EUR-Lex Access to European Union law
This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52013PC0018
Proposal for a DIRECTIVE OF THE EUROPEAN PARLIAMENT AND OF THE COUNCIL on the deployment of alternative fuels infrastructure
Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende de uitrol van infrastructuur voor alternatieve brandstoffen
Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende de uitrol van infrastructuur voor alternatieve brandstoffen
/* COM/2013/018 final - 2013/0012 (COD) */
Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende de uitrol van infrastructuur voor alternatieve brandstoffen /* COM/2013/018 final - 2013/0012 (COD) */
TOELICHTING 1. Achtergrond en doelstellingen van het
voorstel In het kader van de Europa 2020-strategie[1] voor slimme, duurzame en
inclusieve groei wordt door middel van de vlaggenschipinitiatieven
"Efficiënt gebruik van hulpbronnen in Europa" en "Innovatie-Unie"
getracht om niet alleen sociale uitdagingen als de klimaatverandering en de
schaarste aan energie en hulpbronnen aan te pakken, maar ook het
concurrentievermogen te verbeteren en de energiezekerheid te waarborgen door
een efficiënter gebruik van energie en hulpbronnen. In overeenstemming met deze
strategie is in het Witboek "Stappenplan voor een interne Europese
vervoersruimte – werken aan een concurrerend en zuinig vervoerssysteem"[2] een oproep gedaan om de
olieafhankelijkheid van het vervoer te doorbreken. Tevens is in dit witboek de
doelstelling vastgelegd om tegen 2050 de uitstoot van broeikasgassen in het
vervoer met 60 % te verminderen. In dat verband wordt in het witboek
aangekondigd dat de Commissie "een duurzame strategie inzake
alternatieve brandstoffen en de daarvoor noodzakelijk aangepaste infrastructuur"
zal ontwikkelen (initiatief 24) en "richtsnoeren en normen voor
tankinfrastructuur" zal vaststellen (initiatief 26). In de mededeling van de Commissie betreffende een
Europese strategie voor alternatieve brandstoffen[3] wordt nagegaan welke
alternatieve brandstoffen olie kunnen vervangen en tegelijk de uitstoot van
broeikasgassen in het vervoer doen afnemen. Tevens wordt een uitgebreid
overzicht gegeven van maatregelen die, in aanvulling op andere
beleidsmaatregelen die erop gericht zijn het olieverbruik en de
broeikasgasemissies van het vervoer te doen afnemen, de ontwikkeling van de
markt voor alternatieve brandstoffen in Europa kunnen bevorderen. De belangrijkste alternatieve brandstoffen zijn
elektriciteit, waterstof, biobrandstoffen, aardgas (in de vorm van
gecomprimeerd aardgas (Compressed Natural Gas, CNG), vloeibaar gemaakt aardgas
(Liquefied Natural Gas, LNG) of gas-naar-vloeistof (Gas-To-Liquid, GTL)) en
vloeibaar gemaakt aardoliegas (Liquefied Petroleum Gas, LPG). Het ontbreken van een infrastructuur voor
alternatieve brandstoffen en van gemeenschappelijke technische specificaties
voor de hieraan gekoppelde voertuiginfrastructuur wordt beschouwd als de
grootste belemmering voor de marktintroductie van alternatieve brandstoffen en
de acceptatie door de consumenten. Het doel van het voorstel voor een richtlijn is
niet alleen te zorgen voor de ontwikkeling van een infrastructuur voor
alternatieve brandstoffen, maar ook de gemeenschappelijke technische
specificaties voor deze infrastructuur in de Unie ten uitvoer te leggen. Doel
is de marktwerking te bevorderen en een bijdrage te leveren aan de economische
groei in Europa. 2. Raadpleging van belanghebbende partijen
en effectbeoordeling De Commissie heeft in 2010 en 2011 via de Europese
groep van deskundigen inzake toekomstige vervoersbrandstoffen uitvoerige
voorbereidende werkzaamheden verricht en raadplegingen van de sector en
maatschappelijke organisaties georganiseerd. Daarnaast heeft in november en
december 2011 een gerichte raadpleging plaatsgevonden van deskundigen in de
lidstaten (via de gezamenlijke groep van deskundigen inzake vervoer en milieu)
en van deskundigen uit de automobielindustrie in de lidstaten, uit de sector in
het algemeen en van maatschappelijke organisaties (binnen de CARS 21-groep op
hoog niveau in de periode 2010-2012). Ook is de mening van het grote publiek
gevraagd via een online openbare raadpleging tussen augustus en oktober 2011 en
is in het kader van de "Europese Week van de duurzame energie 2011"
een conferentie over "toekomstige vervoersbrandstoffen"
georganiseerd. De verslagen die zijn
opgesteld door de twee deskundigengroepen en de CARS 21-groep op hoog niveau
zijn op de website van de Commissie gepubliceerd. Dat geldt ook voor de
samenvattingen van de openbare conferentie en van de bijdragen die zijn
ontvangen in het kader van de openbare raadpleging en de gerichte raadpleging
van de betrokken partijen[4]. Er zijn diverse onderzoeken uitgevoerd. In de
"Study on Clean Transport Systems" (onderzoek naar schone
vervoerssystemen) is onderzocht hoe alternatieve brandstoffen mogelijk kunnen
bijdragen tot de in het Witboek over de Europese vervoersruimte vastgestelde
broeikasgasreductie met 60 %. In de "CTS Implementation Study on
Alternative Fuels Infrastructure" (onderzoek naar de uitvoering van schone
vervoerssystemen in het kader van de infrastructuur voor alternatieve
brandstoffen) zijn diverse opties geëvalueerd om in heel Europa een
infrastructuur voor alternatieve brandstoffen uit te bouwen[5]. In de studie "EU
Transport GHG: Routes to 2050"[6]
wordt specifiek ingegaan op kwesties in verband met het koolstofvrij maken die
relevant zijn voor dit initiatief. Uit de bevindingen van deze studie bleek
dat, naast alternatieve brandstoffen, ook een cruciale rol is weggelegd voor
permanente technische verbeteringen van de efficiëntie van de voertuigen, wil
men de kosteneffectiviteit van het volledige beleidspakket garanderen. In de effectbeoordeling die samen met dit voorstel
wordt ingediend, is de stand van zaken van de infrastructuur voor de
belangrijkste alternatieve brandstoffen onderzocht. Daarbij zijn uiteenlopende
beleidsopties geëvalueerd met het oog op de noodzakelijke uitbouw van de
infrastructuur voor alternatieve brandstoffen en de invoering van
gemeenschappelijke technische specificaties. 3. Juridische elementen van het voorstel In dit voorstel voor een richtlijn worden de
vereisten beschreven voor de op te stellen nationale beleidskaders om de markt
voor alternatieve brandstoffen te ontwikkelen, alsmede de voorwaarden voor de
minimaal benodigde infrastructuur voor alternatieve brandstoffen, met inbegrip
van de invoering van gemeenschappelijke technische specificaties. Voorgesteld wordt dat de infrastructuur minstens
betrekking moet hebben op elektriciteit, waterstof en aardgas (CNG en LNG),
aangezien dit essentieel is voor de acceptatie van deze alternatieve
brandstoffen door de consumenten (marktintroductie) en voor de verdere
ontwikkeling en uitrol van de technologie door de vervoerssector. Dit voorstel verplicht elke lidstaat om te
voorzien in een minimumaantal oplaadpunten voor elektrische voertuigen, waarvan
10 % openbaar toegankelijk moet zijn. Het minimumaantal per lidstaat is
vastgesteld op basis van de nationale doelstellingen voor elektrische
voertuigen die in veel lidstaten al zijn geformuleerd, en middels een
extrapolatie van het totale aantal verwachte elektrische voertuigen in de
gehele Unie. In lidstaten met een hogere urbanisatiegraad mag worden uitgegaan
van een groter aantal elektrische voertuigen. Elektrische voertuigen zullen
immers voornamelijk in stedelijke agglomeraties worden gebruikt wegens de
beperkte actieradius en het sterk positieve effect op de vermindering van
verontreinigende emissies en geluidsoverlast. Voor elektrische voertuigen
dienen minstens twee oplaadpunten per voertuig beschikbaar te zijn om de
voertuigen volledig te kunnen opladen. Daarnaast moet er een bepaald aantal
openbaar toegankelijke oplaadpunten zijn om elektrisch te kunnen bijtanken en
de angst voor de beperkte actieradius te overwinnen. Bovendien moeten er gemeenschappelijke technische
specificaties worden ingevoerd voor de interfaces tussen oplaadpunten en
voertuigen, evenals voor de elektriciteitsvoorziening aan wal voor elektrische
vaartuigen. De bestaande tankpunten voor waterstof die tot nu
toe in het kader van demonstratieprojecten voor waterstofvoertuigen zijn
geïnstalleerd, dienen zodanig te worden uitgebreid dat dergelijke voertuigen
het gehele nationale grondgebied kunnen bestrijken. Dit betekent meteen ook dat
waterstofvoertuigen dan het gehele grondgebied van de Unie kunnen bestrijken,
hetgeen later de basis kan vormen voor een eventuele uitbouw van een Europees
netwerk. Ook voor de waterstoftankpunten dienen gemeenschappelijk technische
specificaties te worden ingevoerd. In alle zee- en binnenvaarthavens en langs de
autosnelwegen van het kerngedeelte van het trans-Europees vervoersnet (TEN-T)
moeten binnen bepaalde maximumafstanden LNG-tankpunten beschikbaar zijn. Zowel
voor deze tankpunten als voor CNG-tankpunten voor motorvoertuigen dienen
gemeenschappelijke technische specificaties te worden vastgesteld. Er moet een zodanig aantal CNG-tankpunten worden
geïnstalleerd dat de circulatie van CNG-voertuigen in de hele Unie mogelijk is. Met het oog op de consumentenvoorlichting moet
duidelijke en eenvoudige informatie over de compatibiliteit van de brandstoffen
en voertuigen op de markt worden opgesteld. Deze informatie moet op de pompen
van alle tank- en oplaadpunten worden aangebracht en in de
voertuighandleidingen en op de voertuigen zelf worden vermeld. Herzieningen van de portefeuille voor alternatieve
brandstoffen, de noodzakelijke infrastructuurvoorzieningen en de vaststelling
van technische specificaties voor de brandstoffen en hun infrastructuur vinden
plaats door middel van gedelegeerde handelingen. De vaststelling van de kanalen voor
consumentenvoorlichting over de brandstoffen en de compatibiliteit ervan met de
verschillende voertuigen vindt eveneens plaats door middel van gedelegeerde
handelingen. De artikelen, bijlagen en overwegingen van dit
voorstel bevatten alle elementen die nodig zijn voor de omzetting van deze
richtlijn. Dat betekent dat er geen behoefte is aan documenten met een nadere
toelichting. 3.1. Rechtsgrondslag – Vorm van
het rechtsinstrument Dit voorstel voor een richtlijn heeft tot doel bij
te dragen tot duurzaam vervoer op lange termijn door de uitbouw van een
infrastructuur voor alternatieve brandstoffen te ondersteunen. Deze handeling
is gebaseerd op artikel 91, lid 1, onder d), van het Verdrag betreffende de
werking van de Europese Unie. Door de gekwantificeerde verplichtingen die in
dit voorstel zijn vastgelegd, wordt een voorspelbaar kader voor zowel de
vervoerssector als de consumenten gewaarborgd. De lidstaten worden verplicht om
nationale beleidskaders op te stellen waarvoor in dit voorstel de minimaal
vereiste elementen zijn aangegeven. De lidstaten mogen echter wel zelf kiezen
hoe zij de vastgestelde doelstellingen zullen omzetten. Dankzij deze
flexibiliteit bij de omzetting van de richtlijn hebben de lidstaten de
mogelijkheid de instrumenten te kiezen die zij als het meest kostenefficiënt
beschouwen om de in de richtlijn vastgestelde doelstellingen te verwezenlijken.
