Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document COM:2003:33:FIN

    Verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake levensmiddelenhygiëne
    Gewijzigd voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (door de Commissie overeenkomstig artikel 250, lid 2 van het eg verdrag ingediend)

    /* COM/2003/0033 def. - COD 2000/0178 */ /* COM/2003/0033 def. - COD 2000/0179 */

    52003PC0033(01)

    Verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake levensmiddelenhygiëne /* COM/2003/0033 def. - COD 2000/0178 */


    VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD inzake levensmiddelenhygiëne

    TOELICHTING

    I. PROCEDURE

    1. Op 14 juli 2000 keurde de Commissie een pakket van vijf voorstellen goed die tot doel hadden de communautaire wetgeving inzake levensmiddelenhygiëne te herwerken [Document COM (2000) 438]. Het voorstel werd op 24 juli 2000 in het kader van de medebeslissingsprocedure voor goedkeuring aan de Raad en het Europees Parlement voorgelegd (met uitzondering van voorstel 2000/0181, dat op artikel 37 van het Verdrag is gebaseerd).

    2. Op 15 mei 2002 verstrekte het Europees Parlement in eerste lezing een gunstig advies over drie van de vijf voorstellen van het pakket.

    3. Het onderhavige voorstel wijzigt het eerste voorstel inzake levensmiddelenhygiëne van het pakket [document 2000/0178 (COD)] en houdt rekening met de amendementen van het Europees Parlement die door de Commissie zijn overgenomen.

    4. Met betrekking tot voorstel 2000/0178 (COD) keurde het Europees Parlement 102 amendementen goed. 72 daarvan zijn door de Commissie overgenomen. Tijdens de plenaire vergadering van 14 mei 2002 liet de heer Byrne weten dat hij met de meeste amendementen geheel of gedeeltelijk kon instemmen, onder voorbehoud van redactionele wijzigingen, maar niet met de amendementen 5, 8, 13, 14, 28-30, 35, 37-39, 47, 48, 53, 55, 58, 59, 67, 69, 71, 76, 77, 83, 89, 92, 93, 95, 105, 107 en 108.

    De wijzigingen zijn vet gedrukt en onderstreept. Een aantal amendementen is geherformuleerd om de coherentie van de terminologie in het hele voorstel te verzekeren. Ingrijpende redactionele wijzigingen zijn hieronder aangegeven.

    Weglatingen zijn niet systematisch aangegeven. Dergelijke vermeldingen zouden in bepaalde gevallen structurele complicaties hebben veroorzaakt, zonder voor meer transparantie te zorgen. De schrappingen betreffen in het bijzonder de definities in artikel 2 (bepaalde definities zijn geschrapt om overlappingen met Verordening (EG) nr. 178/2002 te voorkomen) en artikel 10 (geschrapt om dezelfde reden). Het gaat om de amendementen 18-24, 50 en 54.

    Bijlage I is volledig vervangen door een tekst met een nieuwe structuur.

    De nummering van de artikelen is aangepast ingevolge de invoeging van artikel 6 in artikel 4 en de schrapping van artikel 10.

    In bepaalde artikelen is de nummering van de leden aangepast om rekening te houden met de toevoeging of de schrapping van elementen in het voorstel van de Commissie.

    5. In de tekst zijn een aantal technische wijzigingen aangebracht teneinde de tekst in overeenstemming te brengen met het Interinstitutioneel Akkoord van 22 december 1998 betreffende de gemeenschappelijke richtsnoeren voor de redactionele kwaliteit van de communautaire wetgeving (PB C 73 van 17.3.1999, blz. 1), dat is opgesteld overeenkomstig de aan de slotakte van het Verdrag van Amsterdam gehechte verklaring nr. 39 inzake de redactionele kwaliteit van de communautaire wetgeving. De tekst is herzien overeenkomstig de punten b) en g) van dat akkoord, teneinde rekening te houden met de gemeenschappelijke richtsnoeren en met de gemeenschappelijke handleiding die overeenkomstig punt d) van dat akkoord is opgesteld.

    II. DOELSTELLINGEN VAN HET VOORSTEL

    6. Het eerste voorstel van het pakket moet een gemeenschappelijke basis leggen voor de hygiënevoorschriften die alle exploitanten van een levensmiddelenbedrijf moeten naleven. Dit zijn de belangrijkste aspecten van het voorstel:

    - Het geldt van bij de boer tot op het bord.

