EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52011PC0788

Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD tot vaststelling van “Erasmus voor iedereen”Het programma van de Unie voor onderwijs, beroepsopleiding, jeugd en sport

/* COM/2011/0788 definitief - 2011/0371 (COD) */

52011PC0788

Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD tot vaststelling van “Erasmus voor iedereen”Het programma van de Unie voor onderwijs, beroepsopleiding, jeugd en sport /* COM/2011/0788 definitief - 2011/0371 (COD) */


TOELICHTING

1.           ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

In juni 2010 heeft de Europese Raad zijn goedkeuring gehecht aan Europa 2020, de hervormingsagenda die ertoe moet bijdragen dat Europa versterkt uit de mondiale economische en financiële crisis tevoorschijn komt, dankzij een gecoördineerde, alomvattende strategie voor slimme, inclusieve en duurzame groei.

Onderwijs en opleiding vormen een centraal onderdeel van de Europa 2020-strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei en van de geïntegreerde richtsnoeren voor het economisch en werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten[1]. Het staat vast dat geen van de doelstellingen en kerndoelen van de Europa 2020-strategie zonder omvangrijke investeringen in de ontwikkeling van menselijk kapitaal kan worden bereikt. Vijf van de kerninitiatieven van Europa 2020 stoelen op een modernisering van onderwijs en opleiding: Jeugd in beweging, Een agenda voor nieuwe vaardigheden en banen, alsook de digitale agenda, Innovatie-Unie en het Platform tegen armoede.

In haar mededeling “Een begroting voor Europa 2020”[2] wijst de Commissie erop dat er behoefte bestaat aan een versterking van de steun van de Unie op het gebied van onderwijs en opleiding om de vaardigheden van de burgers te verbeteren en een bijdrage te leveren tot het terugdringen van de hoge jeugdwerkloosheid in tal van lidstaten. De Commissie benadrukt tevens dat zij zich in haar externe optreden zal concentreren op de bevordering en verdediging van waarden van de Unie buiten de EU, steun zal verlenen aan overgangs- en democratische processen en de externe dimensie van het interne beleid zal versterken.

2.           RESULTATEN VAN DE RAADPLEGING VAN DE BELANGHEBBENDE PARTIJEN EN EFFECTBEOORDELING

              Raadpleging

Van begin 2010 tot medio 2011 hebben op brede schaal gedachtewisselingen plaatsgevonden met het publiek en de belanghebbenden op het gebied van onderwijs, beroepsopleiding, jeugd en sport.

Met betrekking tot onderwijs, beroepsopleiding en jeugd werd tijdens het raadplegingsproces een grote mate van overeenstemming tussen de standpunten van de verschillende groepen belanghebbenden geconstateerd. De punten van overeenstemming van hun bijdragen kunnen als volgt worden samengevat:

· een zeer positieve beoordeling van de resultaten die zijn bereikt met de programma's Een leven lang leren, Jeugd in actie en Erasmus Mundus;

· de noodzaak om een meer geïntegreerde aanpak te ontwikkelen, zowel tussen de onderwijssectoren onderling, tussen onderwijsprogramma's en andere jongerenprogramma's en tussen de verschillende EU-programma's voor hoger onderwijs, zowel op intra-Europees (Erasmus), mondiaal (Erasmus Mundus), regionaal (Tempus, Alfa, Edulink) als bilateraal niveau (bijvoorbeeld met de VS en Canada).

· de noodzaak om voor meer samenhang te zorgen tussen beleidsontwikkelingen en de in het kader van de programma's gesteunde activiteiten;

· het belang van consequente aandacht voor kwaliteit, met name in het hoger onderwijs in de Unie en daarbuiten;

· het belang van de handhaving van instrumenten van de Unie ter ondersteuning van formeel en niet-formeel onderwijs aan jongeren en de noodzaak om de erkenning van leerresultaten te verbeteren;

· de noodzaak om administratieve procedures te vereenvoudigen en acties en prioriteiten te stroomlijnen;

· de noodzaak om de zichtbaarheid van het programma te verbeteren.

Met betrekking tot sport kunnen de belangrijkste punten die door de belanghebbenden werden benadrukt als volgt worden samengevat:

· een tekort aan sportmogelijkheden en lichaamsbeweging op alle onderwijsniveaus;

· onvoldoende erkenning voor vrijwillige sportactiviteiten;

· doping als belangrijke bedreiging voor fair play bij sportwedstrijden;

· een gebrek aan aandacht voor de maatschappelijke waarde van sport in vergelijking tot de commerciële aspecten ervan;

· commerciële druk als bedreiging voor de oorspronkelijke, op fair play gebaseerde geest van sport.

              Resultaten van de effectbeoordeling

In het kader van vier effectbeoordelingen werd de werking onderzocht van drie bestaande programma's op het gebied van onderwijs, beroepsopleiding en jeugd (namelijk Een leven lang leren, Jeugd in actie en Erasmus Mundus) en, in het geval van sport, van voorbereidende acties die door de begrotingsautoriteit zijn goedgekeurd.

Gezien de grote overeenkomsten tussen de doelstellingen, rechtsgronden en bevoegdheden van de Unie op deze gebieden werden bij elke effectbeoordeling soortgelijke opties overwogen: stopzetting van de bestaande acties of programma's; voorzetting ervan in de huidige vorm; wezenlijke versterking van de beleidsdoelen; en samenvoeging van de programma's Een leven lang leren, Jeugd in actie en Erasmus Mundus tot één gestroomlijnd programma.

De beste optie die bij alle vier de effectbeoordelingen uit de bus kwam is de samenvoeging van de programma's tot één geïntegreerd programma, wat aansluit bij de mededeling van de Commissie over het meerjarig financieel kader van 29 juni 2011. Dit is de meest coherente en kosteneffectieve optie, en wel om de volgende hoofdredenen:

– De samenvoeging van de programma's beantwoordt aan de noodzaak om in de Unie in deze tijden van financiële en economische crisis meer te investeren in onderwijs en opleiding, aangezien de economie voor haar groei afhankelijk is van de beschikbaarheid van hoogopgeleide werknemers en het activeren van de vaardigheden en de competenties van werklozen.

– Binnen het samengevoegde programma vindt een concentratie plaats op de acties van de huidige programma's die de hoogste Europese toegevoegde waarde opleveren en het grootste multiplicatoreffect hebben, en worden deze acties verder ontwikkeld, zodat voor een concreet effect op het Europese onderwijs- en opleidingsstelsel wordt gezorgd, en daarmee ook voor een hoger rendement van de investeringen op dit gebied.

– De concentratie van de inspanningen binnen het nieuwe gestroomlijnde programma zal voor meer synergie tussen de bestaande programma's en de verschillende onderwijssectoren zorgen, waardoor de toepassing van “een leven lang leren” in het onderwijs wordt versterkt, de samenhang vergroot en de toegang voor potentiële begunstigden kan worden verbeterd met behulp van een coherent pakket transversale acties.

– Naast de onderlinge samenwerking tussen de onderwijsinstellingen wordt in het nieuwe programma sterker de nadruk gelegd op de cruciale rol van onderwijs en menselijk kapitaal voor innovatie, door partnerschappen tussen het onderwijs en het bedrijfsleven te stimuleren en excellentie bij lesgevenden en studerenden, de inzetbaarheid op de arbeidsmarkt en ondernemerschap te bevorderen.

– Tot slot kan met de samenvoeging van de programma's een rationalisering en vereenvoudiging van de uitvoerings- en beheerprocedures worden bereikt, waardoor aanzienlijke besparingen op de uitvoeringskosten kunnen worden behaald vergeleken met de totale uitvoeringskosten van de huidige programma's (d.w.z. Een leven lang leren, Jeugd in actie en de samenwerkingsprogramma's in het hoger onderwijs met derde landen).

              Vereenvoudiging

In de context van het meerjarige financiële kader is een van de prioriteiten van dit programma het benadrukken van stroomlijning, vereenvoudiging en een op prestaties gebaseerde toekenning van middelen. Deze benadering wordt toegepast in het programma “Erasmus voor iedereen” door dit programma te baseren op de voorschriften van het Financieel Reglement.

Het programma zal het aantal ondersteunde activiteiten verlagen. Er worden meer vaste subsidiebedragen toegekend om de efficiëntie te verbeteren; succesvolle voorbeelden zoals de forfaitaire mobiliteitsbeurzen voor studenten in het kader van Erasmus zullen meer in het algemeen worden toegepast voor mobiliteitsacties. De nationale agentschappen zullen zich niet langer bezighouden met individuele mobiliteit, waardoor de administratieve werklast wordt verminderd.

De nationale agentschappen worden het belangrijkste aanspreekpunt voor activiteiten op het gebied van leermobiliteit die openstaan voor jongeren, ongeacht of zij deelnemen als student, stagiaire of vrijwilliger. Bovendien wordt de gebruikersvriendelijkheid voor deelnemende hogeronderwijsinstellingen op internationaal niveau verbeterd doordat uiteenlopende internationale samenwerkingsprogramma’s worden samengevoegd.

3.           JURIDISCHE ELEMENTEN VAN HET VOORSTEL

“Erasmus voor iedereen”, het geïntegreerde programma op het gebied van onderwijs, beroepsopleiding, jeugd en sport ontleent zijn bestaansrecht aan de in de artikel 165 en 166 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) genoemde doelstellingen en aan het subsidiariteitsbeginsel.

Overeenkomstig artikel 165 van het VWEU moet de Europese Unie bijdragen tot “de ontwikkeling van onderwijs van hoog gehalte door samenwerking tussen de lidstaten aan te moedigen en zo nodig door hun activiteiten te ondersteunen en aan te vullen, met volledige eerbiediging van de verantwoordelijkheid van de lidstaten voor de inhoud van het onderwijs en de opzet van het onderwijsstelsel en van hun culturele en taalkundige verscheidenheid.”

Krachtens artikel 166 moet de Unie “inzake beroepsopleiding een beleid ten uitvoer [leggen] waardoor de activiteiten van de lidstaten worden versterkt en aangevuld, met volledige eerbiediging van de verantwoordelijkheid van de lidstaten voor de inhoud en de opzet van de beroepsopleiding.”

In beide artikelen is bepaald dat de Unie en de lidstaten de samenwerking dienen te bevorderen met derde landen en met de internationale organisaties met bevoegdheden op het gebied van respectievelijk onderwijs en sport (artikel 165, lid 3) en beroepsopleiding (artikel 166, lid 3).

Zoals in de tussentijdse evaluaties van de programma's Een leven lang leren, Jeugd in actie en Erasmus Mundus werd benadrukt, is de Europese toegevoegde waarde van het programma te danken aan het innovatieve en transnationale karakter van de uitgevoerde activiteiten en van de producten en partnerschappen waartoe het in heel Europa een bijdrage levert. Het stimuleren van een succesvolle samenwerking tussen de onderwijs- en opleidingsstelsels van de lidstaten en op het gebied van jeugd en sport zou er toe bijdragen succesvolle beleidsmaatregelen en goed functionerende praktijken aan te wijzen en ten uitvoer te leggen en wederzijdse leerprocessen bevorderen.

Bij de onderhavige verordening worden uitvoeringsmaatregelen vastgesteld, vooral betreffende de toewijzing van financiële middelen, terwijl het daarnaast voorziet in de toepassing van de onderzoeksprocedure overeenkomstig de bepalingen van artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011. Selectiebesluiten zullen als vanouds ter informatie worden toegezonden aan het Europees Parlement en het comité.

Tevens worden bij deze verordening gedelegeerde handelingen geïntroduceerd overeenkomstig artikel 290 van het VWEU. Het gebruik van dit nieuwe wetgevingsinstrument beperkt zich tot de wijziging van de bepalingen betreffende de criteria voor de prestaties en tot de acties die door de nationale agentschappen worden beheerd.

Uit de ervaringen met vroegere programma's is gebleken dat het soms nodig is om de bepalingen in de artikelen 13, lid 7, en 22, lid 2, betreffende respectievelijk de criteria voor de prestaties en de acties die door de nationale agentschappen worden beheerd, gedurende de looptijd van het programma te wijzigen. Het gebrek aan flexibiliteit van de programma's Een leven lang leren, Jeugd in actie en Erasmus Mundus en het gebrek aan instrumenten om de programma's aan de veranderende behoeften van de samenleving aan te passen, zijn punten van kritiek die door de betrokken belanghebbenden zijn aangekaart.

Door de systematische raadpleging van deskundigen wordt naar behoren rekening gehouden met de standpunten van de lidstaten. Om een zo representatief mogelijk beeld te krijgen, worden bij de raadpleging tevens deskundigen betrokken die door het Europees Parlement zijn aangewezen. Daarnaast zal de Commissie waar nodig relevante belanghebbenden op de betrokken gebieden raadplegen.

4.           GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

In het kader van het voorstel van de Commissie voor een meerjarig financieel kader voor de periode 2014-2020 is voorgesteld een bedrag van 17 299 000 000 miljard euro (huidige prijzen) uit te trekken voor één geïntegreerd programma voor onderwijs, beroepsopleiding, jeugd en sport en een bijkomend bedrag afkomstig van instrumenten van post 4 ter hoogte van 1 812 100 000 euro (huidige prijzen).

Minimumtoewijzingen per sector

Om ervoor te zorgen dat de bedragen aan financiële middelen die aan de belangrijkste groepen belanghebbenden en begunstigden worden toegewezen, niet lager uitvallen dan de voor de programma's Een leven lang leren, Jeugd in actie en Erasmus Mundus voor de periode 2007-2013 bepaalde niveaus, mag de uitvoering van het programma niet leiden tot de toewijzing aan de belangrijkste onderwijssectoren van minder dan:

– Hoger onderwijs: 25%

– Beroepsonderwijs en -opleiding en volwasseneneducatie: 17% waarvan 2% voor volwasseneneducatie

– Schoolonderwijs: 7%

– Jongeren: 7%

5.           SAMENVATTING VAN DE VERORDENING

Bij deze verordening worden bepalingen vastgesteld voor één nieuw geïntegreerd programma voor onderwijs, beroepsopleiding, jeugd en sport, getiteld “Erasmus voor iedereen”. Dit programma bouwt voort op het sectorale Erasmusprogramma, dat brede waardering heeft gevonden, en is gericht op de ondersteuning van het gehele spectrum van onderwijssectoren (hoger onderwijs, beroepsonderwijs en -opleiding, volwasseneneducatie, schoolonderwijs en jeugdzaken) vanuit de gedachte van een leven lang leren.

Het programma “Erasmus voor iedereen” is toegespitst op drie soorten kernacties, namelijk de transnationale en internationale leermobiliteit van studenten, jongeren, docenten en onderwijspersoneel; samenwerking met het oog op innovatie en verspreiding van goede praktijken tussen onderwijsinstellingen en met organisaties die actief zijn in het jongerenwerk, en ondersteuning van de verwezenlijking van beleidsagenda's, alsook ondersteuning van capaciteitsopbouw in derde landen, waaronder toetredingslanden, waarbij bijzondere aandacht uitgaat naar de nabuurschapslanden en internationale politieke dialoog.

Zoals wordt aangekondigd in de mededeling "Een begroting voor Europa 2020” zal Erasmus voor iedereen de bestaande internationale programma's (Erasmus Mundus, Tempus, Edulink en Alfa) en samenwerkingsprogramma's met industrielanden integreren. Hiertoe zal de begroting van het programma worden aangevuld met financiële toewijzingen afkomstig uit de verschillende externe samenwerkingsinstrumenten. De middelen worden beschikbaar gesteld op basis van twee meerjarentoewijzingen voor respectievelijk vier en drie jaar om stabiliteit en voorspelbaarheid te garanderen. Deze toewijzingen moeten de prioriteiten voor het externe optreden van de Europese Unie weerspiegelen, zo nodig met inbegrip van ontwikkelingsdoelstellingen. Zij kunnen worden aangepast in relevante onvoorziene omstandigheden of bij belangrijke politieke veranderingen om belangrijke prioriteitswijzigingen in het beleid weer te geven. Excellentie in onderwijs en onderzoek op het gebied van Europese studies is het voorwerp van een specifiek artikel inzake "Jean Monnet". Een apart hoofdstuk is gewijd aan sport, waarbij het accent ligt op de bestrijding van doping, geweld en racisme en de stimulering van internationale activiteiten met het oog op de bevordering van goed bestuur in sportorganisaties.

Er wordt een nieuw financieel instrument – een garantiefaciliteit voor leningen – ingevoerd om studenten in staat te stellen hun mastergraad in een ander Europees land te halen. Voor dergelijke studies is het nu moeilijk om financiering te krijgen, omdat de nationale beurzen en leningen vaak niet grensoverschrijdend gebruikt mogen worden of niet beschikbaar zijn voor studies op masterniveau, terwijl leningen van particuliere banken bijzonder duur zijn. Om aan deze problemen een eind te maken, zal de EU een gedeeltelijke garantie verschaffen aan financiële instellingen (banken of verstrekkers van studentenleningen) die bereid zijn om leningen toe te kennen voor master-studies in andere deelnemende landen onder gunstige voorwaarden voor de studenten.

Het programma zal worden beheerd volgens het beginsel van indirect beheer. De verantwoordelijkheid daarvoor wordt door de lidstaten en de Commissie gezamenlijk gedragen. Nationale agentschappen zullen het beheer voeren over het merendeel van de beschikbare middelen, waarvan het grootste bedrag wordt uitgetrokken voor mobiliteitsmaatregelen en samenwerking. De Commissie zal het beheer van grotere samenwerkingsprojecten, de beleidsondersteuning, het Eurydice-netwerk alsmede de Jean Monnet- en sportactiviteiten delegeren aan een uitvoerend agentschap. De Commissie kan daarom, op basis van een kosten-batenanalyse, voor de tenuitvoerlegging van het programma “Erasmus voor iedereen” voor de periode 2014-2020, zoals vastgelegd in Verordening (EG) nr. 58/2003 van de Raad van 19 december 2002 tot vaststelling van het statuut van de uitvoerende agentschappen[3] gebruikmaken van het bestaand uitvoerend agentschap, waaraan bepaalde taken voor het beheer van communautaire programma's worden gedelegeerd.

2011/0371 (COD)

Voorstel voor een

VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

tot vaststelling van “Erasmus voor iedereen” Het programma van de Unie voor onderwijs, beroepsopleiding, jeugd en sport

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 165, lid 4, en artikel 166, lid 4,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité[4],

Gezien het advies van het Comité van de Regio's[5],

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,

Overwegende hetgeen volgt:    

(1) In haar mededeling van 29 juni 2011 getiteld "Een begroting voor Europa 2020" [6] roept de Commissie op tot een geïntegreerd programma op het gebied van onderwijs, opleiding, jeugd en sport, inclusief de internationale aspecten van hoger onderwijs, waarin de volgende programma's worden verenigd: Een leven lang leren, ingevoerd bij Besluit nr. 1720/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 november 2006[7], Jeugd in actie, ingevoerd bij Besluit nr. 1719/2006/EC van het Europees Parlement en de Raad van 15 november 2006[8], Erasmus Mundus, ingevoerd bij Besluit nr. 1298/2008/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008[9], ALFA III, ingevoerd bij Verordening nr. 1905/2006/EG van 18 december 2006[10], TEMPUS en EDULINK. Dit moet leiden tot meer efficiency en een sterkere strategische focus en tot een beter gebruik van de synergie tussen de verschillende aspecten van het geïntegreerde programma. Ook sport wordt opgenomen in dit geïntegreerde programma.

(2) Uit de tussentijdse evaluatieverslagen betreffende de lopende programma's Een leven lang leren, Jeugd in actie en Erasmus Mundus en de openbare raadpleging over de toekomst van de acties van de Unie op het gebied van onderwijs, beroepsopleiding en jeugd en in het hoger onderwijs is gebleken dat er op Europees niveau op deze terreinen een sterke en in sommige opzichten groeiende behoefte is aan verdere samenwerking en mobiliteit. Daarnaast werd het belang onderstreept van nauwere verbanden tussen de programma’s van de Unie enerzijds en de beleidsontwikkeling op het gebied van onderwijs, beroepsopleiding en jeugd anderzijds, en voorts werd ervoor gepleit de activiteiten van de Unie een zodanige opzet te geven dat ze beter aansluiten op het paradigma van een leven lang leren en werd erop aangedrongen een eenvoudiger, gebruikersvriendelijker en flexibeler aanpak te ontwikkelen voor de uitvoering van dit soort activiteiten en een halt toe te roepen aan de versnippering van de samenwerkingsprogramma's voor het hoger onderwijs.

(3) Het feit dat bij het algemene publiek in de lidstaten en in de deelnemende derde landen de merknaam “Erasmus” als synoniem voor Europese leermobiliteit geldt, pleit voor een intensiever gebruik van deze merknaam door de belangrijkste onderwijssectoren waarop het programma is gericht.

(4) De openbare raadpleging over de strategische opties van de Unie voor de uitoefening van de nieuwe bevoegdheid van de EU op sportgebied en het evaluatieverslag betreffende de voorbereidende acties op het gebied van sport hebben bruikbare aanwijzingen opgeleverd voor prioritaire gebieden voor acties van de Unie en hebben aangetoond dat de Unie voor toegevoegde waarde kan zorgen bij de ondersteuning van activiteiten gericht op het opdoen, uitwisselen en verspreiden van ervaring en kennis met betrekking tot verschillende kwesties op sportgebied op Europees niveau.

(5) In de Europese strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei (Europa 2020) is voor de komende tien jaar de strategie van de Unie voor de bevordering van slimme, duurzame en inclusieve groei uitgestippeld en zijn vijf ambitieuze doelstellingen vastgesteld die tegen 2020 moeten worden bereikt, waaronder, op het gebied van onderwijs, de doelstelling om het percentage voortijdige schoolverlaters terug te brengen tot onder de 10% en het percentage van de bevolking in de leeftijdsgroep van 30-34 jaar met een hogeronderwijsdiploma te doen stijgen tot ten minste 40%[11]. Dit omvat ook haar kerninitiatieven, en met name Jeugd in beweging[12] en de Agenda voor nieuwe vaardigheden en banen[13].

(6) De Raad van de Europese Unie heeft op 12 mei 2009 verzocht om de totstandbrenging van een strategic framework for European cooperation in education and training (ET 2020) dat op vier strategische doelstellingen berust en erop is gericht de problemen aan te pakken die nog moeten worden overwonnen om een op kennis gebaseerd Europa tot stand te brengen en van permanente educatie een realiteit te maken voor iedereen.

