen, kunnen relevant zijn. Er kunnen gegronde redenen zijn om aan te nemen dat een persoon in een aangezochte staat verblijft, met name wanneer een persoon als ingezetene van een aangezochte staat is geregistreerd, zoals blijkt uit het bezit van een identiteitskaart, een verblijfsvergunning of een inschrijving in een officieel verblijfsregister. Wanneer die persoon niet in de aangezochte staat is geregistreerd, zou de verblijfplaats kunnen blijken uit het feit dat die persoon zijn voornemen om zich in die lidstaat te vestigen kenbaar heeft gemaakt of, na een stabiele periode van aanwezigheid in die lidstaat, bepaalde banden met die lidstaat heeft opgebouwd die vergelijkbaar zijn met die welke voortvloeien uit de vestiging van een formeel verblijf in die lidstaat. Om te bepalen of er in een specifieke situatie voldoende banden tussen de betrokkene en de aangezochte staat bestaan op grond waarvan er een redelijk vermoeden bestaat dat de betrokkene in die staat verblijft, moet er rekening worden gehouden met verschillende objectieve factoren die de situatie van de betrokkene kenmerken, waaronder met name de duur, de aard en de voorwaarden van zijn aanwezigheid in de aangezochte staat of de familiale of economische banden die deze persoon met de aangezochte staat heeft. Een geregistreerd voertuig, de registratie van een telefoonnummer, een bankrekening, het feit dat het verblijf van de betrokkene in de aangezochte staat ononderbroken was of andere objectieve factoren kunnen van belang zijn om vast te stellen of er redelijke gronden zijn om aan te nemen dat de betrokkene in de aangezochte staat verblijft. Een kort bezoek, een vakantie, ook in een vakantiewoning, of een soortgelijk verblijf in de aangezochte staat zonder verdere wezenlijke band mag niet volstaan om verblijf in die lidstaat aan te tonen. Daarentegen moet een ononderbroken verblijf van ten minste drie maanden in de meeste gevallen als voldoende worden beschouwd om verblijf aan te tonen.

(27)Een overdracht van strafvervolging kan ook gerechtvaardigd zijn wanneer er in de aangezochte staat een strafvervolging loopt met betrekking tot dezelfde of andere feiten tegen de verdachte of beklaagde, of wanneer er in de aangezochte staat een strafvervolging loopt met betrekking tot dezelfde of verwante feiten tegen andere personen, bijvoorbeeld in gevallen van vervolging van grensoverschrijdende criminele organisaties, waarbij eventueel verschillende medeverdachten in verschillende lidstaten worden vervolgd. Bovendien kan, indien de verdachte of beklaagde in de aangezochte staat een vrijheidsstraf ondergaat of moet ondergaan voor een ander strafbaar feit, een overdracht van strafvervolging gerechtvaardigd zijn om het recht van de veroordeelde te waarborgen om tijdens het ondergaan van de straf in de aangezochte staat aanwezig te zijn bij het proces waarvoor om overdracht van strafvervolging wordt verzocht. Bovendien moeten de verzoekende autoriteiten terdege de vraag in overweging nemen of de overdracht van strafvervolging de beoogde reclassering van de betrokkene zou kunnen bevorderen indien de straf in de aangezochte staat ten uitvoer zou worden gelegd: daartoe moet rekening worden gehouden met de band van de betrokkene met de aangezochte staat, ongeacht of het gaat om familiale, taalkundige, culturele, sociale of economische banden dan wel enige andere band met de aangezochte staat.

(28)Bij een verzoek om overdracht van strafvervolging moet de verzoekende autoriteit, alvorens de overdracht van strafvervolging te overwegen op de enkele grond dat het grootste deel van het bewijsmateriaal zich in de aangezochte staat bevindt, rekening houden met de mogelijkheden om bewijsmateriaal uit andere lidstaten te verkrijgen via bestaande instrumenten voor wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen, zoals Richtlijn 2014/41/EU van het Europees Parlement en de Raad 62 , en, in voorkomend geval, wederzijdse rechtshulp.

(29)Verdachten, beklaagden of slachtoffers moeten kunnen verzoeken om de overdracht van de hen betreffende strafvervolging aan een andere lidstaat. Dergelijke verzoeken mogen er echter niet toe leiden dat de verzoekende of aangezochte autoriteit verplicht wordt om om overdracht te verzoeken of om de strafvervolging over te dragen. Indien de autoriteiten kennis krijgen van parallelle strafprocedures op basis van een verzoek om overdracht ingediend door de verdachte, de beklaagde, het slachtoffer, of een gemachtigde advocaat, zijn zij verplicht met elkaar overleg te plegen overeenkomstig Kaderbesluit 2009/948/JBZ.

(30)De verzoekende autoriteit moet de verdachte of beklaagde zo spoedig mogelijk in kennis stellen van de voorgenomen overdracht en moet voorzien in de mogelijkheid voor die persoon om mondeling of schriftelijk zijn standpunt mee te delen, overeenkomstig het toepasselijke nationale recht, zodat de autoriteiten rekening kunnen houden met zijn legitieme belangen alvorens een verzoek om overdracht in te dienen. Bij de beoordeling van het legitieme belang van de verdachte of beklaagde om in kennis te worden gesteld van de voorgenomen overdracht, moet de verzoekende autoriteit rekening houden met de noodzaak om de vertrouwelijkheid van een onderzoek te waarborgen en met het risico dat de strafvervolging tegen die persoon wordt geschaad, bijvoorbeeld wanneer het noodzakelijk is een gewichtige reden van algemeen belang te beschermen, zoals ingeval dergelijke informatie lopende infiltratieoperaties zou kunnen schaden of de nationale veiligheid van de lidstaat waar de strafvervolging wordt ingesteld, ernstig zou kunnen schaden. Wanneer de verzoekende autoriteit, ondanks redelijke inspanningen, de verdachte of beklaagde niet kan lokaliseren, moet de verplichting om die persoon in kennis te stellen, van toepassing zijn vanaf het moment waarop deze omstandigheden veranderen.

(31)Bij de toepassing van deze verordening moet rekening worden gehouden met de rechten van slachtoffers die zijn vastgelegd in Richtlijn 2012/29/EU van het Europees Parlement en de Raad 63 . Deze verordening mag niet worden uitgelegd als een beletsel voor de lidstaten om slachtoffers uit hoofde van het nationale recht uitgebreidere rechten toe te kennen dan die waarin het Unierecht voorziet.

(32)Bij het nemen van een beslissing over de overdracht van strafvervolging moet de verzoekende autoriteit terdege rekening houden met de legitieme belangen van het slachtoffer, met inbegrip van zijn bescherming, en beoordelen of de overdracht van de strafvervolging het slachtoffer kan beletten zijn rechten in de betrokken strafvervolging daadwerkelijk uit te oefenen. Dit omvat bijvoorbeeld de mogelijkheid en de regelingen waarover slachtoffers beschikken om tijdens het proces in de aangezochte staat te getuigen indien dit niet de lidstaat is waar zij verblijven. Voorts moet aandacht worden besteed aan de mogelijkheid voor slachtoffers om bewijsmateriaal te verkrijgen en over te leggen, bijvoorbeeld van getuigen en deskundigen, om schadevergoeding te eisen of gebruik te maken van getuigenbeschermingsprogramma’s in de aangezochte staat. Het recht van slachtoffers op schadeloosstelling mag niet worden aangetast door de overdracht van strafvervolging. Deze verordening laat de regels inzake schadeloosstelling en teruggave van bezittingen aan slachtoffers in nationale procedures onverlet.

(33)Wanneer het noodzakelijk is de bescherming die het slachtoffer in de verzoekende staat krijgt, in de aangezochte staat voort te zetten, moeten de bevoegde autoriteiten in de verzoekende staat de uitvaardiging van een Europees beschermingsbevel overwegen overeenkomstig Verordening (EU) nr. 606/2013 van het Europees Parlement en de Raad 64 of Richtlijn 2011/99/EU van het Europees Parlement en de Raad 65 .

(34)De aangezochte staat moet ervoor zorgen dat verdachten en beklaagden, alsook slachtoffers, toegang hebben tot doeltreffende voorzieningen in rechte tegen de beslissing om de overdracht van strafvervolging te aanvaarden overeenkomstig artikel 47 van het Handvest en de toepasselijke procedures uit hoofde van het nationale recht, wanneer de toepassing van deze verordening afbreuk doet aan hun rechten. 

(35)De correcte toepassing van deze verordening veronderstelt communicatie tussen de betrokken verzoekende en aangezochte autoriteiten, die moeten worden aangemoedigd met elkaar overleg te plegen wanneer dit dienstig is om de soepele en efficiënte toepassing van deze verordening te vergemakkelijken, hetzij rechtstreeks, hetzij, in voorkomend geval, via het Agentschap van de Europese Unie voor justitiële samenwerking in strafzaken (Eurojust).

(36)De verzoekende autoriteit moet, indien nodig, voorafgaand aan de indiening van een verzoek om overdracht van strafvervolging overleg plegen met de aangezochte autoriteit, met name om te bepalen of de overdracht van strafvervolging in het belang van een efficiënte en goede rechtsbedeling zou zijn, en of de aangezochte autoriteit zich op een van de weigeringsgronden van deze verordening zou wensen te beroepen.

(37)Bij de toezending van een verzoek om overdracht van strafvervolging moet de verzoekende autoriteit nauwkeurige en duidelijke informatie verstrekken over de omstandigheden en voorwaarden waarop het verzoek is gebaseerd, alsmede alle andere bewijsstukken, zodat de aangezochte autoriteit met kennis van zaken een beslissing kan nemen over de overdracht van strafvervolging.

(38)Zolang de aangezochte autoriteit nog niet heeft beslist dat zij een overdracht van strafvervolging aanvaardt, moet de verzoekende autoriteit het verzoek kunnen intrekken, bijvoorbeeld wanneer zij kennis krijgt van nieuwe elementen op grond waarvan de overdracht niet langer gerechtvaardigd lijkt.

(39)De aangezochte autoriteit moet de verzoekende autoriteit onverwijld en uiterlijk zestig dagen na ontvangst van het verzoek om overdracht van strafvervolging in kennis stellen van haar met redenen omklede beslissing om de overdracht van strafvervolging al dan niet te aanvaarden. Wanneer het voor de aangezochte autoriteit in specifieke gevallen niet haalbaar is deze termijn in acht te nemen, bijvoorbeeld als zij aanvullende informatie nodig acht, kan deze termijn met maximaal dertig dagen worden verlengd om buitensporige vertragingen te voorkomen.

(40)Overdracht van strafvervolging mag niet worden geweigerd op andere gronden dan die waarin deze verordening voorziet. Om de overdracht van strafvervolging te kunnen aanvaarden, moet vervolging van de feiten die ten grondslag liggen aan de strafvervolging waarop de overdracht betrekking heeft, mogelijk zijn in de aangezochte staat. De aangezochte autoriteit mag de overdracht van strafvervolging niet aanvaarden wanneer de gedraging waarvoor om overdracht wordt verzocht, geen strafbaar feit is in de aangezochte staat, of wanneer de aangezochte staat geen rechtsmacht heeft ten aanzien van dat strafbare feit, tenzij zij de rechtsmacht uitoefent waarin deze verordening voorziet. Voorts mag de overdracht van strafvervolging niet worden aanvaard in geval van andere beletselen voor vervolging in de aangezochte staat. De aangezochte autoriteit moet ook de overdracht van strafvervolging kunnen weigeren indien de verdachte of beklaagde overeenkomstig het recht van de aangezochte staat een immuniteit of voorrecht geniet, bijvoorbeeld met betrekking tot bepaalde categorieën personen (zoals diplomaten) of specifiek beschermde relaties (zoals de vertrouwelijkheid van de communicatie tussen advocaat en cliënt), of indien de aangezochte autoriteit van mening is dat een dergelijke overdracht niet gerechtvaardigd is in het belang van een efficiënte en goede rechtsbedeling, bijvoorbeeld omdat aan geen van de criteria voor een verzoek om overdracht van strafvervolging is voldaan of indien het certificaat voor een verzoek om overdracht onvolledig is of onjuist is ingevuld door de verzoekende autoriteit, waardoor de aangezochte autoriteit niet over de nodige informatie beschikt om het verzoek om overdracht van strafvervolging te kunnen beoordelen.