    - De verantwoordelijkheid voor de voedselveiligheid berust in eerste instantie bij de exploitanten van een levensmiddelenbedrijf.

    - Het HACCP-systeem (Hazard Analysis and Critical Control Point System) wordt voorgesteld als een instrument dat de exploitanten van een levensmiddelenbedrijf moeten gebruiken om de microbiologische en chemische gevaren die aan voedsel zijn verbonden, te bestrijden en zodoende de voedselveiligheid te bevorderen.

    - Het opstellen van gidsen voor goede praktijken door de levensmiddelensectoren om de exploitanten van een levensmiddelenbedrijf richtsnoeren te verstrekken op het gebied van de voedselveiligheid en de toepassing van HACCP.

    - Flexibiliteit voor levensmiddelenbedrijven in afgelegen gebieden, voor traditionele levensmiddelenproductie en voor de toepassing van HACCP in kleine bedrijven.

    - De registratie van alle levensmiddelenbedrijven bij de bevoegde autoriteit.

    - Technische aspecten (voorzieningen, apparatuur enz.) die de levensmiddelenbedrijven moeten respecteren.

    7. Het voorstel komt overeen met maatregel 8 in de bijlage bij het witboek over voedselveiligheid.

    III. OVERZICHT VAN DE AMENDEMENTEN VAN HET EUROPEES PARLEMENT

    8. Technische/redactionele amendementen

    De meeste amendementen strekken ertoe het voorstel vanuit technisch of redactioneel oogpunt te verbeteren. Deze amendementen zijn grotendeels door de Commissie overgenomen (de amendementen 2, 4, 6, 9-gedeeltelijk, 10, 23, 25, 26, 39, 41, 51, 52, 65, 66, 68, 70, 72, 73, 74, 75, 78, 79, 80, 81, 82, 84, 85, 86, 87, 88, 90, 91, 94, 96, 97, 98, 99, 100, 101, 102 en 106).

    9. Verband met Verordening 178/2002 (Algemene levensmiddelenwetgeving)

    Een aantal amendementen heeft tot doel het voorstel in overeenstemming te brengen met de onlangs goedgekeurde Verordening (EG) nr. 178/2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden. Deze amendementen zijn grotendeels door de Commissie overgenomen. (Het betreft de amendementen 1, 3, 11, 12, 15, 16, 17, 18, 19, 20, 21, 22, 23, 24, 27, 50, 54, 56, 57 en 61).

    Amendement 107 vormt een overlapping met Verordening (EG) nr. 178/2002 en is daarom niet overgenomen.

    10. Werkingssfeer (artikel 1)

    Amendement 103 wil duidelijk maken dat het voorstel niet van toepassing is op de rechtstreekse levering van kleine hoeveelheden primaire producten aan de eindverbruiker of de plaatselijke detailhandel. De Commissie heeft dit amendement overgenomen, aangezien ze van oordeel is dat de verrichtingen die onder dit amendement vallen, een subsidiariteitskwestie zijn. In het gewijzigde voorstel heeft de Commissie niettemin duidelijk gesteld dat met plaatselijke detailhandel, zoals in de verantwoording van het amendement wordt uitgelegd, plaatselijke winkels en restaurants worden bedoeld.

    11. Comitologie (artikel 4, leden 1, 2 en 3, en artikel 13)

    De Commissie stelde een regelgevingsprocedure voor wat het aanvullen en wijzigen van de bijlagen bij de verordening betreft, alsook voor de toekenning van afwijkingen daarvan (die laatste opdracht was reeds opgenomen in artikel 3, lid 3, van Richtlijn 93/43/EEG). Het Europees Parlement volgde het voorstel van de Commissie niet. De Commissie heeft de amendementen van het Parlement over dit onderwerp niet overgenomen. (Het gaat om de amendementen 28, 29, 30, 58 en 59).

    12. Microbiologische en andere criteria of normen

    Amendement 106 herschrijft het voorstel van de Commissie wat de vaststelling van microbiologische criteria, criteria voor temperatuurbeheersing, doelstellingen inzake voedselveiligheid en prestatienormen betreft. Dit amendement creëert een duidelijk kader voor toekomstige beslissingen over belangrijke voedselveiligheidsfactoren en is daarom een welkome precisering van het Commissievoorstel. Er moet evenwel op worden toegezien dat in het hele amendement consequent dezelfde terminologie wordt gebruikt. Daarom heeft de Commissie in dit amendement een paar redactionele wijzigingen aangebracht.

