EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52012PC0617

Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende het Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen

/* COM/2012/0617 final - 2012/0295 (COD) */

52012PC0617

Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende het Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen /* COM/2012/0617 final - 2012/0295 (COD) */


TOELICHTING

1.           ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

1.1.        Armoede en materiële deprivatie in de Unie

In het kader van de strategie Europa 2020 heeft de Europese Unie heeft zich ten doel gesteld het aantal mensen die zich in een situatie van armoede of sociale uitsluiting bevinden of dreigen daarin terecht te komen, tegen 2020 met ten minste 20 miljoen te verminderen. De economische crisis heeft de armoede en sociale uitsluiting echter nog doen toenemen, wat aanleiding geeft tot bezorgdheid over de sociale gevolgen voor particulieren en de samenleving in haar geheel.

In 2010 stond bijna een kwart van de Europeanen (116 miljoen mensen) op de rand van armoede of sociale uitsluiting. Dat zijn ongeveer 2 miljoen mensen meer dan het jaar daarvoor, en de eerste cijfers voor 2011 bevestigen deze trend.

Terwijl de behoeften van de personen in de marge van de samenleving hoe langer hoe groter worden, is het vermogen van de lidstaten om hen te helpen in veel gevallen verminderd. De sociale samenhang wordt meer dan ooit bedreigd door budgettaire beperkingen. In veel lidstaten heerst het gevoel dat het beleid waartoe op Europees niveau is besloten verantwoordelijk is voor deze ontwikkelingen.

De toenemende armoede heeft negatieve gevolgen voor de levensomstandigheden van de Europese burgers, waarvan er ongeveer 40 miljoen te kampen hebben met ernstige materiële deprivatie. Hoewel dit aantal tussen 2005 en 2008 sterk was verminderd, is het tussen 2009 en 2010 weer gaan stijgen; in slechts één jaar kwamen 342 000 extra mensen terecht in een situatie van ernstige materiële deprivatie.

Een van de voornaamste kenmerken van materiële deprivatie is het onvermogen om zich voldoende en kwaliteitsvolle levensmiddelen aan te schaffen. Het aandeel van de bevolking van de Unie dat zich niet om de twee dagen een maaltijd met vlees, kip of vis (of een vegetarisch equivalent) – hetgeen de Wereldgezondheidsorganisatie als een basisbehoefte beschouwt – kan veroorloven, bedroeg in 2010 8,7 % , dus meer dan 43 miljoen personen, en de eerste cijfers voor 2011 wijzen op een verslechtering van deze situatie.

Een bijzonder ernstige vorm van materiële deprivatie, die veel verder gaat dan het ontberen van levensmiddelen, is dak- en thuisloosheid. Dak- en thuisloosheid is moeilijk te kwantificeren, maar volgens schattingen waren er in 2009/2010 in Europa 4,1 miljoen dak- en thuislozen. De dak- en thuisloosheid is recentelijk toegenomen vanwege het sociale effect van de lage en ongelijkmatige groei en de toenemende werkloosheid. Nog verontrustender is dat dak- en thuislozen met een nieuw profiel opduiken, namelijk gezinnen met kinderen, jongeren en mensen met een migrantenachtergrond.

In de Unie lopen 25,4 miljoen kinderen het risico terecht te komen in een situatie van armoede of sociale uitsluiting. In het algemeen lopen kinderen meer risico terecht te komen in een situatie van armoede of sociale uitsluiting dan de rest van de bevolking (27 % tegen 23 %). Daardoor lijden zij meer materiële deprivatie dan louter ondervoeding. Zo moeten bijvoorbeeld 5,7 miljoen kinderen het doen zonder nieuwe (niet-tweedehands)kleding en hebben 4,7 miljoen kinderen geen twee paar goed passende schoenen (inclusief een paar voor alle weertypen). Kinderen die met deze vormen van materiële deprivatie worden geconfronteerd, maken minder kans dan hun meer bemiddelde leeftijdsgenoten om goede schoolresultaten te boeken, in goede gezondheid te zijn en als volwassene hun volle potentieel te realiseren.

1.2.        Het antwoord van de Unie op armoede en materiële deprivatie

Het belangrijkste instrument van de Unie om de inzetbaarheid op de arbeidsmarkt te verbeteren, armoede te bestrijden en sociale inclusie te bevorderen, is en blijft het Europees Sociaal Fonds (ESF). Dit structureel instrument investeert rechtstreeks in mensen en hun vaardigheden en is gericht op de verbetering van hun kansen op de arbeidsmarkt. Sommige van de meest kwetsbare burgers die aan extreme vormen van armoede lijden, staan echter te ver van de arbeidsmarkt af om voordeel te trekken uit de sociale-inclusiemaatregelen van het ESF.

De EU-regeling voor de voedselverstrekking aan de meest hulpbehoevenden heeft die mensen meer dan twee decennia lang voedselhulp verleend. Zij is in 1987 opgezet om zinvol gebruik te maken van de landbouwoverschotten, die anders vernietigd hadden kunnen worden, door deze beschikbaar te stellen aan de lidstaten die ervan gebruik wensten te maken. In de loop der jaren is de regeling uitgegroeid tot een belangrijke bevoorradingsbron voor organisaties die rechtstreeks werken met de minstbedeelden in de samenleving en hun levensmiddelen verstrekken. Met de verwachte uitputting en de grote onvoorspelbaarheid van de interventievoorraden in de periode 2011-2020 ten gevolge van de opeenvolgende hervormingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, heeft de regeling haar oorspronkelijke bestaansreden verloren; zij zal eind 2013 ophouden te bestaan.

Materiële deprivatie blijft echter grote problemen opleveren en hulp van de Europese Unie voor de meest behoeftigen in de samenleving blijft nodig. In haar voorstel voor het volgende meerjarig financieel kader heeft de Commissie dit in aanmerking genomen en een budget van 2,5 miljard EUR gereserveerd voor een nieuw instrument ter bestrijding van extreme vormen van armoede en uitsluiting.

Tegen deze achtergrond wordt bij de voorgestelde verordening voor de periode 2014‑2020 een nieuw instrument ingesteld dat de bestaande cohesie-instrumenten en met name het Europees Sociaal Fonds aanvult door de ergste en sociaal meest schadelijke vormen van armoede aan te pakken, namelijk voedselgebrek maar ook dak- en thuisloosheid en materiële deprivatie bij kinderen, en begeleidende maatregelen te ondersteunen die gericht zijn op de sociale re-integratie van de meest behoeftigen in de Unie.

2.           RESULTATEN VAN HET OVERLEG MET BELANGHEBBENDE PARTIJEN EN EFFECTBEOORDELING

2.1.        Standpunten van de belanghebbende partijen

Discussies in de Raad, in het Europees Parlement en met het maatschappelijk middenveld en plaatselijke autoriteiten over de huidige vormen van steun voor de meest hulpbehoevenden in het kader van de regeling voor voedselverstrekking hebben belangrijke inzichten en ideeën voor de toekomst opgeleverd. Bovendien stond de Commissie open voor reacties van belanghebbenden en heeft zij koepelorganisaties op EU-niveau geraadpleegd die zowel de verstrekkers van voedselhulp als de eindontvangers vertegenwoordigen.

Maatschappelijke organisaties hebben sterke kritiek geuit op de mogelijk aanzienlijke vermindering van de steun in het kader van de regeling voor voedselverstrekking in 2012 en vertegenwoordigers van regionale en lokale autoriteiten hebben het belang van deze steun beklemtoond en gepleit voor een voortzetting van de regeling in tijden van toenemende behoeften.

Grote liefdadigheidsinstellingen en maatschappelijke organisaties die voedselbanken vertegenwoordigen, en organisaties die werken met kinderen en dak- en thuislozen, hebben herhaaldelijk te kennen gegeven dat er behoefte is aan steun van de overheid en met name van de EU.

Er zijn twee bijeenkomsten gehouden met koepels van organisaties die niet alleen de begunstigden maar ook de eindontvangers vertegenwoordigen. In het algemeen waren de organisaties verheugd over de mogelijke verbreding van het toepassingsgebied van het instrument tot meer dan voedselhulp en het idee om mensen centraal te stellen.

De opvattingen van de lidstaten over een dergelijk instrument lopen uiteen: zeven lidstaten hebben zich uitgesproken tegen een voortzetting van de regeling voor voedselverstrekking na 2013. Andere lidstaten hebben sterk gepleit voor de regeling. In december 2011 hebben dertien lidstaten een verklaring aangenomen waarin zij verzochten om de regeling voor voedselverstrekking na 2013 voort te zetten.

Het Europees Parlement heeft met het oog op een betere sociale samenhang in Europa herhaaldelijk zijn steun betuigd voor de voortzetting van de regeling voor voedselverstrekking.

In december 2011 hebben elf overkoepelende organisaties commissaris Andor en de directeur-generaal Werkgelegenheid, Sociale Zaken en Inclusie aangeschreven met het verzoek om vooruitgang te boeken met betrekking tot een Europese strategie inzake dak- en thuisloosheid. Bovendien heeft het Europees Parlement een dergelijke strategie bepleit - eerst in een schriftelijke verklaring (2010) en vervolgens in een resolutie (2011).

In het Pact voor groei en werkgelegenheid dat de Europese Raad op 29 juni 2012 heeft aangenomen, heet het: "Bij het uitvoeren van de landenspecifieke aanbevelingen zullen de lidstaten zich met name beijveren voor het bestrijden van de werkloosheid en het doeltreffend aanpakken van de sociale gevolgen van de crisis [en] het ontwikkelen en uitvoeren van effectieve beleidsmaatregelen om armoede tegen te gaan en kwetsbare groepen te steunen".

2.2.        Effectbeoordeling

Centraal in de effectbeoordeling stond het toepassingsgebied van het nieuwe instrument. De overwogen opties zijn 0) geen financiering, 1) een opvolger voor de huidige regeling voor voedselverstrekking die beperkt blijft tot de verstrekking van voedselhulp, 2) een instrument dat de distributie van voedselhulp aanvult met steun voor begeleidende maatregelen die gericht zijn op de sociale inclusie van de ontvangers van voedselhulp, en 3) een alomvattend instrument dat materiële steun biedt in de vorm van voedsel, goederen voor dak- en thuislozen en goederen voor kinderen in een situatie van materiële deprivatie, gecombineerd met begeleidende maatregelen die gericht zijn op de sociale re-integratie van de meest behoeftigen.

Het netto-effect van optie nul hangt af van de manier waarop de beschikbaar gestelde middelen worden hertoegewezen. Het zou echter zeker worden beschouwd als een bewijs van de erosie van solidariteit in Europa op een tijdstip dat de armoede toeneemt. In vergelijking met optie één leiden optie twee en nog meer optie drie tot een beperking van de voedselhulp, daar sommige middelen worden uitgetrokken voor andere soorten activiteiten. De begeleidende maatregelen moeten echter ook zorgen voor een grotere duurzaamheid van de behaalde resultaten. Optie drie geniet de voorkeur omdat zij de beste mogelijkheid biedt om de ondersteunde interventies af te stemmen op de plaatselijke behoeften.

3.           JURIDISCHE ELEMENTEN VAN HET VOORSTEL

Een optreden van de EU is gerechtvaardigd op grond van artikel 174 VWEU, dat bepaalt dat de Unie "de harmonische ontwikkeling van de Unie in haar geheel" bevordert door "haar optreden gericht op de versterking van de economische, sociale en territoriale samenhang" te ontwikkelen en te vervolgen, en van artikel 175 VWEU, dat de rol van de Structuurfondsen van de EU bij de verwezenlijking van dat doel beschrijft en voorziet in specifieke maatregelen buiten de Structuurfondsen om.

Actie op EU-niveau is nodig gezien de grote armoede en sociale uitsluiting in de Unie en de onaanvaardbare diversiteit van de situatie in de lidstaten, die nog worden verergerd door de economische en budgettaire crisis, die heeft geleid tot een verslechtering van de sociale samenhang en die de kans dat de doelstelling van de Europa 2020-strategie met betrekking tot bestrijding van armoede en sociale uitsluiting wordt gehaald, heeft verkleind.

Europese financiële steun draagt bij tot het stimuleren van activiteiten op nationaal niveau, tot coördinatie van de inspanningen en tot de ontwikkeling en invoering van instrumenten die de sociale inclusie bevorderen. Hij stelt de EU in staat het goede voorbeeld te geven.

4.           GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Het voorstel van de Commissie voor een meerjarig financieel kader voorziet in een bedrag van 2,5 miljard EUR in het kader van het cohesiebeleid voor de periode 2014-2020.

Overeenkomstig artikel 84, lid 3, van Verordening (EU) nr. … (VGB) wordt de steun aan een lidstaat uit het Fonds geacht deel uit te maken van de toewijzing uit de Structuurfondsen aan het Europees Sociaal Fonds.

Voorgestelde begroting 2014-2020 || miljard EUR

Cohesiebeleid (Structuurfondsen) waarvan Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen || 339 2,5

*Cijfers uitgedrukt in constante prijzen voor 2011

5.           Inhoud van de verordening

5.1.        Doelstellingen en toepassingsgebied

De algemene doelstelling van het Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen (het Fonds) is de sociale samenhang in de Unie te bevorderen door bij te dragen tot het realiseren van de doelstelling van de Europa 2020-strategie om het aantal mensen die zich in een situatie van armoede of sociale uitsluiting bevinden, met ten minste 20 miljoen te verminderen.

Dit vertaalt zich in de specifieke doelstelling van ondersteuning van nationale regelingen die via partnerorganisaties niet-financiële bijstand verlenen aan de meest behoeftigen.

Wat het toepassingsgebied betreft, pakt het Fonds voedselgebrek, dak- en thuisloosheid en materiële deprivatie bij kinderen aan. Elke lidstaat kan ervoor kiezen één of meer van deze vormen van deprivatie aan te pakken. Hij kan als aanvulling op de materiële steun ook begeleidende maatregelen ondersteunen die bijdragen tot de sociale re-integratie van de meest behoeftigen.

5.2.        In aanmerking komende populatie en sturing van de hulp

De voor materiële bijstand in aanmerking komende populatie bestaat uit de meest behoeftigen in de Unie. De definiëring van de criteria om te bepalen wie de meest behoeftigen zijn die moeten worden geholpen, is de verantwoordelijkheid van de lidstaten of de partnerorganisaties, aangezien zij het best geplaatst zijn om, rekening houdend met de lokale behoeften, de hulp te sturen.

Doordat de verordening bepaalt welke soort goederen zullen worden gedistribueerd, namelijk levensmiddelen of basisconsumptiegoederen voor persoonlijk gebruik van dak- of thuislozen of van kinderen, bevat zij ook een indirect sturingsmechanisme.

5.3.        Partnerorganisaties

De partnerorganisaties zijn organisaties die al dan niet rechtstreeks levensmiddelen of goederen leveren aan de meest behoeftigen. Om ervoor te zorgen dat het Fonds bijdraagt aan de duurzame vermindering van armoede en de verbetering van de sociale samenhang, moeten de partnerorganisaties die rechtstreeks de levensmiddelen of goederen leveren, zelf op de sociale integratie van de meest behoeftigen gerichte activiteiten ontplooien die een aanvulling vormen op de verlening van materiële hulp. Het Fonds kan zelf steun verlenen voor dergelijke begeleidende maatregelen.

De nationale autoriteiten mogen zelf de levensmiddelen of goederen aankopen of die ter beschikking van partnerorganisaties stellen, of aan die organisaties middelen ter beschikking stellen om de levensmiddelen of goederen aan te kopen. Indien de levensmiddelen of goederen worden aangekocht door een partnerorganisatie kan deze die zelf verdelen of dat toevertrouwen aan andere partnerorganisaties.

5.4.        Uitvoeringsbepalingen

Het Fonds zal worden beheerd volgens het model van het cohesiebeleid, d.w.z. via gedeeld beheer op basis van een zevenjarig operationeel programma per lidstaat voor de periode 2014‑2020.

Voor de uitvoeringsregelingen volgt de verordening de aanpak van de Structuurfondsen, zodat de lidstaten desgewenst met name de structuren, de aangewezen autoriteiten en de procedures voor het Europees Sociaal Fonds kunnen gebruiken, teneinde de administratieve lasten in verband met de overgang van de huidige regeling voor voedselverstrekking aan de meest hulpbehoevenden naar het nieuwe Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen te minimaliseren. De bepalingen met betrekking tot de programmering, het toezicht, de evaluatie en de informatie en communicatie zijn evenwel gestroomlijnd en vereenvoudigd teneinde aan te sluiten bij de specificiteit van de doelstellingen en doelgroepen van het Fonds.

De subsidiabiliteitsregels zijn ook aldus geformuleerd dat rekening wordt gehouden met de aard van het Fonds en met de verschillende actoren die betrokken zullen zijn bij de uitvoering ervan. De verordening voorziet met name in vereenvoudigde kostenmethoden voor de meeste categorieën uitgaven en biedt opties voor de andere categorieën.

Ook het systeem voor financieel beheer en financiële controle volgt de logica van de Structuurfondsen. Daarbij zijn sommige bepalingen aangepast en vereenvoudigd om volledig aan te sluiten bij de soorten acties die door het Fonds zullen worden gesteund, met name ten aanzien van voorfinanciering, de inhoud van de betalingsverzoeken aan de Commissie en proportionele controle.

De partnerorganisaties kunnen slechts in beperkte mate de noodzakelijke middelen voorschieten. Ook voor de lidstaten kan het moeilijk zijn, de noodzakelijke middelen voor de voorfinanciering van de concrete acties op te brengen. Bovendien zullen de lidstaten met de krapste budgetten wellicht ook het grootste aantal meest behoeftigen hebben. Om een antwoord te bieden op die situatie, die het bereiken van de doelstelling van het Fonds in gevaar kan brengen, is het niveau van de voorfinanciering vastgesteld op 11 % van de totale toewijzing aan een lidstaat. Daardoor kan tot 90 % van de kosten van het eerste jaar van de hulpcampagne worden gedekt, exclusief technische bijstand, transport, administratiekosten en begeleidende maatregelen.

2012/0295 (COD)

Voorstel voor een

VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

betreffende het Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 175, derde alinea,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité[1],

Gezien het advies van het Comité van de Regio's[2],

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)       In overeenstemming met de conclusies van de Europese Raad van 17 juni 2010, waarbij de strategie van de Unie voor slimme, duurzame en inclusieve groei werd goedgekeurd, hebben de Unie en de lidstaten zich ten doel gesteld dat tegen 2020 het aantal mensen voor wie armoede en sociale uitsluiting dreigt, met ten minste 20 miljoen moet zijn gedaald.

(2)       Het aantal personen in de Unie die zich in een situatie van materiële of zelfs ernstige materiële deprivatie bevinden, neemt toe, en die personen zijn vaak te uitgesloten om te kunnen profiteren van de activeringsmaatregelen van Verordening (EU) nr. […VGB], en met name van Verordening (EU) nr. […ESF].

(3)       Artikel 174 van het Verdrag bepaalt dat teneinde de harmonische ontwikkeling van de Unie in haar geheel te bevorderen, de Unie haar optreden gericht op de versterking van de economische, sociale en territoriale samenhang ontwikkelt en vervolgt.

(4)       Het Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen (hierna het "Fonds" genoemd) moet de sociale samenhang versterken door bij te dragen aan het terugdringen van de armoede in de Unie door ondersteuning van nationale regelingen die niet-financiële bijstand verlenen aan de meest behoeftigen teneinde voedselgebrek, dak- en thuisloosheid en materiële deprivatie bij kinderen te verminderen.

(5)       Ingevolge artikel 317 van het Verdrag moeten, in het kader van gedeeld beheer, de voorwaarden worden vastgesteld die de Commissie in staat stellen haar verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de algemene begroting van de Unie op te nemen, en moeten de samenwerkingsverplichtingen van de lidstaten worden verduidelijkt. Dankzij deze voorwaarden moet de Commissie de zekerheid kunnen krijgen dat de lidstaten het Fonds aanwenden op legale en regelmatige wijze en in overeenstemming met het beginsel van goed financieel beheer in de zin van Verordening nr. […] van de Raad […] houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (hierna het "Financieel Reglement" genoemd)[3].