(41)Het ne bis in idem-beginsel, zoals neergelegd in de artikelen 54 tot en met 58 van de Schengenuitvoeringsovereenkomst 66 en in artikel 50 van het Handvest, en zoals uitgelegd door het Hof van Justitie van de Europese Unie, is een grondbeginsel van het strafrecht, volgens hetwelk een verdachte niet opnieuw mag worden berecht of gestraft in een strafprocedure voor het strafbare feit waarvoor hij reeds onherroepelijk is vrijgesproken of veroordeeld. Daarom moet de aangezochte autoriteit de overdracht van strafvervolging weigeren indien de overname van de strafvervolging in strijd zou zijn met dat beginsel.

(42)Alvorens te besluiten een verzoek om overdracht van strafvervolging op grond van een weigeringsgrond niet te aanvaarden, moet de aangezochte autoriteit de verzoekende autoriteit raadplegen om alle noodzakelijke aanvullende informatie te verkrijgen.

(43)De aanvaarding van de overdracht van strafvervolging door de aangezochte autoriteit moet leiden tot opschorting of beëindiging van de strafvervolging in de verzoekende staat, teneinde overlapping van maatregelen in de verzoekende en de aangezochte staat te voorkomen. Dit mag geen afbreuk doen aan onderzoeken of andere procedurele maatregelen die nodig kunnen zijn om beslissingen op basis van instrumenten voor wederzijdse erkenning uit te voeren of om te voldoen aan verzoeken om wederzijdse rechtshulp in verband met de vervolging waarop de overdracht betrekking heeft. Het begrip “onderzoeks- of andere procedurele maatregelen” moet ruim worden uitgelegd, zodat het niet alleen elke maatregel met het oog op bewijsgaring omvat, maar ook elke procedurele handeling waarbij voorlopige hechtenis of andere voorlopige maatregelen worden opgelegd. Om misbruik te voorkomen en ervoor te zorgen dat de strafvervolging niet eindeloos wordt opgeschort, mag, indien er in de aangezochte staat een voorziening in rechte met schorsende werking is ingesteld, de strafvervolging in de verzoekende staat niet worden opgeschort of beëindigd totdat er een beslissing over de voorziening in rechte is genomen.

(44)Deze verordening mag geen rechtsgrondslag vormen voor de aanhouding van personen met het oog op hun fysieke overbrenging naar een andere lidstaat met het oog op het instellen van strafvervolging tegen die persoon.

(45)De aangezochte autoriteit moet de verzoekende autoriteit schriftelijk in kennis te stellen van elke beslissing die aan het einde van de strafvervolging is gegeven. Kaderbesluit 2009/948/JBZ legt een soortgelijke verplichting op wanneer overeenstemming is bereikt over de concentratie van procedures in één lidstaat. Wanneer de aangezochte autoriteit besluit de strafvervolging in verband met de feiten die aan het verzoek om overdracht ten grondslag liggen, te beëindigen, moet zij ook de redenen voor die beëindiging vermelden.

(46)Indien de aangezochte autoriteit besluit de strafvervolging in verband met de feiten die aan het verzoek om overdracht ten grondslag liggen, te beëindigen, kan de verzoekende autoriteit de strafvervolging voortzetten of heropenen wanneer dit geen schending van het ne bis in idem-beginsel inhoudt, dat wil zeggen wanneer die beslissing verdere vervolging volgens het recht van de aangezochte staat niet definitief verhindert en derhalve niet in de weg staat aan verdere vervolging van dezelfde feiten in die staat. Slachtoffers moeten de mogelijkheid hebben de strafvervolging in de verzoekende staat overeenkomstig het nationale recht van die staat in te leiden of te heropenen, mits dit geen schending inhoudt van het ne bis in idem-beginsel.

(47)Zodra de strafvervolging overeenkomstig deze verordening is overgedragen, moet de aangezochte autoriteit haar toepasselijke nationale recht en procedures toepassen. Niets in deze verordening mag worden uitgelegd als een inmenging in de in het nationale recht vastgestelde discretionaire bevoegdheid om vervolging in te stellen.

(48)De aangezochte staat moet zijn nationale recht toepassen om de straf te bepalen die op het betrokken strafbare feit van toepassing is. In zaken waarin het strafbare feit op het grondgebied van de verzoekende staat is gepleegd, kunnen de aangezochte autoriteiten bij de vaststelling van de straf rekening houden met de maximumstraf waarin het recht van de verzoekende staat voorziet, voor zover dit voordelig is voor de beklaagde en in overeenstemming is met het recht van de aangezochte staat. Hiermee moet rekening worden gehouden in situaties waarin de overdracht van strafvervolging ertoe zou leiden dat in de aangezochte staat een hogere straf wordt toegepast dan de maximumstraf die in de verzoekende staat voor hetzelfde strafbare feit is vastgesteld, teneinde een zekere mate van rechtszekerheid en voorspelbaarheid van het toepasselijke recht voor de betrokken verdachten of beklaagden te waarborgen. De maximumstraf waarin het recht van de verzoekende staat voorziet, moet altijd in aanmerking worden genomen wanneer de rechtsmacht van de aangezochte staat uitsluitend op deze verordening is gebaseerd.

(49)De lidstaten mogen niet de mogelijkheid hebben om van elkaar een compensatie te vragen voor de kosten die voortvloeien uit de toepassing van deze verordening. Wanneer de verzoekende staat echter grote of uitzonderlijke kosten heeft gemaakt in verband met de vertaling van de stukken in het aan de aangezochte staat over te dragen dossier, moet de aangezochte autoriteit een voorstel van de verzoekende autoriteit om de kosten te delen, in overweging nemen.

(50)Het gebruik van een gestandaardiseerd certificaat dat in alle officiële talen van de Unie is vertaald, zou de samenwerking en de uitwisseling van informatie tussen de verzoekende en de aangezochte autoriteit vergemakkelijken, zodat zij sneller en doeltreffender een beslissing kunnen nemen over het verzoek om overdracht. Dit vermindert ook de vertaalkosten en draagt bij aan de kwaliteit van de verzoeken.

(51)Het certificaat mag alleen persoonsgegevens bevatten die nodig zijn om de beslissing van de aangezochte autoriteit over het verzoek te faciliteren. Het certificaat moet een vermelding bevatten van de betrokken categorieën persoonsgegevens, zoals de vraag of de betrokken persoon verdachte, beklaagde of slachtoffer is, alsmede de specifieke velden voor elk van deze categorieën.

(52)Teneinde doeltreffend in te spelen op een eventuele behoefte aan verbetering van het certificaat dat moet worden gebruikt voor een verzoek om overdracht van strafvervolging, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlage bij deze verordening. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven 67 . Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

(53)Om snelle, rechtstreekse, interoperabele, betrouwbare en veilige uitwisseling van zaakgerelateerde gegevens te waarborgen, moet de communicatie in het kader van deze verordening tussen de verzoekende en de aangezochte autoriteit, met medewerking van centrale autoriteiten, ingeval lidstaten dergelijke autoriteiten hebben aangewezen, alsook met Eurojust, in de regel plaatsvinden via het gedecentraliseerde IT-systeem als bedoeld in Verordening (EU).../... [digitaliseringsverordening] 68 . Met name moet het gedecentraliseerde IT-systeem in de regel worden gebruikt voor de uitwisseling van het certificaat en van alle andere relevante informatie en documenten, en voor alle andere communicatie tussen de autoriteiten in het kader van deze verordening. In gevallen waarin een of meer van de in Verordening (EU).../... [digitaliseringsverordening] genoemde uitzonderingen van toepassing zijn, en met name wanneer het gebruik van het gedecentraliseerde IT-systeem niet mogelijk of passend is, kunnen er andere communicatiemiddelen worden gebruikt zoals gespecificeerd in die verordening.

(54)De lidstaten zouden door de Commissie ontwikkelde software (referentie-implementatiesoftware) kunnen gebruiken in plaats van een nationaal IT-systeem. Deze referentie-implementatiesoftware moet gebaseerd zijn op een modulaire structuur, wat betekent dat de software wordt verpakt en aangeleverd los van de e-Codex-componenten die nodig zijn om de software aan te sluiten op het gedecentraliseerde IT-systeem. Deze structuur moet de lidstaten in staat stellen hun bestaande nationale infrastructuur voor justitiële communicatie te hergebruiken of te verbeteren met het oog op grensoverschrijdend gebruik.

(55)De Commissie moet verantwoordelijk zijn voor het creëren, onderhouden en ontwikkelen van deze referentie-implementatiesoftware. De Commissie moet de referentie-implementatiesoftware zodanig ontwerpen, ontwikkelen en onderhouden dat de verwerkingsverantwoordelijken de naleving van de gegevensbeschermingsvoorschriften en -beginselen van Verordeningen (EU) 2018/1725 69 en (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad 70 en Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad 71 kunnen waarborgen, met name de beginselen van gegevensbescherming door ontwerp en gegevensbescherming door standaardinstellingen en een hoog niveau van cyberbeveiliging. De referentie-implementatiesoftware moet ook passende technische maatregelen omvatten en de nodige organisatorische maatregelen mogelijk maken om een passend niveau van veiligheid en interoperabiliteit te waarborgen, rekening houdend met het feit dat er ook bijzondere categorieën gegevens kunnen worden uitgewisseld. De Commissie verwerkt geen persoonsgegevens in het kader van het creëren, onderhouden en ontwikkelen van deze referentie-implementatiesoftware.

(56)De door de Commissie als back-endsysteem ontwikkelde referentie-implementatiesoftware moet de voor monitoringdoeleinden benodigde statistische gegevens programmagewijs verzamelen, en die gegevens moeten aan de Commissie worden toegezonden. Wanneer de lidstaten ervoor kiezen om in plaats van de door de Commissie ontwikkelde referentie-implementatiesoftware een nationaal IT-systeem te gebruiken, kan dat systeem worden uitgerust om die gegevens programmagewijs te verzamelen; in dat geval moeten die gegevens aan de Commissie worden toegezonden. De e-Codex-connector kan ook worden uitgerust met een functie waarmee relevante statistische gegevens kunnen worden opgevraagd.

(57)Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen, moeten er aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend teneinde een gedecentraliseerd IT-systeem in te stellen. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad 72 .