    13. Flexibiliteit (artikel 4, lid 4)

    Het voorstel voert flexibiliteit in voor traditionele levensmiddelenproductie, voor afgelegen gebieden en voor de toepassing van HACCP. De tekst biedt bovendien flexibiliteit voor technische aangelegenheden door de invoering van de termen "indien nodig" en "in voorkomend geval". De methode voor de toekenning van flexibiliteit is in grote mate op subsidiariteit gebaseerd. Vooral kleine bedrijven zullen voordeel hebben bij deze flexibiliteit.

    In de meeste gevallen is rekening gehouden met deze behoefte aan flexibiliteit. Bepaalde amendementen hebben tot doel beter te beschrijven waar en hoe flexibiliteit van toepassing is. Deze amendementen zijn bijgevolg overgenomen door de Commissie, met een paar redactionele wijzigingen. (Het gaat om de amendementen 31 en 32).

    14. Hazard Analysis and Critical Control Points-systeem (HACCP) (artikel 5)

    Het voorstel maakt het HACCP-systeem verplicht voor alle levensmiddelenbedrijven, met uitzondering van die op het niveau van de primaire productie (landbouwers), waar de gevaren moeten worden bestreden door gebruik te maken van gidsen voor goede landbouwpraktijken. Verschillende amendementen hadden tot doel het HACCP-systeem in te voeren op het niveau van de primaire productie. De Commissie heeft deze amendementen niet overgenomen, aangezien de algemene toepassing van het HACCP-systeem op het niveau van de primaire productie als te ambitieus wordt beschouwd. (Het gaat om de amendementen 8, 9-eerste deel, 35, 37, 38 en 67).

    Eén amendement voert flexibiliteit in voor de toepassing van HACCP (36-eerste deel). De Commissie stemt daarmee in. Het tweede deel van amendement nr. 36 voert de verplichting in om gegevens over HACCP-procedures gedurende lange tijd te bewaren. Een dergelijk voorschrift wordt algemeen als onrealistisch beschouwd, in het bijzonder voor zeer kleine bedrijven.

    15. Gidsen voor goede praktijken (artikelen 6 en 7)

    Het voorstel voert de mogelijkheid in om gidsen voor goede praktijken op te stellen. Dit zijn instrumenten die de levensmiddelenindustrie op vrijwillige basis kan gebruiken als hulpmiddel om een hoog niveau van levensmiddelenhygiëne te verzekeren. Twee amendementen hebben tot doel duidelijk te vermelden dat deze gidsen op basis van vrijwilligheid in acht kunnen worden genomen (40 en 45). Een amendement wil de status behouden van de gidsen die onder vorige regels zijn ontwikkeld (44). Drie amendementen hebben tot doel de procedure voor het opstellen van de gidsen te verduidelijken (42, 43 en 46). Deze amendementen zijn met een aantal redactionele wijzigingen in het gewijzigd voorstel opgenomen.

    Amendement nr. 48 moet ervoor zorgen dat de communautaire gidsen voorrang hebben. De Commissie is van mening dat aangezien zowel de nationale als de communautaire gidsen instrumenten zijn die op basis van vrijwilligheid in acht kunnen worden genomen, de exploitanten van een levensmiddelenbedrijf vrij moeten kunnen kiezen welke ze toepassen.

    16. Registratie van levensmiddelenbedrijven (artikel 8)

    Het voorstel voorzag in de systematische registratie van alle levensmiddelenbedrijven bij de bevoegde autoriteit en in het aanbrengen van het registratienummer op de levensmiddelen die op de markt worden gebracht (ter wille van de traceerbaarheid). Amendement nr. 49 wil flexibiliteit invoeren in de registratieprocedure. Amendement nr. 50 herroept de verplichting om het registratienummer op de levensmiddelen aan te brengen, aangezien de traceerbaarheid voldoende wordt geregeld bij Verordening (EG) nr. 178/2002. Beide amendementen zijn in overeenstemming met het beleid van de Commissie en zijn daarom overgenomen.

    Amendement nr. 53 daarentegen voert een nieuwe verplichting in voor de traceerbaarheid van levensmiddelen. Aangezien dit amendement een overlapping vormt met Verordening (EG) nr. 178/2002, is het niet overgenomen.