3.2 Inhoud van het voorstel In artikel 1 is het toepassingsgebied van
de richtlijn vastgesteld, waarbij niet alleen de invoering van
gemeenschappelijke technische specificaties nader wordt geregeld, maar ook de
minimumvereisten waaraan de infrastructuurvoorzieningen voor elektriciteit,
aardgas (LNG en CNG) en waterstof als alternatieve vervoersbrandstoffen moeten
voldoen. Artikel 2 bevat de
definities zoals die in het kader van de onderhavige richtlijn worden gebruikt.
Middels artikel 3 wordt aan de lidstaten de
verplichting opgelegd om nationale beleidskaders vast te stellen voor het
ontwikkelen van de markt voor alternatieve brandstoffen en de daarvoor
benodigde infrastructuur. Dit artikel bevat ook bepalingen omtrent de
samenwerking tussen lidstaten en de rapportageplicht aan de Commissie en over
de daaropvolgende evaluatie van die nationale beleidskaders door de Commissie. In artikel 4 zijn de eisen vastgesteld met
betrekking tot het minimumaantal oplaadpunten voor elektrische voertuigen in de
lidstaten en voor de gemeenschappelijke technische specificaties waaraan deze
infrastructuur moet voldoen. In artikel 5 is bepaald dat op het
grondgebied van lidstaten die al over waterstoftankpunten beschikken, voldoende
waterstoftankpunten moeten worden geïnstalleerd om waterstofvoertuigen in staat
te stellen het hele grondgebied van de betreffende lidstaten te bestrijken. In
dit artikel worden voorts ook gemeenschappelijke technische specificaties
vastgesteld waaraan deze infrastructuur moet voldoen. In artikel 6 is bepaald dat in alle zee- en
binnenvaarthavens en langs de wegen van het kerngedeelte van het trans-Europees
vervoersnet (TEN-T) LNG-tankpunten moeten worden geïnstalleerd. Voorts worden
ook gemeenschappelijke technische specificaties vastgesteld waaraan deze
infrastructuur moet voldoen. Tevens is in dit artikel vastgesteld dat binnen
bepaalde maximumafstanden een zodanig aantal CNG-tankpunten moet worden
geïnstalleerd dat CNG-voertuigen de gehele Unie kunnen bestrijken. Bovendien
worden gemeenschappelijke technische specificaties vastgesteld waaraan deze
CNG-tankpunten moeten voldoen. In artikel 7 worden de gemeenschappelijke
elementen vastgesteld waaraan de consumenteninformatie over brandstoffen en de
compatibiliteit van de betreffende voertuigen moet voldoen. Die informatie
dient op de pomp van alle tank- en oplaadpunten te worden aangebracht en in de
voertuighandleidingen en op de voertuigen te worden vermeld. In artikel 8 wordt de procedure voor
gedelegeerde handelingen nader gespecificeerd. In artikel 9 wordt de comitéprocedure voor
gedelegeerde handelingen nader gespecificeerd. Artikel 10 bevat een
beschrijving van het tijdschema en de inhoud van de verslagen van de lidstaten
en de Commissie. In artikel 11 is de termijn voor de
omzetting van deze richtlijn vastgesteld, evenals de kennisgevingsprocedure
voor de nationale omzettingsmaatregelen. In artikel 12 is de datum van
inwerkingtreding van deze richtlijn vastgesteld. In bijlage I is vastgesteld uit hoeveel
elementen de nationale beleidskaders minstens moeten bestaan. In bijlage II is
bepaald hoeveel oplaadpunten voor elektrische voertuigen minstens in elke
lidstaat moeten worden geïnstalleerd. In bijlage III zijn de technische
specificaties vastgesteld voor oplaadpunten voor elektrische voertuigen, voor
de elektriciteitsvoorziening aan wal voor schepen, voor waterstoftankpunten en
aardgastankpunten (LNG en CNG) en voor de brandstofnormen die moeten worden
gehanteerd voor de consumenteninformatie die over de vervoersbrandstoffen moet
worden verstrekt. Subsidiariteitsbeginsel Het recht van de Unie om op vervoersgebied
handelend op te treden, is vastgesteld in de artikelen 90 en 91 VWEU (in Titel
VI "Vervoer"). Aangezien de lidstaten niet over de benodigde
juridische instrumenten beschikken om de uitbouw van en de technische
specificaties voor de infrastructuur voor alternatieve brandstoffen in heel
Europa te coördineren, is het noodzakelijk om op dit gebied een initiatief op
EU-niveau te nemen. De meerwaarde van een Europees initiatief op dit
vlak vloeit voort uit de transnationale aard van het vastgestelde probleem, te
weten een gebrek aan een infrastructuur voor alternatieve brandstoffen. De
producenten van voertuigen, vaartuigen en apparatuur moeten hun productie voor
de interne EU-markt aanzienlijk opvoeren. Daarbij moeten zij erop kunnen
vertrouwen dat er bij de ontwikkelingen in alle lidstaten sprake is van een
bepaalde samenhang. Ook de consumenten en de gebruikers van vervoersmiddelen
verwachten pan-Europese mobiliteitsmogelijkheden voor voertuigen en vaartuigen
die op alternatieve brandstoffen rijden c.q. varen. Middels een Europees
initiatief kan worden gezorgd voor de benodigde coördinatie op de gehele
EU-markt en voor de tenuitvoerlegging van gemeenschappelijke technische
specificaties in de hele EU. Evenredigheidsbeginsel In verband met het evenredigheidsbeginsel heeft
het voorgestelde initiatief uitsluitend betrekking op de alternatieve
brandstoffen elektriciteit, waterstof en aardgas (LNG en CNG) waarvoor - wegens
de falende marktwerking - overheidsoptreden nodig is. Daarnaast heeft het
initiatief slechts op twee vervoersmodi betrekking (over de weg en over het
water) omdat het in beide gevallen onmogelijk is het benodigde minimumnetwerk
te ontwikkelen zonder steun van de Unie. Deze sectoren zijn verantwoordelijk
voor meer dan 80 % van de volumes in het vracht- en passagiersvervoer. Het
gebruik van alternatieve brandstoffen in deze sectoren is essentieel om de
afhankelijkheid van olie te doorbreken, om het Europese concurrentievermogen te
verbeteren en om de emissies van broeikasgassen en verontreinigende stoffen te
doen afnemen. 4. Gevolgen voor de begroting De follow-up van de tenuitvoerlegging van deze
richtlijn zal slechts beperkte kosten voor de EU-begroting met zich meebrengen.
2013/0012 (COD) Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN
DE RAAD betreffende de uitrol van infrastructuur voor
alternatieve brandstoffen (Voor de EER relevante tekst) HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN
DE EUROPESE UNIE, Gezien het Verdrag betreffende de werking van
de Europese Unie, en met name artikel 91, Gezien het voorstel van de Europese Commissie[7], Na toezending van het ontwerp van de
wetgevingshandeling aan de nationale parlementen, Gezien het advies van het Europees Economisch
en Sociaal Comité[8], Gezien het advies van het Comité van de
Regio's[9], Handelend volgens de gewone
wetgevingsprocedure, Overwegende hetgeen volgt: (1)
Met haar mededeling "Europa 2020: Een
strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei"[10] streeft de Commissie ernaar
het concurrentievermogen en de energiezekerheid te bevorderen door middel van
een efficiënter gebruik van hulpbronnen en energie. (2)
In het witboek "Stappenplan voor een interne
Europese vervoersruimte – werken aan een concurrerend en zuinig vervoerssysteem"[11] wordt ertoe opgeroepen om de
olieafhankelijkheid binnen het vervoer te doorbreken. Tegen die
achtergrond heeft de Commissie de ontwikkeling van een strategie voor duurzame
alternatieve brandstoffen en de bijbehorende infrastructuur in gang gezet. In
het witboek is ook als doel gesteld om de broeikasgasemissies tegen 2050 met
60 % te doen afnemen. (3)
In Richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement
en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit
hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van Richtlijn
2001/77/EG en Richtlijn 2003/30/EG[12]
wordt gestreefd naar een marktaandeel van 10 % aan hernieuwbare bronnen in
de vervoersbrandstoffen. (4)
Op basis van de raadpleging van belanghebbenden en
nationale deskundigen en van verricht onderzoek[13] zijn elektriciteit, waterstof,
biobrandstoffen, aardgas en Liquefied Petroleum Gas (LPG) aangemerkt als de
belangrijkste alternatieve brandstoffen die op lange termijn olie kunnen
vervangen en het vervoer koolstofvrij kunnen helpen maken. (5)
In het verslag van de CARS 21-groep op hoog niveau
van 6 juni 2012[14]
wordt opgemerkt dat het ontbreken van een geharmoniseerde EU-infrastructuur
voor alternatieve brandstoffen een belemmering vormt voor de marktintroductie
van voertuigen die door alternatieve energiebronnen worden aangedreven,
waardoor de bijbehorende milieuvoordelen langer op zich laten wachten. In haar
mededeling "CARS 2020: Actieplan voor een concurrerende en duurzame
Europese automobielindustrie"[15]
neemt de Commissie de belangrijkste aanbevelingen uit het verslag van de CARS
21-groep op hoog niveau over en vertaalt zij deze in een actieplan. De
onderhavige richtlijn betreffende een infrastructuur voor alternatieve
brandstoffen is een van de essentiële initiatieven die in dit verband door de
Commissie zijn aangekondigd. (6)
Versnippering van de interne markt door de
ongecoördineerde marktintroductie van alternatieve brandstoffen dient te worden
vermeden. Door middel van gecoördineerde beleidskaders in alle lidstaten moet
op lange termijn de benodigde zekerheid worden gewaarborgd om particuliere en
publiekrechtelijke investeringen aan te trekken in voertuig- en
brandstoftechnologieën en de bijbehorende infrastructuur uit te bouwen. Dat
betekent dat de lidstaten nationale beleidskaders moeten opstellen waarin zij
hun doelstellingen, streefcijfers en ondersteunende acties beschrijven voor de
ontwikkeling van een markt voor alternatieve brandstoffen, met inbegrip van een
overzicht van de infrastructuur die daarvoor nodig is. De lidstaten moeten op
regionaal en macroregionaal niveau met naburige lidstaten samenwerken via
overleg over gezamenlijke beleidskaders, met name als de continuïteit van de
infrastructuur voor alternatieve brandstoffen over nationale grenzen heen moet
worden gegarandeerd of als de bouw van nieuwe infrastructuur in de nabijheid
van nationale grenzen vereist is. De Commissie dient zorg te dragen voor de
coördinatie van die nationale beleidskaders en de samenhang ervan op EU-niveau,
op basis van een periodieke evaluatie van die kaders. (7)
Uitsluitend de brandstoffen die deel uitmaken van
de nationale beleidskaders komen in aanmerking voor EU- en nationale
ondersteunende maatregelen voor de uitbouw van een infrastructuur voor
alternatieve brandstoffen. De overheidssteun wordt aldus geconcentreerd op een
gecoördineerde ontwikkeling van de interne markt, gericht op mobiliteit in de
gehele Unie met voertuigen en vaartuigen die door alternatieve brandstoffen
worden aangedreven. (8)
Steunmaatregelen voor infrastructuur voor
alternatieve brandstoffen worden ten uitvoer gelegd overeenkomstig de
staatssteunregels in het VWEU. (9)
Biobrandstoffen zijn brandstoffen op basis van
biomassa, zoals gedefinieerd in Richtlijn 2009/28/EG[16]. Biobrandstoffen zijn
momenteel het belangrijkste type alternatieve brandstoffen, met een
marktaandeel van 4,4 % in het EU-vervoer. Ze kunnen bijdragen tot een
aanzienlijke vermindering van de CO2-emissies, op voorwaarde dat ze
duurzaam worden geproduceerd en geen indirecte wijzigingen in landgebruik
teweegbrengen. Ze vormen een bron van schone energie voor alle vervoerswijzen.