(58)Deze verordening moet de rechtsgrondslag vormen voor de uitwisseling van persoonsgegevens tussen de lidstaten met het oog op de overdracht van strafvervolging overeenkomstig artikel 8 en artikel 10, punt a), van Richtlijn (EU) 2016/680. Wat echter andere aspecten betreft, zoals de termijn voor de bewaring van persoonsgegevens die de verzoekende autoriteit heeft ontvangen, moet de verwerking van persoonsgegevens door de verzoekende en de aangezochte autoriteit onderworpen zijn aan de nationale wetgeving van de lidstaten die op grond van Richtlijn (EU) 2016/680 is vastgesteld. De verzoekende en de aangezochte autoriteit moeten worden beschouwd als verwerkingsverantwoordelijken met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens in het kader van die richtlijn. De centrale autoriteiten verlenen administratieve ondersteuning aan de verzoekende en de aangezochte autoriteit en moeten, voor zover zij namens die verwerkingsverantwoordelijken persoonsgegevens verwerken, worden beschouwd als verwerkers van de respectieve verwerkingsverantwoordelijke. Wat de verwerking van persoonsgegevens door Eurojust betreft, moet Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van toepassing zijn in het kader van deze verordening, onverminderd de specifieke regels inzake gegevensbescherming van Verordening (EU) 2018/1727 van het Europees Parlement en de Raad 73 .

(59)Aangezien de doelstelling van deze verordening, namelijk de overdracht van strafvervolging, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt maar, vanwege de omvang en de gevolgen ervan, beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze verordening niet verder dan wat nodig is om die doelstelling te verwezenlijken.

(60)[Ierland heeft, overeenkomstig artikel 3 van het aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie gehechte Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, [bij brief van ...] kennisgegeven van zijn wens deel te nemen aan de aanneming en toepassing van deze verordening.] OF [Ierland neemt, overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie gehechte Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, en zonder afbreuk te doen aan artikel 4 van dat protocol, niet deel aan de aanneming van deze verordening, die niet bindend is voor, noch van toepassing is in Ierland.]

(61)Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie gehechte Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, neemt Denemarken niet deel aan de aanneming van deze verordening, die niet bindend is voor, noch van toepassing is in Denemarken.

(62)De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming is overeenkomstig artikel 42, lid 1, van Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad 74 geraadpleegd en heeft op [...] een advies uitgebracht,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Hoofdstuk 1

Algemene bepalingen

Artikel 1

Onderwerp

1.Bij deze verordening worden er regels vastgesteld voor de overdracht van strafvervolging tussen de lidstaten met het oog op een efficiëntere en betere rechtsbedeling in de gemeenschappelijke ruimte van vrijheid, veiligheid en recht.

2.Deze verordening is van toepassing op alle gevallen van overdracht van strafvervolging in de EU vanaf het moment waarop een persoon als verdachte is geïdentificeerd.

3.Deze verordening laat de verplichting tot eerbiediging van de grondrechten en rechtsbeginselen, zoals neergelegd in artikel 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, onverlet.

Artikel 2

Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

1)“verzoekende staat”: een lidstaat waar een verzoek om overdracht van strafvervolging wordt ingediend;

2)“aangezochte staat”: een lidstaat waaraan een verzoek om overdracht van strafvervolging wordt toegezonden met het oog op de overname van de strafvervolging;

3)“verzoekende autoriteit”:

a) een in de betrokken zaak bevoegde rechter, rechtbank, onderzoeksrechter of officier van justitie; of

b)iedere andere door de uitvaardigende staat als zodanig aangewezen bevoegde autoriteit die in de betrokken zaak optreedt als strafrechtelijke onderzoeksautoriteit en overeenkomstig het nationale recht bevoegd is om te verzoeken om overdracht van strafvervolging. Voordat het verzoek om overdracht van strafvervolging aan de aangezochte autoriteit wordt toegezonden, wordt het bovendien gevalideerd door een rechter, rechtbank, onderzoeksrechter of officier van justitie in de verzoekende staat, nadat is nagegaan of het verzoek voldoet aan de voorwaarden voor het indienen ervan uit hoofde van deze verordening. Wanneer het verzoek om overdracht van strafvervolging is gevalideerd door een rechter, rechtbank, onderzoeksrechter of officier van justitie, kan deze autoriteit ook worden beschouwd als een verzoekende autoriteit met het oog op de toezending van het verzoek;

4)“aangezochte autoriteit”: een rechter, rechtbank, onderzoeksrechter of officier van justitie die bevoegd is om een beslissing te geven over het al dan niet aanvaarden van overdracht van strafvervolging overeenkomstig artikel 12 en om maatregelen te nemen waarin het nationale recht voorziet;

5)“gedecentraliseerd IT-systeem”: een IT-systeem zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 4, van Verordening (EU).../... [digitaliseringsverordening];

6)“slachtoffer”: een slachtoffer zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 1, punt a), van Richtlijn 2012/29/EU.

Artikel 3

Rechtsmacht

1.Voor de toepassing van deze verordening heeft de aangezochte staat rechtsmacht ten aanzien van elk strafbaar feit waarop het recht van de verzoekende staat van toepassing is, in situaties waarin:

a)hij een verdachte of beklaagde die zich bevindt in en onderdaan of ingezetene is van de aangezochte staat weigert over te leveren op grond van artikel 4, lid 7, punt b), van Kaderbesluit 2002/584/JBZ;

b)hij een verdachte of beklaagde tegen wie een Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd en die zich bevindt in en onderdaan of ingezetene is van de aangezochte staat, weigert over te leveren, indien hij oordeelt dat er, in uitzonderlijke situaties, gegronde redenen zijn om op basis van specifieke en objectieve gegevens aan te nemen dat overlevering in de bijzondere omstandigheden van de zaak een kennelijke schending inhoudt van een relevant grondrecht als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Handvest;

c)het merendeel van de gevolgen van het strafbare feit of een aanzienlijk deel van de schade die deel uitmaakt van de bestanddelen van het strafbare feit, zich heeft voorgedaan op het grondgebied van de aangezochte staat;

d)er in de aangezochte staat wegens andere feiten een strafvervolging loopt tegen de verdachte of beklaagde en de verdachte of beklaagde een onderdaan of ingezetene van de aangezochte staat is;

e)er in de aangezochte staat wegens dezelfde of gedeeltelijk dezelfde feiten een strafvervolging loopt tegen andere personen, en de verdachte of beklaagde in de over te dragen strafvervolging een onderdaan of ingezetene van de aangezochte staat is.

2.De rechtsmacht die de aangezochte staat uitsluitend op grond van lid 1 heeft gevestigd, kan slechts worden uitgeoefend op grond van een verzoek om overdracht van strafvervolging.

Artikel 4

Afstand, opschorting of beëindiging van strafvervolging

Elke lidstaat die krachtens zijn nationale recht rechtsmacht heeft om een strafbaar feit te vervolgen, kan voor de toepassing van deze verordening de strafvervolging tegen een verdachte of beklaagde opschorten, beëindigen of er afstand van doen, teneinde de overdracht van strafvervolging met betrekking tot dat strafbare feit aan de aangezochte staat mogelijk te maken.

HOOFDSTUK 2

OVERDRACHT VAN STRAFVERVOLGING

Artikel 5

Criteria voor een verzoek om overdracht van strafvervolging

1.Een verzoek om overdracht van strafvervolging kan alleen worden ingediend indien de verzoekende autoriteit van oordeel is dat de doelstelling van een efficiënte en goede rechtsbedeling beter kan worden verwezenlijkt door de betrokken strafvervolging in een andere lidstaat te laten plaatsvinden.

2.De verzoekende autoriteit houdt met name rekening met de volgende criteria:

a)het strafbare feit werd geheel of gedeeltelijk gepleegd op het grondgebied van de aangezochte staat, of het merendeel van de gevolgen of een aanzienlijk deel van de schade veroorzaakt door het strafbare feit, heeft zich op het grondgebied van de aangezochte staat voorgedaan;

b)de verdachte of beklaagde is een onderdaan of ingezetene van de aangezochte staat;

c)de verdachte of beklaagde bevindt zich in de aangezochte staat en die staat weigert deze persoon aan de verzoekende staat over te leveren, hetzij op grond van artikel 4, lid 2, van Kaderbesluit 2002/584/JBZ, hetzij op grond van artikel 4, lid 3, van dat kaderbesluit indien die weigering niet is gebaseerd op een onherroepelijke beslissing tegen deze persoon voor hetzelfde strafbare feit die verdere strafvervolging onmogelijk maakt, hetzij op grond van artikel 4, lid 7, van dat kaderbesluit;

d)de verdachte of beklaagde bevindt zich in de aangezochte staat en die staat weigert de overlevering van deze persoon tegen wie een Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd, indien hij oordeelt dat er, in uitzonderlijke situaties, gegronde redenen zijn om op basis van specifieke en objectieve gegevens aan te nemen dat overlevering in de bijzondere omstandigheden van de zaak een kennelijke schending inhoudt van een relevant grondrecht als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Handvest;

e)het merendeel van het voor het onderzoek relevante bewijsmateriaal bevindt zich in de aangezochte staat of de meeste van de betrokken getuigen verblijven in die staat;

f)in de aangezochte staat loopt tegen de verdachte of beklaagde een strafvervolging wegens dezelfde of andere feiten;

g)in de aangezochte staat loopt tegen andere personen een strafvervolging wegens dezelfde of verwante feiten;

h)de verdachte of beklaagde ondergaat in de aangezochte staat een vrijheidsstraf of moet in die staat een vrijheidsstraf ondergaan;

i)de tenuitvoerlegging van de straf in de aangezochte staat kan de vooruitzichten voor sociale reclassering van de betrokkene verbeteren of er zijn andere redenen waarom de tenuitvoerlegging van de straf in de aangezochte staat passender is;

j)de meeste slachtoffers zijn onderdaan of ingezetene van de aangezochte staat.

3.De verdachte of beklaagde, of de meerderheid van de slachtoffers, of een gemachtigde advocaat, kan de bevoegde autoriteiten van de verzoekende staat of van de aangezochte staat ook verzoeken een procedure voor de overdracht van strafvervolging uit hoofde van deze verordening in te leiden. Verzoeken uit hoofde van dit lid leiden niet tot de verplichting voor de verzoekende of de aangezochte staat om om overdracht te verzoeken of om de strafvervolging over te dragen aan de aangezochte staat. 

Artikel 6

De rechten van de verdachte of beklaagde

1.Voordat er een verzoek om overdracht van strafvervolging wordt ingediend, houdt de verzoekende autoriteit overeenkomstig het toepasselijke nationale recht terdege rekening met de legitieme belangen van de verdachte of beklaagde en zorgt zij ervoor dat zijn procedurele rechten uit hoofde van het Unierecht en het nationale recht worden geëerbiedigd.

2.Mits het vertrouwelijke karakter van een onderzoek niet wordt ondermijnd, wordt de verdachte of beklaagde overeenkomstig het toepasselijke nationale recht in kennis gesteld van de voorgenomen overdracht van strafvervolging, in een taal die hij begrijpt, en wordt hij in de gelegenheid gesteld zijn standpunt mondeling of schriftelijk kenbaar te maken, tenzij hij ondanks redelijke inspanningen van de verzoekende autoriteit niet kan worden gelokaliseerd. Indien de verzoekende autoriteit dit noodzakelijk acht in verband met de leeftijd of de lichamelijke of geestelijke toestand van de verdachte of beklaagde, wordt zijn wettelijke vertegenwoordiger in de gelegenheid gesteld zijn standpunt kenbaar te maken. Indien het verzoek om overdracht van strafvervolging voortvloeit uit een verzoek van de verdachte of beklaagde op grond van artikel 5, lid 3, is een dergelijke raadpleging van de verdachte of beklaagde die het verzoek heeft gedaan, niet vereist.

3.De verzoekende autoriteit houdt bij haar beslissing om al dan niet om overdracht van strafvervolging te verzoeken, rekening met het in lid 2 bedoelde standpunt van de verdachte of beklaagde. 