(7) Overeenkomstig de artikelen 8 en 10 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en de artikelen 21 en 23 van het Handvest van de grondrechten bevordert het programma de gelijkheid tussen mannen en vrouwen en bestrijdt het discriminatie op grond van geslacht, ras of etnische afstamming, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid.

(8) Het programma omvat een sterke internationale dimensie, met name op het gebied van hoger onderwijs, niet alleen met het oog op de verhoging van de kwaliteit van het Europese hoger onderwijs in het kader van de verwezenlijking van de ET 2020-doelstellingen en de aantrekkelijkheid van de Unie als studiebestemming, maar ook met het oog op de bevordering van wederzijds begrip tussen de burgers en om een bijdrage te leveren tot de duurzame ontwikkeling van hoger onderwijs in derde landen.

(9) In het nieuwe kader voor Europese samenwerking in jeugdzaken (2010-2018)[14] worden alle jongeren als hulpbron voor de samenleving beschouwd en wordt het recht van jongeren erkend om deel te nemen aan de ontwikkeling van beleidsmaatregelen die hen betreffen door middel van een permanente gestructureerde dialoog tussen beleidsmakers en jongeren en jongerenorganisaties op alle niveaus.

(10) Om mobiliteit, rechtvaardigheid en excellentie in studie te bevorderen, moet de Unie een Europese garantiefaciliteit voor studentenleningen invoeren die studenten in staat stelt om, ongeacht hun sociale achtergrond, hun mastergraad te behalen in een ander deelnemend land. Deze faciliteit moet beschikbaar zijn voor financiële instellingen die bereid zijn om leningen aan te bieden voor masterstudies in andere deelnemende landen tegen gunstige voorwaarden voor de studenten.

(11) De lidstaten dienen ernaar te streven alle nodige maatregelen te treffen om wettelijke en administratieve belemmeringen voor de goede werking van het programma weg te nemen. Dit houdt onder meer in dat visa voor deelnemers onverwijld moeten worden verstrekt om uit te sluiten dat deelnemers de studie, de opleiding of het uitwisselingsprogramma geheel of gedeeltelijk missen, en om te voorkomen dat mobiliteitsacties en -projecten moeten worden geannuleerd. Overeenkomstig artikel 19 van Richtlijn 2004/114/EG van de Raad van 13 december 2004 betreffende de voorwaarden voor de toelating van onderdanen van derde landen met het oog op studie, scholierenuitwisseling, onbezoldigde opleiding of vrijwilligerswerk[15] worden de lidstaten aangemoedigd verkorte toelatingsprocedures in te voeren.

(12) In de mededeling van de Commissie getiteld “Ondersteuning van groei en werkgelegenheid – een agenda voor de modernisering van de Europese hogeronderwijssystemen” wordt een kader gedefinieerd voor samenwerking tussen de Europese Unie, de lidstaten en instellingen voor hoger onderwijs met het oog op de verhoging van het aantal afgestudeerden, de verbetering van de kwaliteit van het onderwijs en de maximalisering van de bijdrage die het hoger onderwijs en het onderzoek kunnen leveren om onze economie en samenleving te helpen om sterker uit de crisis tevoorschijn te komen.

(13) Bij de verklaring van Bologna, die de ministers van Onderwijs van 29 Europese landen op 19 juni 1999 hebben ondertekend, werd een intergouvernementeel proces ingesteld waarmee de totstandbrenging van een Europese ruimte voor hoger onderwijs werd beoogd, waarvoor steun op Unieniveau vereist is.

(14) In het kader van het proces van Kopenhagen (2011-2020) werd een ambitieuze en omvattende visie ontwikkeld voor het beleid inzake beroepsonderwijs en -opleiding in Europa en werd verzocht om steun uit de onderwijsprogramma's van de Unie voor de overeengekomen prioriteiten, waaronder internationale mobiliteit en hervormingen door de lidstaten.

(15) Het is noodzakelijk om de intensiteit en de omvang van de Europese samenwerking tussen scholen en van de mobiliteit van schoolpersoneel en scholieren te versterken om werk te maken van de in de agenda voor Europese samenwerking op schoolgebied voor de 21ste eeuw[16] vastgestelde prioriteiten, namelijk het verbeteren van de kwaliteit van het schoolonderwijs in de Unie op het gebied van de ontwikkeling van vaardigheden, het bevorderen van rechtvaardigheid en inclusie in schoolsystemen en onderwijsinstellingen en het aantrekkelijk maken van het beroep van leraar en ontwikkeling van leiderschapskwaliteiten binnen de scholen[17]. In dit verband moet bijzondere aandacht worden besteed aan de strategische doelstellingen met betrekking tot vermindering van het aantal voortijdige schoolverlaters, verbetering van basisvaardigheden en verhoging van de deelname aan en kwaliteit van kleuteronderwijs en kinderopvang[18] alsmede aan de doelstellingen met betrekking tot de versterking van de beroepsbekwaamheid van leerkrachten en de schoolleiding[19] en de verbetering van de onderwijskansen van kinderen met een migrantenachtergrond en kinderen uit sociaal achtergestelde gezinnen[20].

(16) De vernieuwde Europese agenda voor volwassenenonderwijs, die een onderdeel vormt van de resolutie van de Raad van [….][21], is erop gericht alle volwassenen de mogelijkheid te bieden gedurende hun hele leven vaardigheden en competenties te verwerven en te verbeteren, waarbij bijzondere aandacht wordt besteed aan de verbetering van de voorzieningen voor het grote aantal laagopgeleiden in Europa in het kader van de strategie Europa 2020.

(17) De actie van het Europees Jeugdforum, de nationale informatiecentra voor academische erkenning (NARIC's), de netwerken Eurydice, Euroguidance en Eurodesk alsmede de nationale ondersteuningscentra voor de eTwinning-actie, de nationale Europass-centra en de nationale informatiekantoren in de nabuurschapslanden is van essentieel belang om de doelstellingen van het programma te verwezenlijken, met name door de Commissie te voorzien van regelmatige en bijgewerkte informatie over de verschillende gebieden van hun activiteit en door de verspreiding van de programmaresultaten in de Unie en in de deelnemende derde landen.

(18) De samenwerking tussen het programma en internationale organisaties op het gebied van onderwijs, beroepsopleiding, jeugd en sport, met name de Raad van Europa, moet worden versterkt.

(19) Het programma moet een bijdrage leveren aan de wereldwijde ontwikkeling van excellentie op het gebied van Europese integratiestudies en het moet met name instellingen ondersteunen die een Europese governancestructuur hebben, het hele spectrum van beleidsgebieden hebben die voor de Unie van belang zijn, organisaties zonder winstoogmerk zijn en erkende academische graden afgeven.

(20) In de mededeling van de Commissie over de “Ontwikkeling van de Europese dimensie van de sport”[22] van 18 januari 2011 zet de Commissie haar ideeën uiteen voor acties op Unieniveau op het gebied van sport na de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon en stelt zij een lijst van concrete maatregelen van de Commissie en de lidstaten voor, onderverdeeld in drie globale hoofdstukken: de maatschappelijke rol van sport, de economische dimensie van sport en de organisatie van sport.

(21) Meer transparantie op het gebied van kwalificaties en competenties en een betere acceptatie van instrumenten van de Unie moet de mobiliteit met het oog op permanente educatie binnen Europa vergemakkelijken en aldus bijdragen tot de ontwikkeling van kwaliteitsonderwijs en -opleidingen; ook de mobiliteit voor beroepsdoeleinden, zowel tussen landen als tussen sectoren, zal daardoor worden vergemakkelijkt. Als jonge studenten (inclusief studenten van beroeps- en lerarenopleidingen) toegang krijgen tot methoden, praktijken en technieken die in andere landen worden gebruikt, kan dit ertoe bijdragen dat zij hun inzetbaarheid in een globale economie verbeteren; het kan er ook toe bijdragen dat banen met een internationaal profiel aantrekkelijker worden.

(22) Hiertoe is het aanbevolen, uitgebreider gebruik te maken van het gemeenschappelijke kader voor transparantie op het gebied van kwalificaties en competenties (Europass) uit hoofde van Beschikking nr. 2241/2004/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 2004[23], het Europees kwalificatiekader (EQF) uit hoofde van de Aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008[24], het Europees puntenoverdrachtsysteem voor beroepsonderwijs en –opleiding (ECVET) uit hoofde van de Aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2009[25] en het Europees studiepuntenoverdrachtsysteem (ECTS).

(23) Om te zorgen voor een efficiëntere communicatie met het brede publiek en sterkere synergie tussen de op initiatief van de Commissie ondernomen communicatieactiviteiten, worden de bij deze verordening voor communicatie toegewezen middelen ook gebruikt voor bedrijfscommunicatie betreffende de politieke prioriteiten van de Europese Unie, voor zover deze verband houden met de algemene doelstellingen van deze verordening.

(24) Er moet worden gewaarborgd dat alle acties die in het kader van het programma worden uitgevoerd een Europese toegevoegde waarde hebben en een aanvulling vormen op de activiteiten van de lidstaten, in overeenstemming met artikel 167, lid 4, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en op andere activiteiten die met name op het gebied van cultuur, onderzoek, industrie- en cohesiebeleid en externe betrekkingen worden ontplooid.

(25) Met het oog op een doeltreffend prestatiebeheer, dat onder meer evaluaties en controles omvat, moeten specifieke prestatie-indicatoren worden ontwikkeld die in de loop der tijd kunnen worden gemeten, die realistisch zijn en rekening houden met de specifieke opzet van de maatregel, en die relevant zijn om de juiste rangorde van doelstellingen en activiteiten te kunnen bepalen.

(26) Bij deze verordening worden voor de gehele looptijd van het programma de financiële middelen vastgesteld die voor de begrotingsautoriteit tijdens de jaarlijkse begrotingsprocedure het belangrijkste referentiepunt vormen in de zin van punt 17 van het Interinstitutioneel Akkoord van XX/YY/201Z tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer.

(27) Er moeten prestatiecriteria worden vastgesteld waarop de toewijzing van begrotingsmiddelen aan de verschillende lidstaten voor de door de nationale agentschappen beheerde acties wordt gebaseerd. .

(28) De kandidaat-lidstaten voor toetreding tot de Europese Unie en de EVA-landen die deel uitmaken van de EER kunnen aan de programma’s van de Unie deelnemen op basis van kaderovereenkomsten, besluiten van de Associatieraad of soortgelijke overeenkomsten.

(29) De Zwitserse Bondsstaat kan aan programma’s van de Unie deelnemen overeenkomstig de tussen de Unie en dat land te sluiten overeenkomst.

(30) De Europese Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Europese Unie voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid hebben in hun gezamenlijke mededeling getiteld “Inspelen op de veranderingen in onze buurlanden”[26] onder meer de doelstelling geformuleerd om de deelname van buurlanden aan acties van de Unie voor mobiliteit en capaciteitsopbouw op het gebied van hoger onderwijs te vergemakkelijken en het toekomstige onderwijsprogramma voor deze landen open te stellen.

(31) De financiële belangen van de Unie moeten gedurende de gehele uitgavencyclus worden beschermd door middel van evenredige maatregelen, waaronder de preventie, de opsporing en het onderzoek van onregelmatigheden, de terugvordering van verloren gegane, ten onrechte betaalde of slecht bestede middelen en, indien nodig, sancties. Voor buitenlandse hulp is steeds meer financiering nodig, maar hiervoor zijn, gezien de economische situatie en de begrotingsbeperkingen, weinig middelen beschikbaar. Daarom moet de Commissie streven naar het meest efficiënte gebruik van de beschikbare middelen, vooral door het gebruik van financiële instrumenten met een hefboomeffect.

(32) In haar mededeling “Een begroting voor Europa 2020” van 29 juni 2011 heeft de Commissie onderstreept dat zij zich inzet voor vereenvoudiging van de financieringsregels van de Unie. De instelling van één geïntegreerd programma op het gebied van onderwijs, beroepsopleiding, jeugd en sport moet voor een belangrijke vereenvoudiging, rationalisering en synergie bij het beheer van het programma zorgen. De uitvoering van het programma zal verder worden vereenvoudigd door de toepassing van forfaitaire subsidies, subsidies op basis van eenheidskosten of vaste subsidiebedragen, en door een beperking van de formele vereisten waaraan de begunstigden en de lidstaten moeten voldoen.

(33) Om tijdens de gehele looptijd van het programma snel te kunnen reageren op veranderde behoeften, dient aan de Commissie overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie de bevoegdheid te worden gedelegeerd tot het vaststellen van handelingen betreffende de criteria voor de prestaties en de bepalingen over de acties die door de nationale agentschappen worden beheerd. Het is van bijzonder belang dat de Commissie tijdens haar voorbereidende werkzaamheden het nodige overleg pleegt, ook op deskundigenniveau. De Commissie moet bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen zorgen voor gelijktijdige, snelle en adequate toezending van de desbetreffende documenten aan het Europees Parlement en de Raad.

(34) Om eenvormige voorwaarden voor de tenuitvoerlegging van deze verordening te waarborgen, moeten uitvoeringsbevoegdheden aan de Commissie worden toegekend.

(35) De uitvoeringsbevoegdheden ten aanzien van het werkprogramma moeten in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren worden uitgeoefend[27].

(36) Er dient voor te worden gezorgd dat het programma correct wordt afgesloten, met name wat betreft de voortzetting van meerjarige regelingen voor het beheer, zoals de financiering van technische en administratieve ondersteuning. Met ingang van 1 januari 2014 moet in het kader van de technische en administratieve ondersteuning waar nodig worden gezorgd voor het beheer van acties in het kader van de voorafgaande programma's die eind 2013 nog niet zijn afgerond.

HEBBEN DEZE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

Algemene bepalingen

Artikel 1

Toepassingsgebied van het programma

1. Bij deze verordening wordt een programma vastgesteld voor actie van de Unie op het gebied van onderwijs, beroepsopleiding, jeugd en sport, getiteld “Erasmus voor iedereen”, hierna “het programma” genoemd.

2. Het programma wordt uitgevoerd in het tijdvak van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2020.

3. Het programma bestrijkt, vanuit het oogpunt van een leven lang leren, onderwijsactiviteiten op alle niveaus, met name hoger onderwijs, beroepsonderwijs en beroepsopleiding, volwasseneneducatie, schoolonderwijs en jeugdzaken.

4. Het programma omvat ook een internationale dimensie overeenkomstig artikel 21 van het Verdrag van de Europese Unie en beoogt tevens de ondersteuning van activiteiten op het gebied van sport.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1.           “een leven lang leren”: alle vormen van algemeen vormend onderwijs, beroepsonderwijs en beroepsopleidingen, niet-formeel onderwijs en informeel leren die gedurende het gehele leven plaatsvinden en die op persoonlijk vlak, voor het leven als burger, sociaal gezien of vanuit het oogpunt van de arbeidsmarkt tot meer kennis, vaardigheden en competenties leiden;

2.           “niet-formele context”: een leeromgeving die in de regel weliswaar gepland en georganiseerd is, maar geen deel uitmaakt van het formele onderwijs- en opleidingsstelsel;

3.           “leermobiliteit”: het zich fysiek naar een ander land dan het land van verblijf begeven om er te studeren, werkervaring op te doen, onderzoek te doen, een opleiding te volgen, een andere leeractiviteit, al dan niet in het kader van formeel onderwijs, of een onderwijs- of onderzoekservaring of daarmee verband houdende administratieve activiteit uit te oefenen, wat waar mogelijk wordt ondersteund door ter voorbereiding de taal van het gastland te leren; Dit kan het leren van de taal van het gastland ter voorbereiding omvatten. Leermobiliteit omvat ook jongerenuitwisselingen en transnationale activiteiten op het gebied van beroepsontwikkeling voor jeugdwerkers;

4.           “samenwerking met het oog op innovatie en verspreiding van goede praktijken”: transnationale samenwerkingsprojecten tussen organisaties die werkzaam zijn op het gebied van onderwijs, beroepsopleiding en/of jeugdzaken, waarbij ook andere organisaties betrokken kunnen zijn;

5.           “ondersteuning van beleidshervormingen”: een activiteit die gericht is op de ondersteuning en bevordering van de modernisering van onderwijs- en opleidingssystemen via een proces van beleidssamenwerking tussen de lidstaten, met name via de open coördinatiemethoden;

6.           “virtuele mobiliteit”: een reeks door informatie- en communicatietechnologie ondersteunde, op institutioneel niveau georganiseerde activiteiten die gericht zijn op het opdoen of vergemakkelijken van ervaringen met internationale samenwerking op het gebied van onderwijs en/of leren;

7.           “personeel”: personen die beroepsmatig of op vrijwillige basis betrokken zijn bij onderwijs, beroepsopleiding of niet-formeel leren voor jongeren. Hieronder zijn onder meer te verstaan leerkrachten, opleiders, schoolleiders, jongerenwerkers en niet-onderwijzend personeel;

8.           “jongerenwerker”: een persoon die beroepsmatig of op vrijwillige basis betrokken is bij niet-formeel onderwijs;

9.           “jongeren”: personen met een leeftijd tussen dertien en dertig jaar;

10.         “instelling voor hoger onderwijs”:

a)      elk soort instelling voor hoger onderwijs dat, overeenkomstig de wetgeving of gebruiken in een land, opleidt voor erkende graden of andere erkende kwalificaties op tertiair niveau, ongeacht de naam die dergelijke instellingen dragen;

b)      elke instelling die, overeenkomstig de wetgeving of gebruiken in een land, beroepsonderwijs of -opleidingen op tertiair niveau verzorgt;

11.         “school”: alle soorten instellingen die algemeen vormend onderwijs (kleuteronderwijs, basisonderwijs of voortgezet onderwijs), beroepsonderwijs en technisch onderwijs verzorgen;

12.         “academische instelling”: onderwijsinstelling gericht op het verzorgen van onderwijs en het doen van onderzoek;

13.         “beroepsopleiding”: elke vorm van initieel beroepsonderwijs of initiële beroepsopleiding, met inbegrip van de opleidingen in het technisch onderwijs en het beroepsonderwijs, en in het leerlingwezen, die deel uitmaakt van de opleiding voor een beroepskwalificatie die erkend wordt door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar zij is behaald, alsook elke vorm van voortgezet beroepsonderwijs of voortgezette beroepsopleiding die door iemand in zijn of haar werkende bestaan wordt gevolgd;

14.         “volwasseneneducatie”: alle vormen van niet-beroepsgericht leren door volwassenen van formele, niet-formele of informele aard;

15.         “gezamenlijke graad”: een geïntegreerd studieprogramma aangeboden door ten minste twee instellingen voor hoger onderwijs dat wordt bekroond met één enkel diploma, dat gezamenlijk wordt afgegeven en ondertekend door alle deelnemende instellingen en officieel wordt erkend in de landen waar de deelnemende instellingen zijn gevestigd;

16.         “dubbele graad/meervoudige graad”: een studieprogramma aangeboden door ten minste twee (dubbele graad) of meer (meervoudige graad) instellingen voor hoger onderwijs waarbij de student na afronding van het programma van elk van de deelnemende instellingen een apart diploma ontvangt;

17.         “jeugdactiviteit”: een buitenschoolse activiteit (zoals een uitwisseling of vrijwilligerswerk) die, individueel of in groepsverband, wordt uitgeoefend door een jongere en gekenmerkt is door een niet-formele leerbenadering;

18.         “partnerschap”: een overeenkomst tussen een groep instellingen of organisaties in verscheidene lidstaten met het doel gezamenlijk Europese activiteiten op het gebied van onderwijs, beroepsopleiding en jeugdzaken te ontplooien of een formeel of informeel netwerk op een relevant terrein op te zetten. Als het sport betreft, is het een overeenkomst met een of meer derde partijen zoals professionele sportorganisaties of sponsoren in verschillende lidstaten om aanvullende bronnen van ondersteuning aan te trekken teneinde de gewenste resultaten van het programma te bereiken;

19.         “onderneming”: elk bedrijf dat in de publieke of private sector een economische activiteit uitoefent, ongeacht haar omvang of rechtspersoonlijkheid of de bedrijfstak waartoe zij behoort, met inbegrip van de sociale economie;

20.         “vaardigheden”: vermogens om kennis toe te passen en knowhow te gebruiken om taken uit te voeren en problemen op te lossen;

21.         “competentie”: het bewezen vermogen om verantwoordelijk en autonoom gebruik te maken van kennis, vaardigheden en attitudes in de opleiding en in het sociale en beroepsleven;

22.         “kerncompetenties”: de fundamentele kennis, vaardigheden en attitudes die elk individu nodig heeft voor zijn zelfontplooiing en ontwikkeling, actief burgerschap, sociale integratie en zijn werk;

23.         “resultaten”: gegevens, kennis en informatie, ongeacht de vorm of aard ervan, ongeacht of zij kunnen worden beschermd, die zijn gegenereerd het kader van de actie alsmede de daarmee verbonden rechten, met inbegrip van intellectuele-eigendomsrechten;

24.         “verspreiding van resultaten”: de openbare bekendmaking van de resultaten van het programma en de voorgangers ervan met elk daarvoor geschikt middel dat is ontworpen om te zorgen dat de resultaten op passende wijze erkend, aangetoond en op grote schaal in de praktijk gebracht worden;

25.         “open coördinatiemethode”: een intergouvernementele methode die een kader biedt voor samenwerking tussen de lidstaten met behulp waarvan hun nationale beleidsmaatregelen kunnen worden gecoördineerd met het oog op de verwezenlijking van bepaalde gemeenschappelijke doelstellingen. In het kader van dit programma wordt de open coördinatiemethode toegepast op onderwijs, beroepsopleiding en jeugdzaken;

26.         “Meetinstrumenten voor transparantie”: instrumenten die belanghebbenden in de hele Unie helpen om leerresultaten en kwalificaties te begrijpen, op waarde te schatten en indien gepast te erkennen;

27.         “nabuurschapslanden”: de landen en gebieden die zijn vermeld in de bijlage bij Verordening XX/2012 van het Europees Parlement en de Raad van X YY 2012[28] tot invoering van een Europees nabuurschapsinstrument: Algerije, Armenië, Azerbeidzjan, Belarus, Egypte, Georgië, Israël, Jordanië, Libanon, Libië, Moldavië, Marokko, de bezette Palestijnse gebieden, Syrië, Tunesië en Oekraïne. Voor wat de activiteiten op het gebied van jeugdzaken betreft, wordt ook Rusland als buurland beschouwd;

28.         “dubbele loopbaan”: het combineren van een sportopleiding op hoog niveau met algemeen onderwijs of werk.