Door problemen met de voorziening en duurzaamheid is het echter mogelijk dat
het gebruik ervan beperkt blijft. (10)
Omdat de infrastructuur voor alternatieve
brandstoffen in de EU niet op geharmoniseerde wijze wordt uitgebouwd, kunnen
aan de aanbodzijde geen schaalvoordelen worden verwezenlijkt en kan aan de
vraagzijde geen EU-wijde mobiliteit tot stand worden gebracht. Er dienen nieuwe
infrastructuurnetwerken te worden uitgebouwd, met name voor elektriciteit, waterstof
en aardgas (LNG en CNG). (11)
Elektriciteit is een schone brandstof die met name
aantrekkelijk is voor elektrische voertuigen en elektrische tweewielers binnen
stedelijke agglomeraties. Hiermee kan een bijdrage worden geleverd aan het
verbeteren van de luchtkwaliteit en aan het verminderen van geluidsoverlast. De
lidstaten moeten ervoor zorgen dat er voldoende oplaadpunten voor elektrische
voertuigen worden geïnstalleerd, met een adequate dekkingsgraad. Dat aantal
oplaadpunten moet minstens twee maal zo hoog zijn als het aantal elektrische
voertuigen, waarbij 10 % van die oplaadpunten openbaar toegankelijk moet
zijn en de nadruk vooral moet liggen op stedelijke agglomeraties. Particuliere
eigenaars van elektrische voertuigen zijn sterk afhankelijk van de toegang tot
laadpunten op collectieve parkeerplaatsen, bijv. in flatgebouwen, kantoren en
bedrijven. De overheid moet regels opstellen om ervoor te zorgen dat
bouwpromotoren en beheerders van gebouwen voldoende laadpunten voor elektrische
voertuigen ter beschikking stellen van de burgers. (12)
Bij de ontwikkeling van de infrastructuur voor
elektrische voertuigen dient aandacht te worden besteed aan zowel de interactie
met het elektriciteitsysteem als het elektriciteitsbeleid van de Unie. De
installatie en het beheer van oplaadpunten voor elektrische voertuigen moeten
op basis van een concurrerende marktwerking worden ontwikkeld, waarbij die
markt vrij toegankelijk moet zijn voor alle partijen die geïnteresseerd zijn in
het uitrollen of beheren van oplaadinfrastructuren. (13)
Elektrische voertuigen kunnen bijdragen tot de
stabiliteit van het elektriciteitssysteem door aan de ene kant hun accu's
middels dat net op te laden in perioden van lage vraag naar elektriciteit en
aan de andere kant energie van die accu's in het elektriciteitsnet terug te
laten vloeien in perioden van grote vraag naar elektriciteit. Dat betekent dat
die oplaadpunten gebruik moeten maken van slimme meetsystemen en dat de prijs
voor de elektriciteit bij die oplaadpunten marktconform moet zijn teneinde op
basis van een dynamische prijsstelling een flexibel verbruik (en een flexibele
opslag) van elektriciteit te bevorderen. (14)
Met betrekking tot de oplaadpunten voor elektrische
voertuigen die niet openbaar toegankelijk zijn, moeten de lidstaten voor samenhang
zorgen en ernaar streven om zoveel mogelijk synergieën te ontwikkelen via
plannen voor de ingebruikname van slimme meters in overeenstemming met bijlage
I.2 van Richtlijn 2009/72/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli
2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor
elektriciteit en tot intrekking van Richtlijn 2003/54/EG[17]. Openbaar toegankelijke
oplaadpunten vallen op dit moment niet onder de gereguleerde activiteiten van
een distributiesysteembeheerder zoals gedefinieerd in hoofdstuk VI van
Richtlijn 2009/72/EG. (15)
De Commissie heeft de Europese
normaliseringsorganisaties in 2010 een mandaat gegeven (M468) om nieuwe normen
op te stellen of de bestaande normen te herzien teneinde de interoperabiliteit
en connectiviteit tussen oplaadpunten en opladers van elektrische voertuigen te
garanderen. CEN/CENELEC heeft een Focusgroep opgericht, die in oktober 2011 een
verslag heeft gepubliceerd. Dat verslag bevat een aantal aanbevelingen, maar er
werd geen consensus gevonden over een standaardinterface. Er zijn dan ook
verdere beleidsmaatregelen nodig om een generieke oplossing te vinden die de
interoperabiliteit in de hele EU garandeert. (16)
Aan wal geïnstalleerde stroomvoorzieningen kunnen
schone energie leveren voor het vervoer over zee en over de binnenwateren, met
name in zee- en binnenvaarthavens waar de luchtkwaliteit of de geluidsniveaus
slecht zijn. (17)
De marktpenetratiepercentages van
waterstofvoertuigen, inclusief tweewielers op waterstof, zijn op dit moment
bijzonder laag, maar juist daarom is de uitbouw van een toereikende
infrastructuur voor waterstoftankpunten essentieel om een grootschaliger
gebruik van waterstofvoertuigen mogelijk te maken. (18)
De lidstaten moeten ervoor zorgen dat een openbaar
toegankelijke infrastructuur wordt opgebouwd voor de waterstofvoorziening voor
motorvoertuigen, met een zodanige afstand tussen de tankfaciliteiten dat
waterstofvoertuigen in staat zijn het volledige nationale grondgebied te
bestrijken. Daarnaast dient een bepaald aantal tankpunten in stedelijke
agglomeraties beschikbaar te zijn. Hierdoor krijgen waterstofvoertuigen de
mogelijkheid om het hele grondgebied van de Unie te bestrijken. (19)
Wat voertuigen op aardgas betreft, zijn er in de EU
circa 3 000 tankpunten beschikbaar. Dat aantal kan eenvoudig worden
verhoogd, waarbij de gasvoorziening wordt verzorgd via het goed ontwikkelde
gasdistributienetwerk in de Unie, mits de kwaliteit van het gas toereikend is
voor gebruik in de huidige gasvoertuigen en in voertuigen met een
geavanceerdere technologie. (20)
De lidstaten dienen ervoor te zorgen dat een
openbaar toegankelijke infrastructuur wordt ontwikkeld voor het tanken van
gecomprimeerd aardgas (CNG) voor motorvoertuigen, met een zodanige afstand
tussen de tankfaciliteiten dat CNG-voertuigen in staat zijn om het volledige
grondgebied van de Unie te bestrijken. Daarnaast dient een bepaald aantal
tankpunten in stedelijke agglomeraties beschikbaar te zijn. (21)
Aardgas in vloeibare vorm (LNG) is een
aantrekkelijke alternatieve brandstof waarmee vaartuigen kunne voldoen aan de
eisen voor het verminderen van het zwavelgehalte van scheepsbrandstoffen in de
beheersgebieden voor SOx-emissies. De betreffende eisen zijn op de helft van de
schepen op de Europese korte vaart van toepassing en zijn neergelegd in
Richtlijn 2012/33/EU van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012
tot wijziging van Richtlijn 1999/32/EG wat het zwavelgehalte van
scheepsbrandstoffen betreft[18].
Uiterlijk eind 2020 moet een kernnetwerk van LNG-tankpunten voor zeevaartuigen
en binnenvaartschepen beschikbaar zijn. Bij de uitgangspunten van dat
kernnetwerk moet er rekening mee gehouden worden dat op langere termijn ook
LNG-faciliteiten kunnen worden geïnstalleerd in havens buiten het kernnetwerk
van het TEN-T, met name in die havens die belangrijk zijn voor vaartuigen die
niet voor vervoersdoeleinden worden ingezet (zoals vissersboten en
offshore-servicevaartuigen). (22)
LNG zou ook een kostenefficiënte technologie kunnen
zijn waarmee zware bedrijfsvoertuigen kunnen voldoen aan de strenge beperkingen
qua verontreinigende emissies die zijn vastgelegd in de Euro VI-normen[19]. (23)
Het kernnetwerk, zoals vastgesteld bij de
Verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende EU-richtsnoeren
voor de ontwikkeling van het trans-Europees vervoersnet[20], moet de basis vormen voor de
LNG-infrastructuur, aangezien dat kernnetwerk de belangrijkste verkeersstromen
omvat en de mogelijkheid voor netwerkvoordelen biedt. (24)
Door de toenemende diversiteit van de soorten
brandstof voor gemotoriseerde voertuigen, in combinatie met de nog steeds
stijgende groei van de wegmobiliteit van burgers in de gehele Unie, is het
noodzakelijk om de consumenten duidelijke en gemakkelijk begrijpbare informatie
te verstrekken over de compatibiliteit van hun voertuigen met de verschillende
brandstoffen die op de markt voor vervoersbrandstoffen in de Unie worden
aangeboden, onverminderd het bepaalde in Richtlijn 2009/30/EG van het Europees
Parlement en de Raad van 23 april 2009 tot wijziging van Richtlijn 98/70/EG met
betrekking tot de specificatie van benzine, dieselbrandstof en gasolie en tot
invoering van een mechanisme om de emissies van broeikasgassen te monitoren en
te verminderen, tot wijziging van Richtlijn 1999/32/EG van de Raad met
betrekking tot de specificatie van door binnenschepen gebruikte brandstoffen en
tot intrekking van Richtlijn 93/12/EEG[21].
(25)
Teneinde de onderhavige richtlijn af te stemmen op
de marktontwikkeling en de technische vooruitgang, moet de bevoegdheid om
wetgevingshandelingen met betrekking tot de portefeuille van alternatieve
brandstoffen, de kenmerken en adequate dekking van de infrastructuur en de
brandstofnormen aan te nemen in overeenstemming met artikel 290 van het Verdrag
betreffende de werking van de Europese Unie, aan de Commissie worden
gedelegeerd. Het is daarbij met name van belang dat de Commissie tijdens haar
voorbereidende werkzaamheden adequate raadplegingen verricht, ook op
deskundigenniveau. (26)
De technische specificaties voor de
interoperabiliteit van de oplaad- en tankpunten moeten worden vastgesteld aan
de hand van Europese normen die volledig compatibel zijn met de internationale
normen. Door het ontbreken van Europese normen is het niet mogelijk om
uitgebreide beschrijvingen van een aantal noodzakelijke specificaties te geven.
Dat betekent dat de Commissie de Europese normalisatie-instanties zou moeten
verzoeken om dergelijke Europese normen te publiceren in overeenstemming met
artikel 10 van Verordening (EU) nr. 1025/2012 van het Europees Parlement en de
Raad (EU) betreffende Europese normalisatie, tot wijziging van de Richtlijnen
89/686/EEG en 93/15/EEG van de Raad alsmede de Richtlijnen 94/9/EG, 94/25/EG,
95/16/EG 97/23/EG, 98/34/EG, 2004/22/EG, 2007/23/EG, 2009/23/EG en 2009/105/EG
van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Beschikking
87/95/EEG van de Raad en Besluit nr. 1673/2006/EG[22] van het Europees Parlement en
de Raad. Dergelijke normen zouden, waar van toepassing, gebaseerd moeten zijn
op de huidige internationale normen of op lopende normalisatiewerkzaamheden.