4.Indien de aangezochte autoriteit overeenkomstig artikel 12, lid 1, een beslissing heeft genomen, stelt de verzoekende autoriteit, mits dit het vertrouwelijke karakter van een onderzoek niet ondermijnt, de verdachte of beklaagde onmiddellijk, in een taal die hij begrijpt, in kennis van de indiening van het verzoek om overdracht van strafvervolging en van de daaropvolgende aanvaarding of weigering van de overdracht door de aangezochte autoriteit, tenzij de betrokkene ondanks redelijke inspanningen van de verzoekende autoriteit niet kan worden gelokaliseerd. Indien de aangezochte autoriteit heeft beslist de overdracht van strafvervolging te aanvaarden, wordt de verdachte of beklaagde ook geïnformeerd over zijn recht op een voorziening in rechte in de aangezochte staat, met inbegrip van de termijnen om een dergelijke voorziening in te stellen.

Artikel 7

De rechten van het slachtoffer

1.Voordat er een verzoek om overdracht van strafvervolging wordt ingediend, houdt de verzoekende autoriteit overeenkomstig het toepasselijke nationale recht terdege rekening met de legitieme belangen van het slachtoffer en zorgt zij ervoor dat zijn rechten uit hoofde van het Unierecht en het nationale recht worden geëerbiedigd.

2.Mits het vertrouwelijke karakter van een onderzoek niet wordt ondermijnd en wanneer het slachtoffer op het grondgebied van de verzoekende staat verblijft, wordt het slachtoffer overeenkomstig het toepasselijke nationale recht in kennis gesteld van de voorgenomen overdracht van strafvervolging, in een taal die het slachtoffer begrijpt, en wordt het slachtoffer in de gelegenheid gesteld zijn standpunt mondeling of schriftelijk kenbaar te maken. Indien de verzoekende autoriteit dit noodzakelijk acht in verband met de leeftijd of de lichamelijke of geestelijke toestand van het slachtoffer, wordt zijn wettelijke vertegenwoordiger in de gelegenheid gesteld zijn standpunt kenbaar te maken.  

3.De verzoekende autoriteit houdt bij haar beslissing om al dan niet om overdracht van strafvervolging te verzoeken, rekening met het in lid 2 bedoelde standpunt van het slachtoffer. 

4.Indien de aangezochte autoriteit overeenkomstig artikel 12, lid 1, een beslissing heeft genomen, stelt de verzoekende autoriteit, mits dit het vertrouwelijke karakter van een onderzoek niet ondermijnt, het slachtoffer dat op zijn grondgebied verblijft onmiddellijk, in een taal die hij begrijpt, in kennis van de indiening van het verzoek om overdracht van strafvervolging en van de daaropvolgende aanvaarding of weigering van de overdracht door de aangezochte autoriteit. Indien de aangezochte autoriteit de overdracht van strafvervolging heeft aanvaard, wordt het slachtoffer ook geïnformeerd over zijn recht op een voorziening in rechte in de aangezochte staat, met inbegrip van de termijnen om een dergelijke voorziening in te stellen. 

Artikel 8

Recht op een voorziening in rechte

1.Verdachten, beklaagden en slachtoffers hebben in de aangezochte staat recht op een doeltreffende voorziening in rechte tegen een beslissing tot aanvaarding van de overdracht van strafvervolging.

2.Het recht op een voorziening in rechte wordt uitgeoefend bij een rechtbank in de aangezochte staat overeenkomstig het recht van die staat.

3.De termijn voor het instellen van een voorziening in rechte bedraagt ten hoogste twintig dagen, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van de informatie over de in artikel 12, lid 1, bedoelde beslissing.

4.Indien het verzoek om overdracht van strafvervolging wordt ingediend nadat de verdachte of beklaagde in staat van beschuldiging is gesteld, heeft het instellen van een voorziening in rechte tegen een beslissing tot aanvaarding van de overdracht van strafvervolging schorsende werking.

5.De aangezochte autoriteit stelt de verzoekende autoriteit in kennis van de op grond van dit artikel ingestelde voorzieningen in rechte.

Artikel 9

Procedure voor een verzoek om overdracht van strafvervolging

1.Het verzoek om overdracht van strafvervolging wordt opgesteld met gebruikmaking van het in de bijlage opgenomen certificaat. De verzoekende autoriteit ondertekent het certificaat en certificeert dat de inhoud ervan nauwkeurig en juist is.

2.Het verzoek om overdracht van strafvervolging wordt naar behoren gemotiveerd en bevat met name de volgende informatie:

a)de gegevens van de verzoekende autoriteit;

b)een beschrijving van het strafbare feit dat het voorwerp vormt van de strafvervolging en de toepasselijke strafrechtelijke bepalingen van de verzoekende staat;

c)de redenen waarom de overdracht noodzakelijk en passend is en met name welke criteria van artikel 5, lid 2, van toepassing zijn;

d)de noodzakelijke informatie over de verdachte of beklaagde en het slachtoffer;

e)een beoordeling van de gevolgen van de overdracht van strafvervolging voor de rechten van de verdachte of beklaagde en het slachtoffer;

f)informatie over procedurele handelingen of maatregelen die van invloed zijn op de strafvervolging en die in de verzoekende staat zijn ondernomen;

g)alle toepasselijke specifieke voorwaarden voor de verwerking van persoonsgegevens overeenkomstig artikel 9, lid 3, van Richtlijn (EU) 2016/680.

3.Indien de verdachte of beklaagde overeenkomstig artikel 6, lid 2, of het slachtoffer overeenkomstig artikel 7, lid 2, zijn standpunt heeft kenbaar gemaakt, wordt dat standpunt samen met het verzoek om overdracht van de strafvervolging aan de aangezochte autoriteit toegezonden. Indien het standpunt van de verdachte of beklaagde of van het slachtoffer mondeling kenbaar is gemaakt, zorgt de verzoekende autoriteit ervoor dat de aangezochte autoriteit over een schriftelijk verslag van die verklaring beschikt. 

4.Indien nodig gaat het verzoek om overdracht van strafvervolging vergezeld van alle aanvullende relevante informatie en stukken.

5.Het in lid 1 bedoelde ingevulde certificaat en, indien zulks met de aangezochte autoriteit is overeengekomen, alle andere schriftelijke informatie die bij het verzoek om overdracht van strafvervolging wordt gevoegd, worden vertaald in een officiële taal van de aangezochte staat of in een andere taal die de aangezochte staat overeenkomstig artikel 30, lid 1, punt c), aanvaardt.

6.De verzoekende autoriteit zendt het verzoek om overdracht van strafvervolging rechtstreeks toe aan de aangezochte autoriteit of, in voorkomend geval, met medewerking van de in artikel 18 bedoelde centrale autoriteit. De verzoekende en de aangezochte autoriteit verrichten alle andere officiële communicatie rechtstreeks of, in voorkomend geval, met medewerking van een centrale autoriteit als bedoeld in artikel 18.

7.Indien de aangezochte autoriteit niet bekend is bij de verzoekende autoriteit, wint zij, onder meer via de contactpunten van het Europees justitieel netwerk, alle nodige inlichtingen in om te bepalen welke autoriteit bevoegd is voor het nemen van de in artikel 12 bedoelde beslissing.

8.Indien de autoriteit van de aangezochte staat die het verzoek heeft ontvangen, niet bevoegd is om op grond van artikel 12 een beslissing te nemen, zendt zij het verzoek onverwijld door aan de bevoegde aangezochte autoriteit in dezelfde lidstaat en stelt zij de verzoekende autoriteit daarvan in kennis.

Artikel 10

Door de verzoekende autoriteit te verstrekken informatie

De verzoekende autoriteit stelt de aangezochte autoriteit onverwijld in kennis van alle procedurele handelingen of maatregelen die van invloed zijn op de strafvervolging en die in de verzoekende staat zijn ondernomen na de toezending van het verzoek. Deze kennisgeving gaat vergezeld van alle relevante documenten.

Artikel 11

Intrekking van het verzoek

De verzoekende autoriteit kan het verzoek om overdracht van strafvervolging te allen tijde intrekken voordat zij de beslissing tot aanvaarding van de overdracht van de aangezochte autoriteit overeenkomstig artikel 12 heeft ontvangen.

Artikel 12

Beslissing van de aangezochte autoriteit

1.De aangezochte autoriteit neemt een met redenen omklede beslissing over het al dan niet aanvaarden van de overdracht van strafvervolging en beslist, overeenkomstig haar nationale recht, welke maatregelen zij moet nemen.

2.Indien de aangezochte autoriteit van oordeel is dat de door de verzoekende autoriteit verstrekte informatie ontoereikend is om haar in staat te stellen te beslissen over het al dan niet aanvaarden van de overdracht van strafvervolging, kan zij om de aanvullende informatie verzoeken die zij nodig acht.

3.Indien de aangezochte autoriteit beslist de overdracht van strafvervolging overeenkomstig artikel 13 te weigeren, stelt zij de verzoekende autoriteit in kennis van de redenen voor deze weigering. De verdachte of beklaagde en het slachtoffer worden daarvan in kennis gesteld overeenkomstig respectievelijk artikel 6, lid 4, en artikel 7, lid 4.

4.Indien de aangezochte autoriteit de overdracht van strafvervolging heeft aanvaard, stelt zij de verzoekende autoriteit in kennis van de voorzieningen in rechte die beschikbaar zijn om de beslissing tot aanvaarding van de overdracht van strafvervolging aan te vechten, met inbegrip van de vereisten en termijnen voor de uitoefening van deze voorzieningen. De verdachte of beklaagde en het slachtoffer worden daarvan in kennis gesteld overeenkomstig respectievelijk artikel 6, lid 4, en artikel 7, lid 4.

5.Wanneer de aangezochte autoriteit de overdracht van strafvervolging heeft aanvaard, zendt de verzoekende autoriteit haar het origineel of een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van het onderzoeksdossier of de relevante delen daarvan onverwijld toe, vergezeld van de vertaling ervan in een officiële taal van de aangezochte staat of in een andere taal die de aangezochte staat overeenkomstig artikel 30, lid 1, punt c), aanvaardt. Indien nodig kunnen de verzoekende en de aangezochte autoriteit overleg plegen om te bepalen welke stukken of delen daarvan moeten worden toegezonden en vertaald.

Artikel 13

Weigeringsgronden

1.De aangezochte autoriteit weigert de overdracht van strafvervolging geheel of gedeeltelijk, indien er in de volgende gevallen op grond van het nationale recht van de aangezochte staat geen strafvervolging tegen de verdachte of beklaagde kan worden ingesteld voor de feiten die aan het verzoek om overdracht van strafvervolging ten grondslag liggen:

a)de gedraging in verband waarmee het verzoek is ingediend, vormt naar het recht van de aangezochte staat geen strafbaar feit;

b)de overname van de strafvervolging zou in strijd zijn met het ne bis in idem-beginsel;

c)de verdachte of beklaagde kan wegens zijn leeftijd niet strafrechtelijk aansprakelijk worden gesteld voor het strafbare feit;

d)de strafvervolging is overeenkomstig het recht van de aangezochte staat verjaard of er is niet voldaan aan de voorwaarden voor vervolging van het strafbare feit in de aangezochte staat;

e)het strafbare feit vormt het voorwerp van amnestie overeenkomstig het recht van de aangezochte staat;

f)de aangezochte staat heeft geen rechtsmacht ten aanzien van het strafbare feit. Die rechtsmacht kan ook voortvloeien uit artikel 3.