Artikel 3

Europese meerwaarde

1.           Het programma ondersteunt alleen die acties en activiteiten die een potentiële Europese meerwaarde inhouden en bijdragen aan het bereiken van de algemene doelstelling zoals bedoeld in artikel 4.

2.           De Europese meerwaarde van de acties en activiteiten van het programma wordt vooral gegarandeerd door:

a)       het transnationale karakter ervan, met name transnationale mobiliteit en samenwerking, gericht op een systemisch effect op lange termijn;

b)      De complementariteit en de synergie ervan met andere nationale, internationale en overige programma’s en beleid van de Unie, die schaalvoordelen en kritische massa mogelijk maken;

c)       de bijdrage ervan aan een doeltreffend gebruik van instrumenten van de Unie voor erkenning van kwalificaties en transparantie.

Artikel 4

Algemene doelstelling van het programma

1.           Het programma heeft ten doel een bijdrage te leveren tot het bereiken van de doelstellingen van de Europa 2020-strategie en van het strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding (ET 2020), met inbegrip van de bijbehorende ijkpunten die in die instrumenten zijn vastgesteld, tot de realisering van de doelstellingen van het nieuwe kader voor Europese samenwerking in jeugdzaken (2010-2018) en tot duurzame ontwikkeling op het gebied van hoger onderwijs in derde landen en de ontwikkeling van een Europese dimensie op sportgebied.

2.           Het heeft met name als doel, bij te dragen aan het bereiken van de volgende kerndoelen van Europa 2020:

a)      verlaging van het percentage voortijdige schoolverlaters;

b)      verhoging van het aantal 30-34-jarigen die het derde opleidingsniveau hebben afgerond.

HOOFDSTUK II

Onderwijs, beroepsopleiding en jeugd

Artikel 5

Specifieke doelstellingen

Met het programma worden de volgende doelstellingen nagestreefd op het gebied van onderwijs, beroepsopleiding en jeugd:

a)           verhoging van het niveau van de kerncompetenties en vaardigheden, inzonderheid wat betreft hun relevantie voor de arbeidsmarkt en de samenleving, en versterking van de deelname van jongeren aan het democratische leven in Europa, met name door de mogelijkheden voor leermobiliteit voor jongeren, lerenden, personeel en jongerenwerkers te verruimen en de samenwerking tussen onderwijs en jeugdwerk enerzijds en de arbeidsmarkt anderzijds te intensiveren.

– Gerelateerde indicatoren:

– percentage deelnemers die hun kerncompetenties en/of hun vaardigheden die relevant zijn voor hun inzetbaarheid hebben verhoogd;

– percentage van de deelnemende jongeren dat zegt beter voorbereid te zijn om in het sociale en politieke leven te participeren;

b)           bevordering van kwaliteitsverbeteringen, excellentie op het gebied van innovatie en internationalisering op het niveau van onderwijsinstellingen en in het jeugdwerk, met name door nauwere transnationale samenwerking tussen aanbieders van onderwijs en opleidingen, jongerenorganisaties en andere belanghebbenden.

– Gerelateerde indicator: percentage organisaties dat aan het programma heeft deelgenomen en innovatieve methoden heeft ontwikkeld/aangenomen;

c)           bevordering van het ontstaan van een Europese ruimte voor een leven lang leren, het initiëren van beleidshervormingen op nationaal niveau, ondersteuning van de modernisering van onderwijs- en opleidingsstelsels, met inbegrip van de niet-formele leeromgeving, en ondersteuning van Europese samenwerking op het gebied van jeugdzaken, met name door sterkere beleidssamenwerking, verbetering van de toepassing van instrumenten voor transparantie en de verspreiding van goede praktijken.

– Gerelateerde indicator: aantal lidstaten dat bij de ontwikkeling van het nationale beleid gebruik maakt van de resultaten van de open coördinatiemethode;

d)           versterking van de internationale dimensie van onderwijs, beroepsopleiding en jeugd, met name in het hoger onderwijs, door de aantrekkelijkheid van de instellingen voor hoger onderwijs van de Unie te vergroten en ondersteuning van de externe actie van de Unie, inclusief haar ontwikkelingsdoelstellingen, door de mobiliteit en de medewerking tussen de instellingen voor hoger onderwijs in de EU en in derde landen te bevorderen en door doelgerichte opbouw van capaciteit in derde landen.

– Gerelateerde indicator: aantal instellingen voor hoger onderwijs in derde landen dat gezamenlijke en dubbele graden aanbiedt;

e)           verbetering van onderwijs in en het leren van talen en bevordering van taalkundige verscheidenheid.

– Gerelateerde indicator: percentage deelnemers dat de taalvaardigheden heeft verbeterd;

f)            stimulering van excellentie in onderwijs en onderzoek op het gebied van Europese integratie door middel van de Jean Monnet-activiteiten in de hele wereld, zoals bedoeld in artikel 10.

– Gerelateerde indicator: aantal studenten dat een opleiding volgt door middel van Jean Monnet-activiteiten.

Artikel 6

Acties van het programma

1.           Op het gebied van onderwijs, beroepsopleiding en jeugd zal het programma zijn doelstellingen nastreven door middel van de volgende soorten acties:

a)      individuele leermobiliteit,

b)      samenwerking met het oog op innovatie en verspreiding van goede praktijken,

c)      ondersteuning van beleidshervormingen.

2.           De specifieke Jean Monnet-activiteiten worden in artikel 10 beschreven.

Artikel 7

Individuele leermobiliteit

1.           De actie voor individuele leermobiliteit zal voorzien in versterking van:

a)      transnationale mobiliteit voor studenten in het hoger onderwijs en beroepsopleidingen en voor jongeren die deelnemen aan niet-formele leeractiviteiten in de in artikel 18 genoemde landen. Deze mobiliteit kan de vorm aannemen van studie in een partnerinstelling, stages in het buitenland of deelname in jeugdactiviteiten, met name vrijwilligerswerk. Studiemobiliteit op masterniveau wordt ondersteund door de in artikel 14, lid 3, bedoelde garantiefaciliteit voor studentenleningen;

b)      transnationale mobiliteit van personeel in de in artikel 18 genoemde deelnemende landen. Deze mobiliteit kan de vorm aannemen van het geven van onderwijs of deelname aan activiteiten op het gebied van beroepsontwikkeling in het buitenland.

2.           In het kader van deze actie wordt tevens steun verleend voor transnationale mobiliteit van en naar derde landen voor studenten, jongeren en personeel op het gebied van hoger onderwijs, waaronder mobiliteit in verband met hoogwaardige gezamenlijke, dubbele of meervoudige graden of gezamenlijke oproepen, alsmede op het gebied van niet-formeel leren.

Artikel 8

Samenwerking met het oog op innovatie en verspreiding van goede praktijken

1.           De samenwerking met het oog op innovatie en verspreiding van goede praktijken zal voorzien in ondersteuning van:

a)      transnationale strategische partnerschappen tussen organisaties die betrokken zijn bij onderwijs-, beroepsopleidings- en/of jeugdactiviteiten of die werkzaam zijn in andere relevante sectoren en gezamenlijke initiatieven ontwikkelen en ten uitvoer leggen en de uitwisseling van ervaringen en knowhow bevorderen;

b)      transnationale partnerschappen tussen ondernemingen en onderwijsinstellingen in de vorm van:

– kennisallianties tussen instellingen voor hoger onderwijs en ondernemingen die creativiteit, innovatie en ondernemerschap bevorderen door relevante leermogelijkheden aan te bieden, met inbegrip van de ontwikkeling van nieuwe lesprogramma's;

– allianties voor bedrijfstakspecifieke vaardigheden tussen aanbieders van onderwijs en opleiding en ondernemingen, waarbij nieuwe sectorspecifieke lesprogramma’s worden gecreëerd, innovatieve methoden voor beroepsonderwijs worden ontwikkeld en de Uniewijde erkenningsinstrumenten in de praktijk worden gebracht;

c)      ondersteunende IT-platforms, met inbegrip van eTwinning, voor de onderwijssector en het jeugdwerk, die mogelijkheden voor peer learning, virtuele mobiliteit en uitwisseling van beste praktijken bieden en openstaan voor nabuurschapslanden.

2.           Met deze actie wordt tevens steun verleend aan processen voor ontwikkeling, regionale integratie, capaciteitsopbouw, kennisuitwisseling en modernisering in het kader van partnerschappen tussen instellingen voor hoger onderwijs in de Unie en derde landen en in de jeugdsector, met name aan projecten voor peer learning en gezamenlijke onderwijsprojecten die regionale samenwerking, vooral met nabuurschapslanden, in de hand werken.

Artikel 9

Ondersteuning van beleidshervormingen

1.           De actie voor ondersteuning van beleidshervormingen zal de op Unieniveau ingeleide activiteiten omvatten die betrekking hebben op:

a)      activiteiten in verband met de tenuitvoerlegging van de beleidsagenda van de Unie op het gebied van onderwijs, beroepsopleiding en jeugd (open coördinatiemethode), alsook van de processen van Bologna en Kopenhagen en de gestructureerde dialoog met jongeren;

b)      de toepassing in deelnemende landen van transparantie-instrumenten van de Unie, met name Europass, Europees kwalificatiekader (EQF), Europees studiepuntenoverdrachtsysteem (ECTS), Europees puntenoverdrachtsysteem voor beroepsonderwijs en –opleiding (ECVET), en de ondersteuning van Uniewijde netwerken;

c)      de beleidsdialoog met relevante Europese belanghebbenden op het gebied van onderwijs, beroepsopleiding en jeugd;

d)      het Europees Jeugdforum, de nationale informatiecentra voor academische erkenning (NARIC's), de netwerken Eurydice, Euroguidance en Eurodesk alsmede de nationale ondersteuningscentra voor de eTwinning-actie, de nationale Europass-centra en de nationale informatiekantoren in de nabuurschapslanden en de toetredende landen, kandidaatlanden en potentiële kandidaten die niet volledig deelnemen in het programma.

2.           Met deze actie wordt tevens steun verleend aan de beleidsdialoog met derde landen en internationale organisaties.

Artikel 10

Jean Monnet-activiteiten

De Jean Monnet-activiteiten zijn erop gericht:

a)      onderwijs en onderzoek op het gebied van Europese integratie wereldwijd aan te moedigen onder gespecialiseerde academici, lerenden en burgers, met name door de instelling van Jean Monnet-leerstoelen en andere academische activiteiten en door het verlenen van steun voor andere activiteiten met het oog op kennisopbouw aan instellingen voor hoger onderwijs;

b)      activiteiten van academische instellingen en verenigingen die actief zijn op het gebied van Europese integratiestudies te ondersteunen en de invoering van een Jean Monnet-certificaat voor excellentie te bevorderen;

c)      steun te verlenen aan de volgende Europese academische instellingen:

i)        het Europees Universitair Instituut in Florence;

ii)       het Europacollege (campussen te Brugge en Natolin);

d)      beleidsdebatten en uitwisselingen tussen de academische wereld en beleidsmakers over de prioriteiten van het beleid van de Unie te stimuleren.

HOOFDSTUK III

Sport

Artikel 11

Specifieke doelstellingen

In overeenstemming met de algemene doelstelling van het programma worden in het kader ervan de volgende specifieke doelstellingen op het gebied van sport nagestreefd:

a)      aanpakken van transnationale bedreigingen van sport zoals doping, wedstrijdvervalsing, geweld, racisme en intolerantie;

– Gerelateerde indicator: percentage deelnemers die de resultaten van grensoverschrijdende projecten gebruiken om bedreigingen van sport te bestrijden.

b)      ondersteuning van goed bestuur op sportgebied en dubbele loopbanen van sporters;

– Gerelateerde indicator: percentage deelnemers die de resultaten van grensoverschrijdende projecten gebruiken om goed bestuur en dubbele loopbanen te bevorderen.

c)      bevordering van sociale integratie, gelijke kansen en gezondheidsbevorderende lichaamsbeweging door een grotere deelname aan sport.

– Gerelateerde indicator: percentage deelnemers die de resultaten van grensoverschrijdende projecten gebruiken om sociale integratie, gelijke kansen en grotere deelname te bevorderen.

Artikel 12

Activiteiten

1.           De doelstellingen met betrekking tot samenwerking op sportgebied worden nagestreefd door middel van de volgende activiteiten:

a)      ondersteuning van transnationale samenwerkingsprojecten;

b)      steunverlening aan niet-commerciële Europese sportevenementen waarbij meerdere Europese landen zijn betrokken;

c)      ondersteuning van de ontwikkeling van de feitenbank voor besluitvorming;

d)      ondersteuning van capaciteitsopbouw van sportorganisaties;

e)      dialoog met Europese belanghebbenden.

2.           Voor gesubsidieerde sportactiviteiten moeten, waar gepast, aanvullende financiële middelen worden verkregen door middel van partnerschap met derden, zoals particuliere ondernemingen.

HOOFDSTUK IV

Financiële bepalingen

Artikel 13

Begroting

1.           De financiële middelen voor de uitvoering van dit programma vanaf 1 januari 2014 worden vastgesteld op 17 299 000 000 euro.

De volgende bedragen worden toegewezen aan de acties van het programma:

a)       16 741 738 000 euro voor acties op het gebied van onderwijs, beroepsopleiding en jeugd, zoals bedoeld in artikel 6, lid 1;

b)       318 435 000 euro voor de Jean Monnet-activiteiten, zoals bedoeld in artikel 10;

c)       238 827 000 euro voor aan activiteiten op het gebied van sport, zoals omschreven in hoofdstuk III.

2.           In aanvulling op het financiële kader zoals vermeld in lid 1, en teneinde de internationale dimensie van het hoger onderwijs te bevorderen, wordt een indicatief bedrag van 1 812 100 000 euro[29] van de verschillende externe instrumenten van Titel 4 (ontwikkelings­samenwerkings­instrument, Europees nabuurschapsinstrument, instrument inzake pretoetredingssteun, partnerschapsinstrument en Europees ontwikkelingsfonds) toegewezen aan acties van leermobiliteit naar of vanuit andere landen dan die bedoeld in artikel 18, lid 1, en aan samenwerking en beleidsdialoog met autoriteiten/instellingen/organisaties afkomstig uit die landen. De bepalingen van deze verordening zijn van toepassing op het gebruik van deze middelen.

De middelen worden beschikbaar gesteld door middel van twee meerjarige toewijzingen die slechts respectievelijk de eerste vier jaren en de resterende drie jaren afdekken. Deze financiering zal zijn weerslag vinden in de meerjaarlijkse indicatieve programmering van deze instrumenten, overeenkomstig de onderkende behoeften en prioriteiten van de betrokken landen. De toewijzingen kunnen worden herzien ingeval van relevante onvoorziene omstandigheden of belangrijke politieke veranderingen overeenkomstig de externe prioriteiten van de EU. De samenwerking met niet-deelnemende landen kan, voor zover van toepassing, worden gefinancierd uit de toewijzing van aanvullende middelen door de partnerlanden, die ter beschikking worden gesteld volgens met deze landen nader overeen te komen procedures.

3.           Op grond van de toegevoegde waarde die van de drie in artikel 6, lid 1, genoemde soorten acties kan worden verwacht en in overeenstemming met de beginselen van kritische massa, concentratie, efficiency en prestatie, wordt het in lid 1 vermelde bedrag ter indicatie als volgt toegewezen:

– [65%] van dit bedrag wordt toegewezen aan individuele leermobiliteit;

– [26%] van dit bedrag wordt toegewezen aan samenwerking met het oog op innovatie en verspreiding van goede praktijken;

– [4%] van dit bedrag wordt toegewezen aan de ondersteuning van beleidshervormingen;

– [3%] van dit bedrag is bestemd voor exploitatiesubsidies voor nationale agentschappen.

– [2%] van dit bedrag is bestemd voor administratieve uitgaven.

4.           De financiële toewijzing voor het programma kan ook de uitgaven dekken voor voorbereidende, monitoring-, controle-, audit- en evaluatieactiviteiten die nodig zijn voor het beheer van het programma en de verwezenlijking van de doelstellingen daarvan; met name studies, vergaderingen van deskundigen, informatie- en communicatieacties, waaronder bedrijfscommunicatie over de politieke prioriteiten van de Europese Unie, voor zover zij verband houden met de algemene doelstellingen van deze verordening, uitgaven in verband met IT die zijn gericht op informatieverwerking en -uitwisseling, tezamen met alle andere uitgaven voor technische en administratieve bijstand, die door de Commissie voor het beheer van het programma zijn gedaan.

5.           De financiële toewijzing voor het programma kan ook de uitgaven dekken voor noodzakelijke technische en administratieve uitgaven om de overgang te waarborgen tussen het programma en de maatregelen uit hoofde van Besluit nr. 1720/2006/EG tot vaststelling van een actieprogramma op het gebied van een leven lang leren, Besluit nr. 1719/2006/EG tot vaststelling van het programma “Jeugd in actie” en Besluit nr. 1298/2008/EG tot invoering van het actieprogramma Erasmus Mundus. Zo nodig kunnen kredieten in de begroting na 2020 worden opgenomen om soortgelijke uitgaven te dekken, met het oog op het beheer van de acties die op 31 december 2020 nog niet zijn afgerond.

6.           De middelen voor de leermobiliteit van individuen zoals bedoeld in artikel 6, lid 1, onder a), die door nationale agentschappen worden beheerd, worden toegewezen op basis van de bevolking en de kosten van levensonderhoud in de lidstaat, de afstand tussen de hoofdsteden van de lidstaten en prestaties. 25 % van het totale subsidiebedrag wordt toegewezen op basis van de parameter voor prestaties, aan de hand van de in de leden 7 en 8 bedoelde criteria.

7.           De toewijzing van middelen op basis van prestaties heeft ten doel een efficiënt en doeltreffend gebruik van de beschikbare middelen te bevorderen. De criteria om de prestaties te meten, worden gebaseerd op de meest recente beschikbare gegevens. Deze criteria zijn:

a)      het niveau van de jaarlijks gerealiseerde resultaten die betrekking hebben op de overeengekomen uitkomsten en resultaten;

b)      de hoogte van de verrichte jaarlijkse betalingen.

Deze criteria kunnen worden herzien in de loop van het programma overeenkomstig de procedure zoals bedoeld in artikel 28 betreffende gedelegeerde handelingen.

8.           De toewijzing van middelen voor het jaar 2014 wordt gebaseerd op de laatste beschikbare resultaten en de uitvoeringspercentages van de programma’s Een leven lang leren, Jeugd in actie en Erasmus Mundus, die tot zijn uitgevoerd tot 1 januari 2014.

9.           In het kader van het programma kan steun worden verleend via specifieke innovatieve financieringsmodaliteiten, zoals die met name in artikel 14, lid 3, zijn omschreven.

Artikel 14

Specifieke financieringsmodaliteiten

1.           De Commissie voert de bijstand van de Unie uit overeenkomstig Verordening XX/2012 [het Financieel Reglement].

2.           De Commissie kan met derde landen of organisaties en instellingen uit die landen gezamenlijke oproepen doen voor gezamenlijk gefinancierde projecten. De projecten kunnen worden geëvalueerd en geselecteerd overeenkomstig gezamenlijke evaluatie- en selectieprocedures die door de betrokken financierende instellingen worden overeengekomen, overeenkomstig de beginselen die zijn vastgelegd in Verordening XX/2012[30] [Financieel Reglement].

3.           De Commissie stelt middelen ter beschikking voor het verstrekken van garanties voor leningen aan studenten die wonen in een deelnemend land zoals gedefinieerd in artikel 18, lid 1, die een volledige masterstudie volgen in een ander deelnemend land, te verlenen via een trustee met het mandaat om de garantieverlening ten uitvoer te brengen op basis van een trustovereenkomst waarin de gedetailleerde regels en vereisten inzake het gebruik van het instrument en de respectievelijke verplichtingen van de partijen nader zijn bepaald. Het financieel instrument dient te voldoen aan de bepalingen betreffende financiële instrumenten in het Financieel Reglement en in de gedelegeerde handeling die de uitvoeringsvoorschriften vervangen. Overeenkomstig artikel 18, lid 2, van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 moeten inkomsten en betalingen die door de garanties zijn gegenereerd, aan het financieel instrument worden toegeschreven. Dit financiële instrument, inclusief behoeften van de markt en uitvoeringspercentages, zal worden gecontroleerd en geëvalueerd zoals voorgeschreven in artikel 15, lid 2.

4.           Openbare lichamen en scholen, instellingen van hoger onderwijs en organisaties op het gebied van onderwijs, opleiding, jeugd en sport die gedurende de afgelopen twee jaar meer van 50% van hun jaarlijkse inkomsten uit publieke bronnen hebben ontvangen, worden geacht over de nodige financiële vermogens, beroepsbekwaamheid en administratieve capaciteiten te beschikken om de activiteiten in het kader van het programma uit te voeren. Zij hoeven geen verdere documentatie ter staving hiervan in te dienen.

5.           Aan individuele begunstigden verleende subsidies voor leermobiliteit zijn vrijgesteld van belastingen en sociale premies. Deze vrijstelling geldt eveneens voor intermediaire instanties die dergelijke financiële steun toekennen aan de individuele begunstigden.

6.           Het in artikel [127, lid 1] van het Financieel Reglement bedoelde bedrag is niet van toepassing op aan individuele begunstigden verleende subsidies voor leermobiliteit.

