Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52018PC0226

    Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD tot vaststelling van geharmoniseerde regels inzake de aanwijzing van wettelijke vertegenwoordigers ten behoeve van de bewijsgaring in strafprocedures

    COM/2018/226 final - 2018/0107 (COD)

    Straatsburg, 17.4.2018

    COM(2018) 226 final

    2018/0107(COD)

    Voorstel voor een

    RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

    tot vaststelling van geharmoniseerde regels inzake de aanwijzing van wettelijke vertegenwoordigers ten behoeve van de bewijsgaring in strafprocedures

    {SWD(2018) 118 final}
    {SWD(2018) 119 final}


    TOELICHTING

    1.ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

    Motivering en doel van het voorstel

    Verleners van online diensten, zoals elektronische communicatiediensten of sociale netwerken en online marktplaatsen, en andere aanbieders van hostingdiensten zijn belangrijke motoren voor innovatie en groei in de digitale economie. Ze maken een ongekende toegang tot informatie mogelijk en maken het voor mensen gemakkelijker om met elkaar te communiceren. Deze diensten verbinden honderden miljoenen gebruikers met elkaar en verstrekken innovatieve diensten aan particulieren en ondernemingen. Ze genereren aanzienlijke voordelen voor de digitale interne markt en het economisch en sociaal welzijn van gebruikers binnen de Unie en daarbuiten. Het groeiende belang en de toenemende aanwezigheid van het internet en de communicatie en diensten van de informatiemaatschappij in ons dagelijks leven en de samenleving worden weerspiegeld in het exponentieel toenemende gebruik. Deze diensten kunnen echter ook worden misbruikt als instrumenten voor het plegen of faciliteren van misdrijven, waaronder ernstige misdrijven zoals terroristische aanslagen. Wanneer dit gebeurt zijn deze diensten en toepassingen ("apps") vaak de enige plaats waar onderzoekers aanwijzingen kunnen vinden om vast te stellen wie een misdrijf heeft gepleegd en om bewijsmateriaal te vergaren dat in een rechtszaak kan worden gebruikt.

    Gezien het onbegrensde karakter van het internet, kunnen deze diensten in principe overal ter wereld worden verstrekt en zijn ze niet noodzakelijkerwijs gebonden aan een fysieke infrastructuur, de aanwezigheid van een onderneming of personeel in lidstaten waar de diensten worden aangeboden of op de interne markt als geheel. Het grensoverschrijdend aanbieden van deze diensten wordt binnen de EU vooral gestimuleerd en ondersteund door de vrijheid van dienstverrichting.

    Dienstverleners die actief zijn op de interne markt zijn in drie hoofdcategorieën onder te verdelen: (1) dienstverleners met een hoofdkantoor in een lidstaat die diensten uitsluitend aanbieden op het grondgebied van die lidstaat; (2) dienstverleners met een hoofdkantoor in een lidstaat die diensten aanbieden in meerdere lidstaten; en (3) dienstverleners met een hoofdkantoor buiten de EU die diensten aanbieden in een of meer lidstaten van de EU, al dan niet met een vestiging in een of meer van deze lidstaten.

    Bij gebrek aan een algemene verplichting voor dienstverleners om fysiek aanwezig te zijn op het grondgebied van de Unie, hebben lidstaten op nationaal niveau maatregelen genomen om de naleving te garanderen van nationale wettelijke verplichtingen die zij beschouwen als van essentieel belang en die in overeenstemming zijn met artikel 3, lid 4, van Richtlijn 2000/31/EG betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt ("richtlijn inzake elektronische handel") 1 . Deze maatregelen omvatten bijvoorbeeld toegang tot bewijsmateriaal of andere soorten informatie op verzoek van justitiële autoriteiten in strafzaken. De nationale aanpak van de afzonderlijke lidstaten loopt sterk uiteen en omvat maatregelen variërend van uitbreiding van handhavingsjurisdictie 2 tot de verplichting om een wettelijke vertegenwoordiger aan te wijzen binnen het grondgebied van de lidstaat voor bepaalde dienstverleners die daar hun diensten aanbieden. Zo heeft Duitsland onlangs de "Netwerkhandhavingswet" aangenomen 3 . Deze wet verplicht aanbieders van sociale netwerken 4 om in Duitsland een persoon aan te wijzen die bevoegd is om verzoeken van rechtshandhavingsinstanties in ontvangst te nemen. In het kader van deze wet kunnen er boetes worden opgelegd van maximaal 500 000 EUR indien er geen vertegenwoordiger is aangesteld of indien de persoon die bevoegd is om justitiële documenten in ontvangst te nemen niet reageert op informatieverzoeken. In Italië zijn er besprekingen aan de gang over soortgelijke maatregelen 5 . Andere lidstaten, zoals België, stellen lokale vertegenwoordiging niet verplicht, maar trachten daarentegen om nationale verplichtingen via nationale procedures direct te doen gelden jegens aanbieders die in het buitenland zijn gevestigd 6 .

    De lidstaten passen tevens een aantal verschillende aanknopingspunten toe om zich bevoegd te verklaren ten aanzien van een dienstverlener, zoals het hoofdkantoor, de plaats waar de diensten worden aangeboden, de locatie van de gegevens of een combinatie van factoren. Daarnaast zijn er uiteenlopende samenwerkingsmechanismen ingesteld en informele overeenkomsten aangegaan tussen de autoriteiten van bepaalde lidstaten en een aantal dienstverleners. Een aantal van de grootste dienstverleners raamde met het oog op de effectbeoordeling de jaarlijkse kosten om aan hun nationale wettelijke verplichtingen te voldoen op bijna tien miljoen euro. De kosten om te voldoen aan uiteenlopende nationale voorschriften, die waarschijnlijk wel in verhouding zouden staan met de aanwezigheid op de markt, kunnen voor kleinere dienstverleners toch buitensporig zijn.

    Wat de uitvoerbaarheid betreft van de verzoeken die worden verzonden in het kader van dergelijke regelingen, bestaan er verschillen tussen de lidstaten met betrekking tot de vraag of dienstverleners al dan niet verplicht zijn om mee te werken. Ook zijn de sancties en handhaving in het geval van niet-naleving onsamenhangend. Zelfs wanneer de dienstverlener voldoet aan het bevel tot oplegging van de sanctie, is het nog steeds moeilijk om het oorspronkelijke bevel voor het verstrekken van gegevens ten uitvoer te leggen.

    Herhaaldelijk hebben de lidstaten beklemtoond dat deze uitdagingen belangrijke kwesties betreffen die gezamenlijk moeten worden aangepakt:

    ·op 22 maart 2016 werd in een gezamenlijke verklaring van de ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken en van de vertegenwoordigers van de EU-instellingen over de terreuraanslagen in Brussel 7 benadrukt dat bij voorrang manieren moesten worden gezocht om sneller en doeltreffender digitaal bewijsmateriaal te verkrijgen en veilig te stellen, door intensievere samenwerking met derde landen en met dienstverleners die actief zijn op het Europese grondgebied, teneinde de EU- en de nationale wetgeving beter te doen naleven;

    ·in de conclusies van de Raad van 9 juni 2016 8 herhaalden de lidstaten dat ze vastbesloten waren om de rechtsstaat in de cyberruimte te handhaven en verzochten zij de Commissie om de ontwikkeling van een gemeenschappelijke EU-aanpak ter verbetering van het strafrecht in de cyberruimte als een prioriteit te behandelen.

    Er is een tweeledige wetgevingsaanpak nodig om deze uitdagingen het hoofd te bieden. Dit voorstel bevat regels betreffende de wettelijke vertegenwoordiging in de Unie van bepaalde dienstverleners ten behoeve van de bewijsgaring in strafprocedures. Daarnaast is er een instrument nodig dat wordt aangenomen op grond van artikel 82, lid 1, VWEU, om in grensoverschrijdende situaties de directe betekening of kennisgeving van bevelen aan dienstverleners mogelijk te maken. De bovenstaande uitdagingen worden derhalve aangepakt door een combinatie van deze twee voorstellen. Er zij echter op gewezen dat het duidelijk is dat het hoofddoel van dit voorstel is, vast te stellen wie de adressaat is van door de autoriteiten van de lidstaten uitgevaardigde bevelen tot verkrijging van bewijs in strafzaken dat in het bezit is van dienstverleners. Daarom beoogt dit voorstel om een aantal belemmeringen weg te nemen waarop men stuit wanneer men zich richt tot dienstverleners, door het verschaffen van een gemeenschappelijke, EU-brede oplossing voor het afgeven van rechtelijke bevelen aan dienstverleners via een wettelijke vertegenwoordiger. Hierdoor worden individuele en ongecoördineerde nationale benaderingen overbodig en wordt de rechtszekerheid op EU-niveau gewaarborgd. Daartoe worden de lidstaten er krachtens dit voorstel toe verplicht om ervoor te zorgen dat dienstverleners bevoegde wettelijke vertegenwoordigers aanwijzen die namens deze dienstverleners wettelijk verantwoordelijk zijn voor het naleven van rechterlijke bevelen en beslissingen.

    Daarnaast creëert een geharmoniseerde aanpak een gelijk speelveld voor alle ondernemingen die in de EU dezelfde soorten diensten aanbieden, ongeacht waar zij zijn gevestigd of van waaruit zij actief zijn, met inachtneming van het in artikel 3 van de richtlijn inzake elektronische handel vastgestelde beginsel van het land van oorsprong. Dit beginsel geldt alleen voor aanbieders van diensten van de informatiemaatschappij die in de EU zijn gevestigd, en is bovendien onderworpen aan een aantal uitzonderingen en eventuele vrijstellingen. Geharmoniseerde regels op EU-niveau zijn niet alleen nodig om belemmeringen weg te nemen voor het verrichten van diensten en om te zorgen voor een betere werking van de interne markt, maar ook om te zorgen voor een meer samenhangende benadering van het strafrecht in de Europese Unie. Een gelijk speelveld is ook nodig voor andere fundamentele beginselen betreffende de goede werking van de interne markt, zoals de bescherming van de grondrechten van burgers en de eerbiediging van de soevereiniteit en het openbaar gezag als het gaat om de doeltreffende uitvoering en handhaving van nationale en Europese wetgeving.