    17. Verplichtingen van de bevoegde autoriteiten

    Het voorstel definieert de verplichtingen van de exploitanten van een levensmiddelenbedrijf, maar niet de verplichtingen van de bevoegde autoriteiten (die onder een andere wetgeving vallen). De amendementen nrs. 55 en 108 voeren evenwel verplichtingen in voor de bevoegde autoriteiten en vallen daardoor buiten de werkingssfeer van het voorstel.

    18. Steun voor ontwikkelingslanden

    Amendement nr. 13 voert steun voor ontwikkelingslanden in. Hoewel het verlenen van dergelijke steun verplicht is krachtens de SPS-code van de WTO, lijkt het voorstel inzake levensmiddelenhygiëne niet de juiste plaats om een dergelijke verplichting in het Gemeenschapsrecht in te voeren. De Commissie zal over deze kwestie nadenken in de context van eventuele toekomstige voorstellen die een meer algemene invloed hebben op de levensmiddelenwetgeving.

    19. Verslag over de uitvoering

    Het voorstel bevat een bepaling dat de Commissie binnen zeven jaar na de inwerkingtreding van de verordening verslag moet uitbrengen bij het Europees Parlement en de Raad over de bij de toepassing van de Verordening opgedane ervaring. Amendement nr. 62 verkort die periode van 7 tot 5 jaar. Dat lijkt de Commissie een redelijke termijn om de nodige ervaring op te doen met de nieuwe verordening en om verslag uit te brengen over de toepassing ervan.

    20. Datum van inwerkingtreding

    Het voorstel bepaalt dat de verordening in werking treedt op de dag van haar bekendmaking, en van toepassing is met ingang van 1.1.2004. Amendement nr. 63 bepaalt dat de verordening van toepassing wordt "een jaar na de inwerkingtreding". Dat lijkt een realistische benadering.

    21. Bijlage I over primaire productie

    De amendementen 64-74 presenteren de verplichtingen die aan de sector van de primaire productie worden opgelegd op een nieuwe manier en moeten daarom als redactionele amendementen worden beschouwd. De Commissie heeft de belangrijkste ideeën van deze amendementen overgenomen, maar was zo vrij een aantal van de amendementen te herformuleren ter wille van de coherentie met andere delen van het voorstel en van een coherente terminologie.

    22. Technische eisen in bijlage II

    De amendementen op bijlage II strekken ertoe het voorstel vanuit technisch oogpunt te verbeteren. Sommige van deze amendementen dreigen evenwel problemen te creëren voor zeer kleine bedrijven. Deze amendementen zijn niet overgenomen door de Commissie. Het gaat om de amendementen 76, 83 en 101.

    23. Overeenkomstig artikel 250, lid 2, van het EG-Verdrag wijzigt de Commissie haar voorstel in overeenstemming met wat hierboven is uiteengezet.

    2000/0178 (COD)

    Gewijzigd voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD inzake levensmiddelenhygiëne

    HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 95 EG en artikel 152 EG, lid 4, onder b),

    Gelet op het voorstel van de Commissie [1],

    [1] PB C ...

    Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité [2],

    [2] PB C ...

    Gezien het advies van het Comité van de Regio's [3],

    [3] PB C ...

    Volgens de procedure van artikel 251 EG van het Verdrag,

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1) De bescherming van de volksgezondheid is van primordiaal belang. De grondbeginselen voor het bereiken van een hoog beschermingsniveau zijn opgenomen in Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden [4].

    [4] PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1.

    (2) In het kader van de interne markt is Richtlijn 93/43/EEG van de Raad van 14 juni 1993 inzake levensmiddelenhygiëne [5] vastgesteld teneinde de veiligheid van zich in het vrije verkeer bevindende levensmiddelen voor menselijke consumptie te garanderen.

    [5] PB L 175 van 19.7.1993, blz. 1.

    (3) Bij richtlijn 93/43/EEG zijn de beginselen vastgesteld op het gebied van de levensmiddelenhygiëne, met name:

    - de hygiënenormen in alle stadia van bereiding, verwerking, vervaardiging, verpakking, opslag, vervoer, distributie, hantering en aanbieding voor verkoop of levering aan de eindverbruiker;

    - de noodzaak de hygiënenormen te baseren op het gebruik van hazard analysis, risico-evaluatie en andere beheerstechnieken om kritische punten te identificeren, te controleren en te bewaken;

    - de mogelijkheid tot het vaststellen van microbiologische criteria en criteria voor temperatuurbeheersing voor bepaalde klassen levensmiddelen, overeenkomstig wetenschappelijk aanvaarde algemene beginselen;

    - de opstelling van gidsen voor goede hygiënische praktijken die door levensmiddelenbedrijven kunnen worden gebruikt;

    - de noodzaak voor de bevoegde autoriteiten van de lidstaten om de hygiënevoorschriften in acht te doen nemen teneinde te voorkomen dat de eindverbruiker schade ondervindt ten gevolge van de consumptie van levensmiddelen die niet voor menselijke consumptie geschikt zijn;

    - de verplichting voor levensmiddelenbedrijven erop toe te zien dat alleen levensmiddelen in de handel worden gebracht die niet schadelijk zijn voor de volksgezondheid.