2.De aangezochte autoriteit kan de overdracht van strafvervolging geheel of gedeeltelijk weigeren op de volgende gronden:

a)het recht van de aangezochte staat voorziet in een voorrecht of immuniteit waardoor het onmogelijk is actie te ondernemen;

b)de aangezochte autoriteit is van oordeel dat de overdracht van strafvervolging niet in het belang is van een efficiënte en goede rechtsbedeling;

c)het strafbare feit werd niet geheel of gedeeltelijk gepleegd op het grondgebied van de aangezochte staat, het merendeel van de gevolgen of een aanzienlijk deel van de schade veroorzaakt door het strafbare feit heeft zich niet op het grondgebied van de aangezochte staat voorgedaan, en de verdachte of beklaagde is geen onderdaan of ingezetene van die staat;

d)het in artikel 9, lid 1, bedoelde certificaat is onvolledig of kennelijk onjuist en het is na het in lid 3 bedoelde overleg niet aangevuld of gecorrigeerd.

3.In de in de leden 1 en 2 bedoelde gevallen pleegt de aangezochte autoriteit, alvorens te beslissen de overdracht van strafvervolging geheel of gedeeltelijk te weigeren, overleg met de verzoekende autoriteit en verzoekt zij haar, in voorkomend geval, onverwijld alle nodige informatie te verstrekken.

4.In de in lid 2, punt a), bedoelde situatie en wanneer een autoriteit van de verzoekende staat bevoegd is voor de opheffing van het voorrecht of de immuniteit, verzoekt de aangezochte autoriteit die autoriteit om deze bevoegdheid onmiddellijk uit te oefenen. Indien een autoriteit van een andere staat of van een internationale organisatie bevoegd is voor de opheffing van het voorrecht of de immuniteit, verzoekt de verzoekende autoriteit die autoriteit om deze bevoegdheid uit te oefenen.

Artikel 14

Termijnen

1.De aangezochte autoriteit stelt de verzoekende autoriteit onverwijld en in elk geval uiterlijk zestig dagen na ontvangst van het verzoek om overdracht van strafvervolging door de bevoegde aangezochte autoriteit in kennis van haar beslissing of zij de overdracht van strafvervolging al dan niet aanvaardt.

2.Indien de aangezochte autoriteit in een specifiek geval de in lid 1 bedoelde termijn niet kan naleven, stelt zij de verzoekende autoriteit daarvan onverwijld in kennis, met opgave van de redenen voor de vertraging. In dat geval kan de in lid 1 vastgestelde termijn met maximaal dertig dagen worden verlengd.

3.Indien het recht van de aangezochte staat voorziet in een voorrecht of immuniteit, gaat de in lid 1 bedoelde termijn pas in wanneer en vanaf de dag waarop de aangezochte autoriteit ervan in kennis is gesteld dat het voorrecht of de immuniteit is opgeheven.

Artikel 15

Overleg tussen de verzoekende en de aangezochte autoriteit

1.Indien nodig en onverminderd artikel 12, lid 2, artikel 13, lid 3, en artikel 17, lid 2, plegen de verzoekende en de aangezochte autoriteit onverwijld overleg met elkaar om een efficiënte toepassing van deze verordening te waarborgen.

2.Er kan ook overleg plaatsvinden voordat het verzoek om overdracht van strafvervolging wordt ingediend, met name om te bepalen of de overdracht in het belang van een efficiënte en goede rechtsbedeling is. Ten behoeve van het voorstellen van de overdracht van strafvervolging door de verzoekende staat, kan de aangezochte autoriteit ook overleg plegen met de verzoekende autoriteit over de mogelijkheid om een verzoek om overdracht van strafvervolging in te dienen.

3.Wanneer de verzoekende autoriteit met de aangezochte autoriteit overleg pleegt alvorens een verzoek om overdracht van strafvervolging in te dienen, stelt zij de informatie betreffende de strafvervolging ter beschikking van de aangezochte autoriteit en kan zij deze informatie aan de aangezochte autoriteit verstrekken door middel van het in de bijlage opgenomen certificaat.

4.Verzoeken om overleg worden onverwijld beantwoord.

Artikel 16

Samenwerking met Eurojust en het Europees justitieel netwerk

De verzoekende en de aangezochte autoriteit kunnen, in elke fase van de procedure, Eurojust of het Europees justitieel netwerk om bijstand verzoeken, overeenkomstig hun respectieve bevoegdheden. Eurojust kan in voorkomend geval met name het in artikel 12, lid 2, artikel 13, lid 3, artikel 15 en artikel 17, lid 2, bedoelde overleg faciliteren.

Artikel 17

Kosten van de overdracht van strafvervolging

1.Elke lidstaat draagt de eigen kosten in verband met de overdracht van strafvervolging die voortvloeien uit de toepassing van deze verordening.

2.Indien de vertaling van het procesdossier en van andere relevante stukken uit hoofde van artikel 12, lid 5, hoge of uitzonderlijke kosten met zich mee zou brengen, kan de verzoekende autoriteit bij de aangezochte autoriteit een voorstel tot verdeling van de kosten indienen. De verzoekende autoriteit laat een dergelijk voorstel vergezeld gaan van een gedetailleerde opgave van de door haar gemaakte kosten. In reactie op dat voorstel plegen de verzoekende en de aangezochte autoriteit overleg. In voorkomend geval kan Eurojust dat overleg faciliteren.

Artikel 18

Aanwijzing van centrale autoriteiten

Elke lidstaat kan een of meer centrale autoriteiten aanwijzen die verantwoordelijk zijn voor de administratieve verzending en ontvangst van verzoeken om overdracht van strafvervolging, alsmede voor andere officiële correspondentie in verband met dergelijke verzoeken.

HOOFDSTUK 3

GEVOLGEN VAN DE OVERDRACHT VAN STRAFVERVOLGING

Artikel 19

Gevolgen in de verzoekende staat

1.Uiterlijk bij ontvangst van de kennisgeving van de aanvaarding door de aangezochte autoriteit van een overdracht van strafvervolging wordt die strafvervolging in de verzoekende staat overeenkomstig het nationale recht opgeschort of beëindigd, tenzij er uit hoofde van artikel 8 een voorziening in rechte met schorsende werking is ingesteld en totdat de definitieve beslissing over die voorziening in rechte is gegeven.

2.Niettegenstaande lid 1 kan de verzoekende autoriteit overeenkomstig haar nationale recht:

a)de nodige onderzoeks- of andere procedurele maatregelen, waaronder maatregelen om te voorkomen dat de verdachte of beklaagde onderduikt, nemen met het oog op de tenuitvoerlegging van een beslissing op grond van Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad of een ander instrument voor wederzijdse erkenning of om te antwoorden op een verzoek om wederzijdse rechtshulp;

b)de nodige onderzoeks- of andere procedurele maatregelen, waaronder maatregelen om te voorkomen dat de verdachte of beklaagde onderduikt, handhaven die eerder zijn vastgesteld en noodzakelijk zijn voor de tenuitvoerlegging van een beslissing op grond van Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad of een ander instrument voor wederzijdse erkenning of een verzoek om wederzijdse rechtshulp.

3.De verzoekende autoriteit kan de strafvervolging voortzetten of heropenen indien de aangezochte autoriteit haar in kennis stelt van haar beslissing om de strafvervolging in verband met de feiten die aan het verzoek om overdracht van strafvervolging ten grondslag liggen, te beëindigen, tenzij die beslissing krachtens het nationale recht van de aangezochte staat verdere vervolging definitief verhindert en derhalve nieuwe strafvervolging voor dezelfde feiten in de aangezochte staat uitsluit.

4.Lid 3 doet geen afbreuk aan het recht van het slachtoffer om in de verzoekende staat strafvervolging in te stellen of om heropening van de strafvervolging te verzoeken tegen de verdachte of beklaagde, indien het nationale recht van die staat daarin voorziet, tenzij de beslissing van de aangezochte autoriteit om de strafprocedure overeenkomstig het nationale recht van de aangezochte staat te beëindigen, verdere vervolging definitief verhindert en derhalve nieuwe strafvervolging voor dezelfde feiten in die staat uitsluit.

Artikel 20

Gevolgen in de aangezochte staat

1.De overgedragen strafvervolging wordt beheerst door het nationale recht van de aangezochte staat.

2.Mits dit niet in strijd is met de fundamentele rechtsbeginselen van de aangezochte staat, heeft iedere handeling die in het kader van de strafvervolging of het vooronderzoek van de bevoegde autoriteiten van de verzoekende staat is verricht, en elke handeling die de verjaring stuit of schorst, in de aangezochte staat dezelfde rechtsgeldigheid als wanneer die door de eigen autoriteiten rechtsgeldig zou zijn verricht.

3.Het door de verzoekende autoriteit overgedragen bewijsmateriaal wordt bij strafvervolging in de aangezochte staat niet geweigerd op de enkele grond dat het bewijsmateriaal in een andere lidstaat is verzameld. Het in de verzoekende staat verzamelde bewijsmateriaal mag bij strafvervolging in de aangezochte staat worden gebruikt, mits de toelaatbaarheid ervan niet in strijd is met de fundamentele rechtsbeginselen van de aangezochte staat.

4.Indien in de aangezochte staat een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel wordt opgelegd, brengt deze staat elke in de verzoekende staat ondergane periode van vrijheidsbeneming die in het kader van de overgedragen strafvervolging is opgelegd, in mindering op de totale duur van de vrijheidsbeneming die in de aangezochte staat moet worden ondergaan als gevolg van het opleggen van een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel. Daartoe verstrekt de verzoekende autoriteit de aangezochte autoriteit alle informatie over de duur van de vrijheidsbeneming die de verdachte of beklaagde in de verzoekende staat heeft ondergaan.

5.Indien strafvervolging alleen kan worden ingesteld naar aanleiding van een klacht in zowel de verzoekende als de aangezochte staat, is de in de verzoekende staat ingediende klacht ook geldig in de aangezochte staat.

6.De straf die op het strafbare feit van toepassing is, is die welke door het recht van de aangezochte staat is voorgeschreven, tenzij in dat recht anders is bepaald. De aangezochte autoriteit kan, overeenkomstig het toepasselijke nationale recht, rekening houden met de maximumstraf waarin het recht van de verzoekende staat voorziet, wanneer het strafbare feit op het grondgebied van de verzoekende staat is gepleegd. Indien de rechtsmacht uitsluitend is gebaseerd op artikel 3, mag de in de aangezochte staat opgelegde straf niet zwaarder zijn dan de maximumstraf waarin het recht van de verzoekende staat voorziet.

Artikel 21

Door de aangezochte autoriteit te verstrekken informatie

De aangezochte autoriteit stelt de verzoekende autoriteit in kennis van de beëindiging van de strafvervolging of van elke beslissing die aan het einde van de strafvervolging is gegeven, en deelt daarbij mee of die beslissing krachtens het nationale recht van de aangezochte staat de voortzetting van de strafvervolging definitief verhindert en derhalve nieuwe strafvervolging van dezelfde feiten in die staat uitsluit; zij stelt de verzoekende autoriteit ook in kennis van andere waardevolle informatie. Zij zendt een afschrift van de schriftelijke beslissing die aan het einde van de strafvervolging is gegeven, aan de verzoekende autoriteit.

HOOFDSTUK 4

COMMUNICATIEMIDDELEN

Artikel 22

Communicatiemiddelen

1.De communicatie in het kader van deze verordening, met inbegrip van de uitwisseling van certificaten als bedoeld in de bijlage, beslissingen als bedoeld in artikel 12, lid 1, en andere stukken als bedoeld in artikel 12, lid 5, tussen de verzoekende en de aangezochte autoriteit en met medewerking van de centrale autoriteiten, indien een lidstaat overeenkomstig artikel 18 een centrale autoriteit heeft aangewezen, alsook met Eurojust, vindt plaats overeenkomstig artikel 3 van Verordening (EU) .../... [digitaliseringsverordening].