    Verenigbaarheid met het bestaande EU-rechtskader op het beleidsgebied

    De verplichting om een wettelijke vertegenwoordiger aan te wijzen voor dienstverleners die niet in de EU zijn gevestigd, maar in de EU diensten aanbieden, is reeds opgenomen in een aantal Unierechtelijke handelingen die van toepassing zijn op bepaalde gebieden. Dit is bijvoorbeeld het geval in de algemene verordening gegevensbescherming (EU) 2016/679 (artikel 27) 9 en Richtlijn (EU) 2016/1148 inzake maatregelen voor een hoog gemeenschappelijk niveau van beveiliging van netwerken en informatiesystemen in de Unie (artikel 18) 10 . Ook het voorstel van de Commissie voor een e-privacy-richtlijn bevat een dergelijke verplichting (artikel 3) 11 .

    Zoals hierboven opgemerkt, is dit voorstel in overeenstemming met de richtlijn inzake elektronische handel, en in het bijzonder met het oorsprongslandbeginsel van artikel 3 van de richtlijn. Het laat de bepalingen van deze richtlijn, met inbegrip van de voorschriften inzake informatieverstrekking van artikel 5, onverlet.

    Samenvatting van de voorgestelde richtlijn (hoe deze het huidige rechtskader verbetert)

    Lidstaten hebben momenteel verschillende benaderingen met betrekking tot de verplichtingen die worden opgelegd aan dienstverleners, met name in strafzaken. Deze benaderingen zijn in het bijzonder onsamenhangend op het gebied van elektronisch bewijsmateriaal, omdat bepaalde dienstverleners informatie opslaan die relevant kan zijn voor het onderzoeken en vervolgen van strafbare feiten. Dit gebrek aan samenhang creëert rechtsonzekerheid voor de betrokkenen en kan ertoe leiden dat dienstverleners te maken krijgen met verschillende en soms tegenstrijdige verplichtingen en sanctieregelingen, afhankelijk van of zij hun diensten nationaal, grensoverschrijdend binnen de Europese Unie of van buiten de Unie verrichten. Om de belemmeringen voor de vrijheid van dienstverrichting te beperken, voert deze richtlijn een verplichting in voor dienstverleners om een wettelijke vertegenwoordiger in de Unie aan te wijzen voor de ontvangst, de naleving en de tenuitvoerlegging van beslissingen die zijn gericht op de strafrechtelijke bewijsgaring door bevoegde nationale autoriteiten. De daaruit voortvloeiende beperking van belemmeringen zou zorgen voor een betere werking van de interne markt op een wijze die strookt met de ontwikkeling van een gemeenschappelijke ruimte van vrijheid, veiligheid en recht.

    De verplichting voor alle dienstverleners die actief zijn in de Europese Unie om een wettelijke vertegenwoordiger aan te wijzen, zou ervoor zorgen dat er altijd een duidelijke adressaat is van bevelen die gericht zijn op de bewijsgaring in strafprocedures. Hierdoor zou het voor dienstverleners gemakkelijker worden om aan deze bevelen te voldoen, omdat de wettelijke vertegenwoordiger namens de dienstverlener verantwoordelijk zou zijn voor de ontvangst, de naleving en de tenuitvoerlegging van deze bevelen.

    2.RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

    Rechtsgrondslag

    De rechtsgrondslag voor optreden op dit gebied zijn de artikelen 53 en 62 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, die voorzien in het nemen van maatregelen tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de vrijheid van vestiging en van dienstverrichting.

    In het onderhavige geval zou een verplichting tot het aanwijzen van een wettelijke vertegenwoordiger in de Unie met name helpen om belemmeringen voor de door artikel 56 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie gewaarborgde vrijheid van dienstverrichting weg te nemen, zoals hierboven beschreven.

    Keuze van het instrument

    Op grond van de artikelen 53 en 62 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, kan de Commissie richtlijnen en niet-bindende instrumenten, zoals aanbevelingen, voorstellen. Gezien de noodzaak om rechtszekerheid te bieden en belemmeringen voor de vrijheid van dienstverrichting weg te nemen, hetgeen niet kan worden bereikt door een nietbindend instrument aan te nemen, is gekozen voor de vorm van een richtlijn.

    Subsidiariteit

    Dit voorstel heeft betrekking op dienstverleners die diensten aanbieden in de EU, ongeacht waar zij zijn gevestigd, d.w.z. binnen of buiten de EU. Wanneer er geen gemeenschappelijke EU-aanpak komt, kunnen ongecoördineerde nationale oplossingen met betrekking tot de ontvangst, de naleving en de tenuitvoerlegging van beslissingen in verband met de bewijsgaring in strafprocedures leiden tot versplintering, waardoor er voor aanbieders die actief zijn op verschillende markten een lappendeken van uiteenlopende en eventueel tegenstrijdige nationale verplichtingen ontstaat. Dit bemoeilijkt het aanbieden van diensten in de EU. Gezien de diversiteit van de juridische benaderingen en het grote aantal belanghebbenden is regelgeving op EU-niveau het meest geschikte middel om de vastgestelde problemen aan te pakken.

    Evenredigheid

    Dit voorstel heeft tot doel een geharmoniseerde aanpak vast te stellen om de bestaande belemmeringen voor het verrichten van diensten weg te nemen en te voorkomen dat er op dit gebied nieuwe belemmeringen ontstaan met betrekking tot de ontvangst, de naleving en de tenuitvoerlegging van beslissingen gericht op de bewijsgaring in strafprocedures. De gekozen aanpak wordt geacht evenredig te zijn aan de opgelegde last. Gezien het toenemende belang en de groeiende aanwezigheid van internet en diensten van de informatiemaatschappij, is er een aantal opties om de huidige belemmeringen aan te pakken. Zoals meer in detail uiteengezet in de effectbeoordeling 12 bij het wetgevingsvoorstel, wordt met de verplichte aanwijzing van een wettelijke vertegenwoordiger voor bepaalde dienstverleners die actief zijn in de EU de doelstelling bereikt om een doeltreffend mechanisme te creëren om rechterlijke bevelen uit te voeren zonder dienstverleners onevenredig te belasten.

    De verplichting om een wettelijke vertegenwoordiger aan te wijzen vormt een zwaardere last voor ondernemingen die niet in de EU zijn gevestigd, omdat die niet kunnen terugvallen op een bestaande vestiging in de EU. Aan de andere kant zou deze wettelijke vertegenwoordiger een derde kunnen zijn die wordt gedeeld door verschillende dienstverleners, met name kleine en middelgrote ondernemingen ("kmo's"), en kan deze wettelijke vertegenwoordiger verschillende functies combineren (bijvoorbeeld, naast wettelijk vertegenwoordiger in het kader van dit instrument, ook vertegenwoordiger in de zin van de algemene verordening gegevensbescherming of de e-privacy-richtlijn). De richtlijn zal alleen van toepassing zijn op kmo's die hun diensten aanbieden in de EU, en niet in het geval van incidentele gegevensverwerking binnen de EU.

    3.RESULTATEN VAN EX-POST EVALUATIES, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELINGEN

    Raadpleging van belanghebbenden

    Tijdens een periode van anderhalf jaar heeft de Commissie alle relevante belanghebbenden geraadpleegd om problemen in kaart te brengen en oplossingen vast te stellen, waaronder de opties voor verbetering van de middelen voor interactie tussen autoriteiten en dienstverleners. Dit werd gedaan door middel van onderzoeken, variërend van een openbare raadpleging tot gerichte enquêtes bij de bevoegde overheidsinstanties. Ook werden er groepsvergaderingen met deskundigen en bilaterale vergaderingen georganiseerd om de mogelijke effecten van EU-wetgeving te bespreken. Daarnaast vonden er conferenties plaats over de grensoverschrijdende toegang tot elektronisch bewijsmateriaal teneinde feedback over het initiatief te verzamelen.

    Uit een gerichte enquête bij overheidsinstanties in de lidstaten bleek dat er geen gemeenschappelijke aanpak bestaat voor het verkrijgen van grensoverschrijdende toegang tot elektronisch bewijsmateriaal. Elke lidstaat heeft eigen nationale praktijken. Dienstverleners reageren ook op uiteenlopende wijze op verzoeken van buitenlandse rechtshandhavingsinstanties, en de reactietijden variëren naargelang van de lidstaat die het verzoek doet.

    Tijdens de raadpleging wezen de dienstverleners en enkele maatschappelijke organisaties op de noodzaak om, in directe samenwerking met overheidsinstanties, rechtszekerheid te creëren en om wetsconflicten te voorkomen. De belangrijkste kwesties waarop overheidsinstanties de aandacht vestigden waren het ontbreken van een betrouwbare samenwerking met dienstverleners, gebrek aan transparantie, en rechtsonzekerheid omtrent de bevoegdheid voor het nemen van onderzoeksmaatregelen. Enkele maatschappelijke organisaties waren van mening dat wetgeving op EU-niveau op dit gebied niet wenselijk was en spraken de voorkeur uit om de maatregelen van de EU te beperken tot het verbeteren van procedures voor wederzijdse rechtshulp, wat gelijktijdig ter hand zal worden genomen.

    Effectbeoordeling

    De Raad voor regelgevingstoetsing heeft een positief advies uitgebracht over de effectbeoordeling 13 en heeft een aantal voorstellen voor verbetering gedaan 14 . Naar aanleiding van dit advies is de effectbeoordeling gewijzigd, zodat grondrechtenkwesties in verband met de grensoverschrijdende uitwisseling van gegevens nader aan de orde konden worden gesteld, met name de verbanden tussen de diverse maatregelen die deel uitmaken van de voorkeursoptie. De beoordeling werd ook gewijzigd om de standpunten van belanghebbenden en lidstaten en de wijze waarop daarmee werd rekening gehouden, beter in beeld te brengen. Bovendien werd de beleidscontext herzien zodat aanvullende verwijzingen naar diverse aspecten werden opgenomen, zoals discussies binnen groepen van deskundigen die aan de ontwikkeling van het initiatief hebben bijgedragen. De complementariteit tussen de verschillende maatregelen werd verduidelijkt met betrekking tot het toepassingsgebied, het tijdschema en de verstrekkendheid en het basisscenario werd zo herzien dat daarin de ontwikkelingen die zich waarschijnlijk los van de vaststelling van de voorgestelde maatregelen zullen voordoen, beter tot uitdrukking komen. Tot slot werden stroomschema’s toegevoegd om de procedures voor het delen van gegevens beter te beschrijven.