    (4) Gebleken is dat bovenstaande beginselen een degelijke basis vormen om de veiligheid van levensmiddelen te garanderen.

    (5) In het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid zijn specifieke gezondheidsvoorschriften vastgesteld voor de productie en het in de handel brengen van producten die zijn vermeld in de lijst van bijlage I bij het Verdrag.

    (6) Deze gezondheidsregels hebben niet altijd voldoende geleid tot de opheffing van de handelsbelemmeringen voor de betrokken producten, waardoor ze niet volledig tot de totstandkoming van de interne markt hebben bijgedragen.

    (7) Deze specifieke voorschriften zijn vervat in een groot aantal richtlijnen.

    (8) Wat de volksgezondheid betreft, bevatten die richtlijnen gemeenschappelijke beginselen betreffende met name de verantwoordelijkheden van de fabrikanten van producten van dierlijke oorsprong, de verplichtingen van de bevoegde autoriteiten, de technische voorschriften inzake de structuur en de werking van de inrichtingen waar met producten van dierlijke oorsprong wordt gewerkt, de hygiënevoorschriften waaraan deze inrichtingen moeten voldoen, de procedures voor de erkenning van inrichtingen, de voorwaarden voor opslag en vervoer, het aanbrengen van keurmerken op de producten.

    (9) Deze beginselen vallen in veel gevallen samen met de beginselen van Richtlijn 93/43/EEG.

    (10) De bij Richtlijn 93/43/EEG vastgestelde beginselen kunnen derhalve worden beschouwd als gemeenschappelijke basis voor de hygiënische productie van alle levensmiddelen, inclusief producten van dierlijke oorsprong die zijn vermeld in bijlage I bij het Verdrag.

    (11) Afgezien van deze gemeenschappelijke basis zijn ook specifieke hygiënevoorschriften vereist in verband met het specifieke karakter van bepaalde levensmiddelen. Voor producten van dierlijke oorsprong zijn die voorschriften vervat in Verordening (EG) nr. .../.. van het Europees Parlement en de Raad houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong [6].

    [6] PB L .... .

    (12) De algemene en specifieke hygiënevoorschriften hebben in hoofdzaak ten doel een hoog niveau van consumentenbescherming op het vlak van de veiligheid van levensmiddelen te garanderen, waarbij met name rekening wordt gehouden met:

    - het beginsel dat de verantwoordelijkheid voor de veiligheid van levensmiddelen in eerste instantie berust bij de exploitant van het levensmiddelenbedrijf wat zijn eigen activiteiten betreft;

    - de noodzaak om de veiligheid van de levensmiddelen in de gehele voedselketen te verzekeren, te beginnen bij de primaire productie;

    - de noodzaak om de koudeketen te handhaven voor levensmiddelen die niet op een veilige manier bij omgevingstemperatuur kunnen worden opgeslagen, en in het bijzonder voor bevroren levensmiddelen,

    - de algemene toepassing van het "Hazard Analysis Critical Control Points"-systeem (HACCP-systeem), wat, samen met goede hygiënepraktijken, resulteert in een grotere verantwoordelijkheid voor de exploitanten van een levensmiddelenbedrijf;

    - de waarde van gidsen voor goede praktijken die richtsnoeren bevatten voor exploitanten van levensmiddelenbedrijven op alle niveaus van de voedselketen met betrekking tot de naleving van de voorschriften inzake levensmiddelenhygiëne;

    - de behoefte aan officiële controles in alle stadia van productie, vervaardiging en in de handel brengen;

    - de vaststelling van microbiologische criteria en voorschriften inzake temperatuurbeheersing, op basis van een wetenschappelijke risico-evaluatie;

    - de noodzaak erop toe te zien dat ingevoerde levensmiddelen voldoen aan dezelfde of aan gelijkwaardige gezondheidsnormen.