2.Artikel 9, leden 1 en 2, en de artikelen 10 en 15 van Verordening (EU) .../... [digitaliseringsverordening], waarin regels zijn vastgesteld inzake elektronische handtekeningen en elektronische zegels, de rechtsgevolgen van elektronische documenten en de bescherming van de verzonden informatie, zijn van toepassing op de communicatie die door middel van het gedecentraliseerde IT-systeem wordt verzonden.

3.Overleg uit hoofde van artikel 12, lid 4, en artikel 15 tussen de verzoekende en de aangezochte autoriteit en met medewerking van de centrale autoriteit(en), indien een lidstaat overeenkomstig artikel 18 een centrale autoriteit heeft aangewezen, alsook met Eurojust, kan plaatsvinden met behulp van passende communicatiemiddelen, waaronder het gedecentraliseerde IT-systeem.

Artikel 23

Instellen van een gedecentraliseerd IT-systeem

1.De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen het gedecentraliseerde IT-systeem voor de toepassing van deze verordening in, en stelt daarin het volgende vast:

a)de technische specificaties ter bepaling van de methoden voor communicatie langs elektronische weg voor de doeleinden van het gedecentraliseerde IT-systeem;

b)de technische specificaties voor communicatieprotocollen;

c)de doelstellingen inzake informatiebeveiliging en relevante technische maatregelen ter waarborging van minimumnormen voor informatiebeveiliging en een hoog niveau van cyberbeveiliging voor het verwerken en verstrekken van informatie binnen het gedecentraliseerde IT-systeem;

d)de minimumbeschikbaarheidsdoelstellingen en mogelijke daarmee verband houdende technische vereisten voor de door het gedecentraliseerde IT-systeem verstrekte diensten;

e)de digitale procesnormen zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 9, van Verordening (EU) 2022/850.

2.De in lid 1 bedoelde uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 26, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

3.De in lid 1 bedoelde uitvoeringshandelingen worden uiterlijk [twee jaar na de inwerkingtreding van deze verordening] vastgesteld.

Artikel 24

Referentie-implementatiesoftware

1.De Commissie is verantwoordelijk voor het creëren, onderhouden en ontwikkelen van referentie-implementatiesoftware die de lidstaten eventueel in plaats van een nationaal IT-systeem als back-endsysteem wensen te gebruiken. Het creëren, onderhouden en ontwikkelen van de referentie-implementatiesoftware wordt gefinancierd uit de algemene begroting van de Unie.

2.Eurojust kan ook gebruikmaken van de in lid 1 bedoelde referentie-implementatiesoftware.

3.De Commissie levert, onderhoudt en ondersteunt de referentie-implementatiesoftware kosteloos. 

Artikel 25

Kosten van het gedecentraliseerde IT-systeem

1.Elke lidstaat draagt de kosten van de installatie, de exploitatie en het onderhoud van de toegangspunten van het gedecentraliseerd IT-systeem waarvoor hij verantwoordelijk is.

2.Teneinde zijn betrokken nationale IT-systemen interoperabel te maken met de toegangspunten, draagt elke lidstaat de kosten voor het invoeren en aanpassen van die systemen, alsook de kosten voor het beheer, de exploitatie en het onderhoud van die systemen.

3.Eurojust draagt de kosten van de installatie, de exploitatie en het onderhoud van de onderdelen van het gedecentraliseerde IT-systeem die onder zijn verantwoordelijkheid vallen.

4.Teneinde zijn casemanagementsysteem interoperabel te maken met de toegangspunten, draagt Eurojust de kosten voor het invoeren en aanpassen van dat systeem, alsook de kosten voor het beheer, de exploitatie en het onderhoud van dat systeem.

Artikel 26 
Comitéprocedure

1.De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011 75 .

2.Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

HOOFDSTUK 5

SLOTBEPALINGEN

Artikel 27
Statistieken

1.De lidstaten verzamelen regelmatig uitgebreide statistieken met het oog op het toezicht op de toepassing van deze verordening door de Commissie. De autoriteiten actualiseren die statistieken en zenden ze jaarlijks aan de Commissie toe. Zij kunnen persoonsgegevens verwerken die nodig zijn voor het opstellen van de statistieken. Die statistieken hebben onder meer betrekking op:

a)het aantal ingediende verzoeken om overdracht van strafvervolging, met inbegrip van de criteria voor het verzoeken om overdracht, per aangezochte staat;

b)het aantal aanvaarde en geweigerde overdrachten van strafvervolging, met inbegrip van de weigeringsgronden, per verzoekende staat;

c)het aantal onderzoeken en vervolgingen dat na de aanvaarding van een overdracht van strafvervolging niet is voortgezet;

d)de termijn waarbinnen informatie wordt verstrekt over de beslissing om de overdracht van strafvervolging al dan niet te aanvaarden;

e)het aantal voorzieningen in rechte dat is ingesteld tegen beslissingen tot aanvaarding van de overdracht van strafvervolging, met inbegrip van het aantal dat respectievelijk door een verdachte, beklaagde of slachtoffer is ingesteld, en het aantal met succes aangevochten beslissingen;

f)vanaf vier jaar na de datum van inwerkingtreding van de in artikel 23, lid 1, bedoelde uitvoeringshandelingen, de uit hoofde van artikel 25, lid 2, gemaakte kosten.

2.De referentie-implementatiesoftware en, indien daartoe uitgerust, het nationale back-endsysteem verzamelen programmagewijs de in lid 1, punten a), b) en d), bedoelde gegevens en zenden deze jaarlijks toe aan de Commissie.

Artikel 28

Wijzigingen van het certificaat

De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 29 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlage teneinde deze bij te werken of teneinde daarin technische wijzigingen aan te brengen.

Artikel 29

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.De in artikel 28 bedoelde delegatie van bevoegdheden wordt met ingang van [de datum waarop deze verordening van toepassing wordt] toegekend voor onbepaalde tijd.

3.Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 28 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

5.Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.Een overeenkomstig artikel 28 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad vóór het verstrijken van die termijn de Commissie hebben meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn kan op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden worden verlengd.

Artikel 30

Kennisgevingen

1.Uiterlijk op [datum waarop deze verordening van toepassing wordt] verstrekt elke lidstaat de Commissie de volgende gegevens:

a)de autoriteiten die overeenkomstig het nationale recht bevoegd zijn overeenkomstig artikel 2, punten 3 en 4, verzoeken om overdracht van strafvervolging in te dienen en/of te valideren en uit te voeren;

b)de gegevens betreffende de aangewezen centrale autoriteit of autoriteiten indien de lidstaat gebruik wenst te maken van de in artikel 18 geboden mogelijkheid;

c)de talen die worden aanvaard voor de verzoeken om overdracht van strafvervolging en andere ondersteunende informatie.

2.De Commissie maakt de krachtens lid 1 ontvangen informatie openbaar, hetzij op een speciale website, hetzij op de website van het bij Besluit 2008/976/JBZ van de Raad opgerichte Europees justitieel netwerk 76 .

Artikel 31

Verband met internationale overeenkomsten en regelingen

1.Onverminderd de toepassing ervan tussen de lidstaten en derde staten vervangt deze verordening met ingang van [datum waarop deze verordening van toepassing wordt] de overeenkomstige bepalingen van het Europees Verdrag betreffende de overdracht van strafvervolging van 15 mei 1972 en het Europees Verdrag inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken van 20 april 1959, die van toepassing zijn tussen de door deze verordening gebonden lidstaten.

2.Naast deze verordening, mogen de lidstaten, na de inwerkingtreding van deze verordening, alleen bilaterale en multilaterale overeenkomsten en regelingen met andere lidstaten sluiten en blijven toepassen, mits deze overeenkomsten of regelingen ten goede komen aan de doelstellingen van deze verordening en ertoe bijdragen de procedures voor overdracht van strafvervolging te vereenvoudigen of verder te versoepelen, en mits het in deze verordening voorgeschreven niveau van waarborgen in acht wordt genomen.

3.De lidstaten stellen de Raad en de Commissie uiterlijk op [datum waarop deze verordening van toepassing wordt] in kennis van de in lid 2 bedoelde overeenkomsten en regelingen die zij willen blijven toepassen. De lidstaten stellen de Commissie ook in kennis van nieuwe overeenkomsten of regelingen in de zin van lid 2, binnen drie maanden na de ondertekening daarvan.

Artikel 32
Verslaglegging

Uiterlijk vijf jaar na [de datum waarop deze verordening van toepassing wordt] dient de Commissie bij het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité een verslag in over de toepassing van deze verordening, vergezeld van de uit hoofde van artikel 27, lid 1, door de lidstaten verstrekte en door de Commissie verzamelde informatie.

Artikel 33

Overgangsbepalingen

Voordat de in artikel 22, lid 1, bedoelde verplichting van toepassing wordt, geschiedt de communicatie tussen de verzoekende en de aangezochte autoriteit en, in voorkomend geval, met medewerking van de centrale autoriteiten, alsook met Eurojust uit hoofde van deze verordening op elke passende alternatieve wijze, rekening houdend met de noodzaak om een snelle, veilige en betrouwbare uitwisseling van informatie te waarborgen.

Artikel 34

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van [de eerste dag van de maand volgend op de periode van twee jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening].

De verplichting voor de bevoegde autoriteiten om het gedecentraliseerde IT-systeem voor communicatie uit hoofde van deze verordening te gebruiken, geldt vanaf de eerste dag van de maand volgend op de periode van twee jaar na de vaststelling van de in artikel 23 bedoelde uitvoeringshandelingen.

Gedaan te Brussel,

Voor het Europees Parlement    Voor de Raad

De voorzitter    De voorzitter

(1)    Kaderbesluit van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten.
(2)     https://www.consilium.europa.eu/en/documents-publications/treaties-agreements/agreement/?id=1990106&DocLanguage=en  
(3)    BE, BG, CZ, DK, EE, EL, ES, FR, LT, LV, HU, NL, RO, SI, SK en SE.
(4)         https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?uri=CELEX%3A52009IG0912%2801%29#ntc3-C_2009219EN.01000701-E0003  
(5)    Dit was het gevolg van een wijziging in de besluitvormingsprocedure, doordat het voorzitterschap van de Raad verwachtte dat in het kader van het Verdrag van Lissabon een nieuw instrument zou worden ingediend (Raadsdocumenten 16437/09 en 16826/2/09).
(6)    Soms in samenhang met artikel 6 van de overeenkomst betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie van 29 mei 2000.
(7)     https://rm.coe.int/1680074cc8  
(8)     https://data.consilium.europa.eu/doc/document/ST-9728-2019-INIT/nl/pdf  
(9)     https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?uri=CELEX:52020XG1204(02)  
(10)     Verslag van Eurojust over de overdracht van strafvervolging , gepubliceerd in 2023, “Report on Eurojust Written Recommendations on Jurisdiction” , gepubliceerd in 2021, “Report on Eurojust’s casework in the field of prevention and resolution of conflicts of jurisdiction” , gepubliceerd in 2018, en “Report of the strategic seminar on conflicts of jurisdiction, transfer of proceedings and ne bis in idem” , gepubliceerd naar aanleiding van een in 2015 door Eurojust georganiseerd seminar. Conclusions of the 52nd EJN Plenary meeting on the role of the EJN in fostering the practical application of the EU mutual recognition instruments , gepubliceerd in 2019.
(11)     https://commission.europa.eu/system/files/2023-01/cwp2022_en.pdf  
(12)     Kaderbesluit 2009/948/JBZ van de Raad van 30 november 2009 over het voorkomen en beslechten van geschillen over de uitoefening van rechtsmacht bij strafprocedures.
(13)

    Verordening (EU) 2018/1727 van het Europees Parlement en de Raad van 14 november 2018 betreffende het Agentschap van de Europese Unie voor justitiële samenwerking in strafzaken (Eurojust), en tot vervanging en intrekking van Besluit 2002/187/JBZ van de Raad (PB EU L 295 van 21.11.2018, blz. 138).