Indien er reeds internationale normen beschikbaar zijn, moeten de bijbehorende
technische specificaties in afwachting van Europese normen als tussentijdse
oplossing worden gebruikt. Voor nog niet gepubliceerde normen worden de
werkzaamheden gebaseerd op: (i) "Configuratie FF, IEC 62196-3:CDV
2012" voor snelle elektrische oplaadpunten voor motorvoertuigen
(gelijkstroom), (ii) ISO TC67/WG10 voor LNG-tankpunten voor vaartuigen, en
(iii) de werkzaamheden in het kader van ISO/TC 252 voor CNG- en
L-CNG-tankpunten voor motorvoertuigen. De Commissie moet de bevoegdheid krijgen
om via gedelegeerde handelingen de verwijzingen naar technische specificaties
in Europese normen aan te passen. (27)
Wat de toepassing van de richtlijn betreft, moet de
Commissie de relevante deskundigengroepen raadplegen, zoals de Europese groep
van deskundigen inzake toekomstige vervoersbrandstoffen (bestaande uit
deskundigen uit de vervoerssector en maatschappelijke organisaties) en de
gezamenlijke groep van deskundigen inzake vervoer en milieu (bestaande uit
deskundigen uit de lidstaten). (28)
Bij het voorbereiden en opstellen van gedelegeerde
handelingen moet de Commissie alle relevante documenten gelijktijdig en op
adequate wijze bij het Europees Parlement en de Raad indienen. (29)
Om uniforme voorwaarden voor de tenuitvoerlegging
van de onderhavige richtlijn te waarborgen, moeten aan de Commissie
uitvoeringsbevoegdheden worden verleend om gemeenschappelijke procedures en
specificaties vast te stellen. Dergelijke bevoegdheden moeten worden
uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het
Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de
algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop
de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden van de Commissie
controleren[23]. (30)
Aangezien de doelstelling om een brede ontwikkeling
van de markt voor alternatieve brandstoffen te bevorderen, niet op passende
wijze door de individuele lidstaten kan worden verwezenlijkt en er actie op
EU-niveau vereist is om de vraag naar een kritische massa van deze voertuigen
te bewerkstelligen teneinde kostenefficiënte ontwikkelingen door de Europese
industrie te waarborgen en de mobiliteit binnen de hele EU mogelijk te maken
voor voertuigen die door alternatieve brandstoffen worden aangedreven, kan de
Unie maatregelen vaststellen in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel
zoals vastgesteld in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie. In
overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel, dat eveneens in dat artikel is
vastgesteld, gaat de onderhavige richtlijn niet verder dan hetgeen noodzakelijk
is om deze doelstellingen te verwezenlijken, HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN
VASTGESTELD: Artikel 1
Onderwerp In deze richtlijn wordt een gemeenschappelijk
kader vastgesteld met maatregelen voor de uitrol van infrastructuur voor
alternatieve brandstoffen in de Unie teneinde de olie-afhankelijkheid van
vervoersmiddelen te doorbreken. Daarnaast worden middels deze richtlijn
minimumeisen vastgesteld voor de uitbouw van een infrastructuur voor
alternatieve brandstoffen, met inbegrip van oplaadpunten voor elektrische
voertuigen en tankpunten voor aardgas (LNG en CNG) en waterstof, en de
bijbehorende gemeenschappelijke technische specificaties. Artikel 2
Definities Voor de toepassing van deze richtlijn wordt
verstaan onder: (1) "Alternatieve brandstoffen":
brandstoffen die fossiele oliebronnen in de energievoorziening voor vervoer
vervangen en ertoe kunnen bijdragen dat de energievoorziening koolstofvrij
wordt, zoals: –
elektriciteit, –
waterstof, –
biobrandstoffen, zoals gedefinieerd in Richtlijn
2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad, –
synthetische brandstoffen, –
aardgas, met inbegrip van biomethaan, in gasvorm
(Compressed Natural Gas – CNG) en in vloeibare vorm (Liquefied Natural Gas -
LNG), en –
Liquefied Petroleum Gas (LPG). (2)
"Oplaadpunt": een traag of snel oplaadpunt of een installatie voor
het fysiek inruilen van een accu van een elektrisch voertuig. (3) "Traag
oplaadpunt": een oplaadpunt met een vermogen hoogstens 22 kW voor een
directe stroomvoorziening ten behoeve van elektrische voertuigen. (4) "Snel
oplaadpunt": een oplaadpunt met een vermogen van meer dan 22 kW voor een
directe stroomvoorziening ten behoeve van elektrische voertuigen. (5) "Openbaar toegankelijk oplaad- of
tankpunt": een oplaad- of tankpunt dat op niet-discriminerende basis
toegankelijk is voor gebruikers. (6) "Elektrisch voertuig": een
voertuig in de zin van Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de
Raad van 5 september 2007 tot vaststelling van een kader voor de goedkeuring
van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en
technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd[24], met een door de constructie
bepaalde maximumsnelheid van meer dan 25 km/h, uitgerust met een of meer
elektrisch aangedreven, maar niet permanent op het elektriciteitsnet
aangesloten tractiemotoren, alsmede de hoogspanningscomponenten en -systemen
ervan die galvanisch met de hoogspanningsbus van de elektrische aandrijflijn
zijn verbonden. (7) "Tankpunt": alle
brandstofvoorzieningen (met uitzondering van LNG) via een fysieke, vaste
tankpomp. (8) "Tankpunt voor LNG": een
brandstofvoorziening voor LNG, hetzij via een fysieke vaste tankpomp die met
vaste of mobiele installaties is verbonden (inclusief voertuigen en schepen),
hetzij via een verplaatsbare LNG-container. Artikel 3
Nationale beleidskaders 1. Alle lidstaten stellen ter
ontwikkeling van de markt voor alternatieve brandstoffen en de infrastructuur
daarvan nationale beleidskaders vast die naast de informatie zoals beschreven
in bijlage I minstens de volgende elementen moeten omvatten: –
een beoordeling van de stand van zaken omtrent en
de toekomstige ontwikkeling van alternatieve brandstoffen; –
een beoordeling van de grensoverschrijdende dekking
van de infrastructuur voor alternatieve brandstoffen met het oog op de
vervoerscontinuïteit; –
het regelgevingskader ter ondersteuning van de
opbouw van de infrastructuur voor alternatieve brandstoffen; –
beleidsmaatregelen ter ondersteuning van de
tenuitvoerlegging van het nationale beleidskader; –
ondersteunende maatregelen voor de uitrol en
productie; –
ondersteuning ten behoeve van onderzoek,
technologische ontwikkeling en demonstratiedoeleinden; –
de streefcijfers voor het gebruik van alternatieve
brandstoffen; –
het verwachte aantal voertuigen op alternatieve
brandstoffen in 2020; –
een evaluatie van de behoefte aan LNG-tankpunten in
havens die niet tot het TEN-T-kernnetwerk behoren en die belangrijk zijn voor
vaartuigen die niet voor vervoersdoeleinden worden ingezet, met name
vissersvaartuigen; –
voor zover van toepassing, samenwerkingsregelingen
met andere lidstaten overeenkomstig lid 2. 2. De lidstaten werken via
overleg of gezamenlijke beleidskaders samen om te garanderen dat de maatregelen
die nodig zijn om de doelstellingen van deze richtlijn te verwezenlijken,
coherent en gecoördineerd zijn. 3. Uitsluitend brandstoffen die
deel uitmaken van de nationale beleidskaders komen in aanmerking voor EU- en
nationale ondersteunende maatregelen ten behoeve van de infrastructuur voor
alternatieve brandstoffen. 4. Steunmaatregelen voor
infrastructuur voor alternatieve brandstoffen worden ten uitvoer gelegd
overeenkomstig de staatssteunregels in het VWEU. 5. De lidstaten stellen de
Commissie [binnen 18 maanden na de datum van inwerkingtreding van de
onderhavige richtlijn] in kennis van hun nationale beleidskaders. 6. De Commissie evalueert de
nationale beleidskaders en zorgt voor coherentie op EU-niveau. Zij zal het
verslag betreffende de evaluatie van de nationale beleidskaders binnen één jaar
na ontvangst ervan bij het Europees Parlement indienen. 7. De Commissie krijgt in
overeenstemming met artikel 8 de bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast
te stellen teneinde de in lid 1 vermelde elementen en de in bijlage I vermelde
informatie te wijzigen. Artikel 4
Elektriciteitsvoorziening voor het vervoer 1. De lidstaten zorgen ervoor
dat er een minimumaantal oplaadpunten voor elektrische voertuigen beschikbaar
is, waarbij uiterlijk op 31 december 2020 het vereiste minimumaantal, zoals
vermeld in de tabel in bijlage II, operationeel dient te zijn. 2. Ten minste 10 % van de
oplaadpunten moet openbaar toegankelijk zijn. 3. Trage oplaadpunten voor
elektrische voertuigen moeten uiterlijk op 31 december 2015 voldoen aan de
technische specificaties die zijn uiteengezet in bijlage III, punt 1.1. Snelle oplaadpunten voor elektrische voertuigen
moeten uiterlijk op 31 december 2017 voldoen aan de technische specificaties
die zijn uiteengezet in bijlage III, punt 1.2. De lidstaten zien erop toe dat de apparatuur voor
snelle en trage oplaadpunten, zoals vermeld in bijlage III, punten 1.1 en 1.2,
beschikbaar is onder billijke, redelijke en niet-discriminerende voorwaarden. 4. De lidstaten zorgen ervoor
dat in havens aan de wal stroomvoorzieningen voor vaartuigen beschikbaar zijn,
mits die voorzieningen kostenefficiënt zijn en milieuvoordelen met zich
meebrengen. 5. Stroomvoorzieningen aan de