(6)       Die bepalingen garanderen ook dat de ondersteunde concrete acties in overeenstemming zijn met het recht van de Unie en het nationale recht, met name wat de veiligheid van de aan de meest behoeftigen gedistribueerde goederen betreft.

(7)       Met het oog op de vaststelling van een passend financieel kader moet de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen een jaarlijkse verdeling van de totale middelen over de lidstaten vaststellen aan de hand van een objectieve en doorzichtige methode die rekening houdt met de verschillen op het gebied van armoede en materiële deprivatie.

(8)       Het operationeel programma van elke lidstaat moet vermelden welke vormen van materiële deprivatie worden aangepakt en de keuze daarvoor rechtvaardigen, en moet de doelstellingen en kenmerken beschrijven van de bijstand aan de meest behoeftigen die zal worden verleend door ondersteuning van nationale regelingen. Het moet ook de elementen bevatten die nodig zijn voor een efficiënte en doeltreffende uitvoering van het operationeel programma.

(9)       Om het Fonds zo doeltreffend mogelijk te maken, met name gelet op de nationale omstandigheden, is het wenselijk te voorzien in een procedure om het operationeel programma te wijzigen.

(10)     De uitwisseling van ervaringen en beste praktijken heeft een significante meerwaarde en de Commissie moet die verspreiding vergemakkelijken.

(11)     Om toezicht te houden op de voortgang van de uitvoering van de operationele programma's moeten de lidstaten een jaarverslag en een eindverslag over de uitvoering opstellen en voorleggen aan de Commissie, zodat essentiële en actuele informatie beschikbaar is. Tenzij zij anders overeenkomen, moeten de Commissie en de lidstaten om dezelfde reden jaarlijks bijeenkomen voor een bilaterale evaluatie.

(12)     Om de kwaliteit en het ontwerp van elk operationeel programma te verbeteren en de doeltreffendheid en doelmatigheid van het Fonds te evalueren, moeten ex ante en ex post evaluaties worden uitgevoerd. Die evaluaties moeten worden aangevuld met onderzoeken inzake de meest behoeftigen die hebben geprofiteerd van het operationeel programma en, indien nodig, met evaluaties tijdens de programmeringsperiode. De verantwoordelijkheden van de lidstaten en de Commissie in dit verband moeten worden gespecificeerd.

(13)     De burgers hebben het recht te weten hoe de financiële middelen van de Unie worden besteed en wat het effect daarvan is. Om te zorgen voor een ruime verspreiding van informatie over de resultaten van het Fonds en om te zorgen voor toegankelijkheid en transparantie van de financieringsmogelijkheden, moeten gedetailleerde regels worden vastgesteld over informatie en communicatie, met name in verband met de verantwoordelijkheden van de lidstaten en de begunstigden.

(14)     De wetgeving van de Unie betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, met name Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens[4], is van toepassing.

(15)     Er moet worden voorzien in een maximumniveau voor medefinanciering van de operationele programma's door het Fonds, zodat de middelen van de Unie een multiplicatoreffect hebben, terwijl rekening moet worden gehouden met de situatie van lidstaten die met tijdelijke budgettaire problemen kampen.

(16)     In de hele Unie moeten eenvormige en billijke regels inzake de subsidiabiliteitsperiode, acties en uitgaven voor het Fonds worden toegepast. De subsidiabiliteitsvoorwaarden moeten afgestemd zijn op het specifieke karakter van de doelstellingen en doelgroepen van het Fonds, met name via adequate voorwaarden voor de subsidiabiliteit van de concrete acties en vormen van steun en regels en voorwaarden voor de terugbetaling.

(17)     [Het voorstel voor een] verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een gemeenschappelijke marktordening voor landbouwproducten ("Integrale-GMO-verordening")[5] bepaalt dat interventiegoederen kunnen worden afgezet door ze ter beschikking te stellen van de regeling voor voedselverstrekking aan de meest hulpbehoevenden in de Unie, indien die regeling daarin voorziet. Aangezien het verkrijgen van levensmiddelen door het gebruik, de verwerking of de verkoop van dergelijke voorraden in sommige omstandigheden economisch het gunstigst kan zijn, moet deze verordening in die mogelijkheid voorzien. De bedragen die worden verkregen door transacties met betrekking tot de voorraden moeten ten goede komen aan de meest behoeftigen, en mogen niet worden aangewend om de medefinancieringsverplichtingen van de lidstaten voor het programma te verlichten. Om ervoor te zorgen dat de interventievoorraden en de opbrengsten daarvan zo doeltreffend mogelijk worden gebruikt, moet de Commissie overeenkomstig artikel 19, onder e), van Verordening (EU) nr. [GMO] uitvoeringshandelingen vaststellen waarbij procedures worden ingevoerd om goederen uit de interventievoorraden te gebruiken, te verwerken of te verkopen ten behoeve van het programma voor de meest behoeftigen.

(18)     Gepreciseerd moet worden welke soorten acties op initiatief van de Commissie en van de lidstaten kunnen worden ondernomen als door het Fonds ondersteunde technische bijstand.

(19)     In overeenstemming met het beginsel van gedeeld beheer dienen de lidstaten, via hun beheers- en controlesysteem, in eerste instantie verantwoordelijk te zijn voor de uitvoering van en het toezicht op hun operationeel programma.

(20)     De lidstaten moeten passende maatregelen nemen om een goede opzet en werking van hun beheers- en controlesystemen te waarborgen en zo te garanderen dat er een legaal en regelmatig gebruik van het Fonds wordt gemaakt. De verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de beheers- en controlesystemen van hun operationele programma's en in verband met het voorkomen, opsporen en corrigeren van onregelmatigheden en van schendingen van het recht van de Unie moeten daarom worden gespecificeerd.

(21)     De lidstaten moeten een beheersautoriteit, een certificeringsautoriteit en een functioneel onafhankelijke auditautoriteit voor hun operationeel programma aanwijzen. Om de lidstaten flexibiliteit te bieden bij het opzetten van de controlesystemen, moet de mogelijkheid worden geboden de functies van de certificeringsautoriteit te laten uitvoeren door de beheersautoriteit. De lidstaten moeten ook de mogelijkheid krijgen intermediaire instanties aan te wijzen die bepaalde taken van de beheersautoriteit of de certificeringsautoriteit kunnen uitvoeren. De lidstaten moeten in dat geval duidelijk bepalen welke verantwoordelijkheden en functies deze autoriteiten en instanties hebben.

(22)     De beheersautoriteit draagt de hoofdverantwoordelijkheid voor de doeltreffende en doelmatige uitvoering van het Fonds en heeft aldus een groot aantal functies in verband met het beheer van en het toezicht op het operationeel programma, het financieel beheer, de financiële controle en de selectie van projecten. De verantwoordelijkheden en taken van deze autoriteit moeten worden vastgesteld.

(23)     De certificeringsautoriteit moet betalingsverzoeken opstellen en bij de Commissie indienen. Zij moet de jaarrekeningen opstellen, en certificeren dat deze volledig, juist en waarheidsgetrouw zijn en dat de in de rekeningen vermelde uitgaven in overeenstemming zijn met de toepasselijke regels van de Unie en de lidstaat. De verantwoordelijkheden en taken van deze autoriteit moeten worden vastgesteld.

(24)     De auditautoriteit moet waarborgen dat er audits worden uitgevoerd van de beheers- en controlesystemen, van een geschikte steekproef van concrete acties en van de jaarrekeningen. De verantwoordelijkheden en taken van deze autoriteit moeten worden vastgesteld.

(25)     Zonder afbreuk te doen aan de bevoegdheden van de Commissie op het gebied van de financiële controle, moeten de lidstaten en de Commissie in het kader van deze verordening samenwerken en moeten criteria worden vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie, in het kader van haar strategie met betrekking tot de controle van nationale systemen, kan bepalen welk niveau van zekerheid zij van de nationale auditinstanties kan krijgen.

(26)     De bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de Commissie om de doeltreffende werking van de beheers- en controlesystemen te controleren en van de lidstaten te verlangen dat zij actie ondernemen, moeten worden vastgesteld. Ook moet de Commissie de bevoegdheid krijgen audits uit te voeren aangaande onderwerpen in verband met een goed financieel beheer, zodat zij conclusies kan trekken over de prestaties van het Fonds.

(27)     De vastlegging van bijdragen uit de begroting van de Unie moet per jaar geschieden. Om een doeltreffend beheer van de programma's te waarborgen, moeten gemeenschappelijke regels voor verzoeken om tussentijdse betalingen, de betaling van het jaarlijkse saldo en het eindsaldo worden vastgesteld.

(28)     Om de Commissie redelijke zekerheid te bieden, moet het verzoek om tussentijdse betaling worden ingewilligd naar rato van 90 % van de subsidiabele uitgaven die zijn opgenomen in het betalingsverzoek.

(29)     Een voorfinanciering aan het begin van het operationeel programma moet ervoor zorgen dat de lidstaat de middelen heeft om de begunstigden bij de uitvoering van de concrete acties te ondersteunen zodra het operationeel programma is goedgekeurd. Deze voorfinanciering mag uitsluitend voor dit doel worden gebruikt en de begunstigden moeten voldoende middelen ontvangen om met een concrete actie te beginnen zodra die is geselecteerd.

(30)     Ter vrijwaring van de financiële belangen van de Unie moeten tijdelijke maatregelen worden genomen die de gedelegeerde ordonnateur de mogelijkheid bieden betalingen te schorsen wanneer er aanwijzingen zijn dat er grote tekortkomingen zijn in de werking van het beheers- en controlesysteem of dat er onregelmatigheden in verband met een betalingsverzoek hebben plaatsgevonden, of wanneer de voor het onderzoek en de goedkeuring van de rekeningen bestemde documenten niet zijn ingediend.

(31)     Ter vrijwaring van de financiële belangen van de Unie en teneinde de middelen te verstrekken om te zorgen voor een doeltreffende uitvoering van het programma, moet worden voorzien in de mogelijkheid dat de Commissie betalingen opschort.

(32)     Om te waarborgen dat de in een bepaald begrotingsjaar uit de begroting van de Unie gefinancierde uitgaven in overeenstemming met de toepasselijke regels worden gebruikt, moet een passend kader voor het jaarlijks onderzoek en de jaarlijkse goedkeuring van de rekeningen worden ingevoerd. Binnen dit kader moeten de aangewezen instanties voor het operationeel programma een beheersverklaring bij de Commissie indienen, die vergezeld dient te gaan van de gecertificeerde jaarrekeningen, een jaarlijkse samenvatting van de definitieve auditverslagen en van de controles en een onafhankelijk auditoordeel en controleverslag.

(33)     De procedure voor het jaarlijkse onderzoek en de jaarlijkse goedkeuring van de rekeningen die van toepassing is op het Fonds, moet uitvoerig worden gespecificeerd om te zorgen voor een duidelijke grondslag en rechtszekerheid voor die bepalingen. Het is van belang te voorzien in een beperkte mogelijkheid voor de lidstaten om in hun jaarrekeningen een voorziening op te nemen voor een bedrag ten aanzien waarvan een procedure bij de auditautoriteit loopt.

(34)     Ter vrijwaring van de begroting van de Unie en teneinde de lidstaten rechtszekerheid te bieden, is het dienstig specifieke regelingen en procedures voor financiële correcties door de lidstaten en de Commissie vast te leggen, en met name te bepalen onder welke omstandigheden een schending van het toepasselijke recht van de Unie of de lidstaat aanleiding kan geven tot een financiële correctie.

(35)     De frequentie van audits van concrete acties moet evenredig zijn aan de omvang van de steun die de Unie uit het Fonds verstrekt. Met name moeten minder audits worden uitgevoerd wanneer de totale subsidiabele uitgaven voor een concrete actie 100 000 EUR niet overschrijden. Desondanks moet het mogelijk zijn te allen tijde een audit uit te voeren wanneer er aanwijzingen zijn dat er sprake is van onregelmatigheden of fraude, dan wel als onderdeel van een auditsteekproef. Om ervoor te zorgen dat de omvang van de auditing door de Commissie evenredig is aan het risico, moet de Commissie haar auditwerkzaamheden kunnen verminderen voor operationele programma's die geen grote tekortkomingen te zien geven of waarvoor op de auditautoriteit kan worden vertrouwd. Bovendien moet de reikwijdte van de audits ten volle rekening houden met het doel en de kenmerken van de doelgroepen van het Fonds.

(36)     Om financiële discipline te garanderen, moeten regelingen voor de vrijmaking van delen van vastleggingen voor een operationeel programma worden vastgesteld, met name wanneer een bedrag van de vrijmaking kan worden uitgezonderd, bijvoorbeeld wanneer een vertraging bij de uitvoering voortvloeit uit omstandigheden waarop de betrokken partij geen invloed had, die abnormaal of onvoorzien waren en waarvan de gevolgen ondanks de geleverde inspanningen niet kunnen worden vermeden.

(37)     Om bepaalde niet-essentiële onderdelen van deze verordening te kunnen aanvullen of wijzigen, moet de Commissie de bevoegdheid krijgen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag gedelegeerde handelingen vast te stellen inzake de verantwoordelijkheid van de lidstaten met betrekking tot de procedure voor het melden van onregelmatigheden en de terugvordering van ten onrechte betaalde bedragen, de wijze waarop informatie over concrete acties wordt uitgewisseld, de regelingen voor een toereikend controlespoor, de voorwaarden voor nationale audits, de criteria voor de aanwijzing van beheers- en certificeringsautoriteiten, de identificatie van algemeen aanvaarde gegevensdragers, en de criteria voor de vaststelling van de hoogte van de toe te passen financiële correctie. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau.

(38)     De Commissie moet bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en aan de Raad.

(39)     De Commissie moet de bevoegdheid krijgen om door middel van uitvoeringshandelingen besluiten tot vaststelling van de jaarlijkse verdeling van de totale middelen over de lidstaten, besluiten tot vaststelling van jaarlijkse financiële toewijzingen voor elke lidstaat, besluiten tot goedkeuring van operationele programma's, besluiten tot opschorting van betaling, besluiten over financiële correcties en, in het geval van vrijmaking, besluiten tot wijziging van het besluit waarbij een programma is vastgesteld, vast te stellen.

(40)     Om te zorgen voor uniforme uitvoeringsvoorwaarden voor deze verordening moeten de uitvoeringsbevoegdheden ten aanzien van het model van de jaarlijkse en definitieve uitvoeringsverslagen en de lijst van gemeenschappelijke indicatoren, het model voor de gestructureerde onderzoeken naar de eindontvangers, het systeem voor de elektronische uitwisseling van gegevens tussen de lidstaat en de Commissie, het model van de beheersverklaring, de modellen voor de auditstrategie, het auditoordeel en het jaarlijkse controleverslag alsmede de steekproefmethode, de voorschriften voor het gebruik van bij audits verzamelde gegevens en het model voor betalingsverzoeken worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening door de Commissie van de uitvoeringsbevoegdheden controleren[6].

(41)     Deze verordening eerbiedigt de grondrechten en is in overeenstemming met de beginselen die met name in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zijn erkend, met inbegrip van de eerbiediging van de menselijke waardigheid, het privéleven en het familie- en gezinsleven, het recht op de bescherming van persoonsgegevens, de rechten van het kind, de rechten van ouderen, de gelijkheid van mannen en vrouwen en het verbod op discriminatie. Deze verordening moet worden toegepast met inachtneming van deze rechten en beginselen.

(42)     Aangezien het doel van deze verordening, namelijk de sociale samenhang in de Unie te verbeteren en bij te dragen tot de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en beter kan worden verwezenlijkt op het niveau van de Unie, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen treffen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om die doelstelling te verwezenlijken,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

TITEL I. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp

1.           Deze verordening stelt voor de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2020 het Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen (hierna "het Fonds") in en bepaalt de doelstellingen van het Fonds, de reikwijdte van de steun, de beschikbare financiële middelen en de criteria voor de toewijzing ervan en stelt regels vast om de doeltreffendheid van het Fonds te waarborgen.

Artikel 2

Definities

De volgende definities zijn van toepassing:

1)           "meest behoeftigen": natuurlijke personen — individuen, gezinnen, huishoudens of uit dergelijke personen samengestelde groepen — wier behoefte aan hulp is vastgesteld aan de hand van objectieve criteria die door de bevoegde nationale autoriteiten zijn vastgesteld of die door de partnerorganisaties zijn omschreven en door die bevoegde autoriteiten zijn goedgekeurd;

2)           "partnerorganisaties": publiekrechtelijke instanties of organisaties zonder winstoogmerk die rechtstreeks of via andere partnerorganisaties levensmiddelen of goederen leveren aan de meest behoeftigen en wier concrete acties overeenkomstig artikel 29, lid 3, onder b), zijn geselecteerd door de beheersautoriteit;

3)           "nationale regelingen": iedere regeling die, althans gedeeltelijk, dezelfde doelstelling heeft als het Fonds en die op nationaal, regionaal of lokaal niveau ten uitvoer wordt gelegd door publiekrechtelijke instanties of organisaties zonder winstoogmerk;

4)           "concrete actie": een door of onder verantwoordelijkheid van de beheersautoriteit van het betrokken operationeel programma gekozen project, contract of actie, bijdragend tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het betrokken operationeel programma;

5)           "voltooide concrete actie": een concrete actie die fysiek is voltooid of volledig ten uitvoer is gelegd en waarvoor de begunstigden alle betrokken betalingen hebben verricht en de hulp uit het betrokken operationeel programma aan de begunstigden is betaald;

6)           "begunstigde": een publiek- of privaatrechtelijke instantie die belast is met het opzetten of met het opzetten en uitvoeren van concrete acties;

7)           "eindontvanger": de meest behoeftigen die levensmiddelen of goederen ontvangen en/of gebruikmaken van de begeleidende maatregelen;

8)           "overheidssteun": financiële steun voor een concrete actie, afkomstig uit de begroting van een nationale, regionale of lokale overheid, uit de begroting van de Unie voor het Fonds, uit de begroting van publiekrechtelijke instanties of uit de begroting van verenigingen van overheden of publiekrechtelijke instellingen in de zin van artikel 1, lid 9, van Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad;

9)           "intermediaire instantie": elke publiek- of privaatrechtelijke instantie die handelt onder verantwoordelijkheid van een beheers- of certificeringsautoriteit of die namens een dergelijke autoriteit taken verricht ten behoeve van begunstigden die concrete acties uitvoeren;

10)         "boekjaar": de periode van 1 juli tot en met 30 juni, behalve voor het eerste boekjaar, dat de periode van de begindatum voor subsidiabiliteit van de uitgaven tot en met 30 juni 2015 omvat; het laatste boekjaar loopt van 1 juli 2022 tot en met 30 juni 2023;

11)         "begrotingsjaar": het tijdvak van 1 januari tot en met 31 december;

Artikel 3

Doelstellingen

Het Fonds bevordert de sociale samenhang in de Unie doordat het een bijdrage levert aan de verwezenlijking van de doelstelling van de Europa 2020-strategie om ten minste 20 miljoen minder mensen bloot te stellen aan het risico op armoede en sociale uitsluiting. Door het verstrekken van niet-financiële bijstand aan de meest behoeftigen draagt het Fonds bij tot de verwezenlijking van het specifieke doel van verlichting van de ergste vormen van armoede in de Unie. Dit doel wordt afgemeten aan het aantal personen dat door het Fonds wordt geholpen.

Artikel 4

Reikwijdte van de steunverlening

1.           Het Fonds ondersteunt nationale regelingen op grond waarvan levensmiddelen en basisconsumptiegoederen voor persoonlijk gebruik van dak- of thuislozen of van kinderen via door de lidstaten geselecteerde partnerorganisaties worden verdeeld onder de meest behoeftigen.

2.           Het Fonds kan begeleidende maatregelen ondersteunen die de levering van levensmiddelen en goederen aanvullen en bijdragen tot de sociale inclusie van de meest behoeftigen.

3.           Het Fonds bevordert het wederzijds leren, netwerkvorming en de verspreiding van goede praktijken op het gebied van niet-financiële bijstand aan de meest behoeftigen.