    (13) Om de veiligheid van de levensmiddelen te kunnen garanderen van in het stadium van de primaire productie tot op de plaats van verkoop aan de consument, is een geïntegreerde aanpak vereist waarbij alle exploitanten van levensmiddelenbedrijven ervoor moeten zorgen dat de veiligheid van de levensmiddelen niet in het gedrang wordt gebracht.

    (14) De in het stadium van de primaire productie aanwezige gevaren voor de voedselveiligheid moeten worden geïdentificeerd en onder controle worden gehouden.

    (15) Het HACCP-systeem is een instrument dat exploitanten van levensmiddelenbedrijven helpt de levensmiddelenveiligheid te vergroten. Het HACCP-systeem mag niet als instrument voor zelfregulering worden gezien en is geen vervanging voor officiële controles.

    (16) Om de hygiëne op het landbouwbedrijf te kunnen organiseren, moeten gidsen voor goede praktijken worden vastgesteld, indien nodig aangevuld met specifieke hygiënevoorschriften die in acht moeten worden genomen bij de productie van primaire producten. Hoewel de toepassing van het HACCP-systeem in de gehele primaire sector op dit moment uit praktisch oogpunt over het algemeen niet haalbaar is, dient de mogelijke introductie van de beginselen van dat systeem te worden onderzocht.

    (17) Voedselveiligheid is het resultaat van diverse elementen, waaronder de inachtneming van bindende eisen, de tenuitvoerlegging van door exploitanten van levensmiddelenbedrijven opgestelde en beheerde programma's inzake voedselveiligheid, en de toepassing van het HACCP-systeem.

    (18) Bij een HACCP-systeem in de levensmiddelenproductie moet rekening worden gehouden met de beginselen die zijn vastgelegd in de Codex Alimentarius en dient terzelfder tijd te worden gezorgd voor de nodige soepelheid om het systeem overal te kunnen toepassen, ook in kleine bedrijven.

    (19) Flexibiliteit is ook vereist in verband met het specifieke karakter van de traditionele levensmiddelenproductie en met voorzieningsproblemen die verband houden met een uit geografisch oogpunt moeilijke situatie; die flexibiliteit mag de doelstellingen van de voedselveiligheid evenwel niet in gevaar brengen.

    (20) Voor levensmiddelen die niet veilig bij omgevingstemperatuur kunnen worden opgeslagen, geldt als basisprincipe voor de levensmiddelenhygiëne dat de koudeketen niet mag worden verbroken.

    (21) Voor de toepassing van de hygiënevoorschriften dienen doelstellingen te worden vastgelegd, b.v. de verlaging van de pathogenen of de vaststelling van prestatienormen, en er moet in de daarvoor vereiste procedures worden voorzien.

    (22) De traceerbaarheid van levensmiddelen en levensmiddeleningrediënten in de gehele voedselketen is essentieel voor de voedselveiligheid. Verordening (EG) nr. 178/2002 bevat reeds regels inzake de traceerbaarheid van levensmiddelen en levensmiddeleningrediënten, alsmede procedures voor de uitvoering van deze voorschriften.

    (23) Levensmiddelenbedrijven moeten bij de bevoegde autoriteit geregistreerd worden ten einde de officiële controles efficiënt te kunnen uitvoeren.

    (24) Exploitanten van een levensmiddelenbedrijf dienen de nodige bijstand te verlenen om ervoor te zorgen dat de officiële controles op efficiënte wijze door de bevoegde autoriteiten kunnen worden uitgevoerd.

    (25) Overeenkomstig de artikelen 11 en 12 van Verordening (EG) nr. 178/2002 moeten in de Gemeenschap ingevoerde of uit de Gemeenschap uitgevoerde levensmiddelen beantwoorden aan de hygiënevoorschriften van deze verordening, tenzij aan specifieke voorwaarden wordt beantwoord.

    (26) De communautaire wetgeving inzake levensmiddelenhygiëne moet gebaseerd zijn op wetenschappelijk advies; daartoe dient de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid indien nodig te worden geraadpleegd.

    (27) Voorzien moet worden in een procedure om bepaalde bij deze verordening voorgeschreven eisen aan te passen, teneinde rekening te houden met de technische en wetenschappelijke vooruitgang.

    (28) Deze verordening houdt rekening met de internationale verplichtingen die zijn vastgelegd in de WTO-overeenkomst op sanitair en fytosanitair gebied en in de Codex Alimentarius.