(14)     https://www.eurojust.europa.eu/sites/default/files/assets/eurojust_jurisdiction_guidelines_2016_en.pdf  
(15)    Zoals Kaderbesluit 2008/909/JBZ van de Raad van 27 november 2008 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafvonnissen waarbij vrijheidsstraffen of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregelen zijn opgelegd, met het oog op de tenuitvoerlegging ervan in de Europese Unie.
(16)    Richtlijn 2014/41/EU van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende het Europees onderzoeksbevel in strafzaken.
(17)    Overeenkomst, door de Raad vastgesteld overeenkomstig artikel 34 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie.
(18)    Op basis van het kaderbesluit van de Raad van 13 juni 2002 inzake gemeenschappelijke onderzoeksteams of van de Overeenkomst, door de Raad vastgesteld overeenkomstig artikel 34 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie.
(19)     Kaderbesluit 2009/829/JBZ van de Raad van 23 oktober 2009 inzake de toepassing, tussen de lidstaten van de Europese Unie, van het beginsel van wederzijdse erkenning op beslissingen inzake toezichtmaatregelen als alternatief voor voorlopige hechtenis (PB L 294 van 11.11.2009, blz. 20).
(20)

   Richtlijn 2010/64/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 betreffende het recht op vertolking en vertaling in strafprocedures (PB L 280 van 26.10.2010, blz. 1).

(21)

   Richtlijn 2012/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het recht op informatie in strafprocedures (PB L 142 van 1.6.2012, blz. 1).

(22)

    Richtlijn 2013/48/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2013 betreffende het recht op toegang tot een advocaat in strafprocedures en in procedures ter uitvoering van een Europees aanhoudingsbevel en het recht om een derde op de hoogte te laten brengen vanaf de vrijheidsbeneming en om met derden en consulaire autoriteiten te communiceren tijdens de vrijheidsbeneming (PB L 294 van 6.11.2013, blz. 1).

(23)

    Richtlijn (EU) 2016/343 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende de versterking van bepaalde aspecten van het vermoeden van onschuld en van het recht om in strafprocedures bij de terechtzitting aanwezig te zijn (PB L 65 van 11.3.2016, blz. 1).

(24)

   Richtlijn (EU) 2016/800 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende procedurele waarborgen voor kinderen die verdachte of beklaagde zijn in een strafprocedure (PB L 132 van 21.5.2016, blz. 1).

(25)

   Richtlijn (EU) 2016/1919 van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2016 betreffende rechtsbijstand voor verdachten en beklaagden in strafprocedures en voor gezochte personen in procedures ter uitvoering van een Europees aanhoudingsbevel (PB L 297 van 4.11.2016, blz. 1).

(26)

   Richtlijn 2012/29/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten, en ter vervanging van Kaderbesluit 2001/220/JBZ van de Raad (PB L 315 van 14.11.2012, blz. 57).

(27)     PB C 53 van 3.3.2005, blz. 1.
(28)    PB C 12 van 15.1.2001, blz. 10.
(29)     Mededeling van de Commissie over de EU-strategie voor de aanpak van georganiseerde criminaliteit (2021-2025), COM(2021) 170 final.
(30)

   COM/2020/713 final.

(31)     https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?uri=CELEX:52020XG1204(02)  
(32)     https://www.europarl.europa.eu/doceo/document/TA-9-2021-0501_NL.html  
(33)    Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie (“EOM”) (PB L 283 van 31.10.2017, blz. 1).
(34)

   Supra onder 11.

(35)

    https://www.eur.nl/en/esl/research/our-research/eu-and-nwo-funded-research-projects/transfer-criminal-proceedings

(36)    SWD(2023) 77
(37)     Zoals nader toegelicht in het werkdocument van de diensten van de Commissie.
(38)

    https://www.eurojust.europa.eu/sites/default/files/assets/eurojust-report-on-the-transfer-of-proceedings-in-the-eu.pdf  

(39)    Voorstel voor een verordening (EU) van het Europees Parlement en de Raad betreffende de digitalisering van de justitiële samenwerking en de toegang tot de rechter in grensoverschrijdende burgerlijke, handels- en strafzaken, en tot wijziging van bepaalde handelingen op het gebied van justitiële samenwerking.
(40)    PB C […] van […], blz. […].
(41)    PB C 53 van 3.3.2005, blz. 1.
(42)    PB C 12 van 15.1.2001, blz. 10.
(43)    Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten (PB L 190 van 18.7.2002, blz. 1).
(44)

   Kaderbesluit 2009/948/JBZ van de Raad van 30 november 2009 over het voorkomen en beslechten van geschillen over de uitoefening van rechtsmacht bij strafprocedures (PB L 328 van 15.12.2009, blz. 42).

(45)

   Richtlijn (EU) 2017/541 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2017 inzake terrorismebestrijding en ter vervanging van Kaderbesluit 2002/475/JBZ van de Raad en tot wijziging van Besluit 2005/671/JBZ van de Raad (PB L 88 van 31.3.2017, blz. 6).

(46)

   Kaderbesluit 2002/475/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 inzake terrorismebestrijding (PB L 164 van 22.6.2002, blz. 3).

(47)

   Kaderbesluit 2008/841/JBZ van de Raad van 24 oktober 2008 ter bestrijding van georganiseerde criminaliteit (PB L 300 van 11.11.2008, blz. 42).

(48)    Kaderbesluit 2005/214/JBZ van de Raad van 24 februari 2005 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op geldelijke sancties (PB L 76 van 22.3.2005, blz. 16).
(49)    Kaderbesluit 2008/909/JBZ van de Raad van 27 november 2008 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafvonnissen waarbij vrijheidsstraffen of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregelen zijn opgelegd, met het oog op de tenuitvoerlegging ervan in de Europese Unie (PB L 327 van 5.12.2008, blz. 27).
(50)    Kaderbesluit 2008/947/JBZ van de Raad van 27 november 2008 inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning op vonnissen en proeftijdbeslissingen met het oog op het toezicht op proeftijdvoorwaarden en alternatieve straffen (PB L 337 van 16.12.2008, blz. 102).
(51)    Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie (“EOM”) (PB L 283 van 31.10.2017, blz. 1).
(52)

   Richtlijn (EU) 2017/541 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2017 inzake terrorismebestrijding en ter vervanging van Kaderbesluit 2002/475/JBZ van de Raad en tot wijziging van Besluit 2005/671/JBZ van de Raad (PB L 88 van 31.3.2017, blz. 6).

(53)

   Richtlijn 2014/62/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de strafrechtelijke bescherming van de euro en andere munten tegen valsemunterij en ter vervanging van Kaderbesluit 2000/383/JBZ van de Raad (PB L 151 van 21.5.2014, blz. 1).

(54)    Richtlijn 2010/64/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 betreffende het recht op vertolking en vertaling in strafprocedures (PB L 280 van 26.10.2010, blz. 1).
(55)    Richtlijn 2012/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het recht op informatie in strafprocedures (PB L 142 van 1.6.2012, blz. 1).
(56)    Richtlijn 2013/48/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2013 betreffende het recht op toegang tot een advocaat in strafprocedures en in procedures ter uitvoering van een Europees aanhoudingsbevel en het recht om een derde op de hoogte te laten brengen vanaf de vrijheidsbeneming en om met derden en consulaire autoriteiten te communiceren tijdens de vrijheidsbeneming (PB L 294 van 6.11.2013, blz. 1).
(57)    Richtlijn (EU) 2016/343 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende de versterking van bepaalde aspecten van het vermoeden van onschuld en van het recht om in strafprocedures bij de terechtzitting aanwezig te zijn (PB L 65 van 11.3.2016, blz. 1).
(58)    Richtlijn (EU) 2016/800 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende procedurele waarborgen voor kinderen die verdachte of beklaagde zijn in een strafprocedure (PB L 132 van 21.5.2016, blz. 1).
(59)    Richtlijn (EU) 2016/1919 van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2016 betreffende rechtsbijstand voor verdachten en beklaagden in strafprocedures en voor gezochte personen in procedures ter uitvoering van een Europees aanhoudingsbevel (PB L 297 van 4.11.2016, blz. 1).
(60)

   Aanbeveling van de Commissie van 27 november 2013 betreffende procedurele waarborgen voor kwetsbare personen die verdachte of beklaagde zijn in een strafprocedure (2013/C 378/02) (PB C 378 van 24.12.2013, blz. 8).

(61)

   Aanbeveling van de Commissie van 8 december 2022 betreffende procedurele rechten van verdachten en beklaagden die onderworpen zijn aan voorlopige hechtenis en betreffende materiële detentieomstandigheden (C(2022) 8987 final).

(62)    Richtlijn 2014/41/EU van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende het Europees onderzoeksbevel in strafzaken (PB L 130 van 1.5.2014, blz. 1).
(63)

   Richtlijn 2012/29/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten, en ter vervanging van Kaderbesluit 2001/220/JBZ van de Raad (PB L 315 van 14.11.2012, blz. 57).

(64)    Verordening (EU) nr. 606/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 12 juni 2013 betreffende de wederzijdse erkenning van beschermingsmaatregelen in burgerlijke zaken (PB L 181 van 29.6.2013, blz. 4).
(65)

   Richtlijn 2011/99/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende het Europees beschermingsbevel (PB L 338 van 21.12.2011, blz. 2).

(66)    Overeenkomst ter uitvoering van het tussen de regeringen van de staten van de Benelux Economische Unie, de Bondsrepubliek Duitsland en de Franse Republiek op 14 juni 1985 te Schengen gesloten akkoord betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen ( PB L 239 van 22.9.2000, blz. 19 ).
(67)    PB L 123 van 12.5.2016, blz. 13.
(68)    Verordening (EU) […] van het Europees Parlement en de Raad betreffende de digitalisering van de justitiële samenwerking en de toegang tot de rechter in grensoverschrijdende burgerlijke, handels- en strafzaken, en tot wijziging van bepaalde handelingen op het gebied van justitiële samenwerking (PB L …).
(69)

   Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39).

(70)

   Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).

(71)    Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 89).
(72)

   Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

(73)    Verordening (EU) 2018/1727 van het Europees Parlement en de Raad van 14 november 2018 betreffende het Agentschap van de Europese Unie voor justitiële samenwerking in strafzaken (Eurojust), en tot vervanging en intrekking van Besluit 2002/187/JBZ van de Raad, PE/37/2018/REV/1 ((PB EU L 295 van 21.11.2018, blz. 138).
(74)    Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39).
(75)    Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).
(76)     Besluit 2008/976/JBZ van de Raad van 16 december 2008 betreffende het Europees justitieel netwerk (PB L 348 van 24.12.2008, blz. 130).
Top

Brussel, 5.4.2023

COM(2023) 185 final

BIJLAGE

bij het voorstel voor een

verordening van het Europees Parlement en de Raad

betreffende de overdracht van strafvervolging

{SWD(2023) 77 final} - {SWD(2023) 78 final}


BIJLAGE

CERTIFICAAT VOOR DE OVERDRACHT VAN STRAFVERVOLGING

Dit certificaat heeft tot doel:

☐ Overleg te plegen over een mogelijke overdracht van strafvervolging;

☐ Te verzoeken om een overdracht van strafvervolging.

Deel A:

Verzoekende staat: ..............................................................................................................................