Artikel 5

Beginselen

1)           Het aan het Fonds toegewezen deel van de begroting van de Unie wordt onder gedeeld beheer door de lidstaten en de Commissie uitgevoerd overeenkomstig artikel 55, lid 1, onder b), van het Financieel Reglement, met uitzondering van technische bijstand op initiatief van de Commissie, die wordt uitgevoerd onder direct beheer overeenkomstig artikel 55, lid 1, onder a), van het Financieel Reglement.

2)           De Commissie en de lidstaten zorgen ervoor dat de steun uit het Fonds coherent is met de beleidsmaatregelen en prioriteiten van de Unie en complementair is met de andere instrumenten van de Unie.

3)           De tenuitvoerlegging van de steun uit het Fonds gebeurt in nauwe samenwerking tussen de Commissie en de lidstaten.

4)           De lidstaten en de instanties die zij daartoe hebben aangewezen zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van operationele programma's en voor het verrichten van hun taken uit hoofde van deze verordening overeenkomstig het institutionele, wettelijke en financiële kader van de lidstaat en overeenkomstig deze verordening.

5)           De regelingen voor de uitvoering en het gebruik van het Fonds, en met name de financiële en administratieve middelen die voor verslaglegging, evaluatie, beheer en controle noodzakelijk zijn, moeten, rekening houdend met de hoogte van de toegewezen steun, in overeenstemming zijn met het evenredigheidsbeginsel.

6)           Overeenkomstig hun respectieve verantwoordelijkheden zorgen de Commissie en de lidstaten voor coördinatie met het Europees Sociaal Fonds en met andere beleidsmaatregelen en instrumenten van de Unie.

7)           De Commissie, de lidstaten en de begunstigden passen overeenkomstig artikel 26 van het Financieel Reglement het beginsel van goed financieel beheer toe.

8)           De Commissie en de lidstaten zien, met name door toezicht, rapportage en evaluatie, toe op de doeltreffendheid van het Fonds.

9)           De Commissie en de lidstaten vervullen hun respectieve rollen met betrekking tot het Fonds teneinde de administratieve belasting van de begunstigden te beperken.

10)         De Commissie en de lidstaten garanderen dat de gelijkheid van mannen en vrouwen en de integratie van het genderperspectief bevorderd worden in de verschillende stadia van de uitvoering van het Fonds. De Commissie en de lidstaten nemen passende maatregelen om discriminatie op grond van geslacht, ras of etnische afkomst, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid bij de toegang tot het Fonds te voorkomen.

11)         Concrete acties die door het Fonds zijn gefinancierd, moeten in overeenstemming zijn met het toepasselijke recht van de Unie en van de lidstaten. Het Fonds mag met name alleen worden gebruikt ter ondersteuning van de distributie van levensmiddelen of goederen die in overeenstemming zijn met de wetgeving van de Unie inzake de veiligheid van consumptiegoederen.

12)         De lidstaten en de begunstigden kiezen de levensmiddelen en de goederen op basis van objectieve criteria. De selectiecriteria voor de levensmiddelen en in voorkomend geval voor de goederen houden eveneens rekening met klimatologische en ecologische aspecten, met name met het oog op de vermindering van voedselverspilling.

TITEL II. MIDDELEN EN PROGRAMMERING

Artikel 6

Totale middelen

1.           Voor vastlegging ten laste van het Fonds is voor de periode 2014 tot en met 2020 een totaalbedrag van 2 500 000 000 EUR, uitgedrukt in prijzen van 2011, beschikbaar, dat over de betrokken jaren wordt verdeeld overeenkomstig bijlage II.

2.           Dit bedrag wordt met het oog op de programmering en de daaropvolgende opvoering ervan op de algemene begroting van de Unie met 2 % per jaar geïndexeerd.

3.           De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen een besluit vast houdende de jaarlijkse verdeling van de totale middelen over de lidstaten, overeenkomstig artikel 84, lid 5, van Verordening (EU) nr. … (VGB), onverminderd lid 4 van dit artikel, aan de hand van de volgende door Eurostat vastgestelde indicatoren:

a)      de bevolking die te kampen heeft met ernstige materiële deprivatie;

b)      de bevolking die behoort tot een huishouden met een zeer lage arbeidsintensiteit.

4.           0,35 % van de totale middelen wordt toegewezen aan technische bijstand op initiatief van de Commissie.

Artikel 7

Operationeel programma

1.           Elke lidstaat dient binnen drie maanden na de inwerkingtreding van deze verordening bij de Commissie één operationeel programma voor de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2020 in, dat de volgende elementen bevat:

a)       een identificatie van de soort(en) materiële deprivatie die met het operationeel programma moet(en) worden aangepakt en de rechtvaardiging van die keuze, en voor elke soort materiële deprivatie die wordt aangepakt een beschrijving van de voornaamste kenmerken en doelstellingen van de distributie van levensmiddelen of goederen en de begeleidende maatregelen, rekening houdend met de resultaten van de ex-ante-evaluatie overeenkomstig artikel 14;

b)      een beschrijving van de overeenkomstige nationale regeling(en) voor elke soort materiële deprivatie die wordt aangepakt;

c)       een beschrijving van het mechanisme voor de vaststelling van de subsidiabiliteitscriteria voor de meest behoeftigen, zo nodig gedifferentieerd per soort materiële deprivatie die wordt aangepakt;

d)      de criteria voor de selectie van concrete acties en een beschrijving van de selectieprocedure, zo nodig gedifferentieerd per soort materiële deprivatie die wordt aangepakt;

e)       de criteria voor de selectie van de partnerorganisaties, zo nodig gedifferentieerd per soort materiële deprivatie die wordt aangepakt;

f)       een beschrijving van het mechanisme dat zorgt voor complementariteit met het Europees Sociaal Fonds;

g)       een beschrijving van de bepalingen ter uitvoering van het operationeel programma, met vermelding van de identiteit van de beheersautoriteit, de eventuele certificeringsautoriteit, de auditautoriteit en het orgaan waaraan de Commissie moet betalen, en een beschrijving van de toezichtsprocedure;

h)       een beschrijving van de maatregelen die zijn genomen om de bevoegde regionale, lokale en andere overheden en instanties die het maatschappelijk middenveld vertegenwoordigen, en instanties die gelijkheid en non-discriminatie bevorderen te betrekken bij de opstelling van het operationeel programma;

i)        een beschrijving van het geplande gebruik van technische bijstand overeenkomstig artikel 25, lid 2, met inbegrip van maatregelen ter versterking van de administratieve capaciteit van de begunstigden voor de uitvoering van het operationeel programma;

j)       een financieringsplan met de volgende tabellen:

i)        een tabel waarin overeenkomstig artikel 18 het bedrag van de beoogde financiële toewijzing van steun uit het Fonds en de medefinanciering overeenkomstig artikel 18 wordt uitgesplitst;

ii)       een tabel waarin voor de hele programmeringsperiode het bedrag van de totale financiële toewijzing met betrekking tot steun uit het operationeel programma is aangegeven per soort materiële deprivatie die wordt aangepakt, alsmede de overeenkomstige begeleidende maatregelen.

De onder e) bedoelde partnerorganisaties die rechtstreeks levensmiddelen of goederen leveren, ontplooien zelf activiteiten die een aanvulling vormen op de verlening van materiële bijstand, gericht op de sociale inclusie van de meest behoeftigen, ongeacht of deze activiteiten door het Fonds worden gesteund.

2.           Operationele programma's worden opgesteld door de lidstaten of door een door hen aangewezen autoriteit in samenwerking met de bevoegde regionale, lokale en andere overheden, instanties die het maatschappelijk middenveld vertegenwoordigen en instanties die gelijkheid en non-discriminatie bevorderen.

3.           De lidstaten stellen hun operationeel programma op volgens het model in bijlage I.

Artikel 8

Goedkeuring van het operationeel programma

1.           De Commissie beoordeelt de verenigbaarheid van het operationeel programma met deze verordening en de bijdrage ervan tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het Fonds, rekening houdend met de overeenkomstig artikel 14 verrichte ex‑ante-evaluatie.

2.           De Commissie kan binnen drie maanden na de datum waarop het operationeel programma is ingediend haar opmerkingen doen toekomen. De lidstaat verstrekt de Commissie alle noodzakelijke aanvullende informatie en past zo nodig het voorgestelde operationeel programma aan.

3.           Mits met haar eventuele opmerkingen op grond van lid 2 naar tevredenheid rekening is gehouden, keurt de Commissie uiterlijk zes maanden na de formele indiening ervan door de lidstaat, maar niet vóór 1 januari 2014, door middel van een uitvoeringshandeling het operationeel programma goed.

Artikel 9

Wijziging van het operationeel programma

1.           Een lidstaat kan een verzoek tot wijziging van het operationeel programma indienen. Het verzoek gaat vergezeld van het herziene operationeel programma en de motivatie van de wijziging.

2.           De Commissie beoordeelt de overeenkomstig lid 1 ingediende informatie, rekening houdend met de door de lidstaat gegeven motivatie. De Commissie kan opmerkingen maken en de lidstaat verstrekt de Commissie alle noodzakelijke aanvullende informatie.

3.           De Commissie keurt uiterlijk vijf maanden na de formele indiening ervan door de lidstaat bij een uitvoeringshandeling de wijziging van een operationeel programma goed, mits met haar eventuele opmerkingen naar tevredenheid rekening is gehouden.

Artikel 10

Platform

De Commissie zet op het niveau van de Unie een platform op om de uitwisseling van ervaring, capaciteitsopbouw en netwerkvorming te bevorderen, alsook de verspreiding van relevante resultaten op het gebied van niet-financiële bijstand aan de meest behoeftigen.

Bovendien raadpleegt de Commissie ten minste eenmaal per jaar de organisaties die op het niveau van de Unie de partnerorganisaties vertegenwoordigen over de uitvoering van de steun uit het Fonds.

TITEL III. TOEZICHT EN EVALUATIE, INFORMATIE EN COMMUNICATIE

Artikel 11

Verslagen over de uitvoering en indicatoren

1.           Van 2015 tot en met 2022 dienen de lidstaten uiterlijk op 30 juni van elk jaar bij de Commissie een jaarverslag in over de uitvoering van het operationeel programma in het voorafgaande begrotingsjaar.

2.           De lidstaten stellen het jaarverslag over de uitvoering op volgens het door de Commissie vastgestelde model, met inbegrip van de lijst van gemeenschappelijke input- en outputindicatoren.

3.           De jaarverslagen over de uitvoering zijn ontvankelijk als zij alle gegevens bevatten die worden verlangd in het in lid 2 bedoelde model, met inbegrip van de gemeenschappelijke indicatoren. Als de Commissie een jaarverslag over de uitvoering ontvangt dat niet ontvankelijk is, deelt zij dit binnen 15 werkdagen na de datum van ontvangst mee aan de betrokken lidstaat. Als de Commissie dat niet binnen die termijn meedeelt, wordt het verslag geacht te zijn aanvaard.

4.           De Commissie onderzoekt het jaarverslag over de uitvoering en deelt de lidstaat binnen twee maanden na ontvangst haar opmerkingen mee.

Als de Commissie geen opmerkingen maakt binnen deze termijn, worden de verslagen geacht te zijn aanvaard.

5.           Uiterlijk op 30 september 2023 dienen de lidstaten een eindverslag in over de uitvoering van de operationele programma's.

De lidstaten stellen het eindverslag over de uitvoering op volgens het door de Commissie vastgestelde model.

De Commissie onderzoekt het eindverslag over de uitvoering en deelt de lidstaat binnen vijf maanden na ontvangst haar opmerkingen mee.

Als de Commissie geen opmerkingen maakt binnen deze termijn, worden de verslagen geacht te zijn aanvaard.

6.           De Commissie stelt het model van het jaarverslag over de uitvoering, met inbegrip van de lijst van gemeenschappelijke indicatoren, en het model van het eindverslag over de uitvoering vast door middel van een uitvoeringshandeling. Die uitvoeringshandeling wordt vastgesteld volgens de in artikel 60, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure.

7.           De Commissie kan opmerkingen over de uitvoering van het operationeel programma meedelen aan de lidstaat. De beheersautoriteit stelt de Commissie binnen drie maanden in kennis van de getroffen corrigerende maatregelen.

8.           De beheersautoriteit publiceert een samenvatting van de inhoud van de jaarverslagen en het eindverslag over de uitvoering.

Artikel 12

Bilaterale evaluatievergadering

1.           Tenzij anders is overeengekomen, komen de Commissie en elke lidstaat vanaf 2014 tot en met 2022 elk jaar bijeen om de vooruitgang bij de uitvoering van het operationeel programma te onderzoeken, waarbij rekening wordt gehouden met het jaarverslag over de uitvoering en de eventuele opmerkingen van de Commissie, bedoeld in artikel 11, lid 7.

2.           De bilaterale evaluatievergadering wordt voorgezeten door de Commissie.

3.           De lidstaat zorgt ervoor dat na de vergadering een passend gevolg aan de eventuele opmerkingen van de Commissie wordt gegeven.

Artikel 13

Algemene bepalingen inzake evaluatie

1.           De lidstaten verstrekken de nodige middelen om evaluaties uit te voeren en zorgen voor procedures voor het produceren en verzamelen van de voor de evaluaties vereiste gegevens, waaronder gegevens over de in artikel 11 bedoelde gemeenschappelijke indicatoren.

2.           De evaluaties worden uitgevoerd door deskundigen die functioneel onafhankelijk zijn van de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van het operationeel programma. Alle evaluaties worden volledig openbaar gemaakt.

Artikel 14

Ex-ante-evaluatie

1.           De lidstaten verrichten een ex-ante-evaluatie van het operationeel programma.

2.           De ex-ante-evaluatie wordt verricht onder verantwoordelijkheid van de autoriteit die verantwoordelijk is voor het opstellen van de operationele programma’s. Zij wordt tegelijkertijd met het operationeel programma bij de Commissie ingediend en gaat vergezeld van een samenvatting.

3.           De ex-ante-evaluaties omvatten een beoordeling van:

a)      de bijdrage tot de doelstelling van de Unie om tegen 2020 ten minste 20 miljoen minder mensen bloot te stellen aan het risico op armoede en sociale uitsluiting, gelet op de soort materiële deprivatie die moet worden aangepakt, rekening houdend met de nationale situatie op het gebied van armoede, sociale uitsluiting en materiële deprivatie;

b)      de interne samenhang van het voorgestelde operationeel programma en het verband met andere relevante financiële instrumenten;

c)      de verenigbaarheid van de toewijzing van begrotingsmiddelen met de doelstellingen van het operationeel programma;

d)      de bijdrage van de verwachte outputs tot de resultaten;

e)      de geschiktheid van de procedures voor het toezicht op het operationeel programma en voor het verzamelen van de gegevens die voor de evaluaties vereist zijn.

Artikel 15

Evaluatie tijdens de programmeringsperiode

1.           Tijdens de programmeringsperiode kan de beheersautoriteit evaluaties uitvoeren om de doeltreffendheid en efficiëntie van het operationeel programma te beoordelen.

2.           De beheersautoriteit verricht in 2017 en 2021 een gestructureerd onderzoek naar de eindontvangers volgens het model van de Commissie. De Commissie stelt dat model bij uitvoeringshandeling vast. Die uitvoeringshandeling wordt vastgesteld volgens de in artikel 60, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure.

3.           De Commissie kan op eigen initiatief evaluaties van operationele programma's uitvoeren.

Artikel 16

Ex-postevaluatie

De Commissie verricht op eigen initiatief, in nauwe samenwerking met de lidstaten en met steun van externe deskundigen een ex-postevaluatie van de doeltreffendheid en duurzaamheid van de behaalde resultaten en van de toegevoegde waarde van het Fonds. Die ex-postevaluatie moet uiterlijk op 31 december 2023 voltooid zijn.

Artikel 17

Informatie en communicatie

1.           De lidstaten geven informatie over en bekendheid aan de door het Fonds ondersteunde acties. De informatie is gericht op de meest behoeftigen, de media en het grote publiek. Zij benadrukt de rol van de Unie en maakt de bijdrage van het Fonds zichtbaar.

2.           Om de transparantie van de steunverlening door het Fonds te garanderen, houdt de beheersautoriteit in CSV- of XML-formaat een via een website toegankelijke lijst bij van door het Fonds ondersteunde concrete acties. De lijst omvat ten minste de naam van de begunstigde, zijn adres en het toegewezen bedrag van de financiering door de Unie, en de soort materiële deprivatie die is aangepakt.

De lijst van concrete acties wordt ten minste elke twaalf maanden bijgewerkt.

3.           Tijdens de uitvoering van een concrete actie lichten de begunstigden en partnerorganisaties het publiek voor over de uit het Fonds ontvangen steun door ten minste één affiche met informatie over de concrete actie (minimaal in A3-formaat), inclusief over de financiële steun van de Unie, uit te hangen op een voor het publiek goed zichtbare plek, op iedere plaats waar levensmiddelen, goederen en eventuele begeleidende maatregelen worden verstrekt, tenzij dit wegens de omstandigheden waarin de verdeling plaatsvindt niet mogelijk is.

Begunstigden en partnerorganisaties die een website hebben, geven daarop een korte beschrijving van de concrete actie, met inbegrip van het doel en de resultaten ervan, en leggen daarbij de nadruk op de financiële steun van de Unie.

4.           Alle voorlichtings- en communicatiemateriaal van de begunstigde en de partnerorganisaties vermeldt de steun uit het Fonds voor de concrete actie door publicatie van het embleem van de Unie en een vermelding van de Unie en het Fonds.

5.           De beheersautoriteit deelt de begunstigden mee dat de lijst van concrete acties in overeenstemming met lid 2 is gepubliceerd. De beheersautoriteit verstrekt informatie- en publiciteitspakketten, met inbegrip van modellen in elektronisch formaat, om begunstigden en partnerorganisaties te helpen aan de in lid 3 bedoelde verplichtingen te voldoen.

6.           Bij de verwerking van persoonsgegevens overeenkomstig dit artikel eerbiedigen de beheersautoriteit, de begunstigden en de partnerorganisaties Richtlijn 95/46/EG.

TITEL IV. FINANCIËLE STEUN VAN HET FONDS

Artikel 18

Medefinanciering

1.           Het medefinancieringspercentage op het niveau van het operationeel programma bedraagt niet meer dan 85 % van de subsidiabele overheidsuitgaven.

2.           Het besluit van de Commissie tot vaststelling van een operationeel programma bepaalt het medefinancieringspercentage voor het operationeel programma en het maximumbedrag van de steun van het Fonds.

3.           Maatregelen op het gebied van technische bijstand die op initiatief van of namens de Commissie worden uitgevoerd, kunnen voor 100 % worden gefinancierd.

Artikel 19

Verhoging van betalingen voor lidstaten met tijdelijke begrotingsproblemen

1.           Op verzoek van een lidstaat kunnen tussentijdse betalingen en betalingen van het eindsaldo worden verhoogd met 10 procentpunten boven het medefinancieringspercentage dat van toepassing is op het operationeel programma. Het verhoogde percentage, dat niet meer dan 100 % mag bedragen, is van toepassing op betalingsverzoeken die betrekking hebben op het boekjaar waarin de lidstaat zijn verzoek heeft ingediend, alsmede op latere boekjaren waarin de lidstaat aan een van de volgende voorwaarden voldoet:

a)      als de betrokken lidstaat de euro heeft ingevoerd, ontvangt hij macrofinanciële bijstand van de Unie overeenkomstig Verordening (EU) nr. 407/2010 van de Raad[7];

b)      als de betrokken lidstaat de euro niet heeft ingevoerd, ontvangt hij financiële ondersteuning op middellange termijn overeenkomstig Verordening (EG) nr. 332/2002 van de Raad[8];

c)      er wordt financiële bijstand ter beschikking van de lidstaat gesteld krachtens het Verdrag tot instelling van het Europees Stabiliteitsmechanisme.

2.           Onverminderd lid 1 mag de steun van de Unie door middel van tussentijdse betalingen en betalingen van het eindsaldo evenwel niet hoger zijn dan de overheidssteun en het maximale bedrag aan steun uit het Fonds, zoals bepaald in het besluit van de Commissie tot goedkeuring van het operationeel programma.

Artikel 20

Subsidiabiliteitsperiode

1.           Uitgaven komen in aanmerking voor steun uit het operationeel programma als zij door een begunstigde zijn gedaan en betaald tussen 1 januari 2014 en 31 december 2022.