    (29) Deze herwerking van de bestaande communautaire levensmiddelenhygiënevoorschriften houdt in dat de bestaande hygiënevoorschriften kunnen worden ingetrokken, met inbegrip van die welke zijn vastgesteld bij Richtlijn 93/43/EEG, die bij deze verordening verder zullen worden geharmoniseerd; dat gebeurt bij Richtlijn .../.../EG van het Europees Parlement en de Raad houdende intrekking van bepaalde richtlijnen inzake levensmiddelenhygiëne en tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften voor de productie en het in de handel brengen van bepaalde voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong, en tot wijziging van de Richtlijnen 89/662/EEG en 91/67/EEG [7].

    [7] PB L .... .

    (30) Daar de nodige maatregelen ter uitvoering van deze verordening maatregelen van algemene strekking zijn in de zin van artikel 2 van Besluit 1999/468/EEG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden [8], dienen deze maatregelen volgens de regelgevingsprocedure van artikel 5 van dat besluit te worden vastgesteld,

    [8] PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

    (31) Voor de verwezenlijking van de basisdoelstellingen van deze verordening is het noodzakelijk en passend te voorzien in de verdere harmonisatie van de eerder krachtens Richtlijn 93/43/EEG vastgestelde begrippen, beginselen en procedures. Overeenkomstig het proportionaliteitsbeginsel zoals vastgesteld in artikel 5 van het Verdrag, gaat deze verordening niet verder dan wat nodig is om de doelstellingen te verwezenlijken,

    HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    Artikel 1 Werkingssfeer

    1. In deze verordening worden de hygiënevoorschriften vastgesteld voor levensmiddelen in alle stadia van de productie, de verwerking en de distributie. Deze verordening geldt onverminderd voor meer specifieke eisen inzake de veiligheid van levensmiddelen die van toepassing zijn op bepaalde categorieën van levensmiddelen, en in het bijzonder op levensmiddelen van dierlijke oorsprong, en voor voorschriften betreffende voedingsaspecten of samenstelling.

    2. Deze verordening is niet van toepassing op:

    a) de primaire productie van levensmiddelen voor particulier huishoudelijk gebruik;

    b) de huishoudelijke bereiding van levensmiddelen voor particulier verbruik;

    c) de rechtstreekse levering door de producent van kleine hoeveelheden primaire producten aan de eindverbruiker of de plaatselijke winkels en restaurants; dergelijke verrichtingen dienen aan nationale voorschriften onderworpen te zijn.

    Artikel 2 Definities

    In deze richtlijn gelden de definities die zijn vastgesteld in Verordening (EG) nr. 178/2002. Voorts wordt verstaan onder:

    a) "levensmiddelenhygiëne", hierna "hygiëne" te noemen: de maatregelen en voorschriften die nodig zijn in verband met de aan een levensmiddel verbonden gevaren en uit een oogpunt van de geschiktheid van een levensmiddel voor menselijke consumptie, met inachtneming van het doel waarvoor en de wijze waarop het zal worden gebruikt;

    b) "bevoegde autoriteit": de centrale autoriteit van een lidstaat, die verantwoordelijk is voor de bij deze verordening vastgestelde taken en controles, of elke andere autoriteit of instantie waaraan de centrale autoriteit haar bevoegdheid heeft gedelegeerd;

    c) "certificering": de procedure in het kader waarvan de bevoegde autoriteit schriftelijk of op een daaraan gelijkwaardige manier bevestigt dat aan de eisen wordt voldaan;

    d) "gelijkwaardigheid": de mogelijkheid om met verschillende methoden of regelingen dezelfde doelstellingen te bereiken;

    e) "verontreiniging": de onopzettelijke aanwezigheid van een stof in een levensmiddel of in de omgeving van een levensmiddel, waardoor de veiligheid of de geschiktheid voor menselijke consumptie in het gedrang kunnen komen;

    f) "onmiddellijke verpakking": het beschermen van een product door middel van een omhulsel of een bergingsmiddel dat rechtstreeks in contact komt met het betrokken product, alsmede het omhulsel of het bergingsmiddel zelf;

    g) "verpakking": het plaatsen van een of meer van een onmiddellijke verpakking voorziene levensmiddelen in een tweede bergingsmiddel, alsmede het bergingsmiddel zelf; indien de onmiddellijke verpakking sterk genoeg is om een efficiënte bescherming te bieden, kan zij als verpakking worden beschouwd;