    Naast het basisscenario (optie O) werden er vier beleidsopties onderzocht: een aantal praktische maatregelen ter verbetering van zowel procedures voor justitiële samenwerking als procedures voor directe samenwerking tussen overheidsinstanties en dienstverleners (optie A: niet-wetgevend); een optie die de praktische maatregelen van optie A combineert met internationale oplossingen (optie B: wetgevend); een optie die de eerder bedoelde maatregelen van optie B combineert met een Europees verstrekkingsbevel en een maatregel ter verbetering van de toegang tot gegevensbanken (optie C: wetgevend); en een optie die alle eerder bedoelde maatregelen van optie C combineert met wetgeving inzake directe toegang tot op afstand opgeslagen gegevens (optie D: wetgevend). In de effectbeoordeling werd er ook op gewezen dat het noodzakelijk is dat dienstverleners in de EU een wettelijke vertegenwoordiger in de Unie aanwijzen, en dit is opgenomen in de opties C en D.

    Uit de effectbeoordeling bleek dat de opties waarin de wettelijke vertegenwoordiger is opgenomen (C en D) in vergelijking met de andere opties duidelijk toevoegde waarde zouden hebben. Hoewel de aanwijzing van een wettelijke vertegenwoordiger voor dienstverleners op de korte termijn extra kosten met zich zou brengen, zal een geharmoniseerd kader op EUniveau naar alle waarschijnlijkheid leiden tot een vermindering van de last voor dienstverleners, die momenteel op vrijwillige basis reageren op door rechtshandhavingsinstanties gedane verzoeken, die door hen moeten worden onderzocht in het kader van de verschillende rechtsstelsels van de lidstaten. Het kostenmodel dat in samenwerking met betrokken dienstverleners is vastgesteld en gevalideerd, toont aan dat het initiatief op de middellange en lange termijn leidt tot een aanzienlijke kostenbesparing en belemmeringen voor de interne markt wegneemt. Bovendien hebben de rechtszekerheid en de standaardisering van procedures ook positieve gevolgen voor kmo's, omdat dit zorgt voor verlichting van hun administratieve last. In zijn algemeenheid zal het initiatief naar verwachting ook voor hen besparingen opleveren.

    Grondrechten

    De verplichting om een wettelijke vertegenwoordiger aan te wijzen heeft tot doel hinderpalen voor het vrij verrichten van diensten uit de weg te ruimen en aldus de uitoefening ervan te vergemakkelijken. In het bijzonder stelt het voorstel in de Unie gevestigde dienstverleners in staat om een bestaande vestiging aan te wijzen als wettelijke vertegenwoordiger, behalve, en dit is de enige uitzondering, wanneer deze vestiging zich bevindt in een lidstaat die niet deelneemt aan de instrumenten voor justitiële samenwerking die zijn aangenomen op grond van titel V van het Verdrag. Deze uitzondering heeft tot doel rekening te houden met de specifieke situatie die voortvloeit uit titel V van het Verdrag.

    4.GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

    Het voorstel heeft geen gevolgen voor de begroting van de Unie.

    5.OVERIGE ELEMENTEN

    Uitvoeringsplanning en regelingen voor controle, evaluatie en rapportage

    De richtlijn moet worden uitgevoerd door de lidstaten. De Commissie zal dit uitvoeringsproces ondersteunen door een contactcomité in te stellen, dat moet zorgen voor een geharmoniseerde en coherente uitvoering en moet voorkomen dat er verschillende systemen van toepassing zijn op de verschillende dienstverleners. Indien nodig zal de Commissie richtsnoeren voor dienstverleners verstrekken. De Commissie zal uiterlijk vijf jaar na de inwerkingtreding van de richtlijn op basis van een gedetailleerde beoordeling van de werking een verslag indienen bij het Europees Parlement en de Raad. Dat verslag zal zo nodig vergezeld gaan van voorstellen tot wijziging van deze richtlijn.

    Artikelsgewijze toelichting

    Artikel 1 Onderwerp en toepassingsgebied

    In artikel 1 wordt het onderwerp van de richtlijn vastgesteld, namelijk het vastleggen van regels betreffende de wettelijke vertegenwoordiging in de Unie van bepaalde dienstverleners ten behoeve van de bewijsgaring in strafprocedures.

    Het soort verplichtingen dat wordt opgelegd aan dienstverleners kan verschillende vormen aannemen, zoals de ontvangst van een bevel in een strafprocedure van een officier van justitie of een rechter (wat rechtsgevolgen heeft), het verstrekken van gegevens die nodig zijn in het kader van deze strafprocedure, het nemen van bepaalde maatregelen voor bewaring van gegevens in strafprocedures of het instellen van een handhavingsprocedure in geval van niet-naleving. Als gevolg van hun commerciële en territoriale beleid kan het voor dienstverleners moeilijk zijn om te voldoen aan deze verschillende soorten verzoeken, die steeds vaker worden uitgevaardigd. Aan de andere kant moeten de bevoegde autoriteiten weten tot wie zij zich kunnen wenden bij dienstverleners die zijn gevestigd of diensten aanbieden op het grondgebied van de Unie en hoe zij dat kunnen doen.

    De lidstaten mogen de onder deze richtlijn vallende dienstverleners geen andere verplichtingen opleggen dan de verplichtingen die voortvloeien uit de richtlijn zelf, zoals de verplichting om een wettelijke vertegenwoordiger aan te wijzen op hun eigen grondgebied in plaats van ergens anders in de Unie waar de dienstverleners diensten aanbieden.

    Geharmoniseerde regels inzake wettelijke vertegenwoordiging mogen geen afbreuk doen aan de bevoegdheid van de betrokken autoriteiten om zich overeenkomstig het Unierecht en het nationale recht te richten tot op hun grondgebied gevestigde dienstverleners. Als de nationale autoriteiten in dergelijke gevallen beslissen om hun bevelen rechtstreeks te richten aan de vestiging van de dienstverlener, is de verantwoordelijkheid van de wettelijke vertegenwoordiger zoals omschreven in deze richtlijn niet van toepassing.

    Artikel 2 Definities

    Artikel 2 bevat de definities die in dit instrument van toepassing zijn.

    De wettelijke vertegenwoordiger kan een natuurlijke of rechtspersoon zijn die door de dienstverlener wordt aangewezen om namens hem te voldoen aan beslissingen van bevoegde rechtshandhavingsinstanties en justitiële autoriteiten betreffende de bewijsgaring in strafprocedures. Dienstverleners moeten de mogelijkheid hebben om een bestaande vestiging in een lidstaat, met inbegrip van hun hoofdvestiging of hoofdkantoor, aan te wijzen en om verschillende wettelijke vertegenwoordigers aan te wijzen.

    De volgende categorieën dienstverleners vallen onder het toepassingsgebied van de richtlijn: aanbieders van elektronische communicatiediensten, aanbieders van diensten van de informatiemaatschappij die als onderdeel van de dienstverlening aan de gebruiker gegevens opslaan, met inbegrip van sociale netwerken, online marktplaatsen en andere aanbieders van hostingdiensten en aanbieders van naam- en nummeringsdiensten voor internet.

    Het toepassingsgebied van deze richtlijn omvat aanbieders van elektronische communicatiediensten, zoals gedefinieerd [in de richtlijn tot vaststelling van het Europees wetboek voor elektronische communicatie]. In plaats van gebruik te maken van traditionele communicatiediensten, vertrouwen consumenten en ondernemingen steeds meer op nieuwe online diensten voor interpersoonlijke communicatie, zoals spraakoverIP, instant messaging en e-maildiensten. Daarom vallen deze diensten onder dit voorstel, samen met sociale netwerken zoals Twitter en Facebook, die gebruikers de mogelijkheid geven om inhoud te delen.

    In veel gevallen worden gegevens niet langer opgeslagen op het apparaat van de gebruiker, maar in een cloud-infrastructuur, waardoor ze in principe overal toegankelijk zijn. Dienstverleners hoeven niet in elke jurisdictie gevestigd te zijn of servers te hebben, maar kunnen voor het verstrekken van hun diensten gebruikmaken van gecentraliseerde systemen. Teneinde rekening te houden met deze ontwikkelingen, omvat de definitie clouddiensten die een scala aan computercapaciteit bieden zoals netwerken, servers of andere infrastructuur, opslag, apps en diensten die het mogelijk maken om gegevens op te slaan voor verschillende doeleinden. Het instrument is ook van toepassing op digitale marktplaatsen die consumenten en/of ondernemingen in staat stellen om via online verkoop- of dienstenovereenkomsten transacties af te sluiten. Dergelijke transacties worden afgesloten ofwel op de website van de online marktplaats ofwel op de website van de handelaar die gebruikmaakt van de computerdiensten die de online marktplaats aanbiedt. Het is daarom deze marktplaats die meestal het elektronisch bewijsmateriaal bezit dat in het kader van een strafprocedure kan worden gebruikt.

    Het voorstel heeft geen betrekking op diensten waarvoor de opslag van gegevens geen bepalend onderdeel is. Hoewel de meeste diensten die dienstverleners tegenwoordig verlenen met enige vorm van opslag gepaard gaan, met name wanneer zij online op afstand worden verleend, kan er een onderscheid gemaakt worden met betrekking tot diensten waarvoor de opslag van gegevens geen hoofdkenmerk en dus slechts van ondergeschikt belang is, zoals juridische, architectonische, ingenieurs- en accountingdiensten die online op afstand worden verleend.

    Gegevens die in het bezit zijn van aanbieders van internet infrastructuurdiensten, zoals registrators en registers van domeinnamen en aanbieders van privacy- en proxydiensten, of regionale internetregisters van internetprotocoladressen, kunnen voor strafprocedures relevant zijn omdat zij sporen kunnen opleveren die het mogelijk maken een bij criminele activiteiten betrokken persoon of entiteit te identificeren.