2.           Concrete acties die fysiek voltooid zijn of volledig ten uitvoer zijn gelegd voordat de financieringsaanvraag in het kader van het operationeel programma door de begunstigde bij de beheersautoriteit is ingediend, worden niet voor steun uit het operationeel programma geselecteerd, ongeacht of alle betrokken betalingen door de begunstigde zijn verricht.

3.           Dit artikel laat de voorschriften van artikel 25 betreffende de subsidiabiliteit van technische bijstand op initiatief van de Commissie onverlet.

4.           Als uitgaven subsidiabel worden doordat een operationeel programma wordt gewijzigd, zijn zij pas subsidiabel vanaf de datum waarop het verzoek tot wijziging bij de Commissie is ingediend.

Artikel 21

Subsidiabiliteit van concrete acties

1.           Door het operationeel programma ondersteunde concrete acties moeten worden uitgevoerd in de lidstaat waarop het operationeel programma betrekking heeft.

2.           Concrete acties kunnen steun uit het operationeel programma ontvangen als zij zijn geselecteerd aan de hand van een eerlijke en transparante procedure, op basis van de criteria in het operationeel programma.

3.           De levensmiddelen en de goederen voor dak- of thuislozen of voor kinderen kunnen door de partnerorganisaties zelf worden aangekocht.

Zij kunnen ook worden aangekocht door een publiekrechtelijke instantie en kosteloos worden verstrekt aan de partnerorganisaties. In dat geval kunnen de levensmiddelen worden verkregen door het gebruik, de verwerking of de verkoop van goederen uit interventievoorraden die ter beschikking worden gesteld overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. [GMO], mits dit economisch het gunstigst is en de levering van de levensmiddelen aan de partnerorganisaties niet onnodig vertraagt. Bedragen die worden verkregen door transacties met betrekking tot die voorraden moeten ten goede komen aan de meest behoeftigen, en mogen niet worden aangewend om de in artikel 18 van deze verordening neergelegde medefinancieringsverplichtingen van de lidstaten voor het programma te verlichten.

Om ervoor te zorgen dat de interventievoorraden en de opbrengsten daarvan zo doeltreffend mogelijk worden gebruikt, hanteert de Commissie de overeenkomstig artikel 19, onder e), van Verordening (EU) nr. [GMO] vastgestelde procedures om goederen uit de interventievoorraden te gebruiken, te verwerken of te verkopen voor de toepassing van deze verordening.

4.           Die materiële bijstand wordt gratis verstrekt aan de meest behoeftigen.

5.           Een door het Fonds ondersteunde concrete actie ontvangt geen steun van andere instrumenten van de Unie.

Artikel 22

Vormen van steun

Het Fonds wordt door de lidstaten gebruikt voor de verlening van steun in de vorm van subsidies, aankopen of een combinatie daarvan.

Artikel 23

Vormen van subsidies

1.           Subsidies kunnen de volgende vormen aannemen:

a)      vergoeding van subsidiabele kosten die daadwerkelijk zijn gemaakt en betaald;

b)      vergoeding op basis van eenheidskosten;

c)      forfaitaire bedragen waarbij de overheidssteun niet meer dan 100 000 EUR bedraagt;

d)      forfaitaire financiering, bepaald door een percentage toe te passen op een of meer gedefinieerde categorieën kosten.

2.           De in lid 1 bedoelde opties kunnen alleen worden gecombineerd wanneer zij worden toegepast op verschillende categorieën kosten of als zij worden gebruikt voor de opeenvolgende fasen van een concrete actie.

3.           De in lid 1, onder b), c) en d), bedoelde bedragen worden vastgesteld op grond van:

a)       een eerlijke, billijke en controleerbare berekeningsmethode op basis van:

i) statistische gegevens of andere objectieve informatie; of

ii) de gecontroleerde historische gegevens van individuele begunstigden of de toepassing van hun gebruikelijke kostenberekeningsmethoden;

b)      methoden en overeenkomstige eenheidskosten, vaste bedragen en vaste percentages die worden toegepast op grond van regelingen voor volledig door de lidstaat gefinancierde subsidies voor soortgelijke soorten concrete acties en begunstigden;

c)       bij deze verordening vastgestelde percentages;

d)      een grondslag voor individuele gevallen die is opgenomen in een ontwerpbegroting die vooraf is overeengekomen met de beheersautoriteit, waarbij de overheidssteun niet meer dan 100 000 EUR bedraagt.

4.           De bedragen die berekend zijn in de in lid 1, onder b), c) en d), bedoelde vormen worden beschouwd als door de begunstigde gedane en betaalde subsidiabele uitgaven voor de toepassing van titel VI.

5.           In het document waarin de voorwaarden voor de steun voor elke concrete actie worden vastgesteld, worden de methode voor de vaststelling van de kosten van de concrete actie en de voorwaarden voor betaling van de subsidie beschreven.

Artikel 24

Subsidiabiliteit van de uitgaven

1.           De voor steun uit het operationeel programma in aanmerking komende kosten zijn:

a)      de kosten van de aankoop van levensmiddelen of basisconsumptiegoederen voor persoonlijk gebruik van dak- of thuislozen of van kinderen;

b)      wanneer een publiekrechtelijke instantie levensmiddelen of basisconsumptiegoederen voor persoonlijk gebruik van dak- of thuislozen of van kinderen aankoopt en verstrekt aan partnerorganisaties, de kosten van het vervoer van de levensmiddelen of goederen naar de opslagplaatsen van de partnerorganisaties ter hoogte van een vast tarief van 1 % van de onder a) bedoelde kosten;

c)      de door de partnerorganisaties gedragen administratie-, transport- en opslagkosten ter hoogte van een vast tarief van 5 % van de onder a) bedoelde kosten;

d)      de kosten van sociale-inclusieactiviteiten die zijn verricht en aangemeld door de partnerorganisaties die rechtstreeks materiële bijstand verlenen aan de meest behoeftigen ter hoogte van een vast tarief van 5 % van de onder a) bedoelde kosten;

e)      overeenkomstig artikel 25 gemaakte kosten.

2.           De volgende kosten komen niet in aanmerking voor steun uit het operationeel programma:

a)      debetrente;

b)      de kosten van tweedehandsgoederen;

c)      belasting over de toegevoegde waarde (btw). Btw-bedragen zijn echter wel subsidiabel als zij niet krachtens de nationale btw-wetgeving terugvorderbaar zijn en betaald worden door een begunstigde die geen niet-belastingplichtige is zoals omschreven in artikel 13, lid 1, eerste alinea, van Richtlijn 2006/112/EG[9].

Artikel 25

Technische bijstand

1.           Het Fonds kan tot 0,35 % van zijn jaarlijkse toewijzing gebruiken om op initiatief van of namens de Commissie maatregelen te financieren op het gebied van voorbereiding, toezicht, administratieve en technische bijstand, audit, informatieverstrekking, controle en evaluatie die voor de uitvoering van deze verordening nodig zijn, en om activiteiten met betrekking tot het in artikel 10 bedoelde platform te financieren.

2.           Op initiatief van de lidstaten kan het operationeel programma tot 4 % van de toewijzing van het Fonds gebruiken om maatregelen te financieren op het gebied van voorbereiding, beheer, toezicht, administratieve en technische bijstand, audit, informatieverstrekking, controle en evaluatie die voor de uitvoering van deze verordening nodig zijn. Het kan ook technische bijstand en capaciteitsopbouw van partnerorganisaties financieren.

TITEL V. BEHEER EN CONTROLE

Artikel 26

Algemene beginselen van de beheers- en controlesystemen van de lidstaten

De beheers- en controlesystemen moeten voorzien in:

a)           een omschrijving van de functies van elke bij het beheer en de controle betrokken instantie en de toewijzing van de functies binnen elke instantie;

b)           de naleving van het beginsel van functiescheiding tussen dergelijke instanties en binnen elke instantie;

c)           procedures om de juistheid en regelmatigheid van de gedeclareerde uitgaven te waarborgen;

d)           computersystemen voor boekhouding, voor de opslag en doorgifte van financiële gegevens en gegevens over indicatoren, voor toezicht en voor rapportage;

e)           als de verantwoordelijke instantie de uitvoering van taken aan een andere instantie toevertrouwt: systemen voor rapportage en toezicht;

f)            regelingen voor audits van de werking van de beheers- en controlesystemen;

g)           systemen en procedures om voor een toereikend controlespoor te zorgen;

h)           de voorkoming, opsporing en correctie van onregelmatigheden, waaronder fraude, en de terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen, vermeerderd met eventuele rente.

Artikel 27

Verantwoordelijkheden van de lidstaten

1.           De lidstaten vervullen de verplichtingen in verband met beheer, controle en audit en nemen de verantwoordelijkheden op zich die zijn neergelegd in de voorschriften voor gedeeld beheer, zoals opgenomen in het Financieel Reglement en deze verordening. In overeenstemming met het beginsel van gedeeld beheer zijn de lidstaten verantwoordelijk voor het beheer en de controle van de operationele programma’s.

2.           Onregelmatigheden worden door de lidstaten voorkomen, opgespoord en gecorrigeerd en zij vorderen onverschuldigd betaalde bedragen terug, evenals eventuele rente wegens laattijdige betaling. Zij stellen de Commissie in kennis van dergelijke onregelmatigheden en houden haar op de hoogte van het verloop van de desbetreffende administratieve en gerechtelijke procedures.

Wanneer onverschuldigd aan een begunstigde betaalde bedragen door een fout of nalatigheid van een lidstaat niet kunnen worden teruggevorderd, is die lidstaat verantwoordelijk voor de terugbetaling van de betrokken bedragen aan de algemene begroting van de Unie.

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 59 gedelegeerde handelingen vast te stellen die voorschriften voor de in dit lid beschreven verplichtingen van de lidstaten bevatten.

3.           De lidstaten stellen een procedure vast voor onafhankelijk onderzoek en afhandeling van klachten in verband met de selectie of uitvoering van de concrete acties waarvoor medefinanciering uit het Fonds wordt ontvangen en passen die procedure toe. De lidstaten brengen op verzoek aan de Commissie verslag uit van de resultaten van deze onderzoeken.

4.           Voor alle officiële uitwisseling van informatie tussen de lidstaat en de Commissie wordt een systeem voor elektronische gegevensuitwisseling gebruikt dat wordt opgericht overeenkomstig de door de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen vastgestelde voorwaarden. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 60, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 28

Aanwijzing en organisatie van de beheers- en controleorganen

1.           De lidstaten wijzen een nationale openbare autoriteit of instantie aan als beheersautoriteit.

2.           De lidstaten wijzen een nationale openbare autoriteit of instantie aan als certificeringsautoriteit, onverminderd lid 3.

3.           De lidstaten kunnen een beheersautoriteit aanwijzen die ook de functies van de certificeringsautoriteit uitoefent.

4.           De lidstaten wijzen een nationale openbare autoriteit of instantie als auditautoriteit aan, die functioneel onafhankelijk is van de beheersautoriteit en de certificeringsautoriteit.

5.           De beheersautoriteit, de eventuele certificeringsautoriteit en de auditautoriteit mogen deel uitmaken van dezelfde openbare autoriteit of instantie, mits het beginsel van scheiding van functies wordt nageleefd.

6.           De lidstaten kunnen een of meer intermediaire instanties aanwijzen om bepaalde taken van de beheers- of certificeringsautoriteit onder verantwoordelijkheid van die autoriteit uit te voeren. De regelingen die de beheers- of certificeringsautoriteit en de intermediaire instanties hiervoor treffen, worden formeel schriftelijk vastgelegd.

7.           De lidstaat of de beheersautoriteit kan het beheer van een deel van het operationeel programma aan een intermediaire instantie toevertrouwen door een schriftelijke overeenkomst met die instantie te sluiten. De intermediaire instantie verstrekt garanties omtrent haar solvabiliteit, haar competentie op het betrokken werkterrein en haar administratieve en financiële beheer.

8.           De lidstaat stelt schriftelijke voorschriften vast voor zijn relaties met de beheers-, certificerings- en auditautoriteit, voor de relaties tussen die autoriteiten onderling en voor de relaties van die autoriteiten met de Commissie.

Artikel 29

Functies van de beheersautoriteit

1.           De beheersautoriteit is ervoor verantwoordelijk dat het operationeel programma overeenkomstig het beginsel van goed financieel beheer wordt beheerd.

2.           Ten aanzien van het beheer van het operationeel programma moet de beheersautoriteit:

a)      de jaarverslagen en het eindverslag over de uitvoering opstellen en bij de Commissie indienen;

b)      aan de intermediaire instanties en begunstigden informatie ter beschikking stellen die van belang is voor de uitvoering van hun taken, respectievelijk voor de uitvoering van concrete acties;

c)      een systeem opzetten voor de vastlegging en opslag in gecomputeriseerde vorm van de voor toezicht, evaluatie, financieel beheer, verificatie en audit vereiste gegevens;

d)      waarborgen dat de onder c) bedoelde gegevens worden verzameld en in het systeem worden opgeslagen en bewaard in overeenstemming met Richtlijn 95/46/EG.

3.           Ten aanzien van de selectie van concrete acties moet de beheersautoriteit:

a)      passende selectieprocedures en ‑criteria opstellen en toepassen, die niet-discriminerend en transparant zijn;

b)      waarborgen dat de geselecteerde concrete actie:

i)        binnen het toepassingsgebied van het Fonds en het operationeel programma valt;

ii)       aan de criteria in het operationeel programma en in de artikelen 20, 21 en 24 voldoet;

iii)      rekening houdt met de beginselen van artikel 5, leden 10, 11 en 12;

(c)     de begunstigde een document verstrekken waarin de voorwaarden voor steun voor elke concrete actie zijn vermeld, met inbegrip van de specifieke vereisten betreffende de producten of diensten die in het kader van de concrete actie moeten worden geleverd, het financieringsplan en de uitvoeringstermijn;

(d)     zich er vóór goedkeuring van de concrete actie van vergewissen dat de begunstigde voldoende administratieve, financiële en operationele capaciteit heeft om aan de overeenkomstig letter c) vastgestelde voorwaarden te voldoen;

(e)     zich er, als de concrete actie is begonnen vóór de indiening van een financieringsaanvraag bij de beheersautoriteit, van vergewissen dat voldaan is aan de toepasselijke voorschriften van de Unie en de lidstaten;

(f)      bepalen aan welke soort materiële bijstand de uitgave moet worden toegewezen.

4.           Ten aanzien van het financiële beheer en de controle van het operationeel programma moet de beheersautoriteit:

a)      verifiëren of de medegefinancierde producten en diensten zijn geleverd en of de door de begunstigden gedeclareerde uitgaven door hen zijn betaald en voldoen aan het toepasselijke recht van de Unie en de lidstaten, aan het operationeel programma en aan de voorwaarden voor de steun voor de concrete actie;

b)      ervoor zorgen dat de begunstigden die betrokken zijn bij de uitvoering van concrete acties die op basis van artikel 23, lid 1, onder a), worden vergoed, hetzij een afzonderlijk boekhoudsysteem, hetzij een passende boekhoudkundige code gebruiken voor alle verrichtingen die op een concrete actie betrekking hebben;

c)      doeltreffende en evenredige fraudepreventiemaatregelen nemen op basis van de vastgestelde risico’s;

d)      procedures instellen om te garanderen dat alle documenten met betrekking tot uitgaven en audits die nodig zijn om voor een toereikend controlespoor te zorgen, worden bijgehouden overeenkomstig artikel 26, onder g);

e)      de in artikel 56, lid 5, onder a) en b), van het Financieel Reglement bedoelde beheersverklaring en jaarlijkse samenvatting opstellen.

5.           De verificaties op grond van lid 4, onder a), omvatten de volgende procedures:

a)      administratieve verificaties voor elk betalingsverzoek van begunstigden;

b)      verificaties ter plaatse van concrete acties.

De frequentie en de dekking van de verificaties ter plaatse moeten evenredig zijn aan het bedrag aan overheidssteun dat voor een concrete actie is verleend en aan het risico dat door deze verificaties en door audits door de auditautoriteit voor het beheers- en controlesysteem als geheel wordt vastgesteld.

6.           Controles ter plaatse van individuele concrete acties krachtens lid 5, onder b), kunnen steekproefsgewijs worden uitgevoerd.

7.           Als de beheersautoriteit tevens begunstigde van het operationeel programma is, moeten de regelingen voor de in lid 4, onder a), bedoelde verificaties een behoorlijke scheiding van functies garanderen.

8.           De Commissie stelt overeenkomstig artikel 59 gedelegeerde handelingen vast met voorschriften voor de wijze waarop de in lid 2, onder c), bedoelde informatie wordt uitgewisseld.

9.           De Commissie stelt overeenkomstig artikel 59 gedelegeerde handelingen vast met voorschriften voor de regelingen voor het in lid 4, onder d), bedoelde controlespoor.

10.         De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen het model voor de in lid 4, onder e), bedoelde beheersverklaring vast. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 60, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure.

Artikel 30

Functies van de certificeringsautoriteit

De certificeringsautoriteit heeft met name tot taak:

1.           betalingsverzoeken op te stellen en bij de Commissie in te dienen en te certificeren dat deze verzoeken op betrouwbare boekhoudsystemen gebaseerd zijn, door controleerbare ondersteunende documenten worden gestaafd en aan verificaties door de beheersautoriteit zijn onderworpen;

2.           de in artikel 56, lid 5, onder a), van het Financieel Reglement bedoelde jaarrekeningen op te stellen;

3.           te certificeren dat de jaarrekeningen volledig, nauwkeurig en waarachtig zijn en dat de in de rekeningen opgenomen uitgaven in overeenstemming zijn met de toepasselijke voorschriften van de Unie en van de lidstaten en zijn gedaan voor concrete acties die zijn geselecteerd aan de hand van de voor het operationele programma geldende criteria voor financiering, die in overeenstemming zijn met de voorschriften van de Unie en van de lidstaten;

4.           te waarborgen dat er een systeem is waarin de boekhoudkundige gegevens voor elke concrete actie in gecomputeriseerde vorm worden opgeslagen en bewaard en dat alle gegevens ondersteunt die nodig zijn voor de opstelling van betalingsverzoeken en jaarrekeningen, met inbegrip van gegevens over te innen bedragen, geïnde bedragen en bedragen die zijn geschrapt naar aanleiding van de volledige of gedeeltelijke intrekking van de bijdrage voor een concrete actie of het operationeel programma;

5.           er, met het oog op de opstelling en indiening van betalingsverzoeken, op toe te zien dat zij van de beheersautoriteit toereikende informatie krijgt over de procedures die zijn gevolgd en de verificaties die zijn verricht in verband met de uitgaven;

6.           bij de opstelling en indiening van betalingsverzoeken rekening te houden met de resultaten van alle audits die door of onder verantwoordelijkheid van de auditautoriteit zijn verricht;

7.           boekhoudkundige gegevens in gecomputeriseerde vorm bij te houden over de bij de Commissie gedeclareerde uitgaven en de overheidsbijdrage die hiervoor aan de begunstigden is betaald;

8.           een boekhouding bij te houden van de te innen bedragen en van de bedragen die worden geschrapt naar aanleiding van de volledige of gedeeltelijke intrekking van de bijdrage voor een concrete actie. Geïnde bedragen worden vóór de afsluiting van het operationeel programma teruggestort in de algemene begroting van de Unie door ze in mindering te brengen op de volgende uitgavenstaat.

Artikel 31

Functies van de auditautoriteit

1.           De auditautoriteit waarborgt dat audits worden uitgevoerd op de beheers- en controlesystemen, op een passende steekproef van concrete acties en op de jaarrekeningen.

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 59 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de voorwaarden te bepalen waaraan deze audits moeten voldoen.

2.           Als audits worden uitgevoerd door een andere instantie dan de auditautoriteit, waarborgt de auditautoriteit dat die instantie de vereiste functionele onafhankelijkheid heeft.

3.           De auditautoriteit ziet erop toe dat bij de auditwerkzaamheden rekening wordt gehouden met internationaal aanvaarde auditnormen.