HOOFDSTUK V

Prestaties en verspreiding

Artikel 15

Controle en evaluatie van de prestaties en resultaten

1.           De Commissie, in samenwerking met de lidstaten, controleert regelmatig of de prestaties en de resultaten van het programma aan de doelstellingen ervan voldoen, met name wat betreft:

a)       de in artikel 3 bedoelde Europese toegevoegde waarde;

b)      de verspreiding van financiële middelen in de belangrijkste onderwijssectoren, waarbij moet worden gewaarborgd dat met de gedurende de looptijd van het programma toegewezen middelen een significant effect in het hele stelsel teweeg wordt gebracht;

2.           In aanvulling op de voortdurende controle stelt de Commissie uiterlijk eind 2017 een evaluatierapport op om de doelmatigheid bij het bereiken van de doelstellingen, de efficiëntie van het programma en zijn Europese toegevoegde waarde te beoordelen met het oog op een beslissing over de vernieuwing, wijziging en schorsing van het programma. In de evaluatie zal aandacht worden besteed aan mogelijkheden tot vereenvoudiging, de interne en externe samenhang, de vraag of alle doelstellingen nog steeds relevant zijn, alsook de bijdrage van de maatregelen tot de prioriteiten van de Unie inzake slimme, duurzame en inclusieve groei. Ook wordt rekening gehouden met evaluatieresultaten inzake het effect op lange termijn van de vorige programma’s (Een leven lang leren, Jeugd in actie en Erasmus Mundus en andere internationale programma's voor hoger onderwijs).

3.           Zonder afbreuk te doen aan de vereisten van hoofdstuk VII en de verplichtingen van nationale agentschappen zoals bedoeld in artikel 22, dienen de lidstaten uiterlijk op 31 maart 2017 respectievelijk 30 juni 2019 verslagen over de uitvoering en effecten van het integrale programma bij de Commissie in.

Artikel 16

Communicatie en verspreiding

1.           De Commissie draagt in samenwerking met de lidstaten zorg voor voorlichting, publiciteit en follow-up ten aanzien van door dit programma gesteunde acties alsmede voor de verspreiding van de resultaten van de voorafgaande programma’s een Leven Lang Leren, Erasmus Mundus en Jeugd in actie.

2.           De begunstigden van de gesteunde projecten zorgen er door acties en activiteiten als bedoeld in de artikelen 6, 10 en 12 voor dat de behaalde resultaten en effecten naar behoren worden gecommuniceerd en verspreid.

3.           De nationale agentschappen als bedoeld in artikel 22 ontwikkelen een consistent beleid met het oog op de verspreiding en benutting van de resultaten van activiteiten die worden gesteund in verband met de door hen in het kader van het programma beheerde acties, en staan de Commissie bij in de uitvoering van de algemene taak van voorlichting over het programma en de resultaten ervan.

4.           De publieke en private organisaties in de belangrijkste onderwijssectoren die onder het programma vallen, kunnen de merknaam “Erasmus” gebruiken voor communicatie- en verspreidingsdoeleinden in verband met het programma; de merknaam wordt in de volgende combinaties gebruikt voor de belangrijkste onderwijssectoren:

– “Erasmus Hoger onderwijs” voor alle soorten hoger onderwijs in Europa en daarbuiten;

– “Erasmus Opleiding” voor beroepsonderwijs en -opleiding en volwasseneneducatie;

– “Erasmus op school” voor schoolonderwijs;

– “Erasmus voor jongeren” voor niet-formeel leren door jongeren.

5.           In het kader van communicatieactiviteiten kan tevens bedrijfscommunicatie betreffende de beleidsprioriteiten van de Europese Unie worden ondersteund, op voorwaarde dat zij betrekking hebben op de algemene doelstellingen van deze verordening.

HOOFDSTUK VI

Toegang tot het programma

Artikel 17

Deelname

1.           Elke publieke of private organisatie die werkzaam is op het gebied van onderwijs, beroepsopleiding, jeugd en sport kan aanvragen indienen in het kader van dit programma.

2.           Bij de uitvoering van het programma zorgen de Commissie en de lidstaten ervoor dat bijzondere inspanningen worden ondernomen om de deelname van personen die om onderwijs-, sociale, lichamelijke, psychologische, geografische, economische of culturele redenen of op grond van hun geslacht moeilijkheden ondervinden, te vergemakkelijken.

Artikel 18

Deelnemende landen

1.           Aan het programma kan worden deelgenomen door de volgende landen (hierna “de programmalanden” genoemd):

a)      de lidstaten;

b)      toetredingslanden, kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten die onder een pretoetredingsstrategie vallen, overeenkomstig de algemene beginselen en algemene voorwaarden voor deelname van deze landen aan programma’s van de Unie zoals vastgesteld in de desbetreffende kaderovereenkomsten, besluiten van de Associatieraad of soortgelijke overeenkomsten;

c)      de EVA-staten, die lid zijn van de Europese Economische Ruimte (EER), overeenkomstig de bepalingen van de EER-overeenkomst;

d)      de Zwitserse Bondsstaat, als met dit land een daartoe strekkende bilaterale overeenkomst wordt gesloten;

2.           De in lid 1 genoemde deelnemende landen hebben alle verplichtingen en voeren alle taken uit die bij deze verordening aan de lidstaten worden opgelegd.

3.           Het programma voorziet in de samenwerking met partners uit derde landen, met name partners uit nabuurschapslanden, aan de in de artikelen 6 en 10 omschreven acties en activiteiten.

HOOFDSTUK VII

Beheers- en auditsysteem

Artikel 19

Complementariteit

De Commissie, in samenwerking met de lidstaten, draagt zorg voor de algehele samenhang en complementariteit van het programma met:

a)      het relevante beleid van de Unie, met name op het gebied van cultuur en media, werkgelegenheid, gezondheid, onderzoek en innovatie, ondernemerschap, rechtspleging, consumenten, ontwikkeling en cohesie;

b)      de andere relevante EU-bronnen voor steunverlening aan beleidsmaatregelen op het gebied van onderwijs, beroepsopleiding en jeugd, met name het Europees Sociaal Fonds en de andere financiële instrumenten met betrekking tot werkgelegenheid en sociale inclusie, het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, de programma's voor onderzoek en innovatie alsmede de financiële instrumenten met betrekking tot justitie en burgerschap, gezondheid, externe samenwerking en de pretoetredingsinstrumenten.

Artikel 20

Uitvoeringsorganen

Het programma wordt uitgevoerd door de volgende organen:

a)           De Commissie op het niveau van de Unie;

b)           De nationale agentschappen op nationaal niveau voor de taken die moeten worden uitgevoerd in de deelnemende landen zoals bedoeld in artikel 18, lid 1.

Artikel 21

Nationale Autoriteit

1.           Binnen één maand na de inwerkingtreding van deze verordening maken de lidstaten door middel van een formele mededeling die door hun permanente vertegenwoordiging wordt ingediend aan de Commissie de persoon of personen bekend die wettelijk is of zijn gemachtigd om namens hen als “nationale autoriteit” te handelen voor de toepassing van deze verordening. Indien de nationale autoriteit gedurende de looptijd van het programma wordt vervangen, stelt de lidstaat de Commissie hiervan volgens dezelfde procedure onverwijld in kennis.

2.           De lidstaten treffen alle nodige maatregelen om wettelijke en administratieve belemmeringen voor de goede werking van het programma weg te nemen, ook wat de afgifte van visa betreft;

3.           Binnen drie maanden na de inwerkingtreding van de verordening wijst de nationale autoriteit één enkel coördinerend orgaan aan, hierna “nationaal agentschap” te noemen. De nationale autoriteit verschaft de Commissie een passende ex-ante-evaluatie van de naleving, dat het nationale agentschap voldoet aan de bepalingen van artikel 55, lid 1, onder b, vi, en artikel 57, leden 1, 2 en 3, van Verordening nr. XX/2012, en artikel X van de Gedelegeerde Verordening nr. XX/2012, alsmede aan de vereisten van de Unie betreffende interne toezichtsnormen voor nationale agentschappen en voorschriften voor het beheer door deze agentschappen van programmamiddelen die bestemd zijn voor steunverlening aan de acties in het kader van het programma.

4.           De nationale autoriteit wijst een onafhankelijk auditorgaan zoals bedoeld in artikel 24 aan.

5.           De nationale autoriteit controleert en superviseert het beheer van de programma op nationaal niveau. Zij informeert en raadpleegt de Commissie bijtijds over elk voorgenomen besluit dat gevolgen zou kunnen hebben voor het beheer van het programma, vooral wat het nationaal agentschap betreft.

6.           De nationale autoriteit baseert haar ex-ante-evaluatie van de naleving op haar eigen controles en audits, en/of op controles en audits die zijn verricht door het in artikel 24 bedoelde onafhankelijke auditorgaan.

7.           Indien het voor het programma aangewezen nationale agentschap hetzelfde is als het nationale agentschap dat voor het voorgaande programma Een leven lang leren of Jeugd in actie was aangewezen, kan de reikwijdte van de controles en audits voor de ex-ante-evaluatie van de naleving worden beperkt tot de voorschriften die nieuw en specifiek voor het programma zijn.

8.           Indien de Commissie de aanwijzing van het nationaal agentschap afwijst op basis van haar ex-ante-evaluatie van de naleving, zorgt de nationale autoriteit dat de noodzakelijke corrigerende maatregelen worden genomen zodat het als nationaal agentschap aangewezen orgaan aan de door de Commissie vastgestelde minimumeisen voldoet of wijst zij een ander orgaan als nationaal agentschap aan.

9.           De nationale agentschap zorgt voor een passende medefinanciering van de werkzaamheden van hun nationale agentschap om te waarborgen dat het programma wordt beheerd met inachtneming van de toepasselijke voorschriften van de Unie.

10.         Op basis van de jaarlijkse beheersverklaring van het nationale agentschap, de onafhankelijke auditverklaring erover en de analyse door de Commissie van de naleving en de prestaties van het nationale agentschap, informeert de nationale autoriteit de Commissie uiterlijk 30 oktober van elk jaar over zijn toezichts- en supervisieactiviteiten betreffende het programma.

11.         De nationale autoriteit is er verantwoordelijkheid voor dat de door de Commissie aan de nationale agentschappen met het oog op subsidieverlening in het kader van het programma overgemaakte financiële middelen van de Unie naar behoren worden beheerd.

12.         Indien een nationaal agentschap verantwoordelijk is voor onregelmatigheden, nalatigheden of fraude of bij de uitoefening van zijn taken ernstig tekort schiet of niet volledig aan zijn plichten voldoet en dit aanleiding geeft tot vorderingen van de zijde van de Commissie jegens het nationale agentschap, is de betrokken nationale autoriteit aansprakelijk voor eventueel niet terugbetaalde bedragen.

13.         In de in lid 12 bedoelde gevallen mag de nationale autoriteit de benoeming van het nationale agentschap intrekken op eigen initiatief of op verzoek van de Commissie. Indien de nationale autoriteit de benoeming van het nationaal agentschap om andere gerechtvaardigde redenen wil intrekken, stelt zij de Commissie hiervan ten minste zes maanden voor de beoogde datum van de beëindiging van het mandaat op de hoogte. In dat geval voorzien de nationale autoriteit en de Commissie formeel in gezamenlijk overeengekomen specifieke overgangsmaatregelen en ‑termijnen.

14.         In geval van intrekking voert de nationale autoriteit de noodzakelijke controles uit met betrekking tot de middelen van de Unie die zijn toevertrouwd aan het van zijn mandaat ontheven nationaal agentschap, en draagt zij zorg voor een soepele overdracht van deze middelen en van voor het beheer van het programma vereiste documenten en beheersinstrumenten aan het nieuwe nationale agentschap. De nationale autoriteit verschaft het van zijn taak ontheven nationale agentschap de noodzakelijke financiële ondersteuning zodat het zijn contractuele verplichtingen jegens de begunstigden van het programma en de Commissie kan blijven vervullen totdat deze verplichtingen aan een nieuw nationaal agentschap zijn overgedragen.

Artikel 22

Nationaal agentschap

1.           Het nationaal agentschap:

a)      heeft rechtspersoonlijkheid of maakt deel uit van een instantie die rechtspersoonlijkheid heeft, en valt onder de wetgeving van de betrokken lidstaat. Ministeries mogen niet als nationale agentschappen worden aangewezen;

b)      beschikt over passende beheerscapaciteiten, voldoende personeel en adequate infrastructuur om zijn taken naar tevredenheid uit te oefenen en een efficiënt en doeltreffend beheer van het programma en een goed financieel beheer van de middelen van de Unie te waarborgen;

c)      beschikt over de nodige operationele en juridische middelen om de op Unie-niveau vastgestelde administratieve, contractuele en financiële beheersvoorschriften toe te passen;

d)      biedt passende financiële garanties, bij voorkeur afgegeven door een overheidsinstantie, die overeenkomen met het bedrag aan middelen van de Unie die het moet gaan beheren;

e)      wordt aangewezen voor de duur van het programma.

2.           Het nationaal agentschap is verantwoordelijk voor bepaalde Programma-acties die op nationaal niveau worden beheerd overeenkomstig artikel 55, lid 1, onder b), vi) van Verordening nr. XXX/2012 [toekomstig Financieel Reglement] en van artikel X van de Gedelegeerde Verordening nr. XXX/2012, [toekomstige uitvoeringsvoorschriften]. Deze acties zijn:

a)      alle programma-acties binnen de kernactie “Leermobiliteit voor individuen”, met uitzondering van de mobiliteit die is georganiseerd op basis van gemeenschappelijke of dubbele/meervoudige graden en de garantieregeling voor leningen;

b)      de programma-actie “Strategische partnerschappen” met de kernactie “Samenwerking met het oog op innovatie en verspreiding van goede praktijken”;

c)      het beheer van breedtesportactiviteiten in de kernactie “Ondersteuning voor beleidshervorming”.

3.           Het nationaal agentschap is verantwoordelijk voor het beheer van alle fasen van de projectcyclus van de in lid 2 genoemde acties, eventueel met uitzondering van de selectieprocedure en de besluitvorming over de toekenning in het geval van strategische partnerschappen.

4.           Het nationaal agentschap kan de subsidies aan begunstigden ofwel in de vorm van een subsidieovereenkomst of in de vorm van een subsidiebesluit verstrekken, in overeenstemming met de door de Commissie voor de betrokken actie van het programma vastgestelde bepalingen.

5.           Het nationale agentschap brengt jaarlijks verslag uit aan de Commissie en aan zijn nationale autoriteit overeenkomstig de bepalingen in artikel 57, lid 5, van Financieel Reglement nr. XX/2012. Het nationaal agentschap is belast met de uitvoering van de opmerkingen die de Commissie maakt naar aanleiding van haar jaarlijkse beheersverklaring, alsmede de onafhankelijke auditverklaring daarover.

6.           Het nationaal agentschap mag geen enkele taak met betrekking tot de uitvoering van het programma of de besteding van middelen delegeren aan een derde zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de nationale autoriteit en de Commissie. Het nationaal agentschap blijft als enige verantwoordelijk voor de taken die aan de derde partij zijn gedelegeerd.

7.           Bij vervanging van het nationale agentschap blijft het van zijn taak ontheven nationale agentschap juridisch verantwoordelijk voor de nakoming van zijn contractuele verplichtingen jegens de begunstigden van het programma en de Commissie totdat deze verplichtingen aan een nieuw nationaal agentschap zijn overgedragen.

8.           Het nationaal agentschap is verantwoordelijk voor het beheer en de afwikkeling van de financiële overeenkomsten betreffende de voorafgaande programma's Een leven lang leren en Jeugd in actie (2007-2013) die bij de begin van het programma nog in gang zijn.

Artikel 23

Europese Commissie

1.           Binnen twee maanden na ontvangst van de in artikel 21, lid 3, bedoelde ex-ante-evaluatie van de nationale autoriteit hecht de Commissie haar goedkeuring aan de aanwijzing van het nationale agentschap, keurt zij die aanwijzing op bepaalde voorwaarden goed of wijst zij deze af. De Commissie gaat geen contractuele betrekkingen met het nationaal agentschap aan voordat de ex-ante-evaluatie is afgerond. Ingeval de Commissie de aanwijzing van het agentschap onder bepaalde voorwaarden goedkeurt, kan de Commissie in het kader van de contractuele betrekkingen met het nationale agentschap aanvullende voorzorgsmaatregelen treffen.

2.           De Commissie legt de juridische verantwoordelijkheden inzake de bij de inwerkingtreding van het programma nog lopende financiële overeenkomsten betreffende de voorafgaande programma's Een leven lang leren en Jeugd in actie (2007-2013) formeel vast na haar goedkeuring van de ex-ante-evaluatie van de naleving betreffende het aangewezen agentschap.

3.           Het document waarin de contractuele betrekking tussen de Commissie en het nationaal agentschap wordt geregeld, houdt het volgende in:

a)       nadere bepalingen inzake de interne controlenormen voor nationale agentschappen en de voorschriften voor het beheer door nationale agentschappen van middelen van de Unie voor het verlenen van subsidies;

b)      het werkprogramma van het nationaal agentschap waarin de beheerstaken zijn omschreven van het nationaal agentschap waaraan steun door de Unie wordt verstrekt;

c)       specificatie van de rapportagevereisten voor het nationale agentschap.

4.           De Commissie stelt jaarlijks de volgende programmamiddelen beschikbaar aan het nationaal agentschap:

a)      middelen voor steunverlening aan acties die in de betrokken lidstaat in het kader van het programma worden uitgevoerd en waarvan het beheer is opgedragen aan het nationaal agentschap;

b)      een financiële bijdrage ter ondersteuning van de beheerstaken die het nationaal agentschap in verband met het programma uitoefent. Deze bijdrage wordt verstrekt in de vorm van een vaste bijdrage in de operationele kosten van het nationaal agentschap. De hoogte van de bijdrage wordt vastgesteld op basis van het bedrag aan middelen van de Unie dat het nationaal agentschap wordt toevertrouwd met het oog op het verlenen van subsidies.

5.           De Commissie stelt de vereisten voor het werkprogramma van het nationale agentschap vast. De Commissie stelt geen programmamiddelen aan het nationale agentschap beschikbaar tot na formele goedkeuring van het desbetreffende werkprogramma van het nationale agentschap door de Commissie.

6.           Op basis van de in artikel 21, lid 3, bedoelde nalevingsvoorschriften voor nationale agentschappen beoordeelt de Commissie het nationale beheers- en controlesysteem, met name aan de hand van ex-ante-beoordeling van de naleving van de nationale autoriteit, de jaarlijkse beheersverklaring van het nationale agentschap en de verklaring van het onafhankelijke auditorgaan daarover, naar behoren rekening houdend met de jaarlijkse informatie van de nationale autoriteit over zijn toezichts- en supervisieactiviteiten op het programma.

7.           Op basis van haar beoordeling van de jaarlijkse beheersverklaring en de verklaring van het onafhankelijke auditorgaan hierover, verstrekt de Commissie haar advies en opmerkingen hierover aan het nationale agentschappen en de nationale autoriteit.

8.           Indien de Commissie de beheersverklaring van het nationale agentschap of de onafhankelijke auditverklaring daarover niet kan aanvaarden of indien het nationale agentschapbij geen bevredigend gevolg geeft aan de opmerkingen van de Commissie, kan de Commissie voorzorgs- of correctieve maatregelen nemen die noodzakelijk zijn om de financiële belangen van de Unie te waarborgen overeenkomstig artikel 57, lid 4, van Financieel Reglement nr. XX/2012.

9.           De Commissie organiseert regelmatige bijeenkomsten met het netwerk van nationale agentschappen om zorg te dragen voor een coherente tenuitvoerlegging van het programma in alle deelnemende landen.

10.         De Commissie mag op verzoek van de nationale autoriteiten instellingen of organisaties of de categorieën van dergelijke instellingen of organisaties aanwijzen, die in hun land in aanmerking zouden kunnen komen voor deelname aan specifieke acties in het kader van het programma.

Artikel 24

Auditorgaan

1.           Het onafhankelijke auditorgaan geeft een auditverklaring af over de jaarlijkse heheersverklaring zoals bedoeld in artikel 57, lid 5, onder d) en e), van Financieel Reglement nr. XX/2012.

2.           Het onafhankelijke auditorgaan:

a)      beschikt over de noodzakelijke beroepsbekwaamheid om audits van de publieke sector te verrichten;

b)      garandeert bij de auditwerkzaamheden internationaal aanvaarde auditnormen in acht worden genomen;

c)      verkeert niet in een belangenconflict met de juridische entiteit waarvan het nationale agentschap deel uitmaakt. Met name is het functioneel onafhankelijk van de juridische entiteit waarvan het nationale agentschap deel uitmaakt en verricht het geen andere controles of audits bij of voor de juridische entiteit.

3.           Het onafhankelijke auditorgaan verschaft de Commissie en haar vertegenwoordigers alsmede de Rekenkamer volledige toegang tot alle documenten en rapporten ter staving van de auditverklaring die het afgeeft over de jaarlijkse beheersverklaring van het nationale agentschap.

HOOFDSTUK VIII

Controlesysteem

Artikel 25

Beginselen van het controlesysteem

1.           De Commissie neemt passende maatregelen om ervoor te zorgen dat bij de uitvoering van uit hoofde van deze verordening gefinancierde acties, de financiële belangen van de Europese Unie met de toepassing van preventieve maatregelen tegen fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten worden beschermd door middel van doeltreffende controles en, indien onregelmatigheden worden ontdekt, door middel van terugvordering van de ten onrechte betaalde bedragen en, voor zover van toepassing, door middel van doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties.

2.           De Commissie is verantwoordelijk voor de uitoefening van toezichthoudende controles met betrekking tot de programma-acties die door de nationale agentschappen worden beheerd. Zij stelt minimumeisen vast voor de controles door het nationale agentschap en het onafhankelijke auditorgaan.

3.           het Nationaal agentschap is verantwoordelijk voor de primaire controle van de begunstigden voor de in artikel 2, lid 2, bedoelde programma-acties. Deze controles bieden een redelijke garantie dat de verleende subsidies worden besteed voor de doeleinden waarvoor zij bestemd zijn en in overeenstemming met de toepasselijke voorschriften van de Unie.

4.           Met betrekking tot de middelen van het programma die aan de nationale agentschappen worden overgemaakt, garandeert de Commissie een goede coördinatie van haar controles bij de nationale autoriteiten en de nationale agentschappen, op basis van het beginsel van één enkele audit en volgens een op risico gebaseerde analyse. Deze bepaling is niet van toepassing op onderzoeken door OLAF.

Artikel 26

Bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie

1.           De Commissie of haar vertegenwoordigers en de Rekenkamer hebben de bevoegdheid om audits, op basis van documenten of ter plaatse, uit te voeren bij alle begunstigden, contractanten, subcontractanten en andere derde partijen die middelen van de Unie hebben ontvangen. Zij kunnen ook audits en onderzoeken verrichten bij de nationale agentschappen.