    Bij de omschrijving van de dienstverleners die onder deze richtlijn vallen, moet tot uiting komen dat er een voldoende nauwe band moet zijn tussen de aanbieder en de Unie. In dit verband moet worden onderzocht of de dienstverlener natuurlijke of rechtspersonen in de Unie de mogelijkheid biedt om gebruik te maken van zijn diensten. Enkel de toegankelijkheid van de dienst (die ook het gevolg zou kunnen zijn van de toegankelijkheid van de website van de dienstverlener of een tussenpersoon of van een e-mailadres of van andere contactgegevens), mag echter niet voldoende zijn om de toepassing van deze richtlijn te rechtvaardigen. Bijgevolg is er een reële link met de Unie vereist. Indien een dienstverlener een vestiging heeft in de Europese Unie, is er zeker sprake van een dergelijke reële link. Wanneer er echter geen vestiging in de Unie is, moet het criterium van een reële link met de Unie worden beoordeeld op basis van het bestaan van een aanzienlijk aantal gebruikers in een of meer lidstaten, of activiteiten die gericht zijn op een of meer lidstaten. Het richten van activiteiten op een of meer lidstaten kan worden bepaald op basis van alle hiervoor relevante omstandigheden, waaronder factoren zoals het gebruik van een taal of munteenheid die in die lidstaat algemeen gangbaar is of de mogelijkheid om goederen of diensten te bestellen. Het richten van activiteiten op een lidstaat kan ook worden afgeleid uit de beschikbaarheid van een applicatie in de desbetreffende nationale app store, uit het aanbieden van nationale reclame of reclame in de taal die in een lidstaat gangbaar is, uit het tijdens het uitvoeren van zakelijke activiteiten gebruikmaken van informatie die afkomstig is van personen in lidstaten of uit het beheren van klantenrelaties, bijvoorbeeld door het aanbieden van klantenservice in de taal die in een lidstaat algemeen gangbaar is. Ook wordt aangenomen dat er een reële link bestaat wanneer een dienstverlener zijn activiteiten richt op een of meer lidstaten, als omschreven in artikel 17, lid 1, onder c), van Verordening (EU) nr. 1215/2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken.

    Artikel 3 Wettelijke vertegenwoordiger

    In artikel 3, leden 1 en 2, is bepaald dat dienstverleners die diensten aanbieden in de Unie, moeten worden verplicht om een wettelijke vertegenwoordiger in de Unie aan te wijzen. In principe moeten dienstverleners vrij kunnen kiezen in welke lidstaat zij hun wettelijke vertegenwoordiger aanwijzen, en overeenkomstig artikel 1, lid 2, mogen lidstaten deze vrije keuze niet beperken door bijvoorbeeld een verplichting op te leggen om de wettelijke vertegenwoordiger op hun grondgebied aan te wijzen. Artikel 3, leden 1, 2 en 3, bevat echter bepaalde beperkingen ten aanzien van deze vrije keuze van aanbieders, met name dat de wettelijke vertegenwoordiger moet zijn gevestigd in een lidstaat waar de dienstverlener diensten aanbiedt of is gevestigd. Deze beperking, die een reeds bestaande band vereist tussen de dienstverlener en de lidstaat waar de wettelijke vertegenwoordiger wordt aangewezen, beperkt de mogelijkheid van dienstverleners om de lidstaat te selecteren op basis van overwegingen die indruisen tegen de doelstellingen van deze richtlijn, zoals de hoogte van geldboeten. Artikel 3, leden 1, 2 en 3, bepaalt welke lidstaten verantwoordelijk zijn voor het opleggen van de verplichting aan dienstverleners.

    Artikel 3, lid 1, is van toepassing op dienstverleners die in de Unie zijn gevestigd. Zij moeten minstens een wettelijke vertegenwoordiger in de Unie aanwijzen, meer bepaald in een lidstaat waar zij diensten aanbieden of zijn gevestigd. De lidstaten waar dienstverleners zijn gevestigd, zijn verantwoordelijk voor het opleggen van deze verplichting.

    Artikel 3, lid 2, is van toepassing op dienstverleners die niet in de Unie zijn gevestigd. Deze dienstverleners moeten een wettelijke vertegenwoordiger aanwijzen in een van de lidstaten waar zij diensten aanbieden. De lidstaten waar de dienstverlener diensten aanbiedt, zijn verantwoordelijk voor het opleggen van deze verplichting.

    Artikel 3, lid 3, geldt in beide gevallen waarop artikel 3, leden 1 en 2, van toepassing is, en legt aanvullende eisen op om het probleem aan te pakken dat inherent is aan het samenspel tussen een instrument voor de interne markt en instrumenten voor justitiële samenwerking die worden aangenomen op grond van titel V van het Verdrag. Een wettelijke vertegenwoordiger die is aangewezen in een lidstaat die niet deelneemt aan een toepasselijk instrument voor justitiële samenwerking, kan zijn taak niet volledig vervullen, aangezien er uit hoofde van dit instrument geen bevelen aan hem kunnen worden gericht. Derhalve moeten dienstverleners die diensten aanbieden in lidstaten die deelnemen aan dergelijke instrumenten krachtens artikel 3, lid 3, een wettelijke vertegenwoordiger aanwijzen in een van deze lidstaten. Een dienstverlener die een wettelijke vertegenwoordiger aanwijst in een lidstaat die deelneemt aan een instrument voor justitiële samenwerking uit hoofde van titel V van het Verdrag, voldoet bijgevolg zowel aan, naar gelang het geval, zijn verplichtingen krachtens lid 1 of 2, als aan zijn verplichtingen krachtens lid 3. Aan de andere kant zou een dienstverlener die een wettelijke vertegenwoordiger aanwijst in een lidstaat die niet deelneemt aan een instrument voor justitiële samenwerking uit hoofde van titel V, als gevolg daarvan voldoen aan zijn verplichting krachtens lid 1 of 2, maar om ook te voldoen aan zijn verplichting krachtens lid 3, zou hij een andere wettelijke vertegenwoordiger moeten aanwijzen in een van de lidstaten die deelnemen aan een instrument voor justitiële samenwerking uit hoofde van titel V. De lidstaten die deelnemen aan een toepasselijk instrument en waar de dienstverlener diensten aanbiedt zijn verantwoordelijk voor het opleggen van deze verplichting.

    Vanwege de "variabele geometrie" op het gebied van het strafrecht, waarbij Denemarken niet deelneemt aan de uit hoofde van titel V aangenomen Uniewetgeving en het Verenigd Koninkrijk en Ierland een recht op deelneming ('opt-in') hebben, zijn er momenteel verschillende instrumenten die van toepassing zijn in de betrekkingen tussen de lidstaten met betrekking tot de bewijsgaring in strafprocedures. Deze instrumenten omvatten de richtlijn inzake het Europees onderzoeksbevel en de Overeenkomst van 2000 betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken. Het Europees overleggingsbevel zal een aanvulling vormen op deze veelzijdige regelgeving. Gezien de daaruit voortvloeiende complexiteit is de kans waarschijnlijk groter dat de lidstaten die deelnemen aan de verordening betreffende een Europese overleggingsbevel ongecoördineerde nationale maatregelen zullen nemen, wat zou leiden tot verdere versplintering en rechtsonzekerheid voor alle belanghebbenden. Daarom moeten alle lidstaten worden verplicht om ervoor te zorgen dat dienstverleners die niet in de Unie zijn gevestigd, maar wel diensten aanbieden in de Unie, een wettelijke vertegenwoordiger in de Unie aanwijzen. Deze vertegenwoordiger is dan de adressaat van directe verzoeken in grensoverschrijdende situaties en verzoeken op basis van justitiële samenwerking tussen justitiële autoriteiten. Om te voorkomen dat de doeltreffendheid van de op grond van titel V, hoofdstuk 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie vastgestelde EU-rechtsinstrumenten voor de bewijsgaring in strafprocedures, waaraan slechts enkele lidstaten deelnemen, wordt verzwakt, moet bovendien een wettelijke vertegenwoordiger worden aangewezen in een van de lidstaten die aan die rechtsinstrumenten deelnemen.

    Dienstverleners moeten de vrijheid hebben om een van hun vestigingen in de Unie, met inbegrip van hun hoofdvestiging of hoofdkantoor, als hun wettelijke vertegenwoordiger aan te wijzen, met inachtneming van de voorwaarden van de richtlijn.

    In artikel 3, lid 6, wordt verduidelijkt dat de lidstaten ervoor moeten zorgen dat hun nationale recht voorziet in bepalingen op grond waarvan een aangewezen wettelijke vertegenwoordiger aansprakelijk kan worden gesteld voor niet-naleving, zonder afbreuk te doen aan de aansprakelijkheid van de dienstverlener zelf. Dienstverleners mogen niet kunnen aanvoeren dat zij niet aansprakelijk zijn voor bijvoorbeeld de niet-naleving van hun wettelijke vertegenwoordiger. Ook mogen zij hun aansprakelijkheid niet afwijzen door te wijzen op ontbrekende of ondoeltreffende interne procedures, omdat zij zelf verantwoordelijk zijn voor het ter beschikking stellen van de nodige middelen en bevoegdheden om de naleving van bevelen en nationale beslissingen te waarborgen. De wettelijke vertegenwoordiger mag zijn aansprakelijkheid ook niet afwijzen door bijvoorbeeld aan te voeren dat hij niet bevoegd is om gegevens te verstrekken.

    Artikel 4 Kennisgevingen en talen

    Krachtens artikel 4 moeten de lidstaten ervoor zorgen dat dienstverleners een of meer wettelijke vertegenwoordigers aanwijzen en de contactgegevens verstrekken van deze vertegenwoordigers.

    De kennisgeving moet ook informatie bevatten over de taal/de talen waarin er met de dienstverlener kan worden gecommuniceerd. Standaard wordt de officiële taal gebruikt van de lidstaat waar de wettelijke vertegenwoordiger is gevestigd. Indien er meerdere officiële talen zijn, kan de dienstverlener hieruit een of meerdere talen kiezen. Daarnaast kunnen de dienstverleners nog andere officiële talen van de Unie kiezen waarin er met hen kan worden gecommuniceerd door de bevoegde autoriteiten van alle lidstaten. Dit stelt dienstverleners in staat een taal te kiezen die bijvoorbeeld wordt gebruikt in de interne communicatie met het hoofdkantoor, of die momenteel veel gebruikt wordt in verzoeken, om zo te zorgen voor meer consistentie en zekerheid voor zowel de bevoegde autoriteiten als de dienstverleners.