4.           De auditautoriteit stelt binnen zes maanden na de vaststelling van het operationeel programma een auditstrategie op. In de auditstrategie worden de auditmethoden, de steekproefmethode voor audits van concrete acties en de planning van audits voor het lopende en de twee volgende boekjaren vastgesteld. De auditstrategie wordt van 2016 tot en met 2022 jaarlijks bijgewerkt. Op verzoek verstrekt de auditautoriteit de auditstrategie aan de Commissie.

5.           De auditautoriteit stelt het volgende op:

a)      een auditoordeel overeenkomstig artikel 56, lid 5, van het Financieel Reglement;

b)      een jaarlijks controleverslag met de bevindingen van de in het voorgaande boekjaar uitgevoerde audits.

In het onder b) bedoelde verslag worden de vastgestelde tekortkomingen van het beheers- en controlesysteem beschreven, evenals de eventuele corrigerende maatregelen die zijn genomen of voorgesteld.

6.           De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen modellen vast voor de auditstrategie, het auditoordeel en het jaarlijkse controleverslag, alsmede de steekproefmethode als bedoeld in lid 4. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 60, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.

7.           De Commissie stelt volgens de in artikel 60, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure uitvoeringsvoorschriften vast voor het gebruik van de gegevens die verzameld zijn tijdens audits door ambtenaren van de Commissie of gemachtigde vertegenwoordigers van de Commissie.

Artikel 32

Procedure voor de aanwijzing van de beheers- en de certificeringsautoriteit

1.           De lidstaten delen de Commissie binnen zes maanden na de vaststelling van het besluit tot vaststelling van het operationeel programma mee op welke datum en in welke vorm de beheersautoriteit en de eventuele certificeringsautoriteit zijn aangewezen.

2.           De in lid 1 bedoelde aanwijzing wordt gebaseerd op een verslag en een oordeel van een onafhankelijke auditinstantie die het beheers- en controlesysteem, met inbegrip van de rol van intermediaire instanties, en de naleving van de artikelen 26, 27, 29 en 30 beoordeelt aan de hand van criteria betreffende interne opzet, controleactiviteiten, informatieverstrekking en communicatie, en toezicht die de Commissie heeft vastgesteld door middel van een gedelegeerde handeling overeenkomstig artikel 59.

3.           De onafhankelijke instantie voert haar werkzaamheden volgens internationaal aanvaarde auditnormen uit.

4.           De lidstaten kunnen bepalen dat een beheersautoriteit of een certificeringsautoriteit die overeenkomstig Verordening (EU) nr. [VGB] is aangewezen voor een door het ESF medegefinancierd operationeel programma wordt geacht te zijn aangewezen in de zin van deze verordening.

De Commissie kan binnen twee maanden na ontvangst van de in lid 1 bedoelde mededeling het verslag en het oordeel van de onafhankelijke auditinstantie opvragen, alsmede de beschrijving van het beheers- en controlesysteem.

De Commissie kan binnen twee maanden na ontvangst van die documenten opmerkingen maken.

5.           De lidstaat controleert de aangewezen instantie en trekt de aanwijzing bij formeel besluit in als niet meer aan een of meer van de in lid 2 bedoelde criteria wordt voldaan, tenzij de instantie binnen een door de lidstaat aan de hand van de ernst van het probleem te bepalen voorwaardelijke termijn de nodige corrigerende maatregelen neemt. Wanneer de lidstaat een voorwaardelijke termijn voor een aangewezen instantie of een besluit tot intrekking vaststelt, stelt hij de Commissie daarvan onmiddellijk in kennis.

Artikel 33

Bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de Commissie

1.           Op basis van de beschikbare informatie, met inbegrip van de informatie over de aanwijzing van de beheersautoriteit en de certificeringsautoriteit, de jaarlijkse beheersverklaring, de jaarlijkse controleverslagen, het jaarlijkse auditoordeel, het jaarverslag over de uitvoering en de door instanties van de lidstaten en de Unie uitgevoerde audits, gaat de Commissie na of de lidstaten beheers- en controlesystemen hebben opgezet die aan deze verordening voldoen en of die systemen tijdens de uitvoering van het operationeel programma doeltreffend functioneren.

2.           Onverminderd de door de lidstaten uitgevoerde audits, kunnen ambtenaren van de Commissie of gemachtigde vertegenwoordigers van de Commissie na behoorlijke voorafgaande kennisgeving audits of controles ter plaatse verrichten. Bij deze audits of controles kan het in het bijzonder gaan om een verificatie van de doeltreffende werking van de beheers- en controlesystemen voor een operationeel programma of een deel ervan, concrete acties en een beoordeling van het goede financiële beheer van concrete acties of het operationeel programma. Aan deze audits mogen ambtenaren of gemachtigde vertegenwoordigers van de lidstaat deelnemen.

Ambtenaren van de Commissie of gemachtigde vertegenwoordigers van de Commissie die naar behoren bevoegd zijn tot het verrichten van audits ter plaatse, krijgen inzage in alle gegevens, documenten en metagegevens over de door het Fonds gesteunde concrete acties, ongeacht de aard van de drager, of tot de beheers- en controlesystemen. De lidstaten verstrekken de Commissie op verzoek kopieën van deze gegevens, documenten en metagegevens.

De in dit lid beschreven bevoegdheden doen niet af aan de toepassing van de nationale bepalingen die bepaalde handelingen voorbehouden aan bij nationaal recht specifiek aangewezen ambtenaren. Ambtenaren en gemachtigde vertegenwoordigers van de Commissie nemen onder meer niet deel aan huiszoekingen of aan de formele ondervraging van verdachten overeenkomstig het nationale recht. Zij hebben evenwel inzage in de aldus verkregen informatie.

3.           De Commissie kan verlangen dat een lidstaat de nodige maatregelen neemt om de doeltreffende werking van zijn beheers- en controlesystemen of de juistheid van de uitgaven overeenkomstig deze verordening te waarborgen.

4.           De Commissie kan verlangen dat een lidstaat onderzoek doet naar een bij de Commissie ingediende klacht in verband met de uitvoering van concrete acties waarvoor medefinanciering uit het Fonds wordt ontvangen of de werking van het beheers- en controlesysteem.

Artikel 34

Samenwerking met auditautoriteiten

1.           De Commissie werkt samen met de auditautoriteiten om hun auditplannen en ‑methoden te coördineren en wisselt de resultaten van de audits van de beheers- en controlesystemen onmiddellijk uit.

2.           Tenzij anders is overeengekomen, vergaderen de Commissie en de auditautoriteit regelmatig, en ten minste eenmaal per jaar, om het jaarlijkse controleverslag, het oordeel en de auditstrategie te onderzoeken en van gedachten te wisselen over kwesties in verband met de verbetering van de beheers- en controlesystemen.

Titel VI. Financieel beheer, onderzoek en goedkeuring van rekeningen, financiële correcties, vrijmaking

Hoofdstuk 1. Financieel beheer

Artikel 35

Vastleggingen

De vastleggingen van de Unie voor elk operationeel programma geschieden in de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2020 in jaarlijkse tranches. Het besluit van de Commissie tot vaststelling van het operationeel programma vormt het financieringsbesluit in de zin van artikel 81, lid 2, van het Financieel Reglement en vormt na kennisgeving aan de betrokken lidstaat een juridische verbintenis in de zin van dat reglement.

De vastlegging van de eerste tranche volgt op de vaststelling van het operationeel programma door de Commissie.

De vastleggingen voor de latere tranches worden vóór 1 mei van elk jaar door de Commissie verricht op basis van het in de tweede alinea bedoelde besluit, behalve wanneer artikel 13 van het Financieel Reglement van toepassing is.

Artikel 36

Betalingen door de Commissie

1.           Betalingen van de Commissie voor de bijdragen uit het Fonds aan elk operationeel programma worden verricht overeenkomstig de begrotingskredieten en onder voorbehoud van de beschikbaarheid van begrotingsmiddelen. Elke betaling wordt afgeboekt op de oudste openstaande vastleggingen van het Fonds.

2.           De betalingen gebeuren in de vorm van een voorfinanciering, tussentijdse betalingen, eventuele betalingen van het jaarlijkse saldo en een betaling van het eindsaldo.

Artikel 37

Tussentijdse betalingen, betalingen van het jaarlijkse saldo en betaling van het eindsaldo door de Commissie

1.           De Commissie vergoedt als tussentijdse betalingen 90 % van het bedrag dat wordt berekend door het in het besluit tot vaststelling van het operationeel programma bepaalde medefinancieringspercentage toe te passen op de subsidiabele overheidsuitgaven die in het betalingsverzoek zijn opgenomen. Zij bepaalt het jaarlijkse saldo overeenkomstig artikel 47, lid 2.

2.           Onverminderd artikel 19 mag de steun van de Unie door middel van tussentijdse betalingen en de betaling van het eindsaldo evenwel niet hoger zijn dan het maximale bedrag aan steun uit het Fonds, zoals bepaald in het besluit van de Commissie tot goedkeuring van het operationeel programma.

3.           Het gecumuleerde totaal van de voorfinanciering, de tussentijdse betalingen en de betalingen van het jaarlijkse saldo door de Commissie mag niet meer bedragen dan 95 % van de bijdrage uit het Fonds aan het operationeel programma.

4.           Wanneer het maximum van 95 % is bereikt, blijven de lidstaten betalingsverzoeken bij de Commissie indienen.

Artikel 38

Betalingsverzoeken aan de Commissie

1.           Betalingsverzoeken die bij de Commissie worden ingediend, moeten alle informatie bevatten die de Commissie nodig heeft om rekeningen op te stellen overeenkomstig artikel 65, lid 1, van het Financieel Reglement.

2.           Betalingsverzoeken voor het operationeel programma als zodanig en voor in artikel 25, lid 2, bedoelde technische bijstand bevatten:

a)      het totaalbedrag van door begunstigden voor de uitvoering van concrete acties gedane en betaalde subsidiabele uitgaven, zoals opgenomen in de rekeningen van de certificeringsautoriteit;

b)      het totaalbedrag van voor de uitvoering van concrete acties betaalde subsidiabele overheidsuitgaven, zoals opgenomen in de rekeningen van de certificeringsautoriteit;

c)      de overeenkomstige subsidiabele overheidsbijdrage die aan de begunstigden is betaald, zoals opgenomen in de rekeningen van de certificeringsautoriteit.

3.           Uitgaven in een betalingsverzoek moeten worden gestaafd met gekwiteerde rekeningen of boekhoudkundige stukken met gelijkwaardige bewijskracht. Voor de in artikel 23, lid 1, onder b), c) en d), bedoelde subsidies zijn de bedragen in een betalingsverzoek de bedragen die de beheersautoriteit aan de begunstigden betaald heeft.

4.           De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen het model voor betalingsverzoeken vast. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 60, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure.

Artikel 39

Betalingen aan begunstigden

1.           De beheersautoriteit zorgt ervoor dat, in het geval van subsidies voor partnerorganisaties, de begunstigden voldoende ontvangen om de concrete acties naar behoren uit te kunnen voeren.

2.           De beheersautoriteiten waarborgen dat de begunstigden zo spoedig mogelijk, en in ieder geval vóór de opname van de overeenkomstige uitgave in het betalingsverzoek, het totale bedrag aan overheidssteun ontvangen. Er mogen geen bedragen in mindering worden gebracht of worden ingehouden, noch specifieke extra heffingen of andere heffingen met gelijke werking worden toegepast die het totale bedrag voor de begunstigden verminderen.

Artikel 40

Gebruik van de euro

1.           De bedragen die worden vermeld in operationele programma's die door de lidstaten worden ingediend, in uitgavenstaten, in betalingsverzoeken en in jaarrekeningen en de uitgaven die worden vermeld in de jaarverslagen en het eindverslag over de uitvoering, luiden in euro's.

2.           De lidstaten die op de datum van de betalingsaanvraag de euro niet als munteenheid hebben aangenomen, rekenen de bedragen van de in de nationale munteenheid gedane uitgaven om in euro’s. Dit gebeurt aan de hand van de maandelijkse boekhoudkundige wisselkoers voor de euro van de Commissie in de maand waarin de uitgave in de rekeningen van de beheersautoriteit is opgenomen. Deze boekhoudkundige wisselkoers wordt maandelijks elektronisch bekendgemaakt door de Commissie.

3.           Wanneer de euro de munteenheid van een lidstaat wordt, blijft de in lid 1 beschreven omrekeningsprocedure van toepassing op alle uitgaven die vóór de datum van inwerkingtreding van de vaste omrekeningskoers tussen de nationale munteenheid en de euro zijn opgenomen in de rekeningen van de beheersautoriteit.

Artikel 41

Betaling en goedkeuring van voorfinanciering

1.           Na het besluit van de Commissie tot goedkeuring van het operationeel programma, keert de Commissie een voorfinanciering van 11 % van de totale bijdrage van het Fonds voor het betrokken operationeel programma uit.

2.           De voorfinanciering wordt uitsluitend gebruikt om betalingen aan begunstigden ter uitvoering van het operationeel programma te verrichten. Zij wordt hiertoe onverwijld aan de verantwoordelijke instantie ter beschikking gesteld.

3.           Het totale bedrag dat als voorfinanciering is uitgekeerd, wordt aan de Commissie terugbetaald indien niet binnen 24 maanden na de datum waarop de Commissie het eerste voorfinancieringsbedrag heeft uitbetaald, een betalingsverzoek voor het betrokken operationeel programma is toegezonden. Deze terugbetaling is niet van invloed op de bijdrage van de Gemeenschap aan het betrokken operationeel programma.

4.           Het als voorfinanciering uitgekeerde bedrag moet uiterlijk bij afsluiting van het operationeel programma volledig zijn behandeld in het kader van de goedkeuring van de rekeningen van de Commissie.

Artikel 42

Termijn voor de indiening van verzoeken om tussentijdse betaling en voor de betaling ervan

1.           De certificeringsautoriteit dient op gezette tijden een verzoek om tussentijdse betaling in voor de bedragen die in haar rekeningen zijn opgenomen als overheidssteun die aan begunstigden is betaald in het boekjaar dat op 30 juni afloopt.

2.           De certificeringsautoriteit dient de laatste aanvraag voor tussentijdse betaling ten laatste in op 31 juli na het einde van het vorige boekjaar en in ieder geval vóór het eerste verzoek om tussentijdse betaling voor het komende boekjaar.

3.           Het eerste verzoek om tussentijdse betaling wordt niet ingediend voordat aan de Commissie kennis is gegeven van de aanwijzing van de beheersautoriteit en de certificeringsautoriteit overeenkomstig artikel 32, lid 1.

4.           Als het jaarverslag over de uitvoering van een operationeel programma niet overeenkomstig artikel 11 naar de Commissie is gestuurd, worden voor dat programma geen tussentijdse betalingen gedaan.

5.           Onder voorbehoud van de beschikbare begrotingsmiddelen voert de Commissie de tussentijdse betalingen uit binnen zestig dagen na de datum waarop het betalingsverzoek bij de Commissie is geregistreerd.

Artikel 43

Schorsing van betalingstermijn

1.           De gedelegeerde ordonnateur in de zin van het Financieel Reglement kan de termijn voor een verzoek om tussentijdse betaling maximaal negen maanden schorsen als is voldaan aan de volgende voorwaarden:

a)      er zijn op basis van door een auditinstantie van de lidstaat of van de Unie verstrekte informatie aanwijzingen voor significante tekortkomingen in de werking van het beheers- en controlesysteem;

b)      de gedelegeerde ordonnateur moet aanvullende verificaties verrichten naar aanleiding van te zijner kennis gekomen informatie die hem doet vermoeden dat uitgaven in een betalingsverzoek verband houden met een onregelmatigheid met ernstige financiële gevolgen;

c)      een van de krachtens artikel 45, lid 1, vereiste documenten is niet ingediend.

2.           De gedelegeerde ordonnateur kan de schorsing beperken tot het deel van de uitgaven waarop het betalingsverzoek betrekking heeft waarvoor de in lid 1 bedoelde elementen gelden. De gedelegeerde ordonnateur stelt de lidstaat en de beheersautoriteit onmiddellijk in kennis van de reden voor de schorsing en verzoekt hen de nodige maatregelen te nemen. De gedelegeerde ordonnateur beëindigt de schorsing zodra de nodige maatregelen zijn genomen.

Artikel 44

Opschorting van betalingen

1.           De Commissie kan tussentijdse betalingen geheel of gedeeltelijk opschorten indien:

a)      het beheers- en controlesysteem van het operationele programma ernstige tekortkomingen vertoont waarvoor geen corrigerende maatregelen zijn genomen;

b)      uitgaven in een uitgavenstaat verband houden met een onregelmatigheid met ernstige financiële gevolgen waarvoor geen corrigerende maatregelen zijn genomen;

c)      de lidstaat heeft nagelaten de nodige maatregelen te nemen om een einde te maken aan de situatie op grond waarvan de betalingen krachtens artikel 43 zijn uitgesteld;

d)      de kwaliteit en betrouwbaarheid van het toezichtsysteem of de gegevens over indicatoren ernstige tekortkomingen vertonen;

2.           De Commissie kan door middel van uitvoeringshandelingen besluiten de tussentijdse betalingen geheel of gedeeltelijk op te schorten nadat zij de lidstaat in de gelegenheid heeft gesteld opmerkingen te maken.

3.           De Commissie heft de gehele of gedeeltelijke opschorting van de tussentijdse betalingen op als de lidstaat de nodige maatregelen heeft genomen om opheffing van de opschorting mogelijk te maken.

          Hoofdstuk 2. Onderzoek en goedkeuring van rekeningen

Artikel 45

Indiening van informatie

1.           Vanaf 2015 tot en met 2022 dienen de aangewezen instanties elk jaar uiterlijk op 15 februari van het jaar volgend op het einde van het boekjaar overeenkomstig artikel 56 van het Financieel Reglement de volgende documenten en informatie bij de Commissie in:

a)      de gecertificeerde jaarrekeningen van de betrokken instanties die overeenkomstig artikel 32 zijn aangewezen, in de zin van artikel 56, lid 5, van het Financieel Reglement;

b)      de beheersverklaring in de zin van artikel 56, lid 5, van het Financieel Reglement;

c)      een jaarlijkse samenvatting van de definitieve auditverslagen en van de verrrichte controles, met een analyse van de aard en de omvang van fouten en tekortkomingen en met opgave van de reeds genomen of geplande corrigerende maatregelen;

d)      een auditoordeel door de aangewezen onafhankelijke auditinstantie in de zin van artikel 56, lid 5, van het Financieel Reglement, vergezeld van een controleverslag met de bevindingen van de uitgevoerde audits voor het boekjaar waarop het oordeel betrekking heeft.

2.           Op verzoek van de Commissie verstrekt de lidstaat de Commissie nadere informatie. Als een lidstaat niet binnen de door de Commissie gestelde termijn de verlangde informatie verstrekt, kan de Commissie haar besluit over de goedkeuring van de rekeningen nemen op basis van de informatie waarover zij beschikt.

Artikel 46

Inhoud van de rekeningen

1.           De gecertificeerde rekeningen voor elk operationeel programma betreffen het boekjaar en omvatten voor het geheel en voor de in artikel 25, lid 2, bedoelde uitgaven voor technische bijstand:

a)      het totaalbedrag van de door begunstigden voor de uitvoering van concrete acties gedane en betaalde subsidiabele uitgaven, zoals opgenomen in de rekeningen van de certificeringsautoriteit, het totaalbedrag van de subsidiabele overheidsuitgaven voor de uitvoering van concrete acties en de overeenkomstige subsidiabele overheidsbijdrage die aan begunstigden is betaald;

b)      de bedragen die tijdens het boekjaar zijn geschrapt en geïnd, de aan het eind van het boekjaar te innen bedragen en de oninbare bedragen;

c)      een vergelijking tussen de overeenkomstig punt a) vermelde uitgaven en de voor hetzelfde boekjaar in betalingsaanvragen gedeclareerde uitgaven, met een uitleg voor eventuele verschillen.

2.           Wanneer er nog een procedure loopt in verband met de beoordeling van de wettigheid en regelmatigheid van de uitgaven door de auditautoriteit, kan de certificeringsautoriteit hiervoor in de rekeningen een reserve opnemen, die niet hoger is dan 5 % van de totale uitgaven in de voor het boekjaar ingediende betalingsaanvragen. Het gedekte bedrag wordt niet opgenomen in het in artikel 1, onder a), bedoelde totaalbedrag van de subsidiabele uitgaven. In de jaarrekeningen van het volgende jaar worden deze bedragen definitief opgenomen of uitgesloten.