Aangezochte autoriteit: .........................................................................................................................

Verzoekende staat: ..............................................................................................................................

Aangezochte autoriteit: ........................................................................................................................

Autoriteit in de aangezochte staat waarmee voorafgaand aan dit verzoek overleg is gepleegd (indien van toepassing): ………………………………………………………....……………………………………………

Deel B: Identiteit van de verdachte of beklaagde

1. Vermeld, voor zover bekend, alle informatie over de identiteit van de verdachte of beklaagde. Vermeld indien er meer dan één persoon betrokken is, de informatie voor elk van hen.

i) Voor natuurlijke personen

Naam:    

Voorna(a)m(en):    

Andere na(a)m(en), indien van toepassing:    

Bijnamen, indien van toepassing:    

Geslacht:    

Nationaliteit:    

Identiteitsnummer of socialezekerheidsnummer:    

Aard en nummer van het identiteitsdocument of de identiteitsdocumenten (identiteitskaart, paspoort), indien beschikbaar:

   

Geboortedatum:    

Geboorteplaats:    

Verblijfplaats en/of bekend adres; indien onbekend, vermeld het laatst bekende adres:

   

Werkadres (inclusief contactgegevens):……………………………………………………………

Andere contactgegevens (e-mail, telefoonnummer): ………………………………………………………….

Taal of talen die de betrokkene begrijpt:……………………………………………………….

Andere nuttige gegevens: ………………………………………………………………………

Wat is de huidige status van de betrokkene in de strafvervolging:

☐ Verdachte

☐ Beklaagde

ii)    Voor rechtspersonen

Naam:    

Rechtsvorm:    

Afgekorte naam, gebruikelijke naam of handelsnaam (indien van toepassing):

   

Statutaire zetel:    

Registratienummer:    

Adres van de rechtspersoon:    

Andere contactgegevens (e-mail, telefoonnummer): ………………………………………………….

Naam van de vertegenwoordiger van de rechtspersoon:    

Andere nuttige gegevens: ………………………………………………………………………

Wat is de huidige status van de betrokkene in de strafvervolging:

☐ Verdachte

☐ Beklaagde

2. Standpunt van de verdachte(n) of beklaagde(n)

☐ De verdachte of beklaagde heeft verzocht om inleiding van de procedure voor overdracht van strafvervolging.

 De verdachte of beklaagde is in kennis gesteld van de voorgenomen overdracht.

 De verdachte of beklaagde is niet in kennis gesteld van de voorgenomen overdracht omdat: ……………………………………………………………………………………………………..

 De verdachte of beklaagde heeft zijn standpunt over de voorgenomen overdracht kenbaar gemaakt. Het standpunt is bij dit verzoek gevoegd. Samengevat luidt het als volgt: ……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………..

Deel C: Identiteit van het slachtoffer

1. Vermeld, voor zover bekend, alle informatie over de identiteit van het slachtoffer. Vermeld indien er meer dan één persoon betrokken is, de informatie voor elk van hen.

i) Voor natuurlijke personen

Naam:    

Voorna(a)m(en):    

Geslacht:    

Nationaliteit:    

Identiteitsnummer of socialezekerheidsnummer:    

Aard en nummer van het identiteitsdocument of de identiteitsdocumenten (identiteitskaart, paspoort), indien beschikbaar:

   

Geboortedatum:    

Geboorteplaats:    

Verblijfplaats en/of bekend adres; indien onbekend, vermeld het laatst bekende adres:

   

Werkadres (inclusief contactgegevens):……………………………………………………………

Andere contactgegevens (e-mail, telefoonnummer): ………………………………………………………….

Taal of talen die de betrokkene begrijpt:……………………………………………………….

Andere nuttige gegevens: ………………………………………………………………………

ii)    Voor rechtspersonen

Naam:    

Rechtsvorm:    

Afgekorte naam, gebruikelijke naam of handelsnaam (indien van toepassing):

   

Statutaire zetel:    

Registratienummer:    

Adres van de rechtspersoon:    

Andere contactgegevens (e-mail, telefoonnummer): ………………………………………………….

Naam van de vertegenwoordiger van de rechtspersoon:    

Andere nuttige gegevens: ………………………………………………………………………

2. Standpunt van het slachtoffer (de slachtoffers)

 Het slachtoffer heeft verzocht om inleiding van de procedure voor overdracht van strafvervolging.

☐ Het slachtoffer is in kennis gesteld van de voorgenomen overdracht.

 Het slachtoffer is niet in kennis gesteld van de voorgenomen overdracht omdat: ……………………………………………………………………………………………………..

 Het slachtoffer heeft zijn standpunt over de voorgenomen overdracht kenbaar gemaakt. Het standpunt is bij dit verzoek gevoegd. Samengevat luidt het als volgt: ……………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………..

Deel D: Samenvatting van de feiten en de juridische kwalificatie ervan

1. Beschrijving van de gedraging die heeft geleid tot het (de) strafbare feit(en) waarvoor het verzoek wordt ingediend en een samenvatting van de onderliggende feiten:    

       

   

2. Fase van de strafvervolging

☐ onderzoek

☐ aanklacht

☐ proces

3. Aard en juridische kwalificatie van het (de) strafbare feit(en) waarvoor het verzoek wordt ingediend:

   

4. De maximumstraf, de verjaringstermijn en de tekst van de wettelijke bepaling/het wetboek, met inbegrip van de relevante bepalingen inzake straffen:

………………………………………………………………………………………………………

………………………………………………………………………………………………………

Deel E: Informatie over de procedure in de verzoekende staat

1. Procedurele handelingen van de verzoekende staat: …………………………………………….

………………………………………………………………………………………………………

………………………………………………………………………………………………………

2. Informatie over verzameld bewijsmateriaal: ……………………………………………………………..

………………………………………………………………………………………………………

………………………………………………………………………………………………………

3. Lijst van de in het dossier beschikbare stukken:……………………………………………………………………………………………..

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

Deel F: Redenen voor het verzoek

1. Redenen voor het verzoek, met inbegrip van een motivering waarom de overdracht noodzakelijk en passend is, en een beoordeling van de gevolgen van de overdracht voor de rechten van de verdachten of beklaagden en slachtoffers: ………………………………………………………………...…

………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………………

2. Criteria voor een verzoek om overdracht van strafvervolging

 het strafbare feit werd geheel of gedeeltelijk gepleegd op het grondgebied van de aangezochte staat, of het merendeel van de gevolgen of een aanzienlijk deel van de schade veroorzaakt door het strafbare feit heeft zich op het grondgebied van de aangezochte staat voorgedaan;

 de verdachte of beklaagde is een onderdaan of ingezetene van de aangezochte staat;

 de verdachte of beklaagde bevindt zich in de aangezochte staat en die staat weigert deze persoon aan de verzoekende staat over te leveren, hetzij op grond van artikel 4, lid 2, van Kaderbesluit 2002/584/JBZ, hetzij op grond van artikel 4, lid 3, van dat kaderbesluit indien die weigering niet is gebaseerd op een onherroepelijke beslissing tegen deze persoon voor hetzelfde strafbare feit die verdere strafvervolging onmogelijk maakt, hetzij op grond van artikel 4, lid 7, van dat kaderbesluit;

 de verdachte of beklaagde bevindt zich in de aangezochte staat en die staat weigert de overlevering van deze persoon tegen wie een Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd, indien hij oordeelt dat er, in uitzonderlijke situaties, gegronde redenen zijn om op basis van specifieke en objectieve gegevens aan te nemen dat overlevering in de bijzondere omstandigheden van de zaak een kennelijke schending inhoudt van een relevant grondrecht als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Handvest;

 het merendeel van het voor het onderzoek relevante bewijsmateriaal bevindt zich in de aangezochte staat of de meeste van de betrokken getuigen verblijven in die staat;

 in de aangezochte staat loopt tegen de verdachte of beklaagde een strafvervolging wegens dezelfde of andere feiten;

☐ in de aangezochte staat loopt tegen andere personen een strafvervolging wegens dezelfde of verwante feiten;

 de verdachte of beklaagde ondergaat in de aangezochte staat een vrijheidsstraf of moet in die staat een vrijheidsstraf ondergaan;

☐ de tenuitvoerlegging van de straf in de aangezochte staat kan de vooruitzichten voor sociale reclassering van de betrokkene verbeteren of er zijn andere redenen waarom de tenuitvoerlegging van de straf in de aangezochte staat passender is; of

☐ de meeste slachtoffers zijn onderdaan of ingezetene van de aangezochte staat.

Deel G: Aanvullende informatie en verzoeken (indien van toepassing)

1. Verstrek, indien van toepassing, informatie in verband met een eerder Europees aanhoudingsbevel, een Europees onderzoeksbevel of een ander verzoek om bijstand:........................................................................

………………………………………………………………………………………………………

2. Andere aanvullende informatie, indien van toepassing: …………………………………………………..

………………………………………………………………………………………………………

………………………………………………………………………………………………………

3. Vermeld eventuele specifieke verwerkingsvoorwaarden voor de doorgezonden persoonsgegevens waaraan de aangezochte autoriteit moet voldoen (artikel 9, lid 3, van Richtlijn (EU) 2016/680 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens): ……………………………….

………………………………………………………………………………………………………

………………………………………………………………………………………………………

4. Lijst van bijgevoegde stukken: ……………………………………………………………………………….

………………………………………………………………………………………………………

………………………………………………………………………………………………………

 

Deel H: Nadere bijzonderheden over de autoriteit die het verzoek heeft ingediend

1. Naam van de autoriteit die het verzoek heeft ingediend: ……………………………………………..……

Naam van de vertegenwoordiger/het contactpunt: …………………………………………….………………

Dossiernummer: …………………………………………………………………………………………………...

Adres:    

Telefoonnummer: (landnummer) (netnummer)    

E-mailadres:    

Taal of talen waarin met de verzoekende autoriteit kan worden gecommuniceerd:

   

2. Indien afwijkend van het bovenstaande, gegevens van de contactpersoon of contactpersonen voor aanvullende informatie of praktische regelingen voor de overdracht van bewijsmateriaal:

Naam/functie/organisatie:    

Adres:    

E-mailadres:    

Telefoonnummer: ……………………………………………………………………………….

3. Handtekening van de verzoekende autoriteit en/of haar vertegenwoordiger die certificeert dat:

- de inhoud van het verzoek in dit formulier nauwkeurig en juist is, en

- dit verzoek is ingediend door een bevoegde autoriteit.

Naam:    …………………………………………………………………………………………

Functie:    

Datum:    

Officiële stempel (indien beschikbaar):

Deel I: Nadere bijzonderheden over de gerechtelijke autoriteit die het verzoek heeft gevalideerd (indien van toepassing)

1. Naam van de validerende autoriteit: …………………………………..……………………..…………………………………….……

Naam van de vertegenwoordiger/het contactpunt: …………………………………………….………………………………………………………

Dossiernummer: …………………………………………………………………………………………………….

Adres:    ...

Telefoonnummer: (landnummer) (netnummer)    

E-mailadres:    

Taal of talen waarin met de validerende autoriteit kan worden gecommuniceerd:

   

2. Geef aan welke van de volgende autoriteiten het belangrijkste contactpunt voor de aangezochte staat is:

☐ de verzoekende autoriteit

☐ de validerende autoriteit

3. Handtekening van de validerende autoriteit en/of haar vertegenwoordiger die certificeert dat:

- de inhoud van het verzoek in dit formulier nauwkeurig en juist is, en

- dit verzoek is ingediend door een bevoegde autoriteit.

 

Naam:    

Functie:    

Datum:    

Officiële stempel (indien beschikbaar):

Top