    Wanneer een dienstverlener meerdere wettelijke vertegenwoordigers aanwijst, kan deze dienstverlener ook criteria opgeven aan de hand waarvan kan worden bepaald tot welke wettelijke vertegenwoordiger men zich moet wenden. Deze criteria zijn niet bindend voor de autoriteiten van de lidstaten, maar moeten  behalve in naar behoren gerechtvaardigde gevallen  wel in acht worden genomen.

    De dienstverleners zijn verantwoordelijk voor het openbaar maken van deze informatie, bijvoorbeeld op hun website, en voor het bijwerken van deze informatie. Bovendien moeten de lidstaten de desbetreffende informatie beschikbaar maken op speciale websites om de justitiële autoriteiten te helpen bij het identificeren van de juiste adressaat.

    Artikel 5 Sancties

    Ingeval de onder deze richtlijn vallende dienstverleners niet voldoen aan de nationale bepalingen die krachtens deze richtlijn worden aangenomen, moeten de lidstaten in hun nationale wetgeving doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties opnemen die kunnen worden opgelegd aan dienstverleners die geen wettelijke vertegenwoordiger in de zin van deze richtlijn aanwijzen of die niet voorzien in de noodzakelijke bevoegdheden, middelen en voorwaarden, zoals infrastructuur, die de wettelijke vertegenwoordiger in het algemeen in staat stellen om te voldoen aan de beslissingen van de nationale autoriteiten en om het gevraagde bewijsmateriaal te verstrekken.

    Sancties of boetes voor niet-naleving door de wettelijke vertegenwoordiger van een bepaalde beslissing, zoals een bevel in een concrete procedure, worden daarentegen geregeld in andere specifieke instrumenten, zoals de verordening betreffende Europese bevelen tot overlegging en bewaring van elektronisch bewijsmateriaal in strafzaken, of het nationale recht.

    Artikel 6 Coördinatiemechanisme

    Om te zorgen voor een samenhangende aanpak voorziet de richtlijn in een coördinatiemechanisme op basis van door de lidstaten aangewezen centrale autoriteiten. Dit coördinatiemechanisme stelt de lidstaten in staat om informatie uit te wisselen, bijstand te verlenen en samen te werken bij hun handhavingsaanpak, bijvoorbeeld door te bepalen welke lidstaat het meest geschikt is om op te treden in een bepaald geval van niet-naleving.

    Artikel 7, 8, 9 en 10

    Deze artikelen bevatten nadere bepalingen over de omzetting door de lidstaten, de evaluatie door de Commissie, de inwerkingtreding van de richtlijn en de adressaten van de richtlijn. De voorgestelde richtlijn zal in werking treden op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad. De lidstaten hebben zes maanden de tijd om de bepalingen van de voorgestelde richtlijn om te zetten in nationaal recht. De Commissie voert een evaluatie uit van deze richtlijn in overeenstemming met de richtsnoeren voor betere regelgeving van de Commissie en overeenkomstig punt 22 van het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 15 .

    2018/0107 (COD)

    Voorstel voor een

    RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

    tot vaststelling van geharmoniseerde regels inzake de aanwijzing van wettelijke vertegenwoordigers ten behoeve van de bewijsgaring in strafprocedures

    HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name de artikelen 53 en 62,

    Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

    Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

    Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité 16 ,

    Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1)Op een netwerk gebaseerde diensten kunnen in beginsel overal vandaan worden verstrekt en vereisen geen fysieke infrastructuur, aanwezigheid van een onderneming of personeel in het land waar de diensten worden aangeboden of op de interne markt zelf. Als gevolg hiervan kan het moeilijk zijn om verplichtingen die uit hoofde van het nationale recht en het Unierecht van toepassing zijn op de betreffende dienstverleners toe te passen en te handhaven, met name de verplichting om te voldoen aan een bevel of een beslissing van een justitiële autoriteit. Dit is met name het geval in het strafrecht, waar de autoriteiten van de lidstaten moeilijkheden ondervinden bij de betekening of kennisgeving, de waarborging van de naleving en de handhaving van hun beslissingen, in het bijzonder wanneer de relevante diensten worden aangeboden van buiten hun grondgebied.

    (2)Tegen deze achtergrond hebben de lidstaten een aantal uiteenlopende maatregelen genomen om hun wetgeving effectiever toe te passen en te handhaven. Dit omvat maatregelen om van dienstverleners elektronisch bewijsmateriaal te kunnen verkrijgen dat relevant is voor strafprocedures.

    (3)Daartoe hebben sommige lidstaten wetgeving aangenomen, of overwegen zij dit te doen, op grond waarvan dienstverleners die op hun grondgebied diensten aanbieden, verplicht zijn op dat grondgebied een wettelijke vertegenwoordiger te hebben. Deze voorschriften vormen een belemmering voor het vrij verrichten van diensten op de interne markt.

    (4)Er bestaat een reëel risico dat wanneer er geen Unie-brede aanpak komt, andere lidstaten zullen proberen om bestaande tekortkomingen in verband met de bewijsgaring in strafprocedures te verhelpen door uiteenlopende nationale verplichtingen op te leggen. Dit zal onvermijdelijk leiden tot nog meer belemmeringen voor het vrij verrichten van diensten op de interne markt.

    (5)In de huidige omstandigheden heeft de daaruit voortvloeiende rechtsonzekerheid gevolgen voor zowel de dienstverleners als de nationale autoriteiten. Er worden uiteenlopende en mogelijk tegenstrijdige verplichtingen opgelegd aan dienstverleners die zijn gevestigd of diensten aanbieden in verschillende lidstaten, waardoor er in het geval van inbreuken ook uiteenlopende sancties worden toegepast. Door het toenemende belang van de communicatiediensten en de diensten van de informatiemaatschappij in ons dagelijks leven en de samenleving zullen de verschillen in de regelgeving inzake strafprocedures waarschijnlijk nog groter worden. Het voorgaande vormt niet alleen een belemmering voor de goede werking van de interne markt, maar brengt ook problemen met zich mee voor de totstandbrenging en de goede werking van de ruimte voor vrijheid, veiligheid en recht van de Unie.

    (6)Om een dergelijke versnippering te voorkomen en ervoor te zorgen dat er voor ondernemingen die actief zijn op de interne markt dezelfde of soortgelijke verplichtingen gelden, heeft de Unie een aantal handelingen aangenomen op aanverwante gebieden, zoals gegevensbescherming 17 . Om het niveau van bescherming van betrokkenen te verhogen, voorziet de algemene verordening gegevensbescherming 18 in de aanwijzing van een wettelijke vertegenwoordiger in de Unie door verwerkingsverantwoordelijken of verwerkers die niet in de Unie zijn gevestigd, maar wel goederen of diensten aanbieden aan personen in de Unie of hun gedrag controleren indien dat gedrag binnen de Unie plaatsvindt, tenzij de verwerking incidenteel is, niet de grootschalige verwerking van bijzondere categorieën van persoonsgegevens, of de verwerking van persoonsgegevens betreffende strafrechtelijke veroordelingen en strafbare feiten inhoudt en gelet op de aard, de context, de omvang en de verwerkingsdoeleinden waarschijnlijk geen risico oplevert voor de rechten en vrijheden van natuurlijke personen, of tenzij de verwerkingsverantwoordelijke een overheidsinstantie of -orgaan is.

    (7)Door geharmoniseerde regels inzake de wettelijke vertegenwoordiging van bepaalde dienstverleners in de Unie vast te stellen voor de ontvangst, de naleving en de tenuitvoerlegging van beslissingen die door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten zijn uitgevaardigd ten behoeve van de bewijsgaring in strafprocedures, moeten de bestaande belemmeringen voor het vrij verrichten van diensten worden weggenomen en moet worden voorkomen dat er in de toekomst uiteenlopende nationale benaderingen worden gevolgd. Er moet een gelijk speelveld voor dienstverleners worden gecreëerd. Bovendien moet er in de gemeenschappelijke ruimte van vrijheid, veiligheid en recht worden gezorgd voor een meer effectieve handhaving van het strafrecht.

    (8)De betrokken wettelijke vertegenwoordiger moet de adressaat zijn van nationale bevelen en beslissingen en van bevelen en beslissingen uit hoofde van de rechtsinstrumenten van de Unie die zijn aangenomen op grond van titel V, hoofdstuk 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie ten behoeve van de bewijsgaring in strafzaken. Dit omvat zowel instrumenten die directe betekening of kennisgeving mogelijk maken van aan de dienstverlener gerichte bevelen in grensoverschrijdende situaties, als instrumenten die gebaseerd zijn op justitiële samenwerking tussen justitiële autoriteiten overeenkomstig titel V, hoofdstuk 4.

    (9)De lidstaten moeten ervoor zorgen dat de verplichting om een wettelijke vertegenwoordiger aan te wijzen onmiddellijk, dat wil zeggen vanaf de in artikel 7 bedoelde omzettingsdatum, van toepassing is voor dienstverleners die op die datum diensten aanbieden in de Unie, of vanaf het moment dat dienstverleners beginnen met het aanbieden van diensten in de Unie voor dienstverleners die na die omzettingsdatum beginnen met het aanbieden van diensten.

    (10)De verplichting om een wettelijke vertegenwoordiger aan te wijzen, moet gelden voor dienstverleners die diensten aanbieden in de Unie, dat wil zeggen in een of meer lidstaten. Situaties waarin een dienstverlener is gevestigd op het grondgebied van een lidstaat en uitsluitend diensten aanbiedt op het grondgebied van die lidstaat, mogen niet onder deze richtlijn vallen.

    (11)Niettegenstaande de aanwijzing van een wettelijke vertegenwoordiger, moeten de lidstaten zich kunnen blijven richten tot op hun grondgebied gevestigde dienstverleners, hetzij in zuiver nationale situaties, hetzij na ontvangst van een verzoek om bijstand krachtens rechtsinstrumenten inzake wederzijdse rechtshulp en inzake wederzijdse erkenning in strafzaken.

    (12)Om te bepalen of een dienstverlener diensten aanbiedt in de Unie, moet worden nagegaan of de dienstverlener natuurlijke of rechtspersonen in de Unie de mogelijkheid biedt om gebruik te maken van zijn diensten. Enkel de toegankelijkheid van een online interface (bijvoorbeeld de toegankelijkheid van de website van de dienstverlener of een tussenpersoon, een e-mailadres of andere contactgegevens) mag echter niet voldoende zijn om de toepassing van deze richtlijn te rechtvaardigen.