Artikel 47

Onderzoek en goedkeuring van de rekeningen

1.           Uiterlijk op 30 april van het jaar volgend op het einde van het boekjaar besluit de Commissie over de goedkeuring van de rekeningen van de desbetreffende instanties die overeenkomstig artikel 28 voor het operationeel programma zijn aangewezen. Het besluit inzake goedkeuring van de rekeningen betreft de volledigheid, nauwkeurigheid en waarachtigheid van de ingediende rekeningen en laat eventuele latere financiële correcties onverlet.

2.           Voor de berekening van het bedrag dat voor een boekjaar ten laste van het Fonds komt, houdt de Commissie rekening met:

a)      het in artikel 46, lid 1, onder a), bedoelde bedrag van de in de rekeningen opgenomen subsidiabele overheidsuitgaven voor de uitvoering van concrete acties, waarop het in artikel 18 bedoelde medefinancieringspercentage wordt toegepast;

b)      het totaalbedrag van de betalingen door de Commissie in dat boekjaar, bestaande uit het bedrag van de tussentijdse betalingen door de Commissie overeenkomstig artikel 37, lid 1, en artikel 19.

3.           Voor het jaarlijkse saldo dat als gevolg van de goedkeuring van de rekeningen van de lidstaat kan worden teruggevorderd, wordt een invorderingsopdracht van de Commissie opgesteld. Het aan de lidstaat te betalen jaarlijkse saldo wordt opgeteld bij de volgende tussentijdse betaling die de Commissie na het onderzoek en de goedkeuring van de rekeningen verricht.

4.           Als de Commissie om aan een lidstaat toe te schrijven redenen niet in staat is de rekeningen uiterlijk op 30 april van het jaar volgend op het einde van het boekjaar goed te keuren, geeft de Commissie de lidstaat kennis van de maatregelen die de beheers- of auditautoriteit moet nemen, of van de aanvullende onderzoeken die de Commissie voorstelt te verrichten overeenkomstig artikel 33, leden 2 en 3.

5.           De betaling van het jaarlijkse saldo door de Commissie wordt gebaseerd op de in de rekeningen gedeclareerde uitgaven, exclusief eventuele reserves voor aan de Commissie gedeclareerde uitgaven waarvoor een contradictoire procedure bij de auditautoriteit loopt.

Artikel 48

Beschikbaarheid van documenten

1.           De beheersautoriteit zorgt ervoor dat alle ondersteunende documenten over concrete acties gedurende drie jaar op verzoek aan de Commissie en de Europese Rekenkamer ter beschikking worden gesteld. Deze termijn van drie jaar gaat in op 31 december van het jaar waarin de rekeningen overeenkomstig artikel 47 door de Commissie worden goedgekeurd of uiterlijk op de datum waarop het eindsaldo wordt betaald.

In geval van gerechtelijke of administratieve procedures of op een met redenen omkleed verzoek van de Commissie wordt deze termijn van drie jaar geschorst.

2.           De documenten worden bewaard in de vorm van originelen of gewaarmerkte kopieën van de originelen, dan wel op algemeen aanvaarde gegevensdragers, met inbegrip van elektronische versies van originele documenten en documenten waarvan uitsluitend een elektronische versie bestaat.

3.           De documenten worden niet langer bewaard in een vorm die het mogelijk maakt de betrokkenen te identificeren dan noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de doeleinden waarvoor zij worden verzameld of vervolgens worden verwerkt.

4.           De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 59 gedelegeerde handelingen vast te stellen om te bepalen welke gegevensdragers als "algemeen aanvaard" worden beschouwd.

5.           De procedure om de overeenstemming van op algemeen aanvaarde gegevensdragers bewaarde documenten met de originele documenten te certificeren, wordt vastgesteld door de nationale autoriteiten en moet waarborgen dat de bewaarde versies aan de nationale wettelijke eisen voldoen en dat er voor auditdoeleinden op kan worden vertrouwd.

6.           Indien documenten alleen in een elektronische versie bestaan, moeten de gebruikte computersystemen aan aanvaarde veiligheidsnormen voldoen waardoor wordt gegarandeerd dat de bewaarde documenten aan de nationale wettelijke eisen voldoen en dat er voor auditdoeleinden op kan worden vertrouwd.

Artikel 49

Indiening van afsluitingsdocumenten en betaling van het eindsaldo

1.           De lidstaten dienen uiterlijk op 30 september 2023 de volgende documenten in:

a)      een verzoek om betaling van het eindsaldo;

b)      een eindverslag over de uitvoering van het operationeel programma; alsmede

c)      de in artikel 45, lid 1, bedoelde documenten voor het laatste boekjaar, dat van 1 juli 2022 tot en met 30 juni 2023 loopt.

2.           De betaling van het eindsaldo geschiedt uiterlijk drie maanden na de datum waarop de rekeningen van het laatste boekjaar worden goedgekeurd of, als dat later is, een maand na de datum waarop het eindverslag over de uitvoering wordt aanvaard.

Hoofdstuk 3. Financiële correcties en terugvorderingen

Artikel 50

Financiële correcties door de lidstaten

1.           De lidstaten zijn in eerste instantie verantwoordelijk voor het onderzoeken van onregelmatigheden, voor het toepassen van de vereiste financiële correcties en voor het doen van terugvorderingen. Bij een systemische onregelmatigheid breidt de lidstaat zijn onderzoek uit tot alle concrete acties die daarbij betrokken kunnen zijn.

2.           De lidstaat past de financiële correcties toe die noodzakelijk zijn in verband met eenmalige of systemische onregelmatigheden die bij concrete acties of het operationeel programma zijn geconstateerd. Financiële correcties bestaan in een volledige of gedeeltelijke intrekking van de overheidsbijdrage aan een concrete actie of het operationeel programma. De lidstaat houdt rekening met de aard en de ernst van de onregelmatigheden en met het financiële verlies voor het Fonds en past een evenredige correctie toe. Financiële correcties worden door de beheersautoriteit opgenomen in de jaarrekeningen voor het boekjaar waarin tot de intrekking wordt besloten.

3.           De overeenkomstig lid 2 ingetrokken bijdrage uit het Fonds kan door de lidstaat, behoudens lid 4, worden hergebruikt binnen het betrokken operationele programma.

4.           De overeenkomstig lid 2 ingetrokken bijdrage mag niet worden hergebruikt voor een concrete actie waarvoor de correctie is toegepast of, als een financiële correctie voor een systemische onregelmatigheid is toegepast, voor een door de systemische onregelmatigheid getroffen concrete actie.

5.           Een financiële correctie door de Commissie laat de verplichting van de lidstaat tot terugvordering van bedragen op grond van dit artikel onverlet.

Artikel 51

Financiële correcties door de Commissie

1.           De Commissie verricht door middel van uitvoeringshandelingen financiële correcties door de bijdrage van de Unie aan een operationeel programma geheel of gedeeltelijk in te trekken en bedragen van de lidstaat terug te vorderen om uitgaven die in strijd met het toepasselijke recht van de Unie en nationale recht zijn verricht, van financiering door de Unie uit te sluiten, ook in verband met door de Commissie of de Europese Rekenkamer vastgestelde tekortkomingen in de beheers- en controlesystemen van lidstaten.

2.           Een inbreuk op het toepasselijke recht van de Unie of nationale recht leidt alleen tot een financiële correctie als aan een van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a)      de inbreuk heeft gevolgen of zou gevolgen kunnen hebben voor de selectie van een concrete actie voor steun uit het Fonds door de beheersautoriteit;

b)      de inbreuk heeft gevolgen of zou gevolgen kunnen hebben voor het voor vergoeding uit de begroting van de Unie gedeclareerde uitgavenbedrag.

Artikel 52

Criteria voor financiële correcties door de Commissie

1.           De Commissie verricht financiële correcties als zij na het nodige onderzoek tot de conclusie komt dat:

a)      het beheers- en controlesysteem van het operationele programma ernstige tekortkomingen vertoont die de reeds voor het operationeel programma betaalde bijdrage van de Unie in gevaar brengen;

b)      de lidstaat niet aan zijn verplichtingen uit hoofde van artikel 50 heeft voldaan voordat de in dit lid bedoelde correctieprocedure werd ingeleid;

c)      de uitgaven in een betalingsverzoek onregelmatigheden vertonen die niet door de lidstaat zijn gecorrigeerd voordat de in dit lid bedoelde correctieprocedure werd ingeleid.

De Commissie baseert haar financiële correcties op geconstateerde individuele onregelmatigheden en houdt er rekening mee of de onregelmatigheid systemisch is. Wanneer het bedrag van de onregelmatige uitgaven die aan het Fonds in rekening zijn gebracht niet precies kan worden bepaald, past de Commissie een vast percentage of een geëxtrapoleerde financiële correctie toe.

2.           De Commissie houdt bij de vaststelling van het bedrag van een correctie overeenkomstig lid 1, rekening met de aard en de ernst van de onregelmatigheid, en met de omvang en de financiële consequenties van de tekortkomingen in beheers- en controlesystemen die in het betrokken operationeel programma zijn geconstateerd.

3.           Wanneer de Commissie haar standpunt baseert op verslagen van andere auditeurs dan die van haar eigen diensten, trekt zij met betrekking tot de financiële consequenties haar eigen conclusies, na onderzoek van de op grond van artikel 50, lid 2, door de betrokken lidstaat genomen maatregelen, de overeenkomstig artikel 27, lid 2, gedane kennisgevingen en de eventuele antwoorden van de lidstaat.

4.           De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 59 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de criteria voor het bepalen van de hoogte van de toe te passen financiële correctie vast te leggen.

Artikel 53

Procedure voor financiële correcties door de Commissie

1.           Voordat de Commissie tot een financiële correctie besluit, leidt zij de procedure in door de lidstaat in kennis te stellen van de voorlopige conclusies van haar onderzoek en hem te verzoeken binnen twee maanden zijn opmerkingen te doen toekomen.

2.           Als de Commissie een geëxtrapoleerde of op een vast percentage gebaseerde financiële correctie voorstelt, wordt de lidstaat in de gelegenheid gesteld om, door onderzoek van de betrokken documentatie, aan te tonen dat de werkelijke omvang van de onregelmatigheid geringer is dan de Commissie in haar beoordeling stelt. In overleg met de Commissie kan de lidstaat dit onderzoek beperken tot een passend deel of passende steekproef van de betrokken documentatie. Behalve in naar behoren gemotiveerde gevallen mag dit onderzoek niet langer duren dan een aanvullende termijn van twee maanden na de in lid 1 bedoelde termijn van twee maanden.

3.           De Commissie houdt rekening met alle bewijsstukken die de lidstaat binnen de in de leden 1 en 2 bedoelde termijnen aanvoert.

4.           Als de lidstaat de voorlopige conclusies van de Commissie niet aanvaardt, nodigt de Commissie de lidstaat uit voor een hoorzitting om te waarborgen dat zij haar conclusies over de toepassing van de financiële correctie op alle relevante informatie en opmerkingen kan baseren.

5.           Als de Commissie financiële correcties toepast, doet zij dit door middel van uitvoeringshandelingen en binnen zes maanden na de datum van de hoorzitting, of als de lidstaat ermee instemt na de hoorzitting aanvullende informatie in te dienen, binnen zes maanden na de datum van ontvangst van die informatie. De Commissie houdt rekening met alle in de loop van de procedure ingediende informatie en opmerkingen. Als er geen hoorzitting plaatsvindt, begint de termijn van zes maanden twee maanden na de datum van de door de Commissie gezonden uitnodiging voor de hoorzitting.

6.           Wanneer de Commissie of de Europese Rekenkamer onregelmatigheden in de naar de Commissie gestuurde jaarrekeningen ontdekt, wordt de steun uit het Fonds aan het operationeel programma door de resulterende financiële correctie verlaagd.

Artikel 54

Terugstorting in de begroting van de Unie - Terugvorderingen

1.           Elke aan de algemene begroting van de Unie te verrichten terugbetaling geschiedt vóór de vervaldag die is vermeld in de invorderingsopdracht die is opgesteld overeenkomstig artikel 77 van het Financieel Reglement. Deze vervaldatum is de laatste dag van de tweede maand die volgt op de maand waarin de invorderingsopdracht is gegeven.

2.           Elke vertraging van de terugbetaling geeft aanleiding tot rente wegens te late betaling, te rekenen vanaf de vervaldatum tot en met de datum van de daadwerkelijke betaling. De toe te passen rentevoet is anderhalf procentpunt hoger dan die welke de Europese Centrale Bank toepast bij haar voornaamste herfinancieringstransacties op de eerste werkdag van de maand waarin de vervaldatum valt.

Artikel 55

Evenredige controle van operationele programma's

1.           Concrete acties waarvan de totale subsidiabele uitgaven niet meer dan 100 000 EUR bedragen, worden voorafgaand aan het onderzoek van alle betrokken uitgaven uit hoofde van artikel 47 onderworpen aan niet meer dan één audit, die verricht wordt door hetzij de auditautoriteit, hetzij de Commissie. Andere concrete acties worden voorafgaand aan het onderzoek van alle betrokken uitgaven uit hoofde van artikel 47 onderworpen aan niet meer dan één audit per boekjaar, verricht door de auditautoriteit en de Commissie. Deze bepalingen laten de leden 5 en 6 onverlet.

2.           De audit van een concrete actie kan betrekking hebben op alle stadia van de tenuitvoerlegging ervan en op alle stadia van de distributieketen, met uitzondering van de controle van de werkelijke eindontvangers, tenzij uit een risicobeoordeling blijkt dat een specifiek risico van onregelmatigheid of fraude bestaat.

3.           Wanneer het recentste auditoordeel over het operationeel programma niet op significante tekortkomingen wijst, kan de Commissie op de eerstvolgende vergadering als bedoeld in artikel 34, lid 2, met de auditautoriteit overeenkomen minder auditwerkzaamheden te verrichten, zodat deze werkzaamheden evenredig zijn met het vastgestelde risico. In dat geval verricht de Commissie zelf geen audits ter plaatse, tenzij er aanwijzingen zijn voor tekortkomingen in het beheers- en controlesysteem die van invloed zijn op uitgaven die bij de Commissie zijn gedeclareerd in een boekjaar waarvoor de rekeningen zijn goedgekeurd.

4.           Indien de Commissie concludeert dat zij kan vertrouwen op het oordeel van de auditautoriteit voor het operationeel programma, kan zij met de auditautoriteit overeenkomen haar audits ter plaatse te beperken tot een audit van de werkzaamheden van de auditautoriteit, tenzij er bewijzen zijn voor tekortkomingen in het werk van de auditautoriteit voor een boekjaar waarvoor de rekeningen zijn goedgekeurd.

5.           De auditautoriteit en de Commissie kunnen te allen tijde audits voor concrete acties verrichten wanneer een risicobeoordeling uitwijst dat er een specifiek risico voor onregelmatigheden of fraude bestaat, wanneer er bewijzen zijn voor ernstige tekortkomingen in het beheers- en controlesysteem van het operationeel programma, alsmede in de drie jaar na de goedkeuring van alle uitgaven van een concrete actie krachtens artikel 47, in het kader van een auditsteekproef.

6.           De Commissie kan te allen tijde audits van concrete acties verrichten om de werkzaamheden van een auditautoriteit te controleren door de auditactiviteit van die autoriteit te herhalen.

Hoofdstuk 4. Vrijmaking

Artikel 56

Regels over vrijmaking

1.           Het deel van het overeenkomstig de tweede alinea berekende bedrag van een operationeel programma dat op 31 december van het tweede begrotingsjaar na het jaar waarin de vastlegging voor het operationeel programma is verricht, niet is gebruikt voor betaling van de voorfinanciering, voor tussentijdse betalingen en voor betalingen van het jaarsaldo en waarvoor geen overeenkomstig artikel 38 opgesteld betalingsverzoek overeenkomstig artikel 42 is ingediend, wordt door de Commissie vrijgemaakt.

De Commissie berekent het bedrag voor de vrijmaking door één zesde van de jaarlijkse vastlegging met betrekking tot de totale jaarlijkse bijdrage voor 2014 bij elk van de vastleggingen voor 2015 tot en met 2020 op te tellen.

2.           In afwijking van lid 1, eerste alinea, zijn de termijnen voor vrijmaking niet van toepassing op de jaarlijkse vastlegging in verband met de totale jaarlijkse bijdrage voor 2014.

3.           Als de eerste jaarlijkse vastlegging betrekking heeft op de totale jaarlijkse bijdrage voor 2015, zijn de termijnen voor de vrijmaking in afwijking van lid 1 niet van toepassing op de jaarlijkse toewijzing in verband met de totale jaarlijkse bijdrage voor 2015. In dat geval berekent de Commissie het in lid 1, eerste alinea, bedoelde bedrag door één vijfde van de jaarlijkse vastlegging met betrekking tot de totale jaarlijkse bijdrage voor 2015 bij elk van de vastleggingen voor 2016 tot en met 2020 op te tellen.

4.           Het deel van de vastleggingen dat op 31 december 2022 nog openstaat, wordt vrijgemaakt als een van de krachtens artikel 47, lid 2, vereiste documenten niet uiterlijk op 30 september 2023 bij de Commissie is ingediend.

Artikel 57

Uitzonderingen op de vrijmaking

1.           Het bedrag van de vrijmaking wordt verlaagd met de bedragen die de verantwoordelijke instantie om een van de volgende redenen niet bij de Commissie heeft kunnen declareren:

a)      concrete acties zijn geschorst door een gerechtelijke procedure of een administratief beroep met schorsende werking; of

b)      wegens overmacht, voor zover deze situatie ernstige gevolgen had voor de uitvoering van het operationeel programma of een deel ervan. De nationale autoriteiten die zich op overmacht beroepen, moeten de rechtstreekse gevolgen van de overmachtsituatie voor de uitvoering van het operationeel programma of een deel ervan aantonen;

c)      De verlaging kan eenmaal worden aangevraagd indien de schorsing of de overmachtsituatie maximaal een jaar heeft geduurd, of verscheidene keren naar gelang van de duur van de overmachtsituatie of het aantal jaren tussen de datum van het gerechtelijk of administratief besluit tot schorsing van de uitvoering van de concrete actie en de datum van het definitieve gerechtelijk of administratief besluit.

2.           De lidstaat stuurt de Commissie uiterlijk op 31 januari informatie over de in lid 1 bedoelde uitzonderingen die van toepassing zijn op de bedragen die uiterlijk aan het einde van het voorafgaande jaar moesten worden gedeclareerd.

Artikel 58

Procedure voor vrijmakingen

1.           De Commissie brengt de lidstaat en de beheersautoriteit tijdig op de hoogte wanneer het risico bestaat dat vastleggingen overeenkomstig artikel 56 worden vrijgemaakt.

2.           De Commissie informeert de lidstaat en de beheersautoriteit op basis van de informatie waarover zij op 31 januari beschikt over de hoogte van het bedrag dat op grond van de haar ter beschikking staande informatie wordt vrijgemaakt.

3.           De lidstaat heeft twee maanden de tijd om in te stemmen met het vrij te maken bedrag of zijn opmerkingen te doen toekomen.

4.           Uiterlijk op 30 juni dient de lidstaat een herzien financieringsplan bij de Commissie in waarin het verlaagde steunbedrag voor het operationeel programma voor het betrokken begrotingsjaar is opgenomen. Als de lidstaat nalaat dit herziene financieringsplan in te dienen, herziet de Commissie het financieringsplan door de bijdrage uit het Fonds voor het betrokken begrotingsjaar te verlagen.

5.           Uiterlijk op 30 september wijzigt de Commissie door middel van een uitvoeringshandeling het besluit tot vaststelling van het operationeel programma.

Titel VII. DELEGATIE VAN BEVOEGDHEDEN, UITVOERINGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 59

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.           De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.           De in deze verordening bedoelde bevoegdheidsdelegaties worden verleend voor onbepaalde tijd en vanaf de datum van inwerkingtreding van deze verordening.