wal voor vervoer over zee en over de binnenwateren moeten uiterlijk op 31
december 2015 voldoen aan de technische specificaties zoals neergelegd in
bijlage III.1.3. 6. Alle openbaar toegankelijke
oplaadpunten voor elektrische voertuigen worden uitgerust met slimme
metersystemen zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 28, van Richtlijn 2012/27/EU
waarbij tevens de in artikel 9, lid 2, van genoemde richtlijn bedoelde eisen in
acht worden genomen. 7. Bijlage I, punt 1, onder h),
en de laatste alinea van bijlage I, punt 2, bij Richtlijn 2009/72/EG zijn van
toepassing op de verbruiksgegevens en op het metersysteem van de oplaadpunten
voor elektrische voertuigen. 8. De lidstaten leggen geen
verbod op aan gebruikers van elektrische voertuigen om elektriciteit van
bepaalde elektriciteitsleveranciers af te nemen, ongeacht de lidstaat waar de
betreffende leverancier is geregistreerd. De lidstaten verlenen consumenten het
recht om elektriciteit tegelijkertijd bij meerdere leveranciers af te nemen
zodat er voor elektrische voertuigen een afzonderlijk leveringscontract voor
elektriciteit kan worden gesloten. 9. De lidstaten zorgen ervoor
dat eenieder de mogelijkheid heeft om openbaar toegankelijke oplaadpunten te
installeren of te beheren en dat distributiesysteembeheerders op een
niet-discriminerende basis met dergelijke personen samenwerken. 10. De lidstaten waarborgen dat de
prijzen die bij openbaar toegankelijke oplaadpunten in rekening worden gebracht
redelijk zijn en geen boetes of drempelverhogende vergoedingen omvatten voor
het opladen van een elektrisch voertuig door gebruikers die geen contractuele
betrekkingen onderhouden met de beheerder van het betreffende oplaadpunt. 11. De Commissie krijgt de
bevoegdheid om in overeenstemming met artikel 8 gedelegeerde handelingen vast
te stellen met betrekking tot het actualiseren van de technische specificaties
zoals beschreven in bijlage III, punten 1.1, 1.2 en 1.3. Artikel 5
Waterstofvoorziening voor het vervoer 1. De lidstaten op wier grondgebied op de dag van
inwerkingtreding van de onderhavige richtlijn reeds waterstoftankpunten
aanwezig zijn, zien erop toe dat uiterlijk op 31 december 2020 een dusdanig
aantal openbaar toegankelijke waterstoftankpunten beschikbaar is, met een
onderlinge afstand van hoogstens 300 km, dat waterstofvoertuigen het gehele
nationale grondgebied kunnen bestrijken. 2. Alle waterstoftankpunten dienen uiterlijk op 31 december
2015 te voldoen aan de technische specificaties zoals beschreven in bijlage
III.2. 3. De Commissie krijgt de
bevoegdheid om in overeenstemming met artikel 8 gedelegeerde handelingen vast
te stellen met betrekking tot het actualiseren van de technische specificaties
zoals beschreven in bijlage III.2. Artikel 6
Aardgasvoorziening voor het vervoer 1. De lidstaten zien erop toe
dat uiterlijk op 31 december 2020 in alle zeehavens van het kerngedeelte van
het trans-Europees vervoersnet (TEN-T) openbaar toegankelijke LNG-tankpunten
beschikbaar zijn voor het vervoer over zee en over de binnenwateren. 2. De lidstaten waarborgen dat
uiterlijk op 31 december 2025 in alle binnenvaarthavens van het kerngedeelte
van het trans-Europees vervoersnet (TEN-T) openbaar toegankelijke
LNG-tankpunten beschikbaar zijn voor het vervoer over de binnenwateren. 3. De lidstaten werken samen om
te waarborgen dat zware bedrijfsvoertuigen die aangedreven worden door LNG,
alle wegen van het kerngedeelte van het TEN-T-netwerk kunnen bestrijken. Te
dien einde dienen uiterlijk op 31 december 2020 openbaar toegankelijke
LNG-tankpunten te zijn geïnstalleerd met een onderlinge afstand van hoogstens
400 km. 4. Alle LNG-tankpunten voor vervoer
over zee en over de binnenwateren dienen uiterlijk op 31 december 2015 te
voldoen aan de technische specificaties zoals beschreven in bijlage III, punt
3.1. 5. Alle openbaar toegankelijke
LNG-tankpunten voor motorvoertuigen dienen uiterlijk op 31 december 2015 te
voldoen aan de technische specificaties zoals beschreven in bijlage III, punt
3.2. 6. De lidstaten zien erop toe
dat uiterlijk op 31 december 2020 een dusdanig aantal openbaar toegankelijke
tankpunten, met een maximale onderlinge afstand van 150 km, beschikbaar is dat
CNG-voertuigen het gehele grondgebied van de Unie kunnen bestrijken. 7. Alle CNG-tankpunten voor
motorvoertuigen dienen uiterlijk op 31 december 2015 te voldoen aan de
technische specificaties zoals beschreven in bijlage III, punt 3.3. 8. Alle CNG-tankpunten voor
motorvoertuigen dienen gas te leveren van een kwaliteit die vereist is voor het
gebruik in huidige CNG-voertuigen en in toekomstige CNG-voertuigen met
geavanceerde technologie. 9. De Commissie krijgt de
bevoegdheid om in overeenstemming met artikel 8 gedelegeerde handelingen vast
te stellen met betrekking tot het actualiseren van de technische specificaties
zoals beschreven in bijlage III, punten 3.1, 3.2 en 3.3. 10. De Commissie stelt
uitvoeringshandelingen vast met betrekking tot: - de veiligheidsvoorschriften voor de opslag en
het vervoer van LNG en de bijbehorende tankprocedures; - de technische specificaties voor de
interoperabiliteit tussen schepen en boten en LNG-tankpunten voor het vervoer
over zee en over de binnenwateren. De betreffende uitvoeringshandelingen worden in
overeenstemming met de in artikel 9 beschreven adviesprocedure vastgesteld. Artikel 7
Consumenteninformatie over vervoersbrandstoffen 1. Onverminderd het bepaalde in
Richtlijn 2009/30/EG zien de lidstaten erop toe dat relevante, duidelijke en
eenvoudig te begrijpen informatie beschikbaar is over de compatibiliteit tussen
de voertuigen en alle brandstoffen op de markt: (a)
aan de pomp bij alle tankpunten, bij de dealers van
voertuigen en bij technische controlefaciliteiten op hun grondgebied; (b)
in de voertuighandleidingen; (c)
op de voertuigen zelf. Deze eis geldt voor alle
nieuwe voertuigen die vanaf [de datum van de omzetting van deze richtlijn]
worden verkocht, evenals voor alle andere voertuigen die op het grondgebied van
de lidstaten zijn geregistreerd op de datum van de eerste technische controle
na [de datum van de omzetting van deze richtlijn]. 2. De informatie over de
compatibiliteit van brandstoffen als bedoeld in lid 1, wordt gebaseerd op de
normen voor de brandstofetikettering – indien beschikbaar en passend voor het
verwezenlijken van de doelstelling van de onderhavige richtlijn – zoals die in
het kader van de systemen voor de Europese Normen (EN) van kracht zijn (zoals
weergegeven in bijlage III.4). Van deze normen zal een grafische weergave
worden opgesteld. 3. Van de grafische weergave als
bedoeld in lid 2 wordt ook gebruik gemaakt om te voldoen aan de in lid 1
vastgestelde eisen. 4. Met het oog op de
harmonisatie binnen de Unie kan de Commissie uitvoeringshandelingen vaststellen
om de specifieke locatie aan te geven waar de compatibiliteitsinformatie en de
grafische weergave ervan op de voertuigen moet worden aangebracht. Indien er
geen EN-systemen met normen voor brandstofetikettering beschikbaar zijn of
indien deze niet geschikt zijn om de doelstellingen van de richtlijn te
verwezenlijken, kan de Commissie uitvoeringshandelingen vaststellen voor de
parameters voor de etikettering van brandstoffen die op de EU-markt worden
gebracht en die, naar het oordeel van de Commissie, in meer dan één lidstaat
het niveau van 1 % van het totale verkoopvolume hebben bereikt. 6. De uitvoeringshandelingen als
bedoeld in het onderhavige artikel, worden vastgesteld in overeenstemming met
de procedure zoals beschreven in artikel 9. Artikel 8
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie 1. De bevoegdheid tot
vaststelling van gedelegeerde handelingen wordt aan de Commissie verleend onder
de in dit artikel gestelde voorwaarden. 2. De in de artikelen 3, 4, 5,
en 6 bedoelde bevoegdheidsdelegatie wordt voor onbepaalde duur aan de Commissie
verleend. 3. De in de artikelen 3, 4, 5,
en 6 bedoelde bevoegdheidsdelegatie kan op ieder moment door het Europees
Parlement of de Raad worden ingetrokken. Het besluit tot intrekking maakt een
einde aan de delegatie van de bevoegdheden die in het besluit worden vermeld.
Het besluit treedt in werking op de dag na de bekendmaking ervan in het
Publicatieblad van de Europese Unie of op een latere datum die in het besluit
wordt vermeld. Het besluit laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde
gedelegeerde handelingen onverlet. 4. Zodra de Commissie een
gedelegeerde handeling vaststelt, stelt zij het Europees Parlement en de Raad
daarvan tegelijkertijd in kennis. 5. Een krachtens de artikelen 3,
4, 5, en 6 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt pas in werking als noch
het Europees Parlement noch de Raad binnen een termijn van twee maanden na de
datum van kennisgeving bezwaar heeft gemaakt tegen de gedelegeerde handeling,
of wanneer zowel het Europees Parlement als de Raad de Commissie voor het
verstrijken van deze termijn heeft meegedeeld niet voornemens te zijn bezwaar
te maken. Op initiatief van het Europees Parlement of de Raad kan deze termijn
met drie maanden worden verlengd. Artikel 9
Comité 1. De Commissie wordt bijgestaan
door een comité. Dit comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr.