2.           Het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) kan overeenkomstig de procedure van Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 controles en verificaties ter plaatse bij de direct of indirect bij de financiering betrokken economische subjecten uitvoeren om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten in verband met een subsidieovereenkomst of ‑besluit of een contract betreffende financiering door de Unie, waardoor de fianciële belangen van de Unie zijn geschaad.

3.           Onverminderd de eerste en de tweede alinea verlenen de uit deze verordening voortvloeiende samenwerkingsovereenkomsten met derde landen en internationale organisaties, subsidieovereenkomsten en ‑besluiten en contracten de Commissie, de Rekenkamer en OLAF uitdrukkelijk de bevoegdheid om dergelijke audits en controles en verificaties ter plaatse uit te voeren.

HOOFDSTUK IX

Delegatie van bevoegdheden en uitvoeringsbepalingen

Artikel 27

Overdracht van bevoegdheden aan de Commissie

De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 28 betreffende de wijziging van artikel 13, lid 7, en artikel 22, lid 2, betreffende respectievelijk de criteria voor de prestaties en de bepalingen over de acties die door de nationale agentschappen worden beheerd.

Artikel 28

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.           De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel vastgestelde voorwaarden.

2.           De in artikel 27 bedoelde bevoegdheidsdelegatie wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van 7 jaar vanaf de inwerkingtreding van deze verordening en voor de duur van het programma.

3.           De in artikel 27 bedoelde bevoegdheidsdelegatie kan op elk ogenblik door het Europees Parlement of de Raad worden ingetrokken. Het besluit tot intrekking maakt een einde aan de delegatie van de bevoegdheden die in het besluit worden vermeld. Het besluit treedt in werking op de dag na de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een latere datum die in het besluit wordt vermeld. Het besluit laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.           Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling vaststelt, stelt zij het Europees Parlement en de Raad daarvan tegelijkertijd in kennis.

5.           Een krachtens artikel 27 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt pas in werking als noch het Europees Parlement noch de Raad binnen een termijn van twee maanden na de datum van kennisgeving bezwaar heeft gemaakt tegen de gedelegeerde handeling, of als zowel het Europees Parlement als de Raad de Commissie voor het verstrijken van deze termijn heeft meegedeeld niet voornemens te zijn bezwaar te maken. Op initiatief van het Europees Parlement of de Raad kan deze termijn met twee maanden worden verlengd.

Artikel 29

Uitvoering van het programma

Om het programma uit te voeren, stelt de Commissie het jaarlijkse werkprogramma's vast in de vorm van uitvoeringshandelingen overeenkomstig de in artikel 30, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure. Zij vermelden de nagestreefde doelstellingen, de verwachte resultaten, de tenuitvoerleggingsmethode en het totale bedrag. Zij omvatten ook een omschrijving van de te financieren acties, een indicatie van het voor elke actie toegewezen bedrag, alsmede de verdeling van middelen tussen de lidstaten voor de acties die worden beheerd door de nationale agentschappen, en een indicatief tijdschema voor de uitvoering. Zij vermelden voor beurzen de prioriteiten, de essentiële evaluatiecriteria en het maximumpercentage van cofinanciering.

Artikel 30

Comitéprocedure

1.           De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dit comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.           Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

HOOFDSTUK X

Slotbepalingen

Artikel 31

Intrekkings- en overgangsbepalingen

1.           Besluit nr. 1720/2006/EG tot vaststelling van een actieprogramma op het gebied van een leven lang leren, Besluit nr. 1719/2006/EG tot vaststelling van het programma “Jeugd in actie” en Besluit nr. 1298/2008/EG tot invoering van het actieprogramma Erasmus Mundus worden ingetrokken met ingang van 1 januari 2014.

2.           Acties die uit hoofde van Besluit nr. 1720/2006/EG, Besluit nr. 1719/2006/EG en Besluit nr. 1298/2008/EG op of vóór 31 december 2013 aangevangen zijn, worden, indien van toepassing, beheerd volgens de bepalingen van deze verordening.

3.           De lidstaten zorgen op nationaal niveau voor een soepele overgang tussen de in het kader van de voorafgaande programma's uitgevoerde acties op het gebied van een leven lang leren, jeugd en internationale samenwerking in het hoger onderwijs, en de acties die in het kader van het programma ten uitvoer worden gelegd.

Artikel 32

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing vanaf 1 januari 2014.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te

Voor het Europees Parlement                       Voor de Raad

De voorzitter                                                  De voorzitter

BIJLAGE FINANCIEEL MEMORANDUM VOOR VOORSTELLEN

[te gebruiken bij elk voorstel of initiatief dat bij de wetgevende autoriteit wordt ingediend

(artikel 28 van het Financieel Reglement en artikel 22 van de uitvoeringsvoorschriften)]

1.           KADER VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF

              1.1.    Benaming van het voorstel/initiatief

              1.2.    Betrokken beleidsterrein(en) in de ABM/ABB-structuur

              1.3.    Aard van het voorstel/initiatief

              1.4.    Doelstelling(en)

              1.5.    Motivering van het voorstel/initiatief

              1.6.    Duur en financiële gevolgen

              1.7.    Beheersvorm(en)

2.           BEHEERSMAATREGELEN

              2.1.    Regels inzake het toezicht en de verslagen

              2.2.    Beheers- en controlesysteem

              2.3.    Maatregelen ter voorkoming van fraude en onregelmatigheden

3.           GERAAMDE FINANCIËLE GEVOLGEN VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF

              3.1.    Rubriek(en) van het meerjarige financiële kader en betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven

              3.2.    Geraamde gevolgen voor de uitgaven

              3.2.1. Samenvatting van de geraamde gevolgen voor de uitgaven

              3.2.2. Geraamde gevolgen voor de beleidskredieten

              3.2.3. Geraamde gevolgen voor de administratieve kredieten

              3.2.4. Verenigbaarheid met het huidige meerjarige financiële kader

              3.2.5. Bijdrage van derden aan de financiering

              3.3.    Geraamde gevolgen voor de ontvangsten

FINANCIEEL MEMORANDUM VOOR VOORSTELLEN

1.           KADER VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF

1.1.        Benaming van het voorstel/initiatief

Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD tot vaststelling van Erasmus voor iedereen, het programma van de Unie voor onderwijs, beroepsopleiding, jeugd en sport

1.2.        Betrokken beleidsterrein(en) in de ABM/ABB-structuur[31]

Titel 15 Onderwijs en cultuur

1.3.        Aard van het voorstel/initiatief

x Het voorstel/initiatief betreft een nieuwe actie

¨ Het voorstel/initiatief betreft een nieuwe actie na een proefproject/een voorbereidende actie[32]

¨ Het voorstel/initiatief betreft de verlenging van een bestaande actie

¨ Het voorstel/initiatief betreft een actie die wordt omgebogen naar een nieuwe actie

1.4.        Doelstellingen

1.4.1.     De met het voorstel/initiatief beoogde strategische meerjarendoelstelling(en) van de Commissie

Europa 2020-strategie

Prioriteit: slimme en inclusieve groei, geïntegreerd programma voor onderwijs, beroepsopleiding, jeugd en sport

Doel: onderwijs/vaardigheden

Kerninitiatieven: Een agenda voor nieuwe vaardigheden en banen, Jeugd in beweging

1.4.2.     Specifieke doelstelling(en) en betrokken ABM/ABB-activiteiten

Specifieke doelstelling nr. 1:

verhoging van het niveau van de kerncompetenties en vaardigheden, inzonderheid wat betreft hun relevantie voor de arbeidsmarkt en de samenleving, en versterking van de deelname van jongeren aan het democratische leven in Europa, met name door de mogelijkheden voor leermobiliteit voor jongeren, lerenden, personeel en jongerenwerkers te verruimen en de samenwerking tussen onderwijs en jeugdwerk enerzijds en de arbeidsmarkt anderzijds te intensiveren.

Specifieke doelstelling nr. 2:

bevordering van kwaliteitsverbeteringen, excellentie op het gebied van innovatie en internationalisering op het niveau van onderwijsinstellingen en in het jeugdwerk, met name door nauwere transnationale samenwerking tussen aanbieders van onderwijs en opleidingen, jongerenorganisaties en andere belanghebbenden.

Specifieke doelstelling nr. 3:

bevordering van het ontstaan van een Europese ruimte voor een leven lang leren, het initiëren van beleidshervormingen op nationaal niveau, ondersteuning van de modernisering van onderwijs- en opleidingsstelsels, met inbegrip van de niet-formele leeromgeving, en ondersteuning van Europese samenwerking op het gebied van jeugdzaken, met name door sterkere beleidssamenwerking, verbetering van de toepassing van instrumenten voor transparantie en de verspreiding van goede praktijken.

Specifieke doelstelling nr. 4:

versterking van de internationale dimensie van onderwijs, beroepsopleiding en jeugd, met name in het hoger onderwijs, door de aantrekkelijkheid van de instellingen voor hoger onderwijs van de Unie te vergroten en ondersteuning van ontwikkelingsdoelstellingen van de Unie door de mobiliteit en de medewerking tussen de instellingen voor hoger onderwijs in de EU en in derde landen te bevorderen en door doelgerichte opbouw van capaciteit in derde landen.

Specifieke doelstelling nr. 5:

verbetering van onderwijs in en het leren van talen en bevordering van taalkundige verscheidenheid.

Specifieke doelstelling nr. 6:

stimulering van excellentie in onderwijs en onderzoek op het gebied van Europese integratie door middel van de Jean Monnet-activiteiten in de hele wereld.

Specifieke doelstelling nr. 7:

het aanpakken van transnationale bedreigingen van sport zoals doping, wedstrijdvervalsing, geweld, racisme en intolerantie.

Specifieke doelstelling nr. 8:

ondersteunen van goed bestuur op sportgebied en dubbele loopbanen van sporters.

Specifieke doelstelling nr. 9:

bevordering van sociale integratie, gelijke kansen en gezondheidsbevorderende lichaamsbeweging door een grotere deelname aan sport.

Betrokken ABM/ABB-activiteit(en)

Voorgestelde nieuwe ABM/ABB-activiteit:

15.02 Onderwijs, beroepsopleiding, jeugd en sport

1.4.3.     Verwacht(e) resulta(a)t(en) en gevolg(en)

Vermeld de gevolgen die het voorstel/initiatief zou moeten hebben voor de begunstigden/doelgroepen.

Door transnationale mobiliteit in de formele en niet-formele leeromgeving en samenwerking te bevorderen, zowel binnen de Unie als op internationaal niveau, zal Erasmus voor iedereen de lidstaten in de gelegenheid stellen een significant systematisch effect tot stand te brengen in hun onderwijs- en opleidingsstelsels en hun jeugdwerk. De verwachte resultaten komen niet alleen ten goede aan de betrokken personen, het programma heeft een veel bredere impact; het helpt jongeren nieuwe vaardigheden te verwerven en hun inzetbaarheid op de arbeidsmarkt te vergroten; het zorgt ervoor dat onderwijsinstellingen efficiënter, toegankelijker en internationaler worden, en het voorziet in de ontwikkeling van kwalitatief hoogwaardige instrumenten, analysen en onderzoeken.

Op het gebied van niet-formeel leren en jeugdwerk is vooral een effect te verwachten voor de educatieve en professionele ontwikkeling van jongeren en voor de participatie van jongeren in de samenleving en op sportgebied. Daarnaast zal het programma mede gestalte geven aan beleidsinitiatieven als het Europees Vrijwilligerswerk doordat het een sterkere samenwerking op het gebied van vrijwillige activiteiten van jongeren bevordert.

Voor kandidaat-lidstaten en derde landen worden door het voorgestelde programma de mogelijkheden voor partnerschappen verruimd met het oog op sterkere samenwerking, met name op het gebied van mobiliteit. Door sterkere samenwerking zal de capaciteitsopbouw en modernisering in het hoger onderwijs in de partnerlanden worden ondersteund en zal Europa aantrekkelijker worden gemaakt.

1.4.4.     Resultaat- en effectindicatoren

Vermeld de indicatoren aan de hand waarvan kan worden nagegaan in hoeverre het voorstel/initiatief is uitgevoerd.

Indicatoren || Gegevensbron || Doel

– Deelname aan tertiair onderwijs – Aantal voortijdige schoolverlaters || Europa 2020 ET 2020-verslagen Eurostat || In 2020 moet het percentage 30- tot 34-jarigen met een diploma hoger onderwijs minstens 40 % bedragen In 2020 moet het percentage 18-24-jarigen die alleen middelbaar onderwijs of minder hebben gevolgd en niet langer onderwijs of opleiding genieten, minder dan 10 % bedragen

percentage deelnemers die hun kerncompetenties en/of hun vaardigheden die relevant zijn voor hun inzetbaarheid hebben verhoogd || Eurostat Eindverslag van de begunstigde Enquêtes/Eurobarometer || In 2020 moet 95% van de personen verklaren kerncompetenties te hebben verworven of verbeterd door hun deelname aan een project van het programma

percentage van de deelnemende jongeren dat zegt beter voorbereid te zijn om in het sociale en politieke leven te participeren. || Eindverslag van de begunstigde Enquêtes/Eurobarometer || In 2020 moet 70% van de jongeren verklaren beter voorbereid te zijn om in het sociale en politieke leven te participeren. door hun deelname aan een project van het programma

percentage organisaties dat aan het programma heeft deelgenomen en innovatieve methoden heeft ontwikkeld/aangenomen. || Enquêtes/Eurobarometer Eindverslag || Jaarlijkse toename

Aantal lidstaten dat bij de ontwikkeling van het nationale beleid gebruik maakt van de resultaten van de open coördinatiemethode || ET 2020 || Alle lidstaten houden uiterlijk 2020 systematisch rekening met relevante informatie en resultaten van het open coördinatieproces

Aantal instellingen voor hoger onderwijs in derde landen dat gezamenlijke en dubbele graden aanbiedt || Eindverslag IT –controle-instrument Enquêtes/Euro­barometer || Jaarlijkse toename

percentage deelnemers dat de taalvaardigheden heeft verbeterd. || || In 2020 heeft minstens 80% van de leerlingen in de onderbouw van het middelbaar onderwijs les in twee of meer vreemde talen

percentage van de toename van het aantal Jean Monnet-projecten in de hele wereld || Eindverslag IT-controle­-instrument Enquêtes/Eurobarometer || Jaarlijkse toename

– percentage deelnemers die de resultaten van grensoverschrijdende projecten gebruiken om bedreigingen van sport te bestrijden. – percentage deelnemers die de resultaten van grensoverschrijdende projecten gebruiken om goed bestuur en dubbele loopbanen te bevorderen. – percentage deelnemers die de resultaten van grensoverschrijdende projecten gebruiken om sociale integratie, gelijke kansen en grotere deelname te bevorderen. || Eindverslag IT –controle-instrument Enquêtes/Eurobarometer || Jaarlijkse toename

1.5.        Motivering van het voorstel/initiatief

1.5.1.     Behoefte(n) waarin op korte of lange termijn moet worden voorzien

- Aanbieden van een groter aantal mobiliteitsmogelijkheden voor studenten, jongeren, leerkrachten, opleiders en jongerenwerkers.

- Bevordering van de transnationale samenwerking tussen organisaties op het gebied van onderwijs, beroepsopleiding en jeugdzaken met het oog op de verspreiding van innovatie lesmethoden en uitwisseling van goede praktijken.

- Versterking van de internationale dimensie van het onderwijs door een intensievere samenwerking met bepaalde delen van de wereld, met name de buurlanden van de Unie.

- Ondersteuning van beleidshervormingen in de lidstaten.

- Steun voor sportactiviteiten, met bijzondere aandacht voor de bestrijding van doping, geweld en racisme en bevordering van transnationale activiteiten.

1.5.2.     Toegevoegde waarde van de betrokkenheid van de Unie

Zoals in de begrotingevaluatie van de Unie wordt onderstreept, moet de “begroting van de Unie […] worden aangesproken om collectieve voorzieningen en maatregelen te financieren waar de lidstaten en de regio's dat zelf niet of niet met beter resultaat kunnen”. Uit tussentijdse evaluaties van lopende programma's op het gebied van onderwijs, beroepsopleiding en jeugd (met name de programma's Een leven lang leren en Jeugd in actie) dat de belangrijkste Europese toegevoegde waarde van het programma berust op het transnationale en het innovatieve karakter van de uitgevoerde acties en de producten en partnerschappen waartoe het bijdraagt. De stimulering van succesvolle samenwerking tussen de stelsels voor onderwijs, opleiding en jeugdzaken van de lidstaten zou ertoe bijdragen goed functionerende beleidsmaatregelen en praktijken te identificeren en in te voeren en zou wederzijdse leerprocessen in de hand werken.

In het wetgevingsvoorstel wordt het subsidiariteitsbeginsel geëerbiedigd, aangezien de bevoegdheid voor het nemen van stimulerende maatregelen op het betrokken gebied in de Verdragen is vastgesteld (artikelen 165 en 166 van het VEU). De beleidsmaatregelen worden ten uitvoer gelegd met volledige inachtneming van de verantwoordelijkheid van de lidstaten, met name wat betreft de inhoud van het onderwijs, de organisatie van de nationale onderwijsstelsels en de culturele en taalkundige verscheidenheid, en in overeenstemming met het beginsel van indirect gecentraliseerd beheer.

Het instrument van de Unie is gericht op de mobiliteit van studenten en leerkrachten, de versterking van de uitwisseling van informatie en beste praktijken, de aanpassing aan veranderingen in het bedrijfsleven door middel van beroepsopleiding en omscholing en de vergemakkelijking van de toegang daartoe.

1.5.3.     Nuttige ervaring die bij soortgelijke activiteiten in het verleden is opgedaan

Op het gebied van onderwijs en cultuur is het bestaande programma Een leven lang leren ontstaan door de integratie van drie eerdere programma's[33] in één programma. Zoals in de tussentijdse evaluatie van Een Leven Lang leren werd geconstateerd, was deze integratie vooral voor het algemene beheer een groot succes dankzij een aanzienlijke administratieve vereenvoudiging en de verspreiding van informatie aan de doelgroepen.

Van de integratie van Een leven lang leren, Jeugd in actie en verschillende programma's voor internationale samenwerking wordt thans een verdere vereenvoudiging verwacht. De bestaande programma's beschikken reeds over vergelijkbare beheerstructuren (nationale agentschappen, uitvoerend agentschap) en behelzen vrijwel dezelfde soort acties (voornamelijk mobiliteits- en samenwerkingsprojecten).

Wat betreft de beleidsinhoud is uit de evaluaties naar voren gekomen dat de lopende EU-programma's ter bevordering van transnationale formele en niet-formele leermobiliteit en samenwerking op zowel Unie- als internationaal niveau reeds een belangrijk systematisch effect hebben gesorteerd dat bij lange na niet beperkt blijft tot de betrokken personenkring.

De evaluaties hebben stuk voor stuk aangetoond dat de inherente complexiteit van de nog bestaande versnippering van het programma Een leven lang leren in zes verschillende subprogramma's, meer dan 50 doelstellingen en ruim 60 acties veel te hoog is. hierdoor bestaat het risico van overlappingen, wordt de ontwikkeling van een coherente aanpak inzake een leven lang leren belemmerd en zijn de mogelijkheden voor efficiëntieverbeteringen en kosteneffectief beheer beperkt. Sommige van de huidige acties hebben niet de kritieke massa die nodig is voor een langdurig effect. De overeenkomsten tussen de algemene doelstellingen en uitvoeringsmechanismen van de subprogramma's van Een leven lang leren en die van Jeugd in actie, die alle gericht zijn op mobiliteit, samenwerking en menselijk kapitaal, moeten bovendien volledig worden benut, met name wat betreft het beheer en de tenuitvoerlegging van het programma.

Uit de tussentijdse evaluatie van Een leven lang leren kan worden opgemaakt dat één geïntegreerd programma de mogelijkheid zou bieden om voor meer samenhang te zorgen tussen de verschillende aangeboden financieringsmogelijkheden en de benadering van permanente educatie te versterken door een onderlinge koppeling van alle programma's voor formele en niet-formele leeractiviteiten in alle stadia van onderwijs en beroepsopleiding. Hierdoor worden meer mogelijkheden gecreëerd voor structurele partnerschappen, zowel tussen verschillende sectoren van het onderwijs als met het bedrijfsleven en andere relevante actoren. Wat het beheer betreft kunnen aanzienlijke schaalvoordelen worden bereikt indien voor vergelijkbare acties vergelijkbare uitvoeringsvoorschriften en procedures worden vastgesteld, wat zowel voor de begunstigden als voor de beheersorganen op Unie- en nationaal niveau vereenvoudigingen oplevert. Het programma voorziet tevens in flexibiliteit en prikkels, zodat de toewijzing van de begrotingsmiddelen aan de verschillende acties, begunstigden en landen beter zal zijn afgestemd op de prestaties en de potentiële impact.

Hetzelfde geldt voor de internationale samenwerking in het hoger onderwijs, die eveneens wordt gekenmerkt door een versnippering van instrumenten van de Unie, die de toegang tot de aangeboden voorzieningen voor studenten en instellingen bemoeilijkt en de internationale zichtbaarheid van de Unie niet ten goede komt. Hier is sprake van naast elkaar bestaande programma's die weliswaar overeenkomsten vertonen, maar uiteenlopende doelstellingen, toepassingsgebieden, operationele modaliteiten en tijdschema's hebben en daarom niet goed op elkaar aansluiten. De slechte voorspelbaarheid en de korte, eenjarige financieringscyclus van bepaalde acties maakt het voor hogeronderwijsinstellingen moeilijk om samenwerkingsverbanden op langere termijn aan te gaan.

1.5.4.     Samenhang en eventuele synergie met andere relevante instrumenten

Erasmus voor iedereen is niet het enige programma van de Unie op het gebied van onderwijs en jeugd. Ook de structuurfondsen en het toekomstige programma voor onderzoek en innovatie Horizon 2020 leveren een grote bijdrage aan de 2020-strategie van de Unie en met name de daarmee verband houdende kerndoelstellingen inzake onderwijs en voortijdige schoolverlaters. De synergie tussen deze instrumenten zal worden gewaarborgd door een duidelijke afbakening van de investeringsvormen en de ondersteunde doelgroepen: onderwijsinfrastructuur wordt gesteund met middelen uit het EFRO, mobiliteit voor personen die een arbeidsmarktgeoriënteerde opleiding volgen en voor lerende volwassenen met middelen uit het ESF, en mobiliteit voor onderzoekers met middelen uit Horizon 2020. Bovendien worden in het kader van Erasmus voor iedereen alleen transnationale projecten gesteund, terwijl de structuurfondsen gericht zijn op de nationale en regionale dimensie.