    (13)Ook het bestaan van een reële link met de Unie moet in aanmerking worden genomen bij het bepalen van het toepassingsgebied van deze richtlijn. Een dergelijke reële link moet worden geacht te bestaan wanneer de dienstverlener een vestiging in de Unie heeft. Wanneer er geen vestiging in de Unie is, moet het criterium van een reële link worden beoordeeld op grond van het bestaan van een groot aantal gebruikers in een of meer lidstaten, of op grond van het feit dat de activiteiten zijn gericht op een of meer lidstaten. Of de activiteiten op een of meer lidstaten zijn gericht, kan worden bepaald op basis van alle relevante omstandigheden, waaronder factoren zoals het gebruik van een taal of een munteenheid die in die lidstaat algemeen gangbaar is of de mogelijkheid om goederen of diensten te bestellen. Dat de activiteiten op een lidstaat zijn gericht, kan ook blijken uit de beschikbaarheid van een applicatie ("app") in de desbetreffende nationale appstore, het maken van lokale reclame of reclame in de taal die in die lidstaat gangbaar is, of het beheren van klantenrelaties, bijvoorbeeld door het aanbieden van een klantenservice in de taal die in die lidstaat algemeen gangbaar is. Er wordt ook aangenomen dat er een reële link bestaat wanneer een dienstverlener zijn activiteiten richt op een of meer lidstaten, als omschreven in artikel 17, lid 1, onder c), van Verordening (EU) nr. 1215/2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken. Aan de andere kant kan het aanbieden van een dienst louter met het oog op de naleving van het discriminatieverbod van Verordening (EU) nr. 2018/302 19 op zich niet worden beschouwd als het richten van activiteiten op een bepaald grondgebied binnen de Unie. Dezelfde overwegingen moeten gelden om te bepalen of een dienstverlener diensten aanbiedt in een lidstaat.

    (14)Dienstverleners die verplicht zijn om een wettelijke vertegenwoordiger aan te wijzen, moeten kunnen kiezen voor een bestaande vestiging in een lidstaat - dit kan een rechtspersoon, een filiaal, een agentschap of een kantoor zijn dan wel een hoofdzetel of een hoofdkantoor; dienstverleners moeten ook meer dan een wettelijke vertegenwoordiger kunnen aanwijzen. Een ondernemingsgroep mag echter niet worden gedwongen om meerdere vertegenwoordigers aan te wijzen, een voor elke onderneming die deel uitmaakt van de groep. Bij de bewijsgaring in strafprocedures zijn er in de betrekkingen tussen de lidstaten verschillende instrumenten van toepassing die zijn aangenomen op grond van titel V, hoofdstuk 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Als gevolg van deze "variabele geometrie" in de gemeenschappelijke strafrechtelijke ruimte moet ervoor worden gezorgd dat de richtlijn het ontstaan van nieuwe ongelijkheden of belemmeringen voor het verrichten van diensten op de interne markt niet bevordert doordat wordt toegestaan dat dienstverleners die diensten op het grondgebied van lidstaten aanbieden wettelijke vertegenwoordigers aanwijzen in lidstaten die niet deelnemen aan de relevante rechtsinstrumenten; in dat geval zou het probleem blijven bestaan. Daarom moet er ten minste een vertegenwoordiger worden aangewezen in een lidstaat die deelneemt aan de relevante rechtsinstrumenten van de Unie, teneinde het risico te vermijden dat er afbreuk wordt gedaan aan de doeltreffendheid van de in deze richtlijn bedoelde aanwijzing en teneinde gebruik te maken van de synergie als gevolg van de aanwijzing van een wettelijke vertegenwoordiger voor de ontvangst, de naleving en de tenuitvoerlegging van beslissingen en bevelen die zijn uitgevaardigd in het kader van de bewijsgaring in strafprocedures, waaronder in het kader van [verordening] of de Overeenkomst van 2000 aangaande wederzijdse rechtshulp. Bovendien wordt door de aanwijzing van een wettelijke vertegenwoordiger, die ook zou kunnen worden ingezet om de naleving te waarborgen van nationale wettelijke verplichtingen, gebruik gemaakt van de synergie als gevolg van het bestaan van een duidelijk toegangspunt tot de dienstverleners met het oog op de bewijsgaring in strafzaken.

    (15)Dienstverleners moeten vrij kunnen kiezen in welke lidstaat zij hun wettelijke vertegenwoordiger aanwijzen, en lidstaten mogen deze vrije keuze niet beperken door bijvoorbeeld dienstverleners te verplichten om de wettelijke vertegenwoordiger op hun grondgebied aan te wijzen. De richtlijn bevat echter ook bepaalde beperkingen met betrekking tot deze vrije keuze door dienstverleners, met name dat de wettelijke vertegenwoordiger moet zijn gevestigd in een lidstaat waar de dienstverlener diensten verleent of is gevestigd, alsmede de verplichting tot het aanwijzen van een wettelijke vertegenwoordiger in een van de lidstaten die deelnemen aan de instrumenten voor justitiële samenwerking die zijn aangenomen op grond van titel V van het Verdrag.

    (16)De dienstverleners die het meest relevant zijn voor de bewijsgaring in strafprocedures, zijn aanbieders van elektronische communicatiediensten en specifieke aanbieders van diensten van de informatiemaatschappij die interactie tussen gebruikers mogelijk maken. Beide groepen moeten dus onder deze richtlijn vallen. Aanbieders van elektronische communicatiediensten worden omschreven in het voorstel voor een richtlijn tot vaststelling van het Europees wetboek voor elektronische communicatie. Deze diensten omvatten interpersoonlijke communicatie, zoals spraakoverIP, instant messaging en e-maildiensten. De hier bestreken categorieën van diensten van de informatiemaatschappij zijn de diensten waarbij gegevensopslag een wezenlijk onderdeel uitmaakt van de aan de gebruiker aangeboden dienst, en hebben in het bijzonder betrekking op sociale netwerken voor zover deze niet kunnen worden aangemerkt als elektronische communicatiediensten, online marktplaatsen die transacties mogelijk maken tussen hun gebruikers (zoals consumenten of ondernemingen) en andere hostingdiensten, met inbegrip van diensten waarbij de dienst wordt aangeboden via cloud computing. Diensten van de informatiemaatschappij waarbij gegevensopslag geen wezenlijk onderdeel is maar slechts een ondersteunende factor, zoals juridische, architectonische, ingenieurs- en accountingdiensten die online op afstand worden verleend, moeten worden uitgesloten van het toepassingsgebied van deze richtlijn, ook al kunnen zij onder de definitie van diensten van de informatiemaatschappij volgens Richtlijn (EU) 2015/1535 vallen.

    (17)Aanbieders van internet-infrastructuurdiensten in verband met de toewijzing van namen en nummers, zoals domeinnaamregistrators en -registers en aanbieders van privacy- en proxydiensten of regionale internetregisters voor internetprotocoladressen ("IP"-adressen), zijn van bijzonder belang voor de identificatie van actoren achter kwaadaardige of gecompromitteerde websites. Zij beschikken over gegevens die van bijzonder belang zijn voor strafrechtelijke onderzoeken, omdat deze gegevens de identificatie mogelijk maken van personen of entiteiten achter een website die wordt gebruikt voor criminele activiteiten, of van slachtoffers van criminele activiteiten in het geval van een gecompromitteerde website die door criminelen is gehackt.

    (18)De wettelijke vertegenwoordiger moet namens de dienstverlener kunnen voldoen aan beslissingen en bevelen die de autoriteiten van lidstaten tot hem richten, en de dienstverlener moet passende maatregelen nemen om dit mogelijk te maken, onder meer door voldoende middelen en bevoegdheden ter beschikking te stellen. Het ontbreken of de ontoereikendheid van dergelijke maatregelen mag noch door de dienstverlener noch door zijn wettelijke vertegenwoordiger worden gebruikt als reden om de niet-naleving te rechtvaardigen van beslissingen en bevelen die onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen.

    (19)Dienstverleners moeten de lidstaat waar de wettelijke vertegenwoordiger verblijft of is gevestigd in kennis stellen van de identiteit en de contactgegevens van hun wettelijke vertegenwoordiger, alsook van de daarmee verband houdende wijzigingen en bijwerkingen van de informatie. Deze kennisgeving moet ook informatie bevatten over de talen waarin met de wettelijke vertegenwoordiger kan worden gecommuniceerd, waaronder ten minste een officiële taal van de lidstaat waar de wettelijke vertegenwoordiger verblijft of is gevestigd, maar eventueel ook andere officiële talen van de Unie, zoals de taal van het hoofdkantoor. Wanneer de dienstverlener meer dan een wettelijke vertegenwoordiger aanwijst, kan hij ook kennis geven van de criteria aan de hand waarvan kan worden bepaald tot welke wettelijke vertegenwoordiger men zich moet wenden. Deze criteria zijn niet bindend voor de autoriteiten van de lidstaten, maar moeten  behalve in naar behoren gerechtvaardigde gevallen  wel in acht worden genomen. Al deze informatie, die van bijzonder belang is voor de autoriteiten van de lidstaten, moet door de dienstverlener openbaar worden gemaakt, bijvoorbeeld op zijn website, op een wijze die verenigbaar is met de voorschriften voor het openbaar maken van algemene informatie overeenkomstig artikel 5 van Richtlijn 2000/31/EG betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt ("richtlijn inzake elektronische handel") 20 . Voor de dienstverleners die onder de richtlijn inzake elektronische handel vallen, vult artikel 3, lid 3, deze voorschriften aan, zonder deze echter te vervangen. Voorts moeten de lidstaten de relevante informatie voor hun land ook publiceren op een specifieke site van het e-justitieportaal om de coördinatie tussen de lidstaten te faciliteren en het voor de autoriteiten van een andere lidstaat gemakkelijker te maken een beroep te doen op de wettelijke vertegenwoordiger.