3.           Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

4.           De gedelegeerde handelingen treden alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Indien bij het verstrijken van deze termijn het Europees Parlement noch de Raad bezwaar heeft gemaakt tegen de gedelegeerde handeling, wordt deze bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en treedt zij in werking op de daarin vermelde datum.

Indien zowel het Europees Parlement als de Raad de Commissie heeft medegedeeld voornemens te zijn geen bezwaar te maken, kan de gedelegeerde handeling voor het verstrijken van de termijn worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en in werking treden.

Indien het Europees Parlement of de Raad bezwaar maakt tegen een gedelegeerde handeling, treedt deze niet in werking. De instelling die bezwaar maakt tegen de gedelegeerde handeling, vermeldt de redenen daarvoor.

Artikel 60

Comitéprocedure

1.           De Commissie wordt bijgestaan door een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.           Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

3.           Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Wanneer het advies van het comité uit hoofde van de leden 2 en 3 via een schriftelijke procedure dient te worden verkregen, wordt die procedure zonder gevolg beëindigd indien, binnen de termijn voor het uitbrengen van het advies, door de voorzitter van het comité daartoe wordt besloten of door (…) [aantal leden] (een ... meerderheid) [de soort meerderheid dient te worden vermeld: eenvoudige meerderheid, tweederdemeerderheid, enz.] van de leden van het comité daarom wordt verzocht.

Indien door het comité geen advies wordt uitgebracht, neemt de Commissie de ontwerpuitvoeringshandeling niet aan en is artikel 5, lid 4, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 61

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel,

Voor het Europees Parlement                       Voor de Raad

De voorzitter                                                  De voorzitter

Bijlage I Model van operationeel programma

Hoofdstuk Afdeling Onderafdeling || Beschrijving/opmerkingen || Omvang (lettertekens)

1 Identificatie || Deze afdeling dient enkel om het betrokken programma te identificeren. In deze afdeling moet duidelijk worden aangegeven: de lidstaat de naam van het operationeel programma CCI || 200

2 Programma­formulering || ||

2.1 Situatie || Identificatie en rechtvaardiging van de materiële deprivatie(s) die moet(en) worden aangepakt || 4000

|| Vermelding van de aard van de voor het operationeel programma in aanmerking genomen materiële deprivatie(s) || 200

2.x. Aangepakte materiële deprivatie X || Een afdeling (en de overeenkomstige onderafdelingen) voor elke soort materiële deprivatie die wordt aangepakt. ||

2.x.1 Beschrijving || Beschrijving van de voornaamste kenmerken en doelstellingen van de te verstrekken materiële bijstand en van de overeenkomstige begeleidende maatregelen. || 4000

2.x.2. Nationale regelingen || Beschrijving van de te ondersteunen nationale regelingen || 2000

2.4 Andere || Eventuele andere noodzakelijk geachte informatie || 4000

3 Uitvoering || ||

3.1. Identificatie van de meest behoeftigen || Beschrijving van het mechanisme voor de vaststelling van de subsidiabiliteitscriteria voor de meest behoeftigen, zo nodig gedifferentieerd per soort materiële deprivatie die wordt aangepakt. || 2000

3.2 Selectie van concrete acties || Criteria voor de selectie van concrete acties en beschrijving van de selectieprocedure, zo nodig gedifferentieerd per soort materiële deprivatie die wordt aangepakt. || 2000

3.3. Selectie van partnerorganisaties || Criteria voor de selectie van partnerorganisaties, zo nodig gedifferentieerd per soort materiële deprivatie die wordt aangepakt. || 2000

3.4. Complementariteit met het ESF || Beschrijving van het mechanismen om te zorgen voor complementariteit met het ESF || 4000

3.4. Structuur van de instellingen || Beschrijving van de uitvoeringsbepalingen van het operationeel programma, onder vermelding van de identiteit van de beheersautoriteit, de eventuele certificeringsautoriteit, de auditautoriteit en de instantie waaraan de Commissie zal betalen || 4000

3.5. Toezicht en evaluatie || In deze onderafdeling moet worden beschreven hoe toezicht zal worden gehouden op de uitvoering van het programma. Met name moet worden uitgelegd hoe indicatoren zullen worden gebruikt om de uitvoering van het programma op te volgen. De indicatoren omvatten financiële indicatoren met betrekking tot toegewezen uitgaven en outputindicatoren betreffende de gesteunde concrete acties. || 4000

3.6. Technische bijstand || Beschrijving van het geplande gebruik van technische bijstand krachtens artikel X, lid 2, met inbegrip van acties ter versterking van de administratieve capaciteit van de begunstigden voor een goed financieel beheer van de concrete acties || 4000

4. FINANCIEEL PLAN || Deze afdeling moet het volgende bevatten: (1)        een tabel waarin overeenkomstig artikel 18 het bedrag van de beoogde financiële toewijzing van steun uit het Fonds en de medefinanciering wordt uitgesplitst; (2)        een tabel waarin voor de hele programmingsperiode het bedrag van de totale financiële toewijzing van steun uit het operationeel programma is aangegeven per soort materiële deprivatie die wordt aangepakt, alsmede de overeenkomstige begeleidende maatregelen. || Tekst: 1000 Gegevens in CSV- of XLS-formaat

|| ||

|| ||

Model voor financiële gegevens (afdeling 4):

4.1 .1. Financieringsplan van het operationeel programma met de jaarlijkse vastlegging van het Fonds en de overeenkomstige nationale medefinanciering in het operationeel programma (in EUR)

|| Totaal || 2014 || 2015 || …. || 2020

Fonds (a) || || || || ||

Nationale medefinanciering (b) || || || || ||

Subsidiabele overheids­uitgaven (c) = (a) + (b) || || || || ||

Medefinancie­ringspercentage* (d) = (a) / (c) || ||

* Dit percentage mag worden afgerond op het dichtstbij liggende hele getal in de tabel. Het voor de terugbetaling van uitgaven gebruikte exacte percentage is de verhouding (d).

4.1.2. Financieringsplan met opgave van het bedrag van de totale kredieten voor steun uit het operationeel programma per soort materiële deprivatie die wordt aangepakt, en de overeenkomstige begeleidende maatregelen (in EUR)

Steungebied || Subsidiabele overheidsuitgaven || || || ||

Totaal || || || || ||

Technische bijstand || || || || ||

Voedselgebrek || || || || ||

waarvan begeleidende maatregelen || || || || ||

Dak- en thuisloosheid || || || || ||

waarvan begeleidende maatregelen || || || || ||

Materiële deprivatie bij kinderen || || || || ||

waarvan begeleidende maatregelen || || || || ||

BIJLAGE II

Jaarlijkse verdeling van de vastleggingskredieten 2014-2020

FINANCIEEL MEMORANDUM

1.           KADER VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF

              1.1.    Benaming van het voorstel/initiatief

              1.2.    Betrokken beleidsterrein(en) in de ABM/ABB-structuur

              1.3.    Aard van het voorstel/initiatief

              1.4.    Doelstelling(en)

              1.5.    Motivering van het voorstel/initiatief

              1.6.    Duur en financiële gevolgen

              1.7.    Beheersvorm(en)

2.           BEHEERSMAATREGELEN

              2.1.    Regels inzake het toezicht en de verslagen

              2.2.    Beheers- en controlesysteem

              2.3.    Maatregelen ter voorkoming van fraude en onregelmatigheden

3.           GERAAMDE FINANCIËLE GEVOLGEN VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF

              3.1.    Rubriek(en) van het meerjarige financiële kader en betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven

              3.2.    Geraamde gevolgen voor de uitgaven

              3.2.1. Samenvatting van de geraamde gevolgen voor de uitgaven

              3.2.2. Geraamde gevolgen voor de beleidskredieten

              3.2.3. Geraamde gevolgen voor de administratieve kredieten

              3.2.4. Verenigbaarheid met het huidige meerjarige financiële kader

              3.2.5. Bijdrage van derden aan de financiering

              3.3.    Geraamde gevolgen voor de ontvangsten

FINANCIEEL MEMORANDUM

1.           KADER VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF

1.1.        Benaming van het voorstel/initiatief

Voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen

1.2.        Betrokken beleidsterrein(en) in de ABM/ABB-structuur[10]

4 Werkgelegenheid en sociale zaken

0406 Meest behoeftigen

1.3.        Aard van het voorstel/initiatief

§ Het voorstel/initiatief betreft een nieuwe actie

¨ Het voorstel/initiatief betreft een nieuwe actie na een proefproject/een voorbereidende actie[11]

¨ Het voorstel/initiatief betreft de verlenging van een bestaande actie

¨ Het voorstel/initiatief betreft een actie die wordt omgebogen naar een nieuwe actie

1.4.        Doelstellingen

1.4.1.     De met het voorstel/initiatief beoogde strategische meerjarendoelstelling(en) van de Commissie

Het Fonds bevordert de sociale samenhang in de Unie door bij te dragen aan de verwezenlijking van de armoedebestrijdingsdoelstellingen van de Europa 2020-strategie.

1.4.2.     Specifieke doelstelling(en) en betrokken ABM/ABB-activiteiten

Specifieke doelstelling nr. 1

Behalve aan de algemene doelstelling draagt het programma door het verstrekken van andere dan financiële steun aan de meest behoeftigen bij tot de verwezenlijking van het specifieke doel van verlichting van de ergste vormen van armoede in de Unie.

Betrokken ABM/ABB-activiteit(en)

0406 Meest behoeftigen

1.4.3.     Verwacht(e) resulta(a)t(en) en gevolg(en)

Vermeld de gevolgen die het voorstel/initiatief zou moeten hebben voor de begunstigden/doelgroepen.

Het nieuwe instrument zal de lidstaten in staat stellen jaarlijks ongeveer twee miljoen meest behoeftigen meer te helpen, hetgeen positieve gevolgen zal hebben voor de gezondheid van deze mensen, de sociale inclusie, de werkgelegenheid en de arbeidsmarkt. De sociale gevolgen van het Fonds voor Europese steun aan de meest behoeftigen zullen naar verwachting echter ver daarbuiten voelbaar zijn.

1.       Doordat het een platform biedt waar informatie en ervaring kan worden uitgewisseld, zal het voor veel belanghebbenden aanzienlijke voordelen voor hun processen opleveren.

2.       De op feiten gebaseerde en op de middellange en lange termijn gerichte uitvoering van het Fonds voor Europese steun aan de meest behoeftigen door middel van operationele programma's zal ook de dialoog tussen de diverse groepen belanghebbenden stimuleren en een toekomstige strategische aanpak bevorderen. Verbeteringen van de uitvoeringsmechanismen (met name vereenvoudiging en verlichting van de administratieve lasten) moeten ervoor zorgen dat de gevolgen van het proces relevant blijven. Het Fonds voor Europese steun aan de meest behoeftigen zal een instrument zijn om een praktische dialoog tussen Europese prioriteiten en het beleid inzake sociale cohesie te vergemakkelijken.

1.4.4.     Resultaat- en effectindicatoren

Vermeld de indicatoren aan de hand waarvan kan worden nagegaan in hoeverre het voorstel/initiatief is uitgevoerd.

De instellingen die materiële bijstand leveren, zijn in belangrijke mate afhankelijk van vrijwilligerswerk en giften. Daarom moet zoveel mogelijk worden vermeden om aan die organisaties zware rapportageverplichtingen op te leggen. Niettemin kan worden verwacht dat deze organisaties niet alleen de Commissie moeten informeren over hun werk, maar ook andere donoren en de vrijwilligers, zodat zij gemotiveerd blijven. De voorgestelde indicatoren zijn besproken met overkoepelende organisaties op Europees niveau en werden adequaat en realistisch geacht.

De eerste reeks indicatoren betreft de omvang van de ingezette middelen:

1) Bijdragen in natura door het programma;

2) Financiële middelen, uitgesplitst naar de oorsprong ervan (EU- en andere bronnen).

De tweede reeks gemeenschappelijke indicatoren informeert over de omvang van de geleverde hulp en betreft het aantal uitgedeelde pakketten, bereide/uitgedeelde maaltijden en het aantal meest behoeftigen dat is bijgestaan.

Deze gegevens zullen door de beheersautoriteiten aan de Commissie worden toegezonden in een jaarverslag over de uitvoering.

Deze fundamentele jaarlijkse rapportage zal vergezeld gaan van gestructureerde onderzoeken. Deze onderzoeken zullen tijdens de periode van tenuitvoerlegging ten minste twee keer worden verricht in opdracht van de Commissie zelf. Deze zullen een beter inzicht geven in de ontvangers, namelijk de vraag of een bepaalde leeftijdsgroep of minderheid enz. oververtegenwoordigd is, en beoordelen wat het belang is van andere bijdragen in natura dan goederen, bijvoorbeeld vrijwilligerswerk en diensten, en welke uitwerking het programma heeft op de ontvangers. Verwacht wordt dat deze informatie alleen zal worden verstrekt aan de hand van gefundeerde inschattingen, daar anonimiteit in vele gevallen een voorwaarde kan zijn voor aanvaarding van de steun door de ontvanger.

1.5.        Motivering van het voorstel/initiatief

1.5.1.     Behoefte(n) waarin op korte of lange termijn moet worden voorzien

Het voorgestelde programma zou bijdragen tot de doelstelling van sociale samenhang van de Unie. De rechtsgrondslag van het voorgestelde nieuwe instrument is artikel 175, derde alinea, VWEU, dat voorziet in specifieke maatregelen buiten de Structuurfondsen om.

In 2010 stond bijna een kwart van alle Europeanen (116 miljoen mensen) op de rand van armoede of sociale uitsluiting. Armoede en sociale uitsluiting komen in de EU niet uniform voor. In het algemeen zijn de problemen nijpender in de oostelijke en de zuidelijke lidstaten. De economische crisis (samen met de druk tot begrotingsconsolidatie in verband met de dynamiek van de staatsschuld) heeft niet alleen de bestaande armoede en sociale uitsluiting verergerd, maar heeft ook geleid tot een vermindering van het vermogen van een aantal lidstaten om sociale uitgaven en investeringen te doen op een niveau dat deze negatieve tendens kan ombuigen.

1.5.2.     Toegevoegde waarde van de deelname van de EU

De Europa 2020-strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei is gebaseerd op een evenwichtige visie van economische groei en sociale vooruitgang, op basis van ambitieuze doelstellingen voor werkgelegenheid, onderwijs en armoedebestrijding. Armoede en sociale uitsluiting zijn belangrijke hinderpalen voor de verwezenlijking van de doelstellingen van Europa 2020.

Door fundamentele behoeften aan te pakken zal het voorgestelde instrument armoede en sociale uitsluiting van mensen die zich in situaties van ernstige deprivatie bevinden, helpen lenigen. Door de meest behoeftige leden van de samenleving in staat te stellen hun waardigheid en menselijk kapitaal te behouden, zal het bijdragen aan de versterking van het sociaal kapitaal en de sociale samenhang in hun gemeenschappen.

In dat verband is actie op EU-niveau nodig gezien de omvang en de aard van de armoede en sociale uitsluiting in de Unie, die nog worden verergerd door de economische crisis en de onzekerheid over het vermogen van alle lidstaten om de sociale uitgaven te handhaven op een niveau dat voldoende is om ervoor te zorgen dat de sociale samenhang niet verder verslechtert en dat de doelstellingen en streefdoelen van de Europa 2020-strategie worden bereikt.

1.5.3.     Nuttige ervaring die bij soortgelijke activiteiten in het verleden is opgedaan

Dit is een nieuw instrument. Er is echter relevante ervaring opgedaan met de regeling voor voedselverstrekking aan de meest hulpbehoevenden. Met het verwachte ontbreken van interventievoorraden heeft die regeling haar bestaansreden verloren; na de voltooiing van het jaarprogramma 2013 zal zij ophouden te bestaan. In de loop der jaren is de regeling echter uitgegroeid tot een belangrijke bevoorradingsbron voor organisaties die rechtstreeks werken met de minstbedeelden in onze samenleving en hun levensmiddelen verstrekken. Een samenvatting van de daaruit getrokken lessen is te vinden in de effectbeoordeling bij het voorstel.

1.5.4.     Samenhang en eventuele synergie met andere relevante instrumenten

Het voorgestelde Europees Fonds voor hulp aan de meest behoeftigen zal worden gefinancierd door 2 500 000 000 EUR uit de doelstelling "Investeren in groei en werkgelegenheid" van de Structuurfondsen, met een totaal aan middelen van 327 115 655 850 EUR. Het Fonds voor Europese steun aan de meest behoeftigen zal worden geacht deel uit te maken van de toewijzing uit de Structuurfondsen aan het ESF. Het zal de reeds bestaande instrumenten van het cohesiebeleid aanvullen maar er niet mee overlappen, doordat het tijdelijke corrigerende maatregelen aanbiedt waardoor de meest behoeftige leden van de samenleving op de weg naar herstel kunnen worden gezet.

Het voorgestelde instrument kan, in combinatie met andere soorten steun die met name kunnen worden medegefinancierd uit het ESF, ook bijdragen tot de verbetering van de inzetbaarheid van de eindbegunstigden op de arbeidsmarkt, waardoor zij een bijdrage aan de economie kunnen leveren.

1.6.        Duur en financiële gevolgen

§ Voorstel/initiatief met een beperkte geldigheidsduur

– §   Voorstel/initiatief is van kracht vanaf 1.1.2014 tot en met 31.12.2020

– §   Financiële gevolgen vanaf 2014 tot en met 2022

¨ Voorstel/initiatief met een onbeperkte geldigheidsduur

– Uitvoering met een opstartperiode vanaf JJJJ tot en met JJJJ,

– gevolgd door een volledige uitvoering.

1.7.        Beheersvorm(en)[12]

¨ Direct gecentraliseerd beheer door de Commissie

¨ Indirect gecentraliseerd beheer door delegatie van uitvoeringstaken aan:

– ¨  uitvoerende agentschappen

– ¨  door de Unie opgerichte organen[13]

– ¨  nationale publiekrechtelijke organen of organen met een openbaredienst­verleningstaak

– ¨  personen aan wie de uitvoering van specifieke acties in het kader van titel V van het Verdrag betreffende de Europese Unie is toevertrouwd en die worden genoemd in het betrokken basisbesluit in de zin van artikel 49 van het Financieel Reglement

§ Gedeeld beheer met lidstaten

¨ Gedecentraliseerd beheer met derde landen

¨ Gezamenlijk beheer met internationale organisaties (geef aan welke)

Verstrek, indien meer dan een beheersvorm is aangekruist, extra informatie onder “Opmerkingen”.

Opmerkingen

2.           BEHEERSMAATREGELEN

2.1.        Regels inzake het toezicht en de verslagen

Vermeld frequentie en voorwaarden.

De beheersautoriteiten dienen jaarverslagen over de uitvoering in. Deze verslagen zijn datagestuurd en bevatten de in punt 1.4.4 bedoelde gemeenschappelijke indicatoren. Deze verslagen gaan vergezeld van gestructureerde onderzoeken en door de Commissie gelaste evaluaties halverwege en aan het einde van de programmeringsperiode. De vooruitgang bij de uitvoering van deze programma's wordt onderzocht tijdens bilaterale evaluatievergaderingen.

2.2.        Beheers- en controlesysteem

2.2.1.     Mogelijke risico’s

Het beheers- en controlesysteem is grotendeels overgenomen uit het cohesiebeleid. Hoewel deze uitgavenregeling met betrekking tot eindontvangers en uitvoeringspartners verschilt van het cohesiebeleid, wordt verwacht dat de risicofactoren dezelfde zijn, met name wat het ESF betreft. De belangrijkste bron van fouten in het ESF in de lopende programmeringsperiode betreft de subsidiabiliteit (58 % van alle gecumuleerde kwantificeerbare fouten), nauwkeurigheidsfouten (7 %) en fouten in verband met het controlespoor (35 %). Om die fouten aan te pakken zijn de subsidiabiliteitsregels uitvoerig opgenomen in de ontwerpverordening en is meer gebruikgemaakt van in de verordening zelf vastgelegde vaste percentages. Een risicovergrotende facor is evenwel dat de hulp aan de eindontvangers hoofdzakelijk zal worden verstrekt door ngo’s en maatschappelijke organisaties, waarvan sommige zwakke bestuursstructuren hebben en grotendeels op vrijwilligerswerk berusten. De Rekenkamer heeft dit punt met betrekking tot de regeling voor voedselverstrekking reeds aan de orde gesteld in haar verslag van 2009. Voor dergelijke organisaties zal het mogelijk blijven de toegewezen middelen te beperken tot materiële bijstand die centraal door de beheersautoriteiten is aangekocht en tot de betaling van vaste percentages.