De bedoeling is dat de lidstaten de mogelijkheid krijgen om de uit de transnationale samenwerking in het kader van Erasmus voor iedereen voortvloeiende instrumenten en methoden te testen en ermee te experimenteren en deze vervolgens op hun grondgebied met behulp van de structuurfondsen in te voeren.

Complementariteit met Horizon 2020 is van groot belang voor het hoger onderwijs, met name voor de internationale dimensie, waar een versterking wordt beoogd van excellentie en onderzoek in universiteiten.

1.6.        Duur en financiële gevolgen

x Voorstel/initiatief met een beperkte geldigheidsduur

– x Voorstel/initiatief is van kracht vanaf 1 januari 2014 tot en met 31 december 2020

– x Financiële gevolgen vanaf 2014 tot en met 2025

¨ Voorstel/initiatief met een onbeperkte geldigheidsduur

– Uitvoering met een opstartperiode vanaf JJJJ tot en met JJJJ,

– gevolgd door een volledige uitvoering.

1.7.        Beheersvorm(en)[34]

x Direct gecentraliseerd beheer door de Commissie

x Indirect gecentraliseerd beheer door uitvoeringstaken te delegeren aan:

– x uitvoerende agentschappen

– ¨  door de Unie opgerichte organen[35]

– x nationale publiekrechtelijke organen of organen met een openbare-dienstverleningstaak

– ¨  personen aan wie de uitvoering van specifieke acties in het kader van titel V van het Verdrag betreffende de Europese Unie is toevertrouwd en die worden genoemd in het betrokken basisbesluit in de zin van artikel 49 van het Financieel Reglement

¨ Gedeeld beheer met de lidstaten

¨ Gedecentraliseerd beheer met derde landen

x Gezamenlijk beheer met internationale organisaties (geef aan welke)

Verstrek, indien meer dan een beheersvorm is aangekruist, extra informatie onder “Opmerkingen”.

Opmerkingen

Met betrekking tot het in artikel 14, lid 3, genoemde initiatief “Erasmus masters” voor studentenmobiliteit op masterniveau wil de Commissie het systeem van gezamenlijk beheer met internationale organisaties toepassen. Over de contractvoorwaarden worden uitgebreide onderhandelingen gevoerd, en het is waarschijnlijk dat de Europese Investeringsbank wordt gekozen als trustee voor de uitvoering van de garantie.

2.           BEHEERSMAATREGELEN

2.1.        Regels inzake het toezicht en de verslagen

Vermeld frequentie en voorwaarden.

De regels inzake het toezicht en de verslagen zullen, op basis van de met de lopende programma's opgedane ervaringen, worden vastgesteld met het oog op efficiëntie en kosteneffectiviteit.

Om dit te bereiken, worden in de subsidiebeheersprocedures een aantal vereenvoudigingen ingevoerd die in de eerste plaats ten doel hebben de administratieve werklast en de daaraan verbonden kosten voor de deelnemers te verminderen, de toezicht- en controlekosten voor de beheersorganen te reduceren, de kwaliteit van de vergaarde gegevens te verhogen en het foutenpercentage terug te dringen.

Met het oog op deze vereenvoudigingen worden de volgende maatregelen getroffen:

-        Rationalisering van de programmastructuur en de acties: drastische vermindering van het aantal verschillende acties met verschillende beheersregels; de administratie van de verschillende acties moet worden samengevoegd en gestroomlijnd;

-        Forfaitaire bedragen, vaste subsidiebedragen en op kosten per eenheid gebaseerde subsidies worden zo algemeen mogelijk toegepast. Subsidies die aan individuele begunstigden worden verstrekt voor mobiliteitsacties worden zonder uitzondering in de vorm van forfaitaire bedragen uitgekeerd. De rapportage en controle is in dat geval gericht op de realisering van de gesubsidieerde activiteit en de behaalde resultaten, en niet op de subsidiabiliteit van de gemaakte kosten, waardoor de werklast en de kans op fouten voor zowel deelnemers als beheersorganen worden verminderd.

-        Voor samenwerkingsprojecten en ondersteuning voor beleidshervormingen zal er meer nadruk worden gelegd op de resultaten en zijn er meer forfaitaire beurzen mogelijk. Wanneer de beurzen worden gebaseerd op werkelijke kosten, dragen zij voornamelijk bij in de directe kosten.

-        De begunstigden van het programma verstrekken in hun subsidieaanvraag en hun verslagen de noodzakelijke beheersinformatie. De rapportagevereisten zijn evenredig aan de hoogte van de subsidie en de duur en complexiteit van de gesubsidieerde actie. In de tekst van het besluit zijn de nodige indicatoren opgenomen die in een solide basis voorzien voor het vergaren en evalueren van gegevens met het oog op controle en rapportage.

-        Voor het verminderde aantal acties worden elektronische formulieren gebruikt met behulp waarvan subsidies kunnen worden aangevraagd en begunstigden hun verslagen kunnen indienen. Hierdoor wordt het vergaren en evalueren van gegevens met het oog op controle en rapportage vereenvoudigd, zowel op nationaal als op Unieniveau.

2.2.        Beheers- en controlesysteem

2.2.1.     Mogelijke risico's

De risico's die bij de tenuitvoerlegging van de lopende programma's zijn geïdentificeerd, kunnen voornamelijk in de volgende categorieën worden ingedeeld:

-        Fouten als gevolg van de complexiteit van de regels: in verband met de lopende programma's is gebleken dat het foutenpercentage en het aantal financiële aanpassingen hoger is naarmate de regels voor het financieel beheer van de actie complexer zijn, met name wanneer de subsidie op de reële kosten is gebaseerd;

-        Betrouwbaarheid van de controleketen en instandhouding van het controlespoor: de lopende programma's worden beheerd door een groot aantal intermediairs, de nationale agentschappen, de auditorganen en de lidstaten;

-        Inefficiënt gebruik van administratieve middelen: een studie over de kosten van controles met betrekking tot de door de nationale agentschappen in het kader van de lopende programma's beheerde acties heeft aangetoond dat de nationale agentschappen in vele landen meer en duidelijk strengere controles uitvoeren dan door de Commissie voorgeschreven. Bovendien brengt met name het grote aantal zeer kleine individuele mobiliteitssubsidies grote lasten mee voor de betrokkenen en de nationale agentschappen. Ook zien de nationale agentschappen die relatief kleine bedragen aan middelen van de EU beheren zich met veel hogere beheerskosten geconfronteerd dan de agentschappen die grotere sommen beheren;

-        Specifieke doelgroepen: met name in de jeugdsector, maar tot zekere hoogte ook op het gebied van volwasseneneducatie, beschikken de deelnemers niet altijd over de nodige financiële soliditeit en geavanceerde beheerstructuren, bijvoorbeeld in het geval van jongerengroepen die uitsluitend voor een jongerenuitwisselingsproject worden opgericht. Een dergelijk gebrek aan formele organisatie kan gevolgen hebben voor het vermogen van de begunstigde om middelen van de Unie financieel en operationeel te beheren;

-        Potentiële overlappingen van de subsidieverlening tussen de verschillende acties op grond van het brede toepassingsgebied ervan: de lopende programma's worden beheerd door een netwerk van nationale agentschappen, een uitvoerend agentschap en de Commissie. Door deze actoren worden verschillende IT-gesteunde beheersystemen gebruikt. Tegelijkertijd zijn de acties in het kader van de lopende programma's zeer ruim geformuleerd, zodat in beginsel bepaalde overlappingen bij de subsidieverlening mogelijk zijn.

2.2.2.     Controlemiddel(en)

Het controlesysteem voor het nieuwe programma wordt zodanig opgezet dat efficiënte en kosteneffectieve controles worden gewaarborgd.

1. Vermindering van het foutenpercentage als gevolg van complexe regels

Zoals onder punt 2.1. hierboven reeds is toegelicht, is de belangrijkste vereenvoudiging die wordt ingevoerd om het foutenpercentage als gevolg van complexe financiële regels te verminderen, de brede toepassing van subsidieverlening in de vorm van forfaitaire bedragen, vaste subsidiebedragen en tabellen voor de kosten per eenheid.

Deze maatregel strookt met de uitkomst van de beheerkostenstudie waarbij de kosten van het beheer door de nationale agentschappen van 4 verschillende acties in het kader van Een leven lang leren zijn geanalyseerd:

- Erasmus-mobiliteit: omvangrijke subsidies aan individuele universiteiten op basis van forfaitaire bedragen en vaste subsidiebedragen aan periodiek begunstigden; deze subsidies maken 50 % van de totale begroting van het programma uit;

- Leonardo-mobiliteit en projecten voor innovatieoverdracht: middelgrote en grote subsidiebedragen aan multilaterale partnerschappen op basis van vaste subsidiebedragen respectievelijk reële kosten;

- Partnerschappen: kleine subsidies aan scholen en organisaties voor beroepsonderwijs en -opleiding en volwasseneneducatie, op basis van forfaitaire subsidiebedragen;

- Individuele mobiliteit: zeer kleine subsidies aan individuele leerkrachten van scholen en in de volwasseneneducatie.

De studie levert de volgende resultaten op voor het programma Een leven lang leren:

Soort maatregel || Routine­controle || Administratieve controle || Ex-post controle

Erasmus-mobiliteit || 0,16 % || 0,32 % || 0,17 %

Leonardo-projecten || 2,55 % || 1,67 % || 1,77 %

Partnerschappen || 0,25 % || 0,36 % || n.v.t.

Individuele mobiliteit || 0,66 % || 0,93 % || n.v.t.

Gemiddeld voor het programma || 0,81 % || 1,05 % || 0,40 %

De financiële aanpassingen naar aanleiding van de routinecontrole van de eindverslagen (waarbij 100 % van het aantal subsidieovereenkomsten werd gecontroleerd) belopen 0,81 %, terwijl dit percentage varieert van 0,16 % in het geval van Erasmus-mobiliteit tot 2,55 % in het geval van de Leonardo-projecten. Bij de administratieve controles op basis van ingediende bewijsstukken voor een steekproef van subsidieovereenkomsten (tussen 10 en 25 % van de verzameling werd gecontroleerd) bedroeg dat cijfer gemiddeld 1,05 %, uiteenlopend van 0,32 % in het geval van Erasmus-mobiliteit tot 1,67 % in het geval van de Leonardo-projecten. Een soortgelijk patroon werd geconstateerd voor wat betreft de ex-postcontroles ter plekke.

Uit het bovenstaande blijkt dat het reële foutenpercentage rond 0,50 % bedraagt. Een dergelijk laag percentage komt eveneens naar voren uit onafhankelijke financiële controles van de overeenkomsten tussen de Commissie en de nationale agentschappen (0,07 % in 2010).

Het foutenpercentage voor het programma Jeugd in actie is moeilijker te bepalen. Op basis van de in 2010 uitgevoerde financiële controles van de overeenkomsten tussen de Commissie en de nationale agentschappen werd een foutenpercentage van 1,71 % vastgesteld, maar dit cijfer is in grote mate te wijten aan systematische fouten in één groot deelnemend land zijn gemaakt in het kader van de overeenkomsten tussen de Commissie en het desbetreffende nationale agentschap voor de jaren 2005 en 2007.

Het gecombineerde gemiddelde foutenpercentage voor beide programma's samen bedroeg 0,3 %.

Gezien het feit dat in het kader van het nieuwe programma rond 80 % van de begroting zal worden toegewezen aan acties voor leermobiliteit en dat de subsidies voor deze acties zullen worden verstrekt in de vorm van forfaitaire bedragen en bedragen op basis van tabellen voor de kosten per eenheid, mag worden verwacht dat het toch al lage foutenpercentage voor het programma als geheel laag zal blijven of nog verder zal kunnen worden teruggebracht.

Bovendien zal het foutenpercentage door de omzetting van individuele mobiliteitssubsidieovereenkomsten in overeenkomsten die door organisaties worden beheerd, naar verwachting verder dalen in de richting van het cijfer dat is geconstateerd bij de Erasmus-mobiliteitsacties.

Voor de acties in de rubrieken “samenwerking met het oog op innovatie en verspreiding van goede praktijken” en “ondersteuning van beleidshervormingen” voert de Commissie waar mogelijk, en met name voor strategische partnerschappen, forfaitaire subsidies, subsidies op basis van eenheidskosten en vaste subsidiebedragen in die afhankelijk zijn van de te verwachten resultaten en prestaties (een subsidiemechanisme dat vergelijkbaar is met dat van de in de bovenstaande tabel bedoelde partnerschappen).

Met betrekking tot de weinige acties voor welke de subsidies (althans gedeeltelijk) gebaseerd blijven op reële kosten, wordt een vereenvoudiging beoogd die met name moet worden bereikt door een nieuwe definitie van de subsidiabele kosten en een beperking van de bijdrage van de Unie aan bepaalde soorten directe kosten, in overeenstemming met de aanbevelingen van DG EAC naar aanleiding van een interne audit met betrekking tot het foutenpercentage bij direct beheer. De volgende financieringsmodellen en vereenvoudigingsmaatregelen voor beurzen worden beoogd:

-        vereenvoudigde vergoeding van reële directe kosten;

-        duidelijke definitie van de directe personeelskosten, met het oog op rechtszekerheid voor de begunstigden en verlaging van het foutenpercentage;

-        rechtszekerheid met betrekking tot de tijdsregistratie door vaststelling van duidelijke en eenvoudige minimumvoorwaarden in de deelnameregels;

-        Afschaffing van de tijdsregistratieplicht voor personeel dat voor 100 % aan een project van de Unie werkt;

-        De mogelijkheid om personeelskosten per eenheid (gemiddelde personeelskosten) toe te passen voor begunstigden die hun personeelskosten normaliter op deze wijze berekenen;

-        één vast subsidietarief voor indirecte kosten, dat alleen wordt toegepast op de directe personeelskosten;

-        voor acties die door het uitvoerend agentschap worden beheerd: het gebruik van auditcertificaten voor subsidies boven een bepaald drempelbedrag, waarmee de financieel controleurs certificeren dat de financiële verslagen aan de wettelijke en contractuele voorschriften voldoen;

Deze maatregelen moeten resulteren in een verlaging van het foutenpercentage voor bepaalde soorten projecten die thans relatief hoge foutenpercentages vertonen, zoals de Leonardo-projecten voor innovatieoverdracht en met name de acties die direct door de Commissie en het uitvoerend agentschap worden beheerd.

Verwachte resultaten/interne controledoelstelling

In het kader van de lopende programma's zijn voor de verschillende soorten acties reeds zeer gedetailleerde controlevereisten vastgesteld op basis van een risicoanalyse waarbij rekening wordt gehouden met de hoogte van de subsidie, de complexiteit van de actie, het aantal partners en de vraag of het om periodiek begunstigden gaat. In het nieuwe programma wordt een soortgelijke benadering gevolgd, waarbij echter ook rekening wordt gehouden met het verminderde risico als gevolg van de beoogde vereenvoudigingen. Een dergelijke vermindering mag ook worden verwacht op grond van de consistente lage foutenpercentages die voor het merendeel van de lopende programma's zijn geconstateerd. Een gedegen kennis van de controlesystemen en de resultaten daarvan maakt het mogelijk om controledoelstellingen te bepalen die op het te verwachten risico zijn gebaseerd.

Op grond van het bovenstaande worden voor de acties die door de nationale agentschappen worden beheerd de volgende indicatieve controledoelstellingen nagestreefd:

|| Leermobiliteit || Samenwerkingsprojecten

Systeemcontroles ter plekke bij periodiek begunstigden en de begunstigden met meerdere beurzen (met inbegrip van financiële controle ter plekke van de vorige overeenkomst indien van toepassing) || Voor nieuwe begunstigden: 1 controle tijdens het programmaperiode/ periodiek begunstigde met een beurs van >250.000€/jaar || 1 controle tijdens programmaperiode/ begunstigde met meerdere beurzen die >1.000.000€/ jaar ontvangt

Voor begunstigden die zijn gecontroleerd voor soortgelijke de acties bij de voorgaande programma's hangen de systeemcontroles af van de resultaten van eerdere controles

Controles ter plekke tijdens de actie van niet-periodiek begunstigden || 1 %, afhankelijk van de hoogte van de subsidie en de aard van de begunstigde

Routinecontroles van de eindverslagen || 100%

Administratieve controles van de bewijsstukken || 2-5%, afhankelijk van de hoogte van de subsidie en de aard van de begunstigde || 2-10%, afhankelijk van de hoogte van de subsidie, de aard van de subsidie en de aard van de begunstigde

Financiële controles ter plaatse achteraf || 0,25-1 %, afhankelijk van de hoogte en de aard van de subsidie, de aard van de begunstigde en de resultaten van eerdere controles.

Voor bijzonder kleine landen met een zeer beperkt aantal deelnemers per actie kunnen specifieke controledoelstellingen worden vastgesteld om te voorkomen dat als gevolg van de kwantitatieve minimumvereisten steeds dezelfde begunstigden jaarlijks grondige controles moeten ondergaan.

De gevallen waarin controles ter plekke tijdens de actie worden uitgevoerd, moeten zorgvuldig worden geselecteerd omdat deze controles in de regel niet tot financiële aanpassingen leiden, maar zeer hoge kosten met zich meebrengen voor het nationaal agentschap. Dergelijke controles zouden tot specifieke gebieden kunnen worden beperkt, bijvoorbeeld tot activiteiten waarbij veel ondernemingen, organen met beperkte financiële capaciteiten of informele groepen (met name in de jeugdsector) zijn betrokken, en kunnen worden gebaseerd op risico's die door middel van datamining zijn opgespoord.

Indien bij een bepaalde begunstigde ernstige problemen worden aangetroffen, kan de frequentie van de systeemcontroles ter plaatse van periodiek begunstigden in de looptijd van het programma worden verhoogd.

2. Betrouwbaarheid van de controleketen en het controlespoor

Voor de lopende programma's Een leven lang leren en Jeugd in actie is een degelijk controlesysteem ingevoerd om het gebruik van de door de nationale agentschappen in de lidstaten beheerde middelen van de Unie – die drie kwart van de programmabegroting uitmaken – te controleren. Het systeem is in 2007 opgezet en is in de afgelopen jaren verder ontwikkeld, zodat de soliditeit ervan inmiddels is erkend door de Europese Rekenkamer (betrouwbaarheidsverklaringen 2008, 2009 en 2010) en de Interne Auditdienst (audit van het beheers- en controlesysteem voor de door de nationale agentschappen beheerde middelen voor Een leven lang leren, uitgevoerd in 2009-2010).

Het door de Commissie voorgestelde nieuwe Financieel Reglement introduceert een nieuw element dat in aanmerking moet worden genomen voor de controleketen. Artikel 57, lid 5, onder d), schrijft namelijk voor dat instellingen zoals de nationale agentschappen een beheersverklaring betreffende de volledigheid, nauwkeurigheid en waarachtigheid van de rekeningen, de goede werking van het interne-controlesysteem, de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen en de eerbiediging van het beginsel van goed financieel beheer moeten indienen. Voorts vereist artikel 57, lid 5, onder e), een “verklaring van een onafhankelijk controleorgaan over alle onderdelen van de onder d) van dit lid bedoelde beheersverklaring”. Op grond van het nieuw Financieel Reglement moet de beheersverklaring worden ingediend door de nationale agentschappen bij de Commissie vóór 1 februari en de onafhankelijke auditverklaring vóór 15 maart van het jaar na het jaar waarop het verslag betrekking heeft.

Door deze wijziging in het Financieel Reglement zal de controleketen voor programma-acties die door nationale agentschappen worden beheerd, worden goedgekeurd, waarbij wordt voortgebouwd op de bestaande goede praktijken om een goed gebruik van de middelen van de Unie te garanderen.

Voor de door de nationale agentschappen geïmplementeerde acties is de volgende controlestructuur gepland:

-        Op drie niveaus worden controles georganiseerd: door nationale agentschappen, door onafhankelijke auditorganen die door de lidstaten en de Commissie zijn aangewezen, waarbij de Commissie, met het oog op kostenefficiëntie, rekening zal houden met de door de andere instellingen verrichte controles. Hiertoe organiseert de Commissie een regelmatige uitwisseling van controle- en uitplanten tussen de betrokken actoren binnen een meerjarig auditkader.

-        De nationale agentschappen zijn verantwoordelijk voor de primaire controle van de begunstigden, maar de lidstaten houden toezicht op hun interne controlesysteem en de overeenstemming ervan met de toepasselijke voorschriften, en een onafhankelijk auditorgaan verzorgt de audit. De Commissie stelt de vereisten voor de controles op nationaal niveau vast om de coherentie en betrouwbaarheid van de controles te waarborgen en toe te zien op de uitvoering van de controles op het niveau van de lidstaten. Deze praktijk is reeds goed geïnstitutionaliseerd door de Commissie, die jaarlijks een zogenaamde Gids voor nationale agentschappen uitgeeft, die minimumeisen, controledoelstellingen en technische richtsnoeren voor nationale agentschappen bevat met het oog op primaire controles van begunstigden van de programma's. Hetzelfde geldt voor de Richtsnoeren voor nationale autoriteiten, waarin de minimale omvang van de secundaire controles wordt bepaald en methodische richtsnoeren worden verstrekt, om voor voldoende zekerheid te zorgen en de coherentie en onderlinge vergelijkbaarheid van de controles te waarborgen. Na de invoering van nieuwe vereisten voor Nationale agentschappen in het Financieel Reglement (zie met name artikel 57, lid 5, onder d) en e), worden de richtsnoeren voor de nationale autoriteiten vervangen door “overeengekomen procedures” voor de onafhankelijke auditorganen in het nieuwe programma.

-        Het huidige omslachtige systeem van door de lidstaten afgegeven garantieverklaringen wordt vervangen door een efficiëntere structuur:

▪        De lidstaten wijzen een nationaal agentschap aan en dienen vooraf een nalevingsbeoordeling in om naleving door het nationale agentschap van de door de Commissie vastgestelde minimumeisen met betrekking tot interne toezichtsnormen en voorschriften van de Unie voor het beheer voor de duur van het project van de gedecentraliseerde acties.