    (20)De niet-naleving van de verplichting tot aanwijzing van een wettelijke vertegenwoordiger en tot kennisgeving en openbaarmaking van de hiermee verband houdende informatie moet worden bestraft met doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties. Deze sancties mogen in geen geval een permanent of tijdelijk verbod op het verlenen van diensten inhouden. Wanneer een dienstverlener diensten aanbiedt in verschillende lidstaten, moeten de lidstaten hun handhavingsmaatregelen coördineren. Om te zorgen voor een coherente en evenredige aanpak wordt er een coördinatiemechanisme ingesteld. De Commissie zou, indien nodig, deze coördinatie kunnen faciliteren, maar daartoe moet zij in kennis worden gesteld van inbreuken. Deze richtlijn is niet van toepassing op contractuele regelingen tussen dienstverleners en wettelijke vertegenwoordigers betreffende de overdracht of de verschuiving van de financiële gevolgen van aan hen opgelegde sancties.

    (21)Deze richtlijn doet geen afbreuk aan de onderzoeksbevoegdheden van de autoriteiten in civielrechtelijke of administratieve procedures, ook niet wanneer dergelijke procedures tot sancties kunnen leiden.

    (22)Om een consistente toepassing van de richtlijn te waarborgen, moeten er aanvullende mechanismen voor de coördinatie tussen de lidstaten worden ingesteld. Daartoe moeten de lidstaten een centrale autoriteit aanwijzen die de centrale autoriteiten van andere lidstaten informatie kan verstrekken en bijstand kan verlenen bij de toepassing van de richtlijn, met name wanneer er wordt overwogen om uit hoofde van de richtlijn handhavingsmaatregelen te nemen. Dit coördinatiemechanisme moet ervoor zorgen dat de betrokken lidstaten worden geïnformeerd over het voornemen van een lidstaat om handhavingsmaatregelen te nemen. Daarnaast moeten de lidstaten ervoor zorgen dat de centrale autoriteiten elkaar in die omstandigheden bijstand kunnen verlenen en waar nodig met elkaar kunnen samenwerken. De samenwerking tussen de centrale autoriteiten in het geval van handhavingsmaatregelen kan inhouden dat de bevoegde autoriteiten van verschillende lidstaten hun handhavingsmaatregelen coördineren. Indien nodig betrekken de centrale autoriteiten ook de Commissie bij de coördinatie van handhavingsmaatregelen. Het bestaan van het coördinatiemechanisme doet geen afbreuk aan het recht van een afzonderlijke lidstaat om sancties op te leggen aan dienstverleners die hun verplichtingen uit hoofde van de richtlijn niet nakomen. De aanwijzing van centrale autoriteiten en de bekendmaking van informatie over die autoriteiten maken het voor dienstverleners gemakkelijker om de aanwijzing en de contactgegevens van hun wettelijke vertegenwoordigers ter kennis te brengen van de lidstaat waar hun wettelijke vertegenwoordiger verblijft of is gevestigd.

    (23)Aangezien de doelstelling van deze richtlijn, namelijk het wegnemen van belemmeringen voor het vrij verrichten van diensten in het kader van de bewijsgaring in strafprocedures, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt maar, vanwege het niet-grensgebonden karakter van de desbetreffende diensten, beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om die doelstellingen te verwezenlijken.

    (24)De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming is in overeenstemming met artikel 28, lid 2, van Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad 21 geraadpleegd en heeft op (…) advies uitgebracht 22 .

    (25)De Commissie moet een evaluatie uitvoeren van deze richtlijn, die moet zijn gebaseerd op de vijf criteria van doelmatigheid, doeltreffendheid, relevantie, samenhang en meerwaarde van de Unie en de basis moet vormen voor effectbeoordelingen van mogelijke verdere maatregelen. De evaluatie moet vijf jaar na de inwerkingtreding zijn afgerond, zodat er voldoende gegevens over de praktische tenuitvoerlegging van de richtlijn kunnen worden verzameld. Er moet regelmatig informatie worden verzameld, als basis voor de evaluatie van deze richtlijn,

    HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

    Artikel 1
    Onderwerp en toepassingsgebied

    1.In deze richtlijn worden regels vastgesteld inzake de wettelijke vertegenwoordiging in de Unie van bepaalde dienstverleners voor de ontvangst, de naleving en de tenuitvoerlegging van beslissingen en bevelen die zijn uitgevaardigd door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten met het oog op de bewijsgaring in strafprocedures.

    2.De lidstaten mogen met het oog op de in lid 1 vermelde doelstellingen de onder deze richtlijn vallende dienstverleners geen andere verplichtingen opleggen dan de uit deze richtlijn voortvloeiende verplichtingen.

    3.Deze richtlijn doet geen afbreuk aan de bevoegdheid van de nationale autoriteiten om zich overeenkomstig het Unierecht en het nationale recht te richten tot de op hun grondgebied gevestigde dienstverleners met het oog op de in lid 1 vermelde doelstellingen.

    4.Deze richtlijn is van toepassing op dienstverleners als omschreven in artikel 2, lid 2, die hun diensten in de Unie aanbieden. Deze richtlijn is niet van toepassing wanneer deze dienstverleners zijn gevestigd op het grondgebied van een enkele lidstaat en uitsluitend diensten aanbieden op het grondgebied van die lidstaat.

    Artikel 2
    Definities

    In deze richtlijn wordt verstaan onder:

    (1)"wettelijke vertegenwoordiger": een natuurlijke of rechtspersoon die door een dienstverlener schriftelijk is aangewezen voor de toepassing van artikel 1, lid 1, en artikel 3, leden 1, 2 en 3;

    (2)"dienstverlener": een natuurlijke of rechtspersoon die een of meer van de volgende categorieën diensten aanbiedt:

    (a)elektronische communicatiediensten als omschreven in artikel 2, lid 4, van [de richtlijn tot vaststelling van het Europees wetboek voor elektronische communicatie];

    (b)diensten van de informatiemaatschappij als omschreven in artikel 1, lid 1, onder b), van Richtlijn (EU) 2015/1535 van het Europees Parlement en de Raad 23 , waarbij gegevensopslag een wezenlijk onderdeel is van de aan de gebruiker aangeboden dienst, met inbegrip van sociale netwerken, online marktplaatsen die transacties tussen hun gebruikers mogelijk maken, en andere hostingdiensten;

    (c)diensten in verband met internetdomeinnamen en IP-nummering, zoals aanbieders van IP-adressen, domeinnaamregistrators en -registers en aanverwante privacy- en proxydiensten;

    (3)"diensten aanbieden in een lidstaat":

    (a)natuurlijke of rechtspersonen in een lidstaat in staat stellen om gebruik te maken van de diensten die zijn bedoeld in punt 2, en

    (b)waarbij er een reële link is met de onder a) bedoelde lidstaat;

    (4)"vestiging": de daadwerkelijke uitoefening van een economische activiteit voor onbepaalde tijd door middel van een duurzame infrastructuur van waaruit diensten worden verleend, of een duurzame infrastructuur van waaruit de activiteiten worden beheerd;

    (5)"groep": een groep als omschreven in artikel 3, punt 15, van Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad 24 .

    Artikel 3
    Wettelijke vertegenwoordiger

    1.De lidstaten waar een dienstverlener die diensten aanbiedt in de Unie is gevestigd, zorgen ervoor dat deze ten minste een wettelijke vertegenwoordiger in de Unie aanwijst voor de ontvangst, de naleving en de tenuitvoerlegging van beslissingen en bevelen die zijn uitgevaardigd door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten ten behoeve van de bewijsgaring in strafprocedures. De wettelijke vertegenwoordiger verblijft of is gevestigd in een van de lidstaten waar de dienstverlener is gevestigd of diensten aanbiedt.

    2.Wanneer een dienstverlener niet in de Unie is gevestigd, zorgen de lidstaten ervoor dat deze dienstverlener die diensten op hun grondgebied aanbiedt ten minste een wettelijke vertegenwoordiger in de Unie aanwijst voor de ontvangst, de naleving en de tenuitvoerlegging van beslissingen en bevelen die zijn uitgevaardigd door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten ten behoeve van de bewijsgaring in strafprocedures. De wettelijke vertegenwoordiger verblijft of is gevestigd in een van de lidstaten waar de dienstverlener diensten aanbiedt.

    3.Met betrekking tot de ontvangst, de naleving en de tenuitvoerlegging van beslissingen en bevelen die door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten zijn uitgevaardigd uit hoofde van rechtsinstrumenten van de Unie die zijn aangenomen op grond van titel V, hoofdstuk 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie ten behoeve van de bewijsgaring in strafprocedures, zorgen de lidstaten die aan deze rechtsinstrumenten deelnemen ervoor dat de dienstverleners die diensten aanbieden op hun grondgebied ten minste een vertegenwoordiger aanwijzen in een van deze lidstaten. De wettelijke vertegenwoordiger verblijft of is gevestigd in een van de lidstaten waar de dienstverlener diensten aanbiedt.

    4.Het staat dienstverleners vrij om extra wettelijke vertegenwoordigers aan te wijzen die in andere lidstaten verblijven of zijn gevestigd, waaronder de lidstaten waar de dienstverleners hun diensten aanbieden. Dienstverleners die deel uitmaken van een groep mogen gezamenlijk een wettelijke vertegenwoordiger aanwijzen.

    5.De lidstaten zorgen ervoor dat de beslissingen en bevelen van hun bevoegde autoriteiten ten behoeve van de bewijsgaring in strafprocedures worden gericht aan de wettelijke vertegenwoordiger die de dienstverlener daartoe heeft aangewezen. Deze vertegenwoordiger is namens de betrokken dienstverlener belast met de ontvangst, de naleving en de tenuitvoerlegging van deze beslissingen en bevelen.

    6.Daartoe zorgen de lidstaten ervoor dat de wettelijke vertegenwoordiger die verblijft of is gevestigd op hun grondgebied bij de ontvangst van deze beslissingen en bevelen samenwerkt met de bevoegde autoriteiten, conform het toepasselijke rechtskader.

    7.De lidstaten zorgen ervoor dat dienstverleners die zijn gevestigd of diensten aanbieden op hun grondgebied de wettelijke vertegenwoordiger de nodige bevoegdheden en middelen ter beschikking stellen om te voldoen aan deze beslissingen en bevelen.

    8.De lidstaten zorgen ervoor dat de aangewezen wettelijke vertegenwoordiger bij de ontvangst van beslissingen en bevelen aansprakelijk kan worden gesteld voor de nietnaleving van verplichtingen die voortvloeien uit het toepasselijke rechtskader, onverminderd de eventuele aansprakelijkheids- en rechtsvorderingen die tegen de dienstverlener kunnen worden ingesteld. In het bijzonder mag het ontbreken van passende interne procedures tussen de dienstverlener en de wettelijke vertegenwoordigers niet worden gebruikt als een rechtvaardiging voor de nietnaleving van deze verplichtingen.