2.2.2.     Controlemiddel(en)

In overeenstemming met het beginsel van gedeeld beheer zijn de lidstaten, via hun beheers- en controlesysteem, in eerste instantie verantwoordelijk voor de uitvoering van en het toezicht op hun operationeel programma. De lidstaten wijzen een beheersautoriteit, een certificeringsautoriteit en een functioneel onafhankelijke auditautoriteit voor hun operationeel programma aan. De Commissie heeft de bevoegdheid audits uit te voeren aangaande onderwerpen in verband met een goed financieel beheer, zodat zij conclusies kan trekken over de prestaties van het Fonds, samen met de mogelijkheid tot uitstel of schorsing van betalingen of tot financiële correcties.

In het cohesiebeleid worden de kosten van de controletaken (op nationaal en regionaal niveau, exclusief de kosten van de Commissie) geschat op circa 2 % van de totale financiering. De controlekosten kunnen als volgt worden onderverdeeld: 1 % voor nationale coördinatie en voorbereiding van de programma’s, 82 % voor het beheer van de programma’s, 4 % voor certificatie en 13 % voor audits.

In vergelijking met het cohesiebeleid kan een aantal factoren echter bijdragen tot een vermindering van de foutenpercentages en de controlekosten. Het nieuwe programma zal worden geconcentreerd op slechts drie actieterreinen. Er wordt meer gebruikgemaakt van vereenvoudigde kostenopties. Vanwege de aard van de concrete acties en de doelgroepen zullen de eindontvangers niet aan een audit worden onderworpen, tenzij uit de risicobeoordeling blijkt dat een specifiek risico van onregelmatigheid of fraude bestaat. Deze factoren moeten samen tot minder administratieve lasten voor de begunstigden en tot lagere foutenpercentages leiden, de inherente zekerheid vergroten en aldus bijdragen tot een vermindering van de controlekosten.

Het huidige foutenpercentage bij DG EMPL (foutenpercentage van de Rekenkamer) is 2,2 %. Geschat wordt dat de hierboven beschreven factoren zullen leiden tot een verlaging met 1 %, zodat het uiteindelijk verwachte foutenpercentage voor het programma 1,2 % zal bedragen.

2.3.        Maatregelen ter voorkoming van fraude en onregelmatigheden

Vermeld de bestaande en geplande preventie- en beschermingsmaatregelen

De diensten voor de Structuurfondsen hebben samen met OLAF een gezamenlijke strategie voor fraudepreventie ontwikkeld die voorziet in een reeks maatregelen van de Commissie en de lidstaten om fraude bij structurele acties in het kader van gedeeld beheer te voorkomen. Deze gezamenlijke strategie voor fraudepreventie zal ook van toepassing zijn op het Fonds voor Europese steun aan de meest behoeftigen.

Voorts bevat het voorstel een expliciete verplichting om dergelijke maatregelen te treffen uit hoofde van artikel 32, lid 4. Dit moet het fraudebewustzijn in de lidstaten versterken bij alle instanties die betrokken zijn bij het beheer en de controle van het Fonds voor Europese steun aan de meest behoeftigen en daardoor het risico van fraude verminderen.

3.           GERAAMDE FINANCIËLE GEVOLGEN VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF

3.1.        Rubriek(en) van het meerjarige financiële kader en betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven

· Bestaande begrotingsonderdelen voor uitgaven

In volgorde van de rubrieken van het meerjarige financiële kader en de begrotingsonderdelen

Rubriek van het meerjarige financiële kader || Begrotingsonderdeel || Soort uitgave || Bijdrage

Nummer [Beschrijving………………………………] || GK/ NGK ([14]) || van EVA-landen[15] || van kandidaat-lidstaten[16] || van derde landen || in de zin van artikel 18, lid 1, onder a bis), van het Financieel Reglement

1 Slimme en inclusieve groei Nieuwe post voor 2014-2020 || 04.06.00.00 Meest behoeftigen || GK || /neen || /neen || /neen || /neen

· Te creëren nieuwe begrotingsonderdelen

In volgorde van de rubrieken van het meerjarige financiële kader en de begrotingsonderdelen

Rubriek van het meerjarige financiële kader || Begrotingsonderdeel || Soort uitgave || Bijdrage

Nummer [Omschrijving……………………………….] || GK/ NGK || van EVA-landen || van kandidaat-lidstaten || van derde landen || in de zin van artikel 18, lid 1, onder a bis), van het Financieel Reglement

|| [XX.YY.YY.YY] || || JA/NEEN || JA/NEEN || JA/NEEN || JA/NEEN

3.2.        Geraamde gevolgen voor de uitgaven

3.2.1.     Samenvatting van de geraamde gevolgen voor de uitgaven

in miljoenen euro’s (tot op 3 decimalen)

Rubriek van het meerjarige financiële kader: || Nummer 1 || Slimme en inclusieve groei

DG: EMPL || || || 2014 || 2015 || 2016 || 2017 || 2018 || 2019 || 2020 || TOTAAL

Ÿ Beleidskredieten || || || || || || || ||

Nummer begrotingsonderdeel || Vastleggingen || (1) || 343,957 || 349,166 || 353,425 || 356,742 || 359,925 || 362,704 || 365,331 || 2 491,250

Betalingen || (2) || 274,038 || 277,152 || 277,152 || 277,152 || 277,152 || 277,152 || 277,152 || 1 936,950

Nummer begrotingsonderdeel || Vastleggingen || (1a) || || || || || || || ||

Betalingen || (2a) || || || || || || || ||

Uit het budget van specifieke programma's gefinancierde administratieve kredieten[17] || || || || || || || ||

Nummer begrotingsonderdeel || || (3) || 1,250 || 1,250 || 1,250 || 1,250 || 1,250 || 1,250 || 1,250 || 8,750

TOTAAL kredieten voor DG EMPL[18] || Vastleggingen || = 1+1a +3 || 345,207 || 350,416 || 354,675 || 357,992 || 361,175 || 363,954 || 366,581 || 2 500,000

Betalingen || =2+2a +3 || 275,288 || 278,402 || 278,402 || 278,402 || 278,402 || 278,402 || 278,402 || 1 945,700

Ÿ TOTAAL beleidskredieten || Vastleggingen || (4) || || || || || || || ||

Betalingen || (5) || || || || || || || ||

Ÿ TOTAAL uit het budget van specifieke programma's gefinancierde administratieve kredieten || (6) || || || || || || || ||

TOTAAL kredieten onder RUBRIEK <….> van het meerjarige financiële kader || Vastleggingen || =4+ 6 || || || || || || || ||

Betalingen || =5+ 6 || || || || || || || ||

Wanneer het voorstel/initiatief gevolgen heeft voor meerdere rubrieken:

Ÿ TOTAAL beleidskredieten || Vastleggingen || (4) || || || || || || || ||

Betalingen || (5) || || || || || || || ||

Ÿ TOTAAL uit het budget van specifieke programma's gefinancierde administratieve kredieten || (6) || || || || || || || ||

TOTAAL kredieten onder de RUBRIEKEN 1 tot en met 4 van het meerjarige financiële kader (referentiebedrag) || Vastleggingen || =4+ 6 || || || || || || || ||

Betalingen || =5+ 6 || || || || || || || ||

Rubriek van het meerjarige financiële kader: || 5 || "Administratieve uitgaven"

in miljoenen euro’s (tot op 3 decimalen)

|| || || Jaar 2014 || Jaar 2015 || Jaar 2016 || Jaar 2017 || Jaar 2018 || Jaar 2019 || Jaar 2020 || TOTAAL

DG: EMPL ||

Ÿ Personele middelen || 1,016 || 1,016 || 1,016 || 1,016 || 1,016 || 1,016 || 1,016 || 7,112

Ÿ Andere administratieve uitgaven || || || || || || || ||

TOTAAL DG EMPL || Kredieten || 1,016 || 1,016 || 1,016 || 1,016 || 1,016 || 1,016 || 1,016 || 7,112

TOTAAL kredieten onder RUBRIEK 5 van het meerjarige financiële kader || (totaal vastleggingen = totaal betalingen) || 1,016 || 1,016 || 1,016 || 1,016 || 1,016 || 1,016 || 1,016 || 7,112

in miljoenen euro’s (tot op 3 decimalen)

|| || || Jaar N[19] || Jaar N+1 || Jaar N+2 || Jaar N+3 || invullen: zoveel jaren als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6) || TOTAAL

TOTAAL kredieten onder de RUBRIEKEN 1 tot en met 5 van het meerjarige financiële kader || Vastleggingen || || || || || || || ||

Betalingen || || || || || || || ||

3.2.2.     Geraamde gevolgen voor de beleidskredieten

– ¨  Voor het voorstel/initiatief zijn geen beleidskredieten nodig.

– ¨  Voor het voorstel/initiatief zijn beleidskredieten nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven. Het Fonds wordt uitgevoerd in gedeeld beheer. Hoewel de strategische prioriteiten op het niveau van de EU zijn vastgelegd in de verordening, wordt het dagelijks beheer toevertrouwd aan beheersautoriteiten. De Commissie suggereert gemeenschappelijke indicatoren, maar de eigenlijke doelstellingen zullen op het niveau van de operationele programma's worden voorgesteld door de lidstaten en door de Commissie worden goedgekeurd. Het is derhalve niet mogelijk om streefdoelen voor de output te vermelden totdat de programma’s zijn opgesteld en na overleg in 2013/2014 zijn goedgekeurd.

Vastleggingskredieten, in miljoenen euro’s (tot op 3 decimalen)

Vermeld doelstellingen en outputs ò || || || Jaar N || Jaar N+1 || Jaar N+2 || Jaar N+3 || invullen: zoveel jaren als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6) || TOTAAL

OUTPUTS

Soort output[20] || Gem. kosten van de output || Aantal outputs || Kosten || Aantal outputs || Kosten || Aantal outputs || Kosten || Aantal outputs || Kosten || Aantal outputs || Kosten || Aantal outputs || Kosten || Aantal outputs || Kosten || Totaal aantal outputs || Totale kosten

SPECIFIEKE DOELSTELLING NR. 1[21] || || || || || || || || || || || || || || || ||

Output || || || || || || || || || || || || || || || || || ||

Output || || || || || || || || || || || || || || || || || ||

Output || || || || || || || || || || || || || || || || || ||

Subtotaal voor specifieke doelstelling nr. 1 || || || || || || || || || || || || || || || ||

SPECIFIEKE DOELSTELLING NR. 2 || || || || || || || || || || || || || || || ||

Output || || || || || || || || || || || || || || || || || ||

Subtotaal voor specifieke doelstelling nr. 2 || || || || || || || || || || || || || || || ||

TOTALE KOSTEN || || || || || || || || || || || || || || || ||

3.2.3.     Geraamde gevolgen voor de administratieve kredieten

3.2.3.1.  Samenvatting

– ¨  Voor het voorstel/initiatief zijn geen administratieve kredieten nodig

– þ  Voor het voorstel/initiatief zijn administratieve kredieten nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:

in miljoenen euro’s (tot op 3 decimalen)

|| 2014 || 2015 || 2016 || 2017 || 2018 || 2019 || 2020 || TOTAAL

RUBRIEK 5 van het meerjarige financiële kader || || || || || || || ||

Personele middelen || 1,016 || 1,016 || 1,016 || 1,016 || 1,016 || 1,016 || 1,016 || 7,112

Andere administratieve uitgaven || || || || || || || ||

Subtotaal RUBRIEK 5 van het meerjarige financiële kader || 1,016 || 1,016 || 1,016 || 1,016 || 1,016 || 1,016 || 1,016 || 7,112

Buiten RUBRIEK 5[22] van het meerjarig financieel kader || || || || || || || ||

Personele middelen || 0,128 || 0,128 || 0,128 || 0,128 || 0,128 || 0,128 || 0,128 || 0,896

Other expenditure of an administrative nature || 1,122 || 1,122 || 1,122 || 1,122 || 1,122 || 1,122 || 1,122 || 7,854

Subtotaal buiten RUBRIEK 5 van het meerjarige financiële kader || 1,250 || 1,250 || 1,250 || 1,250 || 1,250 || 1,250 || 1,250 || 8,750

TOTAAL || 2,266 || 2,266 || 2,266 || 2,266 || 2,266 || 2,266 || 2,266 || 15,862

3.2.3.2.  Geraamde personeelsbehoeften

– ¨  Voor het voorstel/initiatief zijn geen personele middelen nodig

– þ  Voor het voorstel/initiatief zijn personele middelen nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:

Raming in een geheel getal (of met hoogstens 1 decimaal)

|| 2014 || 2015 || 2016 || 2017 || 2018 || 2019 || 2020

Ÿ Posten opgenomen in de lijst van het aantal ambten (ambtenaren en tijdelijke functionarissen)

04 01 01 01 (zetel en vertegenwoordigingen van de Commissie) || 8 || 8 || 8 || 8 || 8 || 8 || 8

XX 01 01 02 (delegaties) || || || || || || ||

XX 01 05 01 (onderzoek door derden) || || || || || || ||

10 01 05 01 (eigen onderzoek) || || || || || || ||

Ÿ Extern personeel (in voltijdequivalenten: VTE)[23]

XX 01 02 01 (AC, END, INT van de "totale financiële middelen") || || || || || || ||

XX 01 02 02 (AC, AL, END, INT en JED in de delegaties) || || || || || || ||

04 01 04 01 [24] || - zetel[25] || 2 || 2 || 2 || 2 || 2 || 2 || 2

- delegaties || || || || || || ||

XX 01 05 02 (AC, END, INT – onderzoek door derden) || || || || || || ||

10 01 05 02 (AC, END, INT – eigen onderzoek) || || || || || || ||

Ander begrotingsonderdeel (te vermelden) || || || || || || ||

TOTAAL || 10 || 10 || 10 || 10 || 10 || 10 || 10

XX is het beleidsterrein of de begrotingstitel

De benodigde personele middelen zullen worden gefinancierd uit de middelen die reeds voor het beheer van deze actie zijn toegewezen en/of binnen het DG zijn herverdeeld, eventueel aangevuld met middelen die in het kader van de jaarlijkse toewijzingsprocedure met inachtneming van de budgettaire beperkingen aan het beherende DG kunnen worden toegewezen.

Beschrijving van de uit te voeren taken.

Ambtenaren en tijdelijke functionarissen || Bijdragen aan de analyse van, de onderhandelingen over en de wijziging en voorbereiding voor goedkeuring van voorstellen voor programma's en projecten in de lidstaten. Bijdragen aan het beheer, het toezicht en de evaluatie van de uitvoering van de goedgekeurde programma’s en projecten. Waarborgen dat de regels met betrekking tot de programma's worden nageleefd.

Extern personeel || Idem en/of administratieve ondersteuning.

3.2.4.     Verenigbaarheid met het huidige meerjarige financiële kader

– ¨  Het voorstel/initiatief is verenigbaar met het huidige meerjarige financiële kader

– ¨  Het voorstel/initiatief vergt herprogrammering van de betrokken rubriek van het meerjarige financiële kader.

Zet uiteen welke herprogrammering nodig is, onder vermelding van de betrokken begrotingsonderdelen en de desbetreffende bedragen.

– ¨  Het voorstel/initiatief vergt toepassing van het flexibiliteitsinstrument of herziening van het meerjarige financiële kader[26].

Zet uiteen wat nodig is, onder vermelding van de betrokken rubrieken en begrotingsonderdelen en de desbetreffende bedragen.

3.2.5.     Bijdrage van derden aan de financiering

– Het voorstel/initiatief voorziet niet in medefinanciering door derden

– Het voorstel/initiatief voorziet in medefinanciering, zoals hieronder wordt geraamd:

Kredieten in miljoenen euro’s (tot op 3 decimalen)

|| Jaar N || Jaar N+1 || Jaar N+2 || Jaar N+3 || invullen: zoveel jaren als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6) || Totaal

Medefinancieringsbron || || || || || || || ||

TOTAAL medegefinancierde kredieten || || || || || || || ||

3.3.        Geraamde gevolgen voor de ontvangsten

– ¨  Het voorstel/initiatief heeft geen financiële gevolgen voor de ontvangsten

– ¨  Het voorstel/initiatief heeft de hieronder beschreven financiële gevolgen

– ¨         voor de eigen middelen

– ¨         voor de diverse ontvangsten

in miljoenen euro’s (tot op 3 decimalen)

Begrotingsonderdeel voor ontvangsten || Voor het lopende begrotingsjaar beschikbare kredieten || Gevolgen van het voorstel/initiatief[27]

Jaar N || Jaar N+1 || Jaar N+2 || Jaar N+3 || invullen: zoveel kolommen als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6)

Artikel….. || || || || || || || ||

Voor de diverse ontvangsten die worden “toegewezen”, vermeld het (de) betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven.

Vermeld de wijze van berekening van de gevolgen voor de ontvangsten.

[1]               PB L [...] van [...], blz. [...].

[2]               PB L [...] van [...], blz. [...].

[3]               PB L [...] van [...], blz. [...].

[4]               PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31.

[5]               PB L [...] van [...], blz. [...].

[6]               PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13.

[7]               PB L 118 van 12.5.2010, blz. 1.

[8]               PB L 53 van 23.2.2002, blz. 1.

[9]               PB L 347 van 11.12.2006, blz. 1.

[10]             ABM: Activity Based Management – ABB: Activity Based Budgeting.

[11]             In de zin van artikel 51, lid 2, onder a) of b), van het Financieel Reglement.

[12]             Nadere gegevens over de beheersvormen en verwijzingen naar het Financieel Reglement zijn beschikbaar op BudgWeb: http://www.cc.cec/budg/man/budgmanag/budgmanag_en.html

[13]             In de zin van artikel 200 van het Financieel Reglement.

[14]             GK = gesplitste kredieten/NGK = niet-gesplitste kredieten.

[15]             EVA: Europese Vrijhandelsassociatie.

[16]             Kandidaat-lidstaten en, in voorkomend geval, potentiële kandidaat-lidstaten van de Westelijke Balkan.

[17]             Technische en/of administratieve bijstand en uitgaven ter ondersteuning van de uitvoering van programma's en/of acties van de EU (vroegere "BA"-onderdelen), onderzoek door derden, eigen onderzoek.

[18]             Deze kredieten maken deel uit van de Structuurfondsen in het kader van het doel "Investeren in groei en werkgelegenheid met totale vastleggingen ter waarde van 327 115 655 850 EUR. Het Fonds voor Europese steun aan de meest behoeftigen zal worden geacht deel uit te maken van de toewijzing uit de Structuurfondsen aan het ESF.

[19]             Het jaar N is het jaar waarin met de uitvoering van het voorstel/initiatief wordt begonnen.

[20]             Outputs are products and services to be supplied (e.g.: number of student exchanges financed, number of km of roads built, etc.).

[21]             Zoals beschreven in punt 1.4.2. "Specifieke doelstelling(en)…".

[22]             Technische en/of administratieve bijstand en uitgaven ter ondersteuning van de uitvoering van programma's en/of acties van de EU (vroegere "BA"-onderdelen), onderzoek door derden, eigen onderzoek.

[23]             AC= Agent Contractuel (arbeidscontractant); INT= Intérimaire (uitzendkracht); JED= Jeune Expert en Délégation (jonge deskundige in delegaties); AL= Agent Local (plaatselijk functionaris); END= Expert National Détaché (gedetacheerd nationaal deskundige).

[24]             Onder het maximum voor extern personeel uit beleidskredieten (vroegere "BA"-onderdelen).

[25]             Vooral voor structuurfondsen, Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) en Europees Visserijfonds (EVF).

[26]             Zie de punten 19 en 24 van het Interinstitutioneel Akkoord.

[27]             Voor traditionele eigen middelen (douanerechten en suikerheffingen) moeten nettobedragen worden vermeld, d.w.z. na aftrek van 25 % aan inningskosten.

Top