182/2011. 2. Wanneer naar dit lid wordt
verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing. 3. Wanneer het advies van het
comité via de schriftelijke procedure dient te worden verkregen, wordt die
procedure zonder gevolg beëindigd indien, binnen de termijn voor het uitbrengen
van het advies, de voorzitter van het comité daartoe besluit of een eenvoudige
meerderheid van de leden van het comité daarom verzoekt. Artikel 10
Rapportering en toetsing 1. Alle lidstaten dienen [twee
jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn] en vervolgens om de twee jaar
een verslag in bij de Commissie over hun nationale beleidskader en de
tenuitvoerlegging ervan. Deze verslagen dienen de in bijlage I beschreven
informatie te bevatten. 2. De Commissie dient om de twee
jaar [voor het eerst twee jaar na de omzettingsdatum van deze richtlijn] een
verslag in bij het Europees Parlement en de Raad over de toepassing van deze
richtlijn. Het verslag van de Commissie bevat de volgende
elementen: –
een beoordeling van de acties die door elke
lidstaat zijn uitgevoerd; –
een beoordeling van de effecten van deze richtlijn
op de ontwikkeling van de markt voor alternatieve brandstoffen en het effect op
de economie en het milieu; –
informatie over de technische vooruitgang en over
de ontwikkeling van de markt voor alternatieve brandstoffen die onder het
toepassingsgebied van deze richtlijn vallen, evenals informatie over andere
alternatieve brandstoffen. De Commissie kan voorstellen doen voor passende
maatregelen. In het verslag van de Commissie worden de eisen en
termijnen geëvalueerd die in deze richtlijn zijn vastgesteld met betrekking tot
de uitbouw van de infrastructuur en de invoering van de specificaties, waarbij
rekening wordt gehouden met de technische, economische en marktontwikkeling van
de respectieve alternatieve brandstoffen, een en ander vergezeld van een
wetgevingsvoorstel, voor zover passend. Artikel 11
Omzetting 1. De lidstaten doen de nodige
wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk [18
maanden na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn] aan deze richtlijn
te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis. 2. Wanneer de lidstaten die
bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële
bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor de verwijzing
worden vastgesteld door de lidstaten. 3. De lidstaten delen de
Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij
op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen. Artikel 12
Inwerkingtreding Deze richtlijn treedt in werking op de
twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de
Europese Unie. Artikel 13
Adressaten Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten. Gedaan te Brussel, Voor het Europees Parlement Voor
de Raad De
voorzitter De voorzitter BIJLAGE I Nationale
beleidskaders Het nationale beleidskader omvat in ieder
geval de volgende elementen: 1. Een regelgevingskader Het regelgevingskader bevat maatregelen ter
ondersteuning van de uitbouw van de infrastructuur voor alternatieve
brandstoffen, zoals bouwvergunningen, vergunningen voor parkeerterreinen,
certificering van de milieuprestaties van ondernemingen en concessies voor
tankstations. 2. Beleidsmaatregelen ter ondersteuning van
de tenuitvoerlegging van het nationale beleidskader Deze maatregelen omvatten in ieder geval de
volgende elementen: - directe stimulansen om vervoersmiddelen aan
te schaffen die door alternatieve brandstoffen worden aangedreven dan wel om de
infrastructuur uit te bouwen; - mogelijke belastingvoordelen ter bevordering
van het gebruik van vervoersmiddelen die door alternatieve brandstoffen worden
aangedreven en van de infrastructuur; - het gebruik van openbare aanbestedingen ter
ondersteuning van alternatieve brandstoffen, met inbegrip van gezamenlijke
aanbestedingen; - niet-financiële stimulansen aan de
vraagzijde: bijv. preferentiële toegang tot gebieden waarvoor beperkingen
gelden, parkeerbeleid of gereserveerde rijstroken. 3. Uitbouw en productie Jaarlijkse toewijzing van een deel van de
overheidsbegroting voor de uitbouw van infrastructuur voor alternatieve
brandstoffen, gedifferentieerd naar brandstoftype en vervoersmodus (weg, spoor,
water en lucht). Jaarlijkse toewijzing van een deel van de
overheidsbegroting ter ondersteuning van productiefaciliteiten voor
alternatieve brandstoftechnologieën, gedifferentieerd naar brandstoftype en
vervoersmodus. 4. Onderzoek, technologische ontwikkeling
en demonstratie Jaarlijkse toewijzing van een deel van de
overheidsbegroting ter ondersteuning van OTO en demonstraties op het gebied van
alternatieve brandstoffen, gedifferentieerd naar brandstoftype en
vervoersmodus. 5. Doelstellingen - de nationale streefcijfers voor 2020 voor
het gebruik van alternatieve brandstoffen in de verschillende vervoersmodi
(weg, spoor, water en lucht) en voor de bijbehorende infrastructuur; - nationale streefcijfers, op jaarbasis, voor
het gebruik van alternatieve brandstoffen in de verschillende vervoersmodi
(weg, spoor, water en lucht) en voor de bijbehorende infrastructuur om de
nationale streefcijfers voor 2020 te kunnen verwezenlijken. BIJLAGE II Minimumaantal
oplaadpunten voor elektrische voertuigen per lidstaat Lidstaat || Aantal oplaadpunten (x 1 000) || Aantal openbaar toegankelijke oplaadpunten (x 1 000) BE || 207 || 21 BG || 69 || 7 CZ || 129 || 13 DK || 54 || 5 DE || 1503 || 150 EE || 12 || 1 IE || 22 || 2 EL || 128 || 13 ES || 824 || 82 FR || 969 || 97 IT || 1255 || 125 CY || 20 || 2 LV || 17 || 2 LT || 41 || 4 LU || 14 || 1 HU || 68 || 7 MT || 10 || 1 NL || 321 || 32 AT || 116 || 12 PL || 460 || 46 PT || 123 || 12 RO || 101 || 10 SI || 26 || 3 SK || 36 || 4 FI || 71 || 7 SE || 145 || 14 UK || 1221 || 122 HR || 38 || 4 BIJLAGE III Technische
specificaties 1. Technische specificaties voor elektrische
oplaadpunten 1.1. Trage elektrische oplaadpunten voor
motorvoertuigen Trage oplaadpunten met wisselstroom (AC) voor
elektrische voertuigen dienen vanwege de interoperabiliteit te zijn uitgerust
met connectoren van het type 2, zoals nader omschreven in norm EN62196-2:2012. 1.2. Snelle elektrische oplaadpunten voor
motorvoertuigen Snelle oplaadpunten met wisselstroom (AC) voor
elektrische voertuigen dienen vanwege de interoperabiliteit te zijn uitgerust
met connectoren van het type 2, zoals nader omschreven in norm EN62196-2:2012. Snelle oplaadpunten met gelijkstroom (DC) voor
elektrische voertuigen dienen vanwege de interoperabiliteit te zijn uitgerust
met connectoren van het type "Combo 2", zoals nader omschreven in de
relevante EN-norm, die uiterlijk in 2014 wordt vastgesteld. 1.3. Elektriciteitsvoorziening aan wal voor
vaartuigen Elektriciteitsvoorzieningen aan wal –
inclusief het ontwerp, de installatie en het testen van de systemen – dienen
aan de relevante EN-norm te voldoen, die uiterlijk in 2014 wordt vastgesteld,
en, in afwachting van de publicatie van die norm, aan de technische
specificaties van de IEC/ISO/IEEE 80005-1-norm. 2. Technische specificaties voor
waterstoftankpunten voor motorvoertuigen 2.1. Waterstoftankpunten in openlucht waar
gasvormige waterstof kan worden getankt voor gebruik in landvoertuigen, dienen
aan de desbetreffende EN-norm te voldoen, die uiterlijk in 2014 wordt
vastgesteld, en, in afwachting van de publicatie van die norm, aan de
technische voorschriften van de ISO/TS 20100:2008-specificatie voor de
brandstofvoorziening met gasvormige waterstof. 2.2. De zuiverheid van de waterstof die bij
waterstoftankpunten kan worden getankt, dient aan de desbetreffende EN-norm te
voldoen, die uiterlijk in 2014 wordt vastgesteld, en, in afwachting van de
publicatie van die norm, aan de technische specificaties van de ISO
14687-2-norm. 2.3. Waterstoftankpunten dienen gebruik te
maken van algoritmen en apparatuur voor de brandstofvoorziening die voldoen aan
de desbetreffende EN-norm, die uiterlijk in 2014 wordt vastgesteld, en, in
afwachting van de publicatie van die norm, aan de technische specificaties van
de ISO 20100-protocollen voor lichte oppervlaktevoertuigen die door gasvormige
waterstof worden aangedreven. 2.4. Connectoren voor voertuigen voor het
tanken van gasvormige waterstof dienen te voldoen aan de desbetreffende
EN-norm, die uiterlijk in 2014 wordt vastgesteld, en, in afwachting van de
publicatie van die norm, aan de technische specificaties van de ISO 17268-norm
voor connectieapparatuur voor de brandstofvoorziening van landvoertuigen die
door gasvormige waterstof worden aangedreven. 3. Technische specificaties voor
aardgastankpunten 3.1. Technische
specificaties voor LNG-tankpunten (Liquefied Natural Gas) voor vaartuigen LNG–tankpunten voor vaartuigen dienen aan de
desbetreffende EN-norm te voldoen, die uiterlijk in 2014 wordt vastgesteld. 3.2. Technische
specificaties voor LNG-tankpunten (Liquefied Natural Gas) voor motorvoertuigen LNG–tankpunten voor
motorvoertuigen dienen aan de desbetreffende EN-norm te voldoen, die uiterlijk
in 2014 wordt vastgesteld. 3.3. Technische specificaties voor
CNG-tankpunten (Compressed Natural Gas) voor motorvoertuigen 3.3.1. CNG-connectoren/-aansluitpunten dienen
aan UN ECE-Reglement nr. 110 (onder verwijzing naar ISO 14469, delen I en II)
te voldoen. 3.3.2. CNG- en L-CNG-tankpunten dienen aan de
desbetreffende EN-norm te voldoen, die uiterlijk in 2014 wordt vastgesteld. 4. Technische specificaties voor benzine en
dieselbrandstoffen die biobrandstoffen bevatten 4.1. Benzine met een laag gehalte aan
bio-ethanol dient aan de EN228-norm te voldoen. 4.2. Dieselbrandstoffen met een laag
gehalte aan biodiesel dienen aan de EN590-norm te voldoen. 4.3. Alle brandstofpompen waar benzine
kan worden getankt, dienen aan de vereisten voor de brandstofetikettering te
voldoen, zoals vastgesteld in de EN228-norm. 4.4. Alle brandstofpompen waar diesel kan
worden getankt, dienen aan de vereisten voor de brandstofetikettering te
voldoen, zoals vastgesteld in de EN590-norm. FINANCIEEL MEMORANDUM 1. KADER VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF 1.1. Benaming van het voorstel/initiatief 1.2. Betrokken
beleidsterrein(en) in de ABM/ABB-structuur 1.3. Aard
van het voorstel/initiatief 1.4. Doelstelling(en) 1.5. Motivering
van het voorstel/initiatief 1.6. Duur
en financiële gevolgen 1.7. Beheersvorm(en) 2. BEHEERSMAATREGELEN 2.1. Regels
inzake het toezicht en de verslagen 2.2. Beheers-
en controlesysteem 2.3. Maatregelen
ter voorkoming van fraude en onregelmatigheden 3. GERAAMDE FINANCIËLE GEVOLGEN VAN HET
VOORSTEL/INITIATIEF 3.1. Rubriek(en)
van het meerjarig financieel kader en betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor
uitgaven 3.2. Geraamde
gevolgen voor de uitgaven 3.2.1. Samenvatting van de
geraamde gevolgen voor de uitgaven 3.2.2. Geraamde gevolgen
voor de beleidskredieten 3.2.3. Geraamde gevolgen
voor de administratieve kredieten 3.2.4. Verenigbaarheid met
het huidig meerjarig financieel kader 3.2.5. Bijdrage van derden
aan de financiering 3.3. Geraamde gevolgen voor de