▪        De nationale agentschappen dienen bij de Commissie een jaarlijkse beheersverklaring in die haar jaarlijkse verslag over het beheer en de tenuitvoerlegging van het programma vergezelt, inclusief financiële verslaglegging en verslaglegging over de controles van begunstigden.

▪        Over de beheersverklaring van het nationale agentschap wordt een verklaring afgegeven door een onafhankelijk auditorgaan dat de noodzakelijke beroepsbekwaamheid heeft om audits van de publieke sector te verrichten. De lidstaat zal het onafhankelijke auditorgaan aanwijzen en erop toezien dat dit aan de door de Commissie vastgestelde minimumeisen voldoet.

▪        Het onafhankelijke auditorgaan is verantwoordelijk voor de controles en audits van het nationale agentschap overeenkomstig de nieuwe voorschriften van het Financieel Reglement, maar de lidstaten zien erop toe dat de nationale agentschappen voldoen aan de voorschriften van de Commissie en informeren de Commissie jaarlijks over de toezichts- en supervisieactiviteiten.

▪        De Commissie zelf houdt supervisie op het hele controlesysteem door middel van controles en audits (zowel systeem- als financiële audits) op nationaal niveau, en houdt daarbij naar behoren rekening met de controles en audits die door andere instellingen zijn verricht. De controles door de Commissie zijn derhalve evenredig aan de betrouwbaarheid van de nationale controlesystemen. Om lacunes en overlappingen te voorkomen, vindt een regelmatige uitwisseling van informatie over de op nationaal en Europees niveau uitgevoerde controles plaats.

Anders dan in de huidige programma's wordt van de lidstaten om redenen van efficiëntie en kosteneffectiviteit geen jaarlijkse beheersverklaring meer geëist, gezien de nieuwe vereisten in het Financieel Reglement voor nationale agentschappen (zie artikel 57, lid 5).

Zij blijven echter belast met de controle en supervisie op de tenuitvoerlegging van het programma op nationaal niveau en zullen de Commissie daarover jaarlijks informeren.

Om een hoogwaardige basis voor de jaarlijkse beheersverklaring door de directeur-generaal te bieden, wordt een permanent controlesysteem opgezet dat uit de volgende elementen bestaat:

▪        de beheersverklaring van het nationale agentschap, in te dienen uiterlijk 1 februari N+1,

▪        de onafhankelijke auditverklaring, in te dienen uiterlijk 15 maart N+1,

▪        de analyse door de Commissie van de beheersverklaring en de onafhankelijke auditverklaring en reacties daarop naar het nationale agentschap en de lidstaat, inclusief formele opmerkingen en aanbevelingen ingeval van niet-naleving of onderprestaties van het nationale agentschap,

▪        de informatie van de lidstaten, uiterlijk 30 oktober van elk jaar, over hun toezichts- en supervisieactiviteiten op het programma op nationaal niveau.

Naar verwachting zullen de kosten van de controles, samen met die van de systeemcontroles en de financiële audits door de Commissie, verder afnemen naar het niveau van de verhoudingsgewijs lage controlekosten van het programma Een leven lang leren (deze kosten bedragen momenteel iets minder dan 2 % van de jaarlijkse UNION-begroting voor de door de nationale agentschappen beheerde acties, waarvan 0,23 % voor rekening komt van de Europese Commissie, 0,16 % voor rekening van de lidstaten en 1,59 % voor rekening van de nationale agentschappen; tegen totale kosten van ongeveer 5,75% voor Jeugd in Actie, inclusief 1,0% voor de Europese Unie, 0,82% voor lidstaten en 3,93% voor Nationale agentschappen).

De kosten van de controles moeten met name op twee niveaus afnemen: op het niveau van de Unie, omdat hetzelfde aantal ambtenaren een wezenlijk groter budget zal beheren met minder nationale agentschappen; op het niveau van de lidstaten, omdat voor hun supervisie – gezien de taak van het onafhankelijke auditorgaan – minder directe controles nodig zijn. De kosten van de controles door de nationale agentschappen zullen waarschijnlijk ook afnemen, maar in geringere mate: weliswaar zal het minimale percentage begunstigden dat moet worden gecontroleerd worden verlaagd, maar zij beheren grotere budgetten en hebben daarom ook met meer begunstigden te maken;

Naargelang van de resultaten van de door de Commissie verrichte controles en audits, kan zij aan de nationale agentschappen voorzorgsmaatregelen (zoals een opschorting van vastleggingen of betalingen) en correctieve maatregelen (met name financiële correcties) opleggen. Beide soorten maatregelen werden reeds in het verleden toegepast en zijn een efficiënt middel gebleken om ernstige inbreuken op de voorschriften of slechte prestaties tegen te gaan.

Door een uitvoerend agentschap beheerde acties

De Commissie past de voor uitvoerende agentschappen voorgeschreven controlemaatregelen toe in overeenstemming met artikel 59 van het Financieel Reglement [in overeenstemming met Verordening (EG) nr. 58/2003 tot vaststelling van het statuut van de uitvoerende agentschappen].

Daarnaast ziet de Commissie erop toe en controleert zij dat het uitvoerend agentschap met betrekking tot de acties die het beheert passende controledoelstellingen verwezenlijkt. Dit toezicht wordt geïntegreerd in de samenwerking tussen het bevoegde DG en het uitvoerend agentschap en in de halfjaarlijkse rapportage door het agentschap.

In 2010 heeft het uitvoerend agentschap een voorbehoud gemaakt met betrekking tot het beheer van het lopende programma Jeugd in actie (2007-2013). Voor dit programma bedroeg de materialiteit voor de value-at-risk in 2010 7,38 %, wat evenwel overeenkwam met minder dan 0,5% van de totale subsidiebegroting voor 2010 van het uitvoerend agentschap. Gezien dit zeer lage percentage kon toch een algemene garantieverklaring voor het uitvoerend agentschap worden afgegeven. Uit een analyse van de fouten bleek dat deze voornamelijk te wijten waren aan het feit dat sommige begunstigden problemen hadden om adequate bewijsstukken te overleggen en dat sommige subsidiabiliteitsregels niet in acht waren genomen.

In 2011 werd een actieplan opgesteld en ten uitvoer gelegd dat erop gericht is om – voor alle door het agentschap beheerde programma's – de aan de begunstigden verstrekte informatie over financiële verplichtingen, audits en ex-postcontroles te verbeteren (via een informatiepakket of een verhoging van de efficiëntie en effectiviteit van controlebezoeken), de strategieën voor de administratieve controles te verbeteren en de auditstrategie van het agentschap te versterken.

Naar verwachting zal de tenuitvoerlegging van het actieplan door het agentschap het foutenpercentage tegen het einde van het huidige meerjarige financiële kader verminderen. Wat 2011 betreft, kan reeds worden geconcludeerd dat het geschatte foutenpercentage voor het programma Jeugd in actie ongeveer 1% zal bedragen. Gezien de tendens op middellange termijn moet het niveau van naleving voor de acties in het kader van het nieuwe programma daarom ruim onder de drempel van 2% blijven.

Daarnaast moeten de vereenvoudigingsmaatregelen waarin het voorgestelde programma voorziet de kans op fouten verder verminderen.

Door de Commissie beheerde acties

De Commissie is voornemens slechts een minimaal aantal subsidie- en dienstenovereenkomsten direct te beheren.

In 2009 en 2010 heeft DG EAC een voorbehoud gemaakt wat de tenuitvoerlegging van gecentraliseerde directe acties betreft. Net als in het geval van het uitvoerend agentschap kwam uit de analyse van de geconstateerde fouten naar voren dat deze voornamelijk te wijten waren aan het onvermogen van sommige begunstigden om bewijsstukken te overleggen of aan de gebrekkige kwaliteit van de documenten.

De inmiddels genomen correctieve maatregelen moeten ervoor zorgen dat de kans op soortgelijke fouten tegen het eind van het meerjarig financieel kader wordt verminderd. Deze maatregelen omvatten onder meer: voorlichtingsacties om de begunstigden bewust te maken van hun verplichtingen, een sterker gebruik van een resultaatgerichte benadering bij de projectafsluiting en van forfaitaire subsidiebedragen, de invoering begin 2010 van “overeengekomen procedures” voor de certificatie van audits op kostendeclaraties en op steekproeven gebaseerde controles van de bewijsstukken. Voorts wordt een gecentraliseerd financieel circuit opgezet om een pool van financiële deskundigheid te vormen voor het beheer van het verminderde aantal transacties.

Ook in het geval van gecentraliseerde directe transacties zullen de geplande vereenvoudigingen bijdragen tot een verlaging van het foutenpercentage.

3. Inefficiënt gebruik van administratieve middelen

Uit de studie naar de kosten van controles is gebleken dat een groot aantal nationale agentschappen meer en grondiger studies uitvoeren dan door de Europese Commissie voorgeschreven, zonder dat dit noodzakelijkerwijs een overtuigende meerwaarde oplevert. De Commissie schat dat de kosten van deze aanvullende controles bijna 20 % van de totale controlekosten van de nationale agentschappen uitmaken.

In het licht van de bezuinigingen op de overheidsuitgaven dienen dergelijke aanvullende controles in het nieuwe programma te worden beperkt tot risicogebieden en geïdentificeerde probleemgevallen. De Commissie zal de controlevoorschriften derhalve nader specificeren en de nationale agentschappen controle-instrumenten, zoals checklists, ter beschikking stellen om ervoor te zorgen dat in alle landen voor identieke acties identieke controles worden uitgevoerd.

Verdere besparingen op de administratieve uitgaven dienen te worden bereikt door de afschaffing van individuele subsidieovereenkomsten voor mobiliteit. Dat wil zeggen dat alle aan individuele begunstigden verstrekte subsidies voor leermobiliteit door het nationaal agentschap worden overgemaakt aan het orgaan dat de mobiliteitsactiviteiten organiseert (bijvoorbeeld universiteiten, scholen, opleidingsinstellingen) in plaats van aan individuele studenten en leerkrachten. Hierdoor wordt het aantal subsidieovereenkomsten aanzienlijk verminderd, wat voor de deelnemers en de beheersorganen in alle stadia van de projectcyclus minder administratieve lasten tot gevolg heeft.

Uit de studie naar de kosten van controles is gebleken dat de controlekosten ten dele afhankelijk zijn van het percentage van de programmabegroting dat door de nationale agentschappen wordt beheerd. Voor Een leven lang leren bedragen de kosten tussen de 1,26 % voor de zes grootste landen en de 3,35 % voor de zes kleinste landen. De variaties in het kostenniveau zijn nog groter voor het programma Jeugd in actie (met een begroting die ongeveer een zesde beloopt van die voor Een leven lang leren), namelijk: tussen de 3,66 % en de 12,62 %. Gezien deze verschillen pleit de Commissie er in haar voorstel voor om per land één enkel nationaal agentschap aan te wijzen, teneinde de kritische massa te verhogen en de beheerskosten terug te dringen.

4. Gebreken bij specifieke doelgroepen

Door de voorgestelde vereenvoudigingen van het subsidiebeheer, met name de bredere toepassing van forfaitaire bedragen en vaste subsidiebedragen, moet het foutenpercentage ook worden verminderd met betrekking tot deelnemers met een minder gedegen organisatie en beperktere financiële vermogens, in het bijzonder deelnemers in de jeugdsector, maar ook in de volwasseneneducatie.

De Commissie beseft dat door deze vereenvoudigingen een restrisico overblijft, dat onlosmakelijk is verbonden met het politieke besluit om met het oog op de programmadoelstellingen steun van de Unie te verlenen aan dergelijke deelnemers.

5. Voorkoming van dubbele subsidies

Zie punt 2.3 hieronder.

2.3.        Maatregelen ter voorkoming van fraude en onregelmatigheden

Vermeld de bestaande en geplande preventie- en beschermingsmaatregelen.

Er zij op gewezen dat zich in het kader van het programma over het algemeen slechts een beperkt aantal gevallen van fraude heeft voorgedaan. Op grond hiervan, en gezien de zeer lage foutenpercentages, moeten de maatregelen ter voorkoming van fraude en onregelmatigheden evenredig en kosteneffectief zijn.

Naar aanleiding van een interne controleaanbeveling heeft de Commissie geanalyseerd op welke gebieden potentieel sprake zou kunnen zijn van dubbele subsidies of overlappingen tussen de programma's Een leven lang leren en Jeugd in actie. Hoewel het verlenen van dubbele subsidies theoretisch niet kan worden uitgesloten, wordt dit probleem reeds doeltreffend aangepakt door preventieve controles in het aanvraagstadium, zowel door de nationale agentschappen als door het uitvoerend agentschap.

In het licht van het bovenstaande zijn voor het nieuwe programma de volgende maatregelen gepland om potentiële fraude en onregelmatigheden nog verder terug te dringen:

-        Reeds in de opzet van het programma wordt rekening gehouden met de voorkoming van potentiële fraude en onregelmatigheden. In de lopende programma's zijn op grond van de grote verscheidenheid van acties bepaalde overlappingen tussen activiteiten en deelnemers mogelijk. In de toekomst dient dit echter te worden uitgesloten door een opzet die in een duidelijke afbakening tussen de acties voorziet en voorkomt dat dezelfde deelnemer in het kader van verschillende acties identieke activiteiten kan ontplooien.

-        Er wordt een één centraal register geïntroduceerd (mogelijk een bestaand deelnemersportaal van de Commissie) waarin alle deelnemers worden opgenomen, zodat vooraf kan worden gecontroleerd of een organisatie aan verschillende acties van het programma of in verschillende landen deelneemt. Hierdoor wordt voorkomen dat aanvragers gaan “subsidie-shoppen” in verschillende deelnemende landen.

-        Voor alle programma-acties (zowel gecentraliseerde als gedecentraliseerde) wordt een gegevensopslagplaats opgezet, daar verder gebruik zal worden gemaakt van verschillende IT-gesteunde beheerinstrumenten.

-        De controle van de deelnemers op het gebied van leermobiliteit is mogelijk via de IT-toepassing “Mobility Tool”, die het thans reeds mogelijk maakt om alle deelnemers aan de Leonardo da Vinci-mobiliteitsprojecten van het programma een Leven Lang Leren te registreren.

-        De nationale agentschappen en het uitvoerend agentschap moeten potentiële fraude en onregelmatigheden aan de Commissie melden, zowel ad hoc als in hun geregelde rapportage. Zij moeten ook procedures instellen om verdwenen programmamiddelen, ten onrechte uitbetaalde of door de begunstigden onjuist bestede middelen in te vorderen.

-        Met betrekking tot gevallen waarin een nationaal agentschap verantwoordelijk is voor fraude, onregelmatigheden of nalatigheden die ertoe leiden dat middelen van de Unie verloren gaan die niet meer kunnen worden teruggevorderd, is in het voorstel – net als in de thans toepasselijke voorschriften – bepaald dat de lidstaten voor dergelijke verliezen aansprakelijk zijn jegens de Commissie.

3.           GERAAMDE FINANCIËLE GEVOLGEN VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF

3.1.        Rubriek(en) van het meerjarige financiële kader en betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven

· Bestaande begrotingsonderdelen voor uitgaven[36]

In volgorde van de rubrieken van het meerjarig financieel kader en de begrotingsonderdelen.

Rubriek van het meerjarige financiële kader || Begrotingsonderdeel || Soort uitgave || Bijdrage

Aantal [Omschrijving]……………………...……….] || GK/NGK ([37]) || van EVA-landen[38] || van kandidaat-lidstaten[39] || van derde landen || in de zin van artikel 18, lid 1, onder a bis), van het Financieel Reglement

5 || 15.01 Administratieve uitgaven voor het beleidsterrein “Onderwijs en cultuur”, artikelen 1 t/m 3 || NGK || JA || JA || JA/ NEE || NEE

· Te creëren nieuwe begrotingsonderdelen

In volgorde van de rubrieken van het meerjarig financieel kader en de begrotingsonderdelen.

Rubriek van het meerjarig financieel kader || Begrotingsonderdeel || Soort krediet || Bijdrage

Aantal [Omschrijving]……………………...……….] || GK/ NGK || van EVA-landen || van kandidaat-lidstaten || van derde landen || in de zin van artikel 18, lid 1, onder a bis), van het Financieel Reglement

1 || 15.01.04.01 “Erasmus voor iedereen”– Uitgaven voor administratief beheer || NGK || JA || JA || JA/ NEE || NEE

4 || 15.01.04.02 “Erasmus voor iedereen” - internationaal – Uitgaven voor administratief beheer || NGK || JA || JA || JA/ NEE || NEE

1 || 15.02.01 “Erasmus voor iedereen” || GK || JA || JA || JA/ NEE || NEE

4 || 15.02.02 “Erasmus voor iedereen” – internationaal || GK || JA || JA || JA/ NEE || NEE

3.2.        Geraamde gevolgen voor de uitgaven

3.2.1.     Samenvatting van de geraamde gevolgen voor de uitgaven

in miljoen euro (tot op 3 decimalen) - Lopende prijzen

Rubriek van het meerjarige financiële kader: || 1 || Geïntegreerd programma Opleiding, Jeugd, Sport “Erasmus voor iedereen”

DG: EAC || || || 2014 || 2015 || 2016 || 2017 || 2018 || 2019 || 2020 || Na 2020 || TOTAAL

Ÿ Beleidskredieten || || || || || || || || ||

15.02.01 “Erasmus voor iedereen” || Vastleggingen || (1) || 1,467 || 1,763 || 2,072 || 2,390 || 2,722 || 3,065 || 3,421 || 0 || 16,899

Betalingen || (2) || 1,174 || 1,692 || 1,989 || 2,294 || 2,613 || 2,942 || 3,285 || 911 || 16,899

Uit de begroting van specifieke programma's gefinancierde administratieve kredieten[40] || || || || || || || || ||

15.01.04 “Erasmus voor iedereen”– Uitgaven voor administratief beheer[41] || || (3) || 43,118 || 48,218 || 51,247 || 56,904 || 61,481 || 67,313 || 71,595 || 0 || 400

TOTAAL kredieten voor DG EAC || Vastleggingen || =1+1a +3 || 1,510 || 1,811 || 2,123 || 2,447 || 2,783 || 3,132 || 3,493 || 0 || 17,299

Betalingen || =2+2a +3 || 1,217 || 1,740 || 2,040 || 2,351 || 2,674 || 3,009 || 3,356 || 911 || 17,299

DG: EAC || || || 2014 || 2015 || 2016 || 2017 || 2018 || 2019 || 2020 || Na 2020 || TOTAAL

Ÿ TOTAAL beleidskredieten H1 || Vastleggingen || (4) || 1,467 || 1,763 || 2,072 || 2,390 || 2,722 || 3,065 || 3,421 || 0 || 16,899

Betalingen || (5) || 1,174 || 1,692 || 1,989 || 2,294 || 2,613 || 2,942 || 3,285 || 911 || 16,899

Ÿ TOTAAL uit het budget van specifieke programma's gefinancierde administratieve kredieten || (6) || 43,118 || 48,218 || 51,247 || 56,904 || 61,481 || 67,313 || 71,595 || 0 || 400

TOTAAL kredieten onder RUBRIEK 1 van het meerjarige financiële kader || Vastleggingen || (7) =4+ 6 || 1,510 || 1,811 || 2,123 || 2,447 || 2,783 || 3,132 || 3,493 || 0 || 17,299

Betalingen || (8) =5+ 6 || 1,217 || 1,740 || 2,040 || 2,351 || 2,674 || 3,009 || 3,356 || 911 || 17,299

Wanneer het voorstel/initiatief gevolgen heeft voor meerdere rubrieken:

Rubriek 4 || || || 2014 || 2015 || 2016 || 2017 || 2018 || 2019 || 2020 || Na 2020 || TOTAAL

Ÿ 15.02.02 “Erasmus voor iedereen” – internationaal TOTAAL beleidskredieten || Vastleggingen || (1) || 215 || 227 || 236 || 247 || 257 || 272 || 285 || 0 || 1,739

Betalingen || (2) || 172 || 218 || 227 || 237 || 247 || 261 || 274 || 104 || 1,739

Ÿ 15.01.04.02 - TOTAAL uit het budget van specifieke programma's gefinancierde administratieve kredieten || (3) || 9 || 10 || 10 || 10 || 11 || 11 || 12 || 0 || 73

TOTAAL kredieten onder RUBRIEK 4 van het meerjarige financiële kader || Vastleggingen || (7) =4+ 6 || 224 || 237 || 246 || 257 || 268 || 283 || 297 || 0 || 1,812

Betalingen || (8) =5+ 6 || 181 || 228 || 237 || 247 || 258 || 272 || 286 || 104 || 1 812

                                                                                                                                                       

|| || || 2014 || 2015 || 2016 || 2017 || 20180 || 2019 || 2020 || Post 2020 || TOTAAL

TOTAAL kredieten onder de RUBRIEKEN 1 tot en met 4 van het meerjarige financiële kader (Referentiebedrag) || Vastleggingen || =7+9+11 || 1,734 || 2,048 || 2,369 || 2,704 || 3,051 || 3,415 || 3,790 || 0 || 19,111

Betalingen || =8+10+11 || 1,398 || 1,969 || 2,277 || 2,599 || 2,932 || 3,281 || 3,642 || 1,015 || 19,111

Rubriek van het meerjarige financiële kader: || 5 || “Administratieve uitgaven”

in miljoen euro (tot op 3 decimalen) – prijzen van 2011

|| || Jaar 2014 || Jaar 2015 || Jaar 2016 || Jaar 2017 || Jaar 2018 || Jaar 2019 || Jaar 2020 || TOTAAL

DG: EAC ||

Ÿ Personele middelen[42] || 170 * 0,127 +0,064 * 16 + 0,073 * 18 =23,928 || 170 * 0,127 +0,064 * 16 + 0,073 * 18 =23,928 || 170 * 0,127 +0,064 * 16 + 0,073 * 18 =23,928 || 170 * 0,127 +0,064 * 16 + 0,073 * 18 =23,928 || 170 * 0,127 +0,064 * 16 + 0,073 * 18 =23,928 || 170 * 0,127 +0,064 * 16 + 0,073 * 18 =23,928 || 170 * 0,127 +0,064 * 16 + 0,073 * 18 =23,928 ||  167,496

Ÿ Andere administratieve uitgaven || 0,3834 || 0,3834 || 0,3834 || 0,3834 || 0,3834 || 0,3834 || 0,3834 || 2,684