    9.De lidstaten zorgen ervoor dat de verplichting om een wettelijke vertegenwoordiger aan te wijzen van toepassing is vanaf de in artikel 7 bedoelde omzettingsdatum voor dienstverleners die op die datum diensten in de Unie aanbieden, of vanaf het moment dat dienstverleners beginnen met het aanbieden van diensten in de Unie voor de dienstverleners die na die omzettingsdatum beginnen met het aanbieden van diensten.

    Artikel 4
    Kennisgevingen en talen

    1.De lidstaten zorgen ervoor dat elke dienstverlener die is gevestigd of diensten aanbiedt op hun grondgebied bij de aanwijzing van zijn wettelijke vertegenwoordiger overeenkomstig artikel 3, leden 1, 2 en 3, de centrale autoriteit van de lidstaat waar zijn wettelijke vertegenwoordiger verblijft of is gevestigd schriftelijk in kennis stelt van de aanwijzing en de contactgegevens van zijn wettelijke vertegenwoordiger, alsmede van alle wijzigingen daarvan.

    2.In de kennisgeving wordt vermeld in welke officiële taal of talen van de Unie als bedoeld in Verordening 1/58 er kan worden gecommuniceerd met de wettelijke vertegenwoordiger. Er wordt ten minste een van de officiële talen van de lidstaat waar de wettelijke vertegenwoordiger verblijft of is gevestigd, opgegeven.

    3.Wanneer een dienstverlener meerdere vertegenwoordigers aanwijst, wordt in de kennisgeving vermeld welke officiële taal of talen van de Unie of van de lidstaten er door elk van hen wordt gebruikt of eventuele andere criteria aan de hand waarvan kan worden bepaald tot welke wettelijke vertegenwoordiger men zich moet wenden. In naar behoren gemotiveerde gevallen kunnen de autoriteiten van de lidstaten afwijken van deze criteria.

    4.De lidstaten zorgen ervoor dat de dienstverlener de informatie die hij hen conform dit artikel ter kennis heeft gebracht, openbaar maakt. De lidstaten publiceren deze informatie op een specifieke pagina van het e-justitieportaal.

    Artikel 5
    Sancties

    1.De lidstaten stellen regels vast voor sancties op inbreuken op krachtens deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen, en nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat deze worden toegepast. De vastgestelde sancties zijn doeltreffend, evenredig en afschrikkend.

    2.De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op de in artikel 7 bedoelde datum in kennis van deze regels en maatregelen en delen haar onverwijld latere wijzigingen mee. De lidstaten delen de Commissie ook jaarlijks mee welke dienstverleners hun verplichtingen niet hebben nageleefd en welke handhavingsmaatregelen er tegen hen zijn genomen.

    Artikel 6
    Coördinatiemechanisme

    1.De lidstaten wijzen een centrale autoriteit aan of, indien hun rechtsstelsel daarin voorziet, meerdere centrale autoriteiten om ervoor te zorgen dat deze richtlijn op een consistente en evenredige wijze wordt toegepast.

    2.De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de door hen aangewezen centrale autoriteit of autoriteiten, als bedoeld in lid 1. De Commissie stuurt de lidstaten een lijst van de aangewezen centrale autoriteiten. De Commissie maakt ook een lijst van de aangewezen centrale autoriteiten openbaar, zodat het voor dienstverleners gemakkelijker wordt om de lidstaten kennis te geven van de plaats waar hun wettelijke vertegenwoordigers verblijven of zijn gevestigd.

    3.De lidstaten zorgen ervoor dat de centrale autoriteiten elkaar relevante informatie en wederzijdse bijstand verstrekken teneinde te waarborgen dat deze richtlijn op een consistente en evenredige wijze wordt toegepast. De informatieverstrekking en de wederzijdse bijstand hebben met name betrekking op handhavingsmaatregelen.

    4.De lidstaten zorgen ervoor dat de centrale autoriteiten met elkaar en, in voorkomend geval, met de Commissie samenwerken om ervoor te zorgen dat deze richtlijn op een consistente en evenredige wijze wordt toegepast. De samenwerking heeft met name betrekking op handhavingsmaatregelen.

    Artikel 7
    Omzetting

    1.De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk zes maanden na de inwerkingtreding aan deze richtlijn te voldoen. De lidstaten stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

    2.Wanneer de lidstaten deze maatregelen vaststellen, wordt in de maatregelen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

    3.De lidstaten delen de Commissie de tekst mee van de maatregelen van nationaal recht die zij vaststellen op het onder deze richtlijn vallende gebied.

    Artikel 8
    Evaluatie

    Uiterlijk [vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn] voert de Commissie een evaluatie uit van de richtlijn en dient zij bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de toepassing van deze richtlijn, waarin zij beoordeelt of het noodzakelijk is het toepassingsgebied van de richtlijn uit te breiden. Het verslag gaat zo nodig vergezeld van een voorstel tot wijziging van deze richtlijn. De evaluatie wordt verricht aan de hand van de richtsnoeren voor betere regelgeving van de Commissie. De lidstaten verstrekken de Commissie de informatie die nodig is voor de opstelling van dit verslag.

    Artikel 9
    Inwerkingtreding

    Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Artikel 10
    Adressaten

    Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten overeenkomstig de Verdragen.

    Gedaan te Straatsburg,

    Voor het Europees Parlement    Voor de Raad

    De voorzitter    De voorzitter

    (1)     Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt (PB L 178 van 17.7.2000, blz. 1).
    (2)    De term "handhavingsjurisdictie" verwijst naar de bevoegdheid van de relevante autoriteiten om over te gaan tot onderzoeksmaatregelen.
    (3)     http://www.bmjv.de/DE/Themen/FokusThemen/NetzDG/NetzDG_node.html .
    (4)    De wet geldt "voor aanbieders van telemediadiensten die, met winstoogmerk, internetplatformen exploiteren die zijn ontworpen om gebruikers in staat te stellen om inhoud te delen met andere gebruikers, of om deze inhoud beschikbaar te stellen aan het publiek (sociale netwerken). (...) Hetzelfde geldt voor de platformen die zijn ontworpen om individuele communicatie of de verspreiding van specifieke inhoud mogelijk te maken."
    (5)     http://www.publicpolicy.it/wp-content/uploads/2016/03/Relazione-Franco-Roberti-Dna.pdf .
    (6)    Hof van Beroep Antwerpen, arrest van 15 november 2017, http://www.lesoir.be/124825/article/2017-11-17/la-justice-belge-condamne-skype-payer-une-amende-de-30000-euros.
    (7)     Gezamenlijke verklaring van de EU-ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken en van de vertegenwoordigers van de EU-instellingen over de terreuraanslagen op 22 maart 2016 in Brussel .
    (8)     Conclusies van de Raad van de Europese Unie over verbetering van de strafrechtspleging in de cyberruimte , ST9579/16 .
    (9)     Verordening (EU) 2016/679  van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).
    (10)     Richtlijn (EU) 2016/1148 van het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 2016 houdende maatregelen voor een hoog gemeenschappelijk niveau van beveiliging van netwerk- en informatiesystemen in de Unie (PB L 194 van 19.7.2016, blz. 1).
    (11)

        Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot de eerbiediging van het privéleven en de bescherming van persoonsgegevens in elektronische communicatie, en tot intrekking van Richtlijn 2002/58/EG (richtlijn betreffende privacy en elektronische communicatie), COM(2017) 10 final.

    (12)    Werkdocument van de diensten van de Commissie - Effectbeoordeling bij het voorstel voor een verordening betreffende Europese bevelen tot overlegging en bewaring van elektronisch bewijsmateriaal in strafzaken en het voorstel voor een richtlijn tot vaststelling van geharmoniseerde regels inzake de aanwijzing van wettelijke vertegenwoordigers ten behoeve van de bewijsgaring in strafprocedures, SWD(2018) 118.
    (13)    Werkdocument van de diensten van de Commissie - Effectbeoordeling bij het voorstel voor een verordening betreffende Europese bevelen tot overlegging en bewaring van elektronisch bewijsmateriaal in strafzaken en het voorstel voor een richtlijn tot vaststelling van geharmoniseerde regels inzake de aanwijzing van wettelijke vertegenwoordigers ten behoeve van de bewijsgaring in strafprocedures, SWD(2018) 118.
    (14)    Raad voor regelgevingstoetsing van de Europese Commissie - Advies inzake de effectbeoordeling - Voorstel voor een verordening betreffende Europese bevelen tot overlegging en bewaring van elektronisch bewijsmateriaal in strafzaken en het voorstel voor een richtlijn tot vaststelling van geharmoniseerde regels inzake de aanwijzing van wettelijke vertegenwoordigers ten behoeve van de bewijsgaring in strafprocedures, SEC(2018) 199.
    (15)    Interinstitutioneel Akkoord tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie over beter wetgeven van 13 april 2016; PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1-14.
    (16)    PB C […] van […], blz. […].
    (17)     Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31); Verordening (EU) 2016/679  van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1); Richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2002 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie (richtlijn betreffende privacy en elektronische communicatie) (PB L 201 van 31.7.2002, blz. 37).
    (18)     Verordening (EU) 2016/679  van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).
    (19)     Verordening (EU) 2018/302 van het Europees Parlement en de Raad van 28 februari 2018 inzake de aanpak van ongerechtvaardigde geoblocking en andere vormen van discriminatie van klanten op grond van nationaliteit, verblijfplaats of plaats van vestiging in de interne markt, en tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 2006/2004 en (EU) 2017/2394 en Richtlijn 2009/22/EG (PB L 601 van 2.3.2018, blz. 1)
    (20)     Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt (PB L 178 van 17.7.2000, blz. 1).
    (21)     Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1).
    (22)    PB C […] van […], blz. […].
    (23)     Richtlijn (EU) 2015/1535 van het Europees Parlement en de Raad van 9 september 2015 betreffende een informatieprocedure op het gebied van technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PB L 241 van 17.9.2015, blz. 1).
    (24)     Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie (PB L 141 van 5.6.2015, blz. 73).
    Top