ontvangsten FINANCIEEL
MEMORANDUM 1. KADER VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF 1.1. Benaming van het
voorstel/initiatief Richtlijn
betreffende de uitrol van infrastructuur voor
alternatieve brandstoffen 1.2. Betrokken beleidsterrein(en)
in de ABM/ABB-structuur[25] Vervoer 1.3. Aard van het
voorstel/initiatief X Het voorstel/initiatief
betreft een nieuwe actie ¨ Het
voorstel/initiatief betreft een nieuwe actie na een proefproject/een
voorbereidende actie[26] ¨ Het voorstel/initiatief betreft de verlenging van een bestaande
actie ¨ Het
voorstel/initiatief betreft een actie die wordt omgebogen naar een nieuwe
actie 1.4. Doelstellingen 1.4.1. De met het voorstel/initiatief
beoogde strategische meerjarendoelstelling(en) van de Commissie Het
vlaggenschipinitiatief "Efficiënt gebruik van hulpbronnen in Europa"
van de Europa 2020-strategie Het
WITBOEK "Stappenplan voor een interne Europese vervoersruimte – werken aan
een concurrerend en zuinig vervoerssysteem" 1.4.2. Specifieke doelstelling(en) en
betrokken ABM/ABB-activiteiten Specifieke doelstelling nr. 4 Meer
gebruik maken van koolstofarme vervoerswijzen en multimodaliteit aanmoedigen
(gekoppeld aan de algemene doelstelling "Efficiënt vervoer"). Betrokken
ABM/ABB-activiteit(en) Vervoer
over land, door de lucht en ter zee 1.4.3. Verwachte resulta(a)t(en) en
gevolg(en) Vermeld de gevolgen
die het voorstel/initiatief zou moeten hebben op de begunstigden/doelgroepen De uitbouw van een minimuminfrastructuur voor alternatieve
brandstoffen en de tenuitvoerlegging van gemeenschappelijke technische normen
in de hele EU De toonaangevende positie van de voertuig- en
scheepvaartsector in de EU in stand houden; bijdragen tot economische groei en
werkgelegenheid in Europa De olieafhankelijkheid van het vervoer doorbreken Bijdragen tot de doelstelling van een vermindering van de
broeikasgasemissies van het vervoer met 60 % tegen 2050 1.4.4. Resultaat- en
effectindicatoren Vermeld de indicatoren
aan de hand waarvan kan worden nagegaan in hoeverre het voorstel/initiatief is
uitgevoerd. Aantal elektrische laadpunten/tankpunten Aantal voertuigen/schepen op alternatieve brandstoffen Vermindering van het percentage ingevoerde olie Vermindering van het percentage broeikasgasemissies van het
vervoer 1.5. Motivering van het
voorstel/initiatief 1.5.1. Behoefte(n) waarin op korte of
lange termijn moet worden voorzien Korte
termijn: Infrastructuur
voor elektriciteit, waterstof, LNG (vervoer over water en vrachtwagens) en CNG,
met een minimumdekking Brandstofetikettering
aan de tankpunten en op de voertuigen Op
lange termijn: optimale infrastructuur voor elektriciteit, waterstof, LNG
(vervoer over water en vrachtwagens) en CNG 1.5.2. Toegevoegde waarde van de
deelname van de EU De
ontwikkeling van een interne markt voor infrastructuur voor alternatieve
brandstoffen en voertuigen en schepen op alternatieve brandstoffen faciliteren De
juiste omstandigheden creëren waarin de verschillende marktspelers hun
respectieve functies kunnen vervullen 1.5.3. Nuttige ervaring die bij
soortgelijke activiteiten in het verleden is opgedaan In
het verleden waren initiatieven en ondersteunende acties meestal gericht op
brandstofproductie, de ontwikkeling van voertuigtechnologie en het in de handel
brengen van voertuigen op alternatieve brandstoffen, maar werd onvoldoende
aandacht besteed aan de uitbouw van de nodige infrastructuur. Uit
de resultaten van deze ervaringen blijkt dat er behoefte is aan EU-actie op het
gebied van infrastructuur. 1.5.4. Samenhang en eventuele
synergie met andere relevante instrumenten Vervoersinfrastructuur
- TEN-T Connecting Europe Facility 1.6. Duur en financiële gevolgen ¨ Voorstel/initiatief met een beperkte
geldigheidsduur –
¨ Voorstel/initiatief van kracht vanaf [DD/MM]JJJJ tot en met
[DD/MM]JJJJ –
¨ Financiële gevolgen vanaf JJJJ tot en met JJJJ Ñ Voorstel/initiatief met een onbeperkte
geldigheidsduur –
Tenuitvoerlegging met een aanloopperiode vanaf
de vaststelling van de richtlijn 1.7. Beheersvorm(en)[27] Ñ Direct gecentraliseerd beheer door de Commissie ¨ Indirect gecentraliseerd beheer door uitvoeringstaken te delegeren aan: –
¨ uitvoerende agentschappen –
¨ door de Unie opgerichte organen[28] –
¨ nationale publiekrechtelijke organen of organen met een
openbaredienstverleningstaak –
¨ personen aan wie de uitvoering van specifieke acties in het kader van
titel V van het Verdrag betreffende de Europese Unie is toevertrouwd en die
worden genoemd in het betrokken basisbesluit in de zin van artikel 49 van het
Financieel Reglement ¨ Gedeeld beheer met
lidstaten ¨ Gedecentraliseerd beheer met derde landen ¨ Gezamenlijk beheer
met internationale organisaties (geef aan welke) Verstrek, indien meer
dan een beheersvorm is aangekruist, extra informatie onder
"Opmerkingen". Opmerkingen 2. BEHEERSMAATREGELEN 2.1. Regels inzake het toezicht en
de verslagen Vermeld frequentie en
voorwaarden. Alle
lidstaten dienen twee jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn en
vervolgens om de twee jaar een verslag in bij de Commissie over hun nationale
beleidskader voor de marktontwikkeling van alternatieve brandstoffen en de
bijbehorende infrastructuur, en de tenuitvoerlegging daarvan De
Commissie dient om de twee jaar voor het eerst twee jaar na de omzettingsdatum
van deze richtlijn een verslag in bij het Europees Parlement en de Raad over de
toepassing van deze richtlijn, en daarna om de twee jaar. 2.2. Beheers- en controlesysteem 2.2.1. Mogelijke risico's Vertraging
bij de omzetting van de richtlijn Incorrecte
tenuitvoerlegging 2.2.2. Controlemiddel(en) Periodieke verslagen van de lidstaten (eerste verslag twee jaar na de inwerkingtreding van de richtlijn, en daarna om de
twee jaar) 2.3. Maatregelen ter voorkoming
van fraude en onregelmatigheden Vermeld de bestaande
en geplande preventie- en beschermingsmaatregelen. Er is voorzien in EU-financiering voor monitoringstudies. De
diensten van de Commissie zullen op gepaste wijze toezicht houden op deze
studies. 3. GERAAMDE FINANCIËLE GEVOLGEN VAN HET
VOORSTEL/INITIATIEF De investeringen worden uitsluitend door de sector
gedragen. De Commissie voert om de twee jaar een studie uit. 3.1. Rubriek(en) van het
meerjarige financiële kader en betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor
uitgaven 06.020300 Ondersteunende activiteiten in het kader
van het Europees beleid inzake vervoer en passagiersrechten De financiering
dient te geschieden door de verschuiving van kredieten (geen gevolgen voor het
nieuwe meerjarige financiële kader) · Bestaande begrotingsonderdelen voor uitgaven In volgorde van de
rubrieken van het meerjarige financiële kader en de begrotingsonderdelen Rubriek van het meerjarige financiële kader || Begrotingsonderdeel || Soort uitgave || Bijdrage Nummer 06.020300 Beschrijving Ondersteunende activiteiten in het kader van het Europees beleid inzake vervoer en passagiersrechten || GK/ NGK ([29]) || van EVA-landen[30] || van kandidaat-lidstaten[31] || van derde landen || in de zin van artikel 18, lid 1, onder a bis), van het Financieel Reglement || [XX.YY.YY.YY] || NGK || NEE || NEE || NEE || NEE · Te creëren nieuwe begrotingsonderdelen: GEEN In volgorde van de rubrieken van het meerjarige
financiële kader en de begrotingsonderdelen. Rubriek van het meerjarige financiële kader || Begrotingsonderdeel || Soort uitgave || Bijdrage Aantal [Rubriek………………………………..] || GK/ NGK || van EVA-landen || van kandidaat-lidstaten || van derde landen || in de zin van artikel 18, lid 1, onder a bis), van het Financieel Reglement || [XX.YY.YY.YY] || || JA/NEE || JA/NEE || JA/NEE || JA/NEE 3.2. Geraamde gevolgen voor de
uitgaven 3.2.1. Samenvatting van de geraamde
gevolgen voor de uitgaven in miljoenen euro's (tot op 3 decimalen) Rubriek van het meerjarige financiële kader || Aantal 06.020300 || Ondersteunende activiteiten in het kader van het Europees beleid inzake vervoer en passagiersrechten DG: MOVE || || || Jaar N[32] || Jaar N+1 || Jaar N+2 || Jaar N+3 || … zoveel jaren invullen als nodig is om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6) || TOTAAL Beleidskredieten || || || || || || || || Nummer begrotingsonderdeel: 06.020300 || Vastleggingen || (1) || 0 || 250,000 || 0 || 250,000 || 0 || 250,000 || 0 || 750,000 Betalingen || (2) || || || 250,000 || || 250,000 || || 250,000 || 750,000 Nummer begrotingsonderdeel || Vastleggingen || (1a) || || || || || || || || Betalingen || (2a) || || || || || || || || Uit het budget van specifieke programma's gefinancierde administratieve kredieten[33] || || || || || || || || Nummer begrotingsonderdeel || || (3) || || || || || || || || TOTAAL kredieten voor DG MOVE || Vastleggingen || =1+1a +3 || || 250,000 || || 250,000 || || 250,000 || || Payments || =2+2a +3 || || || 250,000 || || 250,000 || || 250,000 || 750,000 TOTAAL beleidskredieten || Vastleggingen || (4) || || || || || || || || Betalingen || (5) || || || || || || || || TOTAAL uit het budget van specifieke programma's gefinancierde administratieve kredieten || (6) || || || || || || || || TOTAAL kredieten van RUBRIEK <….> van het meerjarig financieel kader || Vastleggingen || =4+ 6 || || 250,000 || || 250,000 || || 250,000 || || 750,000 Betalingen || =5+ 6 || || || 250,000 || || 250,000 || || 250,000 || 750,000 Wanneer het voorstel/initiatief gevolgen heeft voor
meerdere rubrieken: TOTAAL beleidskredieten || Vastleggingen || (4) || || || || || || || || Betalingen || (5) || || || || || || || || TOTAAL uit het budget van specifieke programma's gefinancierde administratieve kredieten || (6) || || || || || || || || TOTAAL kredieten van de RUBRIEKEN 1 tot en met 4 van het meerjarig financieel kader (Referentiebedrag) || Vastleggingen || =4+ 6 || || || || || || || || Betalingen || =5+ 6 || || || || || || || || Rubriek van het meerjarige financiële kader: || 5 || "Administratieve uitgaven" in miljoenen euro's (tot op 3 decimalen) || || || Jaar N (€) || Jaar N+1 (€) || Jaar N+2 (€) || Jaar N+3 (€) || … zoveel jaren invullen als nodig is om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6) (€) || TOTAAL (€) DG: MOVE || Personeelsmiddelen (herschikking van personeel) || 131,000 || 131,000 || 131,000 || 131,000 || 131,000 || 131,000 || 131,000 || 917,000 Overige administratieve uitgaven: Beheerscomité – 1 vergadering/jaar || 13,770 || 13,770 || 13,770 || 13,770 || 13,770 || 13,770 || 13,770 || 96,390 TOTAAL DG MOVE || Kredieten || 144,770 || 144,770 || 144,770 || 144,770 || 144,770 || 144,770 || 144,770 || 1 013,390 TOTAAL kredieten van RUBRIEK 5 van het meerjarig financieel kader || (Totaal vastleggingen = totaal betalingen) || 144,770 || 144,770 || 144,770 || 144,770 || 144,770 || 144,770 || 144,770 || 1 013,390 in miljoenen euro's (tot op 3 decimalen) || || || Jaar N[34] || Jaar N+1 || Jaar N+2 || Jaar N+3 || … zoveel jaren invullen als nodig is om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6) || TOTAAL TOTAAL kredieten van de RUBRIEKEN 1 tot en met 5 van het meerjarig financieel kader || Vastleggingen || 144,770 || 394,770 || || 394,770 || || 394,770 || || 1 329,080 Betalingen || 144,770 || || 394,770 || || 394,770 || || 394,770 || 1 329,080 3.2.2. Geraamde gevolgen voor de