TOTAAL DG EAC || Kredieten || 24,311 || 24,311 || 24,311 || 24,311 || 24,311 || 24,311 || 24,311 || 170,180

TOTAAL kredieten onder RUBRIEK 5 van het meerjarige financiële kader || (totaal vastleggingen = totaal betalingen) || 24,311 || 24,311 || 24,311 || 24,311 || 24,311 || 24,311 || 24,311 || 170,180

in miljoen euro (tot op 3 decimalen) – Lopende prijzen

|| || Jaar 2014 || Jaar 2015 || Jaar 2016 || Jaar 2017 || Jaar 2018 || Jaar 2019 || Jaar 2020 || Post - 2020 || TOTAAL

TOTAAL kredieten onder de RUBRIEKEN 1 tot en met 5 van het meerjarige financiële kader || Vastleggingen || 1,758 || 2,072 || 2,393 || 2,729 || 3,076 || 3,439 || 3,814 || 0 || 19,281

Betalingen || 1,407 || 1,990 || 2,298 || 2,619 || 2,952 || 3,301 || 3,662 || 1,053 || 19,281

3.2.2.     Geraamde gevolgen voor de beleidskredieten

– ¨  Voor het voorstel/initiatief zijn geen beleidskredieten nodig

– x Voor het voorstel/initiatief zijn beleidskredieten nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:

Vastleggingskredieten, in miljoen euro (tot op 3 decimalen) – Lopende prijzen

Vermeld doelstellingen en outputs ò || Year ð || Jaar 2014 || Jaar 2015 || Jaar 2016 || Jaar 2017 || Jaar 2018 || Jaar 2019 || Jaar 2020 || TOTAAL

|| || AANTAL

Individuele leermobiliteit || Soort output[43] || Gemid­delde kosten van de output || Aantal outputs || Kosten || Aantal outputs || Kosten || Aantal outputs || Kosten || Aantal outputs || Kosten || Aantal outputs || Kosten || Aantal outputs || Kosten || Aantal outputs || Kosten || Totaal aantal outputs || Totale kosten

Personeel (HO – BOO - Volwassenen - jongerenwerkers) || Individuele mobiliteit || 0,00157 || 80 000 || 117,073 || 103 847 || 155,029 || 125 229 || 190,665 || 146 498 || 227,510 || 170 723 || 270,426 || 194 152 || 313,734 || 221 851 || 365,617 || 1 042 300 || 1,640

Studenten (HO) || Individuele mobiliteit || 0,00238 || 230 000 || 512,530 || 250 767 || 570,048 || 269 387 || 624,549 || 287 908 || 680,843 || 309 004 || 745,321 || 329 407 || 810,541 || 353 527 || 887,181 || 2 030 000 || 4,831

Leerlingen (BOO) || Individuele mobiliteit || 0,00216 || 70 000 || 141,131 || 82 114 || 168,886 || 92 976 || 195,026 || 103 780 || 222,044 || 116 086 || 253,333 || 127 987 || 284,934 || 142 058 || 322,543 || 735 000 || 1,588

Lerenden (jongeren) || Individuele mobiliteit || 0,00155 || 75 000 || 109,032 || 75 865 || 112,509 || 76 641 || 115,919 || 77 413 || 119,428 || 78 292 || 123,196 || 79 142 || 127,043 || 80 147 || 131,213 || 542 500 || 838

|| || || || || || || || || || || || || || || ||

Intern. mobiliteit voor studenten en personeel H4[44] || Individuele mobiliteit || 0,00733 || 16 717 || 122 550 || 17 657 || 129 447 || 18 349 || 134 520 || 19 220 || 140 904 || 19 998 || 146 604 || 21 125 || 154 869 || 22 152 || 162 393 || 135 219 || 991 287

|| || || || || || || || || || || || || || || ||

Gezamenlijke graden[45] || Individuele mobiliteit || 0,03411 || 2 198 || 98,686 || 2 937 || 120,416 || 3 752 || 140,865 || 4 732 || 162,002 || 6 031 || 186,520 || 6 759 || 211,275 || 7 619 || 240,791 || 34 028 || 1 161

Masters (leningsgaranties) || Individuele mobiliteit || 0,00266 || 11 966 || 31,834 || 24 413 || 64,949 || 41 497 || 110,400 || 55 026 || 146,392 || 64 759 || 172,286 || 66 064 || 175,758 || 67 377 || 179,251 || 331 100 || 881

Subtotaal voor Individuele leermobiliteit || 485 880 || 1 133 || 557 600 || 1 321 || 627 831 || 1 512 || 694 576 || 1 699 || 764 892 || 1 898 || 824 637 || 2 078 || 894 730 || 2 289 || 4 850 147 || 11 930

Samenwerking met het oog op innovatie en verspreiding van goede praktijken || Soort output || Gemid­delde kosten van de output || Aantal outputs || Kosten || Aantal outputs || Kosten || Aantal outputs || Kosten || Aantal outputs || Kosten || Aantal outputs || Kosten || Aantal outputs || Kosten || Aantal outputs || Kosten || Totaal aantal outputs || Totale kosten

Strategische partnerschappen (klein) || Transnationale projecten || 0,11389 || 1 550 || 164,476 || 1 838 || 198,958 || 2 141 || 236,369 || 2 442 || 275,043 || 2 786 || 319,970 || 3 228 || 378,213 || 3 510 || 419,447 || 17 495 || 1 992,476

Strategische partnerschappen (middelgroot) || Transnationale projecten || 0,30928 || 325 || 93,115 || 500 || 146,085 || 657 || 195,714 || 813 || 247,037 || 990 || 307,046 || 1 193 || 377,379 || 1 365 || 440,419 || 5 842 || 1 806,795

Kennisallianties/ allianties voor bedrijfstakspecifieke vaardigheden || Transnationale projecten || 0,86238 || 14 || 11,142 || 29 || 23,632 || 43 || 35,319 || 56 || 47,407 || 71 || 61,575 || 86 || 75,861 || 104 || 93,097 || 404 || 348,033

Webplatforms || Webplatforms || 7,27300 || 3 || 22,284 || 3 || 22,732 || 3 || 23,184 || 3 || 23,648 || 3 || 24,120 || 3 || 24,606 || 3 || 26,604 || 3 || 167,179

Internationale capaciteitsopbouw in het HO || Transnationale projecten || 0,733 || 126 || 92,450 || 133 || 97,653 || 138 || 101,480 || 145 || 106,296 || 151 || 110,596 || 159 || 116,831 || 167 || 122,507 || 1 020 || 747,813

Subtotaal voor Samenwerking met het oog op innovatie en verspreiding van goede praktijken || 2 015 || 383,467 || 2 500 || 489,061 || 2 978 || 592,067 || 3 456 || 699,431 || 3 998 || 823,307 || 4 666 || 972,889 || 5 146 || 1 102 || 24 760 || 5 062,295

|| || || || || || || || || || || || || || || ||

Ondersteuning van beleidshervormingen || Soort output || Gemid­delde kosten van de output || Aantal outputs || Kosten || Aantal outputs || Kosten || Aantal outputs || Kosten || Aantal outputs || Kosten || Aantal outputs || Kosten || Aantal outputs || Kosten || Aantal outputs || Kosten || Totaal aantal outputs || Totale kosten

- Ondersteuning van beleidshervormingen || diverse || 102,332 || Ν/Α || 74,014 || Ν/Α || 78,537 || Ν/Α || 84,405 || Ν/Α || 104,727 || Ν/Α || 110,818 || Ν/Α || 123,212 || Ν/Α || 140,610 || Ν/Α || 716,323

|| || || || || || || || || || || || || || || ||

Jean Monnet-activiteiten || Soort output || Gemid­delde kosten van de output || Aantal outputs || Kosten || Aantal outputs || Kosten || Aantal outputs || Kosten || Aantal outputs || Kosten || Aantal outputs || Kosten || Aantal outputs || Kosten || Aantal outputs || Kosten || Totaal aantal outputs || Totale kosten

- Jean Monnet- activiteiten || diverse || 45,491 || Ν/Α || 36,834 || Ν/Α || 38,475 || Ν/Α || 42,120 || Ν/Α || 46,044 || Ν/Α || 48,943 || Ν/Α || 51,444 || Ν/Α || 54,575 || Ν/Α || 318,435

|| || || || || || || || || || || || || || || ||

Sportactiviteiten || Soort output || Gemid­delde kosten van de output || Aantal outputs || Kosten || Aantal outputs || Kosten || Aantal outputs || Kosten || Aantal outputs || Kosten || Aantal outputs || Kosten || Aantal outputs || Kosten || Aantal outputs || Kosten || Totaal aantal outputs || Totale kosten

Sportactiviteiten || Transnationale projecten || 34,118 || n.v.t. || 16,978 || n.v.t. || 23,815 || n.v.t. || 32,016 || n.v.t. || 36,035 || n.v.t. || 39,052 || n.v.t. || 44,525 || n.v.t. || 46,406 || n.v.t. || 238,827

|| || || || || || || || || || || || || || || ||

Exploitatiesubsidie || Soort output || Gemid­delde kosten van de output || Aan­tal out­puts || Kosten || Aan­tal out­puts || Kosten || Aan­tal out­puts || Kosten || Aan­tal out­puts || Kosten || Aan­tal out­puts || Kosten || Aan­tal out­puts || Kosten || Aan­tal out­puts || Kosten || Totaal aantal outputs || Totale kosten

Exploitatiesubsidie || Programma­beheer || 63,189 || n.v.t. || 47,751 || n.v.t. || 48,712 || n.v.t. || 55,200 || n.v.t. || 61,935 || n.v.t. || 68,915 || n.v.t. || 76,162 || n.v.t. || 83,650 || n.v.t. || 442,325

TOTALE KOSTEN Post 1 en Post 2 || || 1 682 || || 1 990 || || 2 308 || || 2 637 || || 2 979 || || 3 336 || || 3 706 || || 18 638

3.2.3.     Geraamde gevolgen voor de administratieve kredieten

3.2.3.1.  Samenvatting

– ¨  Voor het voorstel/initiatief zijn geen administratieve kredieten nodig

– x Voor het voorstel/initiatief zijn administratieve kredieten nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:

in miljoen euro (tot op 3 decimalen) – prijzen van 2011

|| 2014 || 2015 || 2016 || 2017 || 2018 || 2019 || 2020 || TOTAAL

RUBRIEK 5 van het meerjarige financiële kader || || || || || ||

Personele middelen || 23,928 || 23,928 || 23,928 || 23,928 || 23,928 || 23,928 || 23,928 || 167,496

Andere administratieve uitgaven || 0,3834 || 0,3834 || 0,3834 || 0,3834 || 0,3834 || 0,3834 || 0,3834 || 2,684

Subtotaal RUBRIEK 5 van het meerjarige financiële kader || 24,311 || 24,311 || 24,311 || 24,311 || 24,311 || 24,311 || 24,311 || 170,180

Buiten RUBRIEK 5[46] van het meerjarige financiële kader || || || || || ||

Personele middelen || || || || || || || ||

Andere administratieve uitgaven[47] || 52,118 || 58,218 || 61,247 || 66,904 || 72,481 || 78,313 || 83,595 || 472,877

Subtotaal buiten RUBRIEK 5 van het meerjarige financiële kader || 52,118 || 58,218 || 61,247 || 66,904 || 72,481 || 78,313 || 83,595 || 472,877

TOTAAL || 76,430 || 82,530 || 85,559 || 91,216 || 96,792 || 102,625 || 107,906 || 643,057

3.2.3.2.            Geraamde personeelsbehoeften

– ¨  Voor het voorstel/initiatief zijn geen personele middelen nodig

– x Voor het voorstel/initiatief zijn personele middelen nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:

Raming in voltijdequivalenten

|| || 2014 || 2015 || 2016 || 2017 || 2018 || 2019 || 2020

Ÿ Plaatsen volgens de formatie (ambtenaren en tijdelijke functionarissen) ||

|| 15 01 01 01 (zetel en vertegenwoordigingen van de Commissie) || 170 || 170 || 170 || 170 || 170 || 170 || 170

|| XX 01 01 02 (delegaties) || || || || || || ||

|| XX 01 05 01 (onderzoek door derden) || || || || || || ||

|| 10 01 05 01 (direct onderzoek) || || || || || || ||

|| Ÿ Extern personeel (in voltijdequivalenten: VTE)[48] ||

|| 15 01 02 01 (AC, END, INT van de “totale financiële middelen”) || 34 || 34 || 34 || 34 || 34 || 34 || 34

|| XX 01 02 02 (AC, AL, END, INT en JED in de delegaties) || || || || || || ||

|| XX 01 04 yy[49] || - zetel[50] || || || || || || ||

|| - delegaties || || || || || || ||

|| XX 01 05 02 (CA, INT, SNE - indirect onderzoek) || || || || || || ||

|| 10 01 05 02 (CA, INT, SNE - direct onderzoek) || || || || || || ||

|| Andere begrotingsonderdelen (te vermelden) || || || || || || ||

|| TOTAAL || 204 || 204 || 204 || 204 || 204 || 204 || 204

XX is het beleidsterrein of de begrotingstitel.

De benodigde personele middelen zullen worden gefinancierd uit de middelen die reeds voor het beheer van deze actie zijn toegewezen en/of binnen het DG zijn herverdeeld, eventueel aangevuld met middelen die in het kader van de jaarlijkse toewijzingsprocedure met inachtneming van de budgettaire beperkingen aan het beherende DG kunnen worden toegewezen. . De bedragen en toerekeningen zullen worden aangepast, afhankelijk van de resultaten van het beoogde externalisatieproces.

Beschrijving van de uit te voeren taken:

Ambtenaren en tijdelijke functionarissen || Programmabeheer

Extern personeel || Programmabeheer

3.2.4.     Verenigbaarheid met het huidige meerjarige financiële kader

– x Het voorstel/initiatief is verenigbaar met het meerjarige financiële kader 2014-2020, als voorgesteld door de Commissie in haar Mededeling COM(2011) 500.

– ¨  Het voorstel/initiatief vergt herprogrammering van de betrokken rubriek van het meerjarige financiële kader.

Zet uiteen welke herprogrammering nodig is, onder vermelding van de betrokken begrotingsonderdelen en de desbetreffende bedragen.

[…]

– ¨  Het voorstel/initiatief vergt toepassing van het flexibiliteitsinstrument of herziening van het meerjarige financiële kader[51].

Zet uiteen wat nodig is, onder vermelding van de betrokken rubrieken en begrotingsonderdelen en de desbetreffende bedragen.

[…]

3.2.5.     Bijdragen van derden aan de financiering

– Het voorstel/initiatief voorziet niet in medefinanciering door derden

– Het voorstel/initiatief voorziet in medefinanciering, zoals hieronder wordt geraamd:

Kredieten in miljoenen euro's (tot op 3 decimalen)

|| Jaar 2014 || Jaar 2015 || Jaar 2016 || Jaar 2017 || Jaar 2018 || Jaar 2019 || Jaar 2020 || Totaal

Medefinancieringsbron || || || || || || || ||

Het voorstel voorziet in medefinanciering door de EVA-landen, Zwitserland, Turkije en de toetredingslanden, kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten die onder een pretoetredingsstrategie vallen.

3.3.        Geraamde gevolgen voor de ontvangsten

– x Het voorstel/initiatief heeft geen financiële gevolgen voor de ontvangsten.

– ¨  Het voorstel/initiatief heeft de hieronder beschreven financiële gevolgen:

¨         voor de eigen middelen

¨         voor de diverse ontvangsten

in miljoenen euro's (tot op 3 decimalen)

Begrotingsonderdeel voor ontvangsten: || Voor het lopende begrotingsjaar beschikbare kredieten || Gevolgen van het voorstel[52]

2014 || 2015 || 2016 || 2017 || 2018 || 2019 || 2020

Artikel …………. || || || || || || || ||

Vermeld voor de diverse ontvangsten die worden "toegewezen", het (de) betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven.

[…]

Vermeld de wijze van berekening van de gevolgen voor de ontvangsten.

[…]

[1]               COM(2010)2020 definitief van 3.3.2010.

[2]               COM(2011)500 definitief van 29.6.2011.

[3]               PB L 11 van 16.1.2003, blz. 1.

[4]               PB C van, blz. .

[5]               PB C van, blz. .

[6]               COM(2011) 500 definitief van 29.6.2011.

[7]               PB L 327 van 24.11.2006, blz. 45.

[8]               PB L 327 van 24.11.2006, blz. 30.

[9]               PB L 340 van 19.1.2008, blz. 83.

[10]             PB L 378 van 27.12.2006, blz. 41.

[11]             COM(2010) 2020 van 3.3.2010.

[12]             COM(2010)477 definitief van 15.9.2010.

[13]             COM(2010)682 definitief van 26.11.2010.

[14]             PB C 311 van 19.12.2009, blz. 1 Resolutie van de Raad van 27 november 2009 over een nieuw kader voor Europese samenwerking in jeugdzaken (2010-2018).

[15]             PB L 375 van 23.12.2004, blz. 12.

[16]             COM(2008)425 definitief van 3.7.2008.

[17]             PB C 319 van 13.12.2008, blz. 20 Conclusies van de Raad over scholen voor de 21e eeuw.

[18]             PB C 119 van 28.5.2009, blz. 2. Conclusies van de Raad over ET 2020.

[19]             PB C 300 van 12.12.2007, blz. 6. Conclusies van de Raad over het verbeteren van de kwaliteit van de lerarenopleiding. PB C 302 van 12.12.2009, blz. 6. Conclusies van de Raad over de professionele ontwikkeling van leerkrachten en schoolleiders.

[20]             PB C 301 van 11.12.2009, blz. 5. Conclusies van de Raad over het onderwijs aan kinderen met een migrantenachtergrond, PB C 135 van 26.5.2010, blz. 2. Conclusies van de Raad over de sociale dimensie van onderwijs en opleiding.

[21]             PB C van, blz. .

[22]             COM(2011) 12 definitief van 18.11.2011.

[23]             PB L 390 van 31.12.2004, blz. 6.

[24]             PB C 111 van 6.5.2008, blz. 1.

[25]             PB C 155 van 8.7.2009, blz. 11.

[26]             COM(2001) 303 definitief van 25.5.2011.

[27]             PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13.

[28]             PB L [...] van [...], blz. [...].

[29]             Dit bedrag is afkomstig van het uitgavenniveau van de periode 2007-2013, verhoogd met een evaluatiefactor die het stijgingspercentage van de instrumenten van post 4 weergeeft.

[30]             PB L [...] van [...], blz. [...].

[31]             ABM: activiteitsgebaseerd beheer (Activity-Based Management) – ABB: activiteitsgebaseerde begroting (Activity-Based Budgeting).

[32]             In de zin van artikel 49, lid 6, onder a) of b), van het Financieel Reglement.

[33]             Socrates, Leonardo da Vinci en eLearning.

[34]             Nadere gegevens over de beheersvormen en verwijzingen naar het Financieel Reglement zijn beschikbaar op BudgWeb: http://www.cc.cec/budg/man/budgmanag/budgmanag_en.html

[35]             In de zin van artikel 185 van het Financieel Reglement.

[36]             Het begrotingsonderdeel/de begrotingsonderdelen voor het uitvoerend agentschap worden vastgesteld wanneer de uitgaven zich hebben gestabiliseerd.

[37]             GK = gesplitste kredieten / NGK = niet-gesplitste kredieten:

[38]             EVA: Europese Vrijhandelsassociatie.

[39]             Kandidaat-lidstaten en, indien van toepassing, potentiële kandidaat-lidstaten uit de Westelijke Balkan.

[40]             Technische en/of administratieve bijstand en uitgaven ter ondersteuning van de uitvoering van programma's en/of acties van de EU (vroegere “BA”-onderdelen), onderzoek door derden, eigen onderzoek.

[41]             De Commissie kan overwegen de uitvoering van het programma Erasmus voor iedereen (deels) te externaliseren naar een uitvoerend agentschap. De bedragen en de opsplitsing van de geraamde kosten moeten misschien worden aangepast aan de uiteindelijk overeengekomen externalisatiegraad. Dit omvat de administratieve uitgaven van het uitvoerend agentschap dat kan worden belast met de uitvoering van een deel van het programma (omvangrijke “backloading”). De administratieve uitgaven zouden voortdurend over tijd zijn.

[42]             Het total van 204 VTE omvat: beheer van nationale agentschappen, rechtstreeks beheer door de Commissie, supervisie en coördinatie met het uitvoerend agentschap alsmede alle personeel voor ondersteuning en coördinatie in verband met het programma.

[43]             Outputs zijn de te verstrekken producten en diensten (bv. aantal gefinancierde studentenuitwisselingen, aantal km aangelegde wegen, enz.).

[44]             Inclusief organisatie van mobiliteitsvergoedingen.

[45]                    Gemeenschappelijke master- en doctorsgraden, geselecteerd voor vijf edities in het kader van actie 1 van het Erasmus Mundus-programma in 2009-13 zullen gefinancierd blijven in het kader van “Erasmus voor iedereen” voor de resterende edities die zijn onderworpen aan een jaarlijkse vernieuwingsprocedure op basis van voortgangsrapportage en beschikbaarheid van middelen.

[46]             Technische en/of administratieve bijstand en uitgaven ter ondersteuning van de uitvoering van programma's en/of acties van de EU (vroegere “BA”-onderdelen), onderzoek door derden, eigen onderzoek.

[47]             Omvat H1 en H4. DG EAC overweegt de uitvoering van het programma te externaliseren naar het uitvoerend agentschap EACEA en naar nationale agentschappen. Bovengenoemde cijfers en begrotingsonderdelen zullen zo nodig worden aangepast overeenkomstig het beoogde externalisatieproces.

[48]             AC= Agent Contractuel (arbeidscontractant); INT = uitzendkrachten (“Intérimaire”); JED= jonge deskundige in delegaties (Jeune Expert en Délégation); LA= plaatselijk personeelslid; END= Expert National Détaché (gedetacheerd nationaal deskundige).

[49]             Submaximum voor extern personeel uit beleidskredieten (vroegere “BA”-onderdelen).

[50]             Vooral voor structuurfondsen, Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) en Europees Visserijfonds (EVF).

[51]             Zie de punten 19 en 24 van het Interinstitutioneel Akkoord.

[52]             Voor traditionele eigen middelen (douanerechten en suikerheffingen) moeten nettobedragen worden vermeld, d.w.z. na aftrek van 25% aan inningskosten.

Top