beleidskredieten –
¨ Voor het voorstel/initiatief zijn geen beleidskredieten nodig –
Ñ Voor het voorstel/initiatief zijn beleidskredieten nodig, zoals
hieronder nader wordt beschreven: Vastleggingskredieten, in miljoenen euro's (tot op 3
decimalen) Vermeld doelstellingen en outputs ò || || || Jaar N || Jaar N+1 || Jaar N+2 || Jaar N+3 || … zoveel jaren invullen als nodig is om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6) || TOTAAL OUTPUTS Soort output[35] || Gem. kosten van de output || Aantal outputs || Kosten € || Aantal outputs || Kosten € || Aantal outputs || Kosten € || Aantal outputs || Kosten € || Aantal outputs || Kosten € || Aantal outputs || Kosten € || Aantal outputs || Kosten € || Totaal aantal outputs || Totaal Kosten € SPECIFIEKE DOELSTELLING NR. 4[36]… || || || || || || || || || || || || || || || || - Output || Studies || 250,000 || 0 || 0 || 1 || 250,000 || 0 || 0 || 1 || 250,000 || 0 || 0 || 1 || 250,000 || 0 || 0 || 3 || 750,000 - Output || || || || || || || || || || || || || || || || || || - Output || || || || || || || || || || || || || || || || || || Subtotaal voor specifieke doelstelling nr. 4 || 0 || 0 || 1 || 250,000 || 0 || 0 || 1 || 250,000 || 0 || 0 || 1 || 250,000 || 0 || 0 || 3 || 750,000 SPECIFIEKE DOELSTELLING nr. … || || || || || || || || || || || || || || || || - Output || || || || || || || || || || || || || || || || || || Subtotaal voor specifieke doelstelling nr. 2 || || || || || || || || || || || || || || || || TOTALE KOSTEN € || 0 || 0 || 1 || 250,000 || 0 || 0 || 1 || 250,000 || 0 || 0 || 1 || 250,000 || 0 || 0 || 3 || 750,000 3.2.3. Geraamde gevolgen voor de
administratieve kredieten 3.2.3.1. Samenvatting –
Ñ Voor het voorstel/initiatief zijn geen administratieve kredieten
nodig (herschikking van personeel) –
¨ Voor het voorstel/initiatief zijn administratieve kredieten nodig,
zoals hieronder nader wordt beschreven: in miljoenen euro's
(tot op 3 decimalen) || Jaar N[37] || Jaar N+1 (€) || Jaar N+2 (€) || Jaar N+3 (€) || … zoveel jaren invullen als nodig is om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6) (€) || TOTAAL (€) RUBRIEK 5 van het meerjarig financieel kader || || || || || || || || Personele middelen || || || || || || || || 0 (herschikking van personeel) Andere administratieve uitgaven || 13,370 || 13,370 || 13,370 || 13,370 || 13,370 || 13,370 || 13,370 || 96,390 Subtotaal RUBRIEK 5 van het meerjarig financieel kader || 13,370 || 13,370 || 13,370 || 13,370 || 13,370 || 13,370 || 13,370 || 96,390 Buiten RUBRIEK 5[38] van het meerjarige financiële kader || || || || || || || || Personele middelen || || || || || || || || Andere uitgaven van administratieve aard || || || || || || || || Subtotaal buiten RUBRIEK 5 van het meerjarige financiële kader || || || || || || || || TOTAAL || 13,370 || 13,370 || 13,370 || 13,370 || 13,370 || 13,370 || 13,370 || 96,390 3.2.3.2. Geraamde personeelsbehoeften –
Ñ Voor het voorstel/initiatief zijn geen personele middelen nodig: het
personeel zal worden herschikt –
¨ Voor het voorstel/initiatief zijn personele middelen nodig, zoals
hieronder nader wordt beschreven: Raming in een geheel getal (of met hoogstens 1
decimaal) || Jaar N || Jaar N+1 || Jaar N+2 || Jaar N+3 || … zoveel jaren invullen als nodig is om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6) Posten opgenomen in de lijst van het aantal ambten (ambtenaren en tijdelijke functionarissen) XX 01 01 01 (zetel en vertegenwoordigingen van de Commissie) || 0,5 AD + 0,05 AST || 0,5 AD + 0,05 AST || 0,5 AD + 0,05 AST || 0,5 AD + 0,05 AST || 0,5 AD + 0,05 AST || 0,5 AD + 0,05 AST || 0,5 AD + 0,05 AST XX 01 01 02 (delegaties) || || || || || || || XX 01 05 01 (onderzoek door derden) || || || || || || || 10 01 05 01 (eigen onderzoek) || || || || || || || Extern personeel (in voltijdequivalenten: VTE)[39] XX 01 02 01 (AC, INT, END van de "totale financiële middelen") || || || || || || || XX 01 02 02 (AC, INT, JED, LA en END in de delegaties) || || || || || || || XX 01 04 jj[40] || - zetel[41] || || || || || || || - delegaties || || || || || || || XX 01 05 02 (AC, INT, END – indirect onderzoek) || || || || || || || 10 01 05 02 (AC, INT, END – direct onderzoek) || || || || || || || Ander begrotingsonderdeel (te vermelden) || || || || || || || TOTAAL || || || || || || || XX is het
beleidsterrein of de begrotingstitel. De benodigde personele
middelen zullen worden gefinancierd uit de middelen die reeds voor het beheer
van deze actie zijn toegewezen en/of binnen het DG zijn herverdeeld, eventueel
aangevuld met middelen die in het kader van de jaarlijkse toewijzingsprocedure
met inachtneming van de budgettaire beperkingen aan het beherende DG kunnen
worden toegewezen. Beschrijving van de
uit te voeren taken Ambtenaren en tijdelijke functionarissen || Extern personeel || 3.2.4. Verenigbaarheid met het
huidige meerjarige financiële kader –
Ñ Het voorstel/initiatief is verenigbaar met het huidige meerjarige
financiële kader –
¨ Het voorstel/initiatief vergt herprogrammering van de betrokken
rubriek van het meerjarige financiële kader Zet uiteen welke herprogrammering nodig is, onder
vermelding van de betrokken begrotingsonderdelen en de desbetreffende bedragen. –
¨ Het voorstel/initiatief vergt toepassing van het
flexibiliteitsinstrument of herziening van het meerjarige financiële kader[42] Zet uiteen wat nodig is, onder vermelding van de
betrokken rubrieken en begrotingsonderdelen en de desbetreffende bedragen. 3.2.5. Bijdrage van derden aan de
financiering –
ÑHet voorstel/initiatief voorziet niet in medefinanciering door derden –
Het voorstel/initiatief voorziet in
medefinanciering, zoals hieronder wordt geraamd: Kredieten in miljoen EUR (tot op 3 decimalen) || Jaar N || Jaar N+1 || Jaar N+2 || Jaar N+3 || … zoveel jaren invullen als nodig is om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6) || Totaal Medefinancieringsbron || || || || || || || || TOTAAL medegefinancierde kredieten || || || || || || || || 3.3. Geraamde gevolgen voor de
ontvangsten –
Ñ Het voorstel/initiatief heeft geen financiële gevolgen voor de
ontvangsten. –
¨ Het voorstel/initiatief heeft de hieronder beschreven financiële
gevolgen: ·
¨ voor de eigen middelen ·
¨ voor de diverse ontvangsten in miljoenen euro's (tot op 3 decimalen) Begrotingsonderdeel voor ontvangsten: || Voor het lopende begrotingsjaar beschikbare kredieten || Gevolgen van het voorstel/initiatief[43] Jaar N || Jaar N+1 || Jaar N+2 || Jaar N+3 || … zoveel kolommen invullen als nodig is om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6) Artikel …………. || || || || || || || || Voor de diverse
ontvangsten die worden "toegewezen", vermeld het (de)
betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven. Vermeld de wijze van
berekening van de gevolgen voor de ontvangsten. [1] COM(2010)
2020 def. [2] COM(2011)
144 def. [3] COM(2013)
17. [4] http://ec.europa.eu/transport/urban/cts/doc/2011-01-25-future-transport-fuels-report.pdf; http://ec.europa.eu/transport/urban/cts/doc/2011-12-2nd-future-transport-fuels-report.pdf; http://ec.europa.eu/transport/urban/cts/doc/jeg_cts_report_201105.pdf; http://ec.europa.eu/enterprise/sectors/automotive/files/cars-21-final-report-2012_en.pdf http://ec.europa.eu/transport/urban/events/2011_04_13_future_transport_fuels_en.htm; http://ec.europa.eu/transport/urban/consultations/doc/cts/report-on-results.pdf; http://ec.europa.eu/transport/urban/studies/doc/2012-08-cts-implementation-study.pdf [5] http://ec.europa.eu/transport/urban/studies/urban_en.htm [6] www.eutransportghg2050.eu. [7] PB
C van , blz. . [8] PB
C van , blz. . [9] PB
C van , blz. . [10] COM(2010)
2020 def. [11] COM(2011)
144 def. [12] PB
L 140 van 5.6.2009, blz. 16. [13] COM(2013)
17. [14] http://ec.europa.eu/enterprise/sectors/automotive/files/cars-21-final-report-2012_en.pdf [15] COM(2012)
636 final van 8.11.2012. [16] PB
L 140 van 5.6.2009, blz. 16. [17] PB
L 211 van 14.8.2009, blz. 55. [18] PB
L 327 van 27 november 2012. [19] Verordening
(EG) nr. 595/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2009
betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen en motoren met betrekking
tot emissies van zware bedrijfsvoertuigen (Euro VI) en de toegang tot
reparatie- en onderhoudsinformatie, tot wijziging van Verordening (EG) nr.
715/2007 en Richtlijn 2007/46/EG en tot intrekking van de Richtlijnen
80/1269/EEG, 2005/55/EG en 2005/78/EG, PB L 188 van 18.7.2009, blz. 1-13. [20] PB L xxx [21] PB L 140 van 5.6.2009, blz. 88. [22] PB
L 316 van 14.11.2012, blz. 12. [23] PB
L 55 van 28.2.2011, blz. 13. [24] PB
L 263 van 9.10.2007, blz. 1. [25] ABM:
Activity Based Management – ABB: Activity Based Budgeting. [26] In
de zin van artikel 49, lid 6, onder a) of b), van het Financieel
Reglement. [27] Nadere
gegevens over de beheersvormen en verwijzingen naar het Financieel Reglement
zijn beschikbaar op BudgWeb: http://www.cc.cec/budg/man/budgmanag/budgmanag_en.html [28] In
de zin van artikel 185 van het Financieel Reglement. [29] GK
= gesplitste kredieten/NGK = niet-gesplitste kredieten. [30] EVA:
Europese Vrijhandelsassociatie. [31] Kandidaat-lidstaten
en, in voorkomend geval, potentiële kandidaat-lidstaten van de Westelijke
Balkan. [32] Het
jaar N is het jaar waarin met de uitvoering van het voorstel/initiatief wordt
begonnen. [33] Technische
en/of administratieve bijstand en uitgaven ter ondersteuning van de uitvoering
van programma's en/of acties van de EU (vroegere "BA"-onderdelen),
onderzoek door derden, eigen onderzoek. [34] Het
jaar N is het jaar waarin met de uitvoering van het voorstel/initiatief wordt
begonnen. [35] Outputs
zijn de te verstrekken producten en diensten (bv. aantal gefinancierde
studentenuitwisselingen, aantal km aangelegde wegen, enz.). [36] Zoals
beschreven in punt 1.4.2. "Specifieke doelstelling(en)…". [37] Het
jaar N is het jaar waarin met de uitvoering van het voorstel/initiatief wordt
begonnen. [38] Technische
en/of administratieve bijstand en uitgaven ter ondersteuning van de uitvoering
van programma's en/of acties van de EU (vroegere "BA"-onderdelen),
onderzoek door derden, eigen onderzoek. [39] CA=
arbeidscontractant; INT= uitzendkracht; JED= Jeune Expert en Délégation (jonge
deskundige in delegaties); LA = plaatselijk functionaris; END= Expert National
Détaché (gedetacheerd nationaal deskundige). [40] Onder
het maximum voor extern personeel uit beleidskredieten (vroegere
"BA"-onderdelen). [41] Vooral
voor structuurfondsen, Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling
(Elfpo) en Europees Visserijfonds (EVF). [42] Zie
de punten 19 en 24 van het Interinstitutioneel Akkoord. [43] Voor
traditionele eigen middelen (douanerechten en suikerheffingen) moeten
nettobedragen worden vermeld, d.w.z. na aftrek van 25 % aan inningskosten.