    h) "producten van dierlijke oorsprong": van dieren verkregen levensmiddelen, inclusief honing en bloed;

    i) "producten van plantaardige oorsprong": van planten verkregen levensmiddelen;

    j) "onverwerkte producten": levensmiddelen die geen behandeling hebben ondergaan, met inbegrip van producten die bijvoorbeeld zijn verdeeld, in partjes, plakjes of stukjes gesneden, uitgebeend, gehakt, van de huid ontdaan, geschild, gepeld, gemalen, versneden, gereinigd, bijgesneden, gekoeld, bevroren of diepgevroren;

    k) "verwerkte producten": levensmiddelen die zijn ontstaan door op onverwerkte producten een behandeling toe te passen als verhitten, roken, zouten, rijpen, pekelen, drogen, marineren, extraheren, extruderen, enz. of een combinatie van dergelijke behandelingen en/of producten; aan deze producten kunnen stoffen zijn toegevoegd die nodig zijn voor de vervaardiging ervan of om ze specifieke kenmerken te geven;

    l) "hermetisch gesloten recipiënt": een bergingsmiddel dat zo is ontworpen en vervaardigd dat het volledig afgesloten is voor micro-organismen;

    m) "indien nodig", "in voorkomend geval", "voldoende": wanneer, na gevarenanalyse in het kader van het HACCP-systeem, is gebleken dat iets nodig, wenselijk of voldoende is.

    Artikel 3 Algemene verplichting

    Bovenop de algemene beginselen die in Verordening (EG) nr. 178/2002 zijn vastgesteld, zien exploitanten van een levensmiddelenbedrijf erop toe dat in alle stadia van de productie, de verwerking en de distributie van levensmiddelen onder hun beheer de hygiënevoorschriften die van toepassing zijn op hun bedrijvigheid en bij deze verordening zijn vastgesteld, in acht worden genomen.

    Artikel 4 Algemene en specifieke hygiënevoorschriften

    1. Exploitanten van een levensmiddelenbedrijf in het stadium van de primaire productie zien toe op de naleving van de algemene hygiënevoorschriften van bijlage I bij deze verordening en van de andere specifieke voorschriften als vermeld in Verordening (EG) nr...../.. (houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong) en in andere voor hun bedrijvigheid geldende bijlagen die aan deze verordening kunnen worden toegevoegd volgens de in artikel 13, lid 2, bedoelde procedure.

    2. Andere dan de in lid 1 bedoelde exploitanten van een levensmiddelenbedrijf zien toe op de naleving van de algemene hygiënevoorschriften van bijlage II bij deze verordening en van de andere specifieke voorschriften als vermeld in Verordening (EG) nr...../.. (houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong) en in andere voor hun bedrijvigheid geldende bijlagen die aan deze verordening kunnen worden toegevoegd volgens de procedure van artikel 13, lid 2.

    3. Afwijkingen van het bepaalde in de in de leden 1 en 2 bedoelde bijlagen kunnen worden toegestaan volgens de procedure van artikel 13, lid 2, voor zover die afwijkingen geen gevolgen hebben voor het bereiken van de bij deze verordening vastgestelde doeleinden.

    4. Op voorwaarde dat de doelstellingen inzake levensmiddelenhygiëne niet in het gedrang worden gebracht, mag een lidstaat in samenwerking met de Commissie en overeenkomstig de in lid 5 bedoelde procedure de in de bijlagen I en II vastgestelde voorschriften aanpassen in verband met:

    a) de behoeften van levensmiddelenbedrijven in regio's die te kampen hebben met specifieke problemen van geografische oorsprong of in regio's met voorzieningsproblemen, voor zover die bedrijven uitsluitend aan de lokale markt leveren, of

    b) om rekening te houden met de traditionele productiemethoden of het gebruik van grondstoffen, die op grond van wetenschappelijke inzichten, beproefde ervaring of traditie kenmerkend zijn voor het productieproces.

    5. Lidstaten die van de in lid 4 bedoelde mogelijkheid gebruik maken, stellen de Commissie en de andere lidstaten daarvan in kennis en verstrekken hen een lijst van producten, alsook van de betrokken regio's en van de wijzigingen die zijn aangebracht om de hygiënevoorschriften aan te passen. Vervolgens hebben de lidstaten één maand de tijd om hun opmerkingen schriftelijk aan de Commissie mee te delen. In voorkomend geval wordt een besluit genomen volgens de in artikel 13, lid 2, bedoelde procedure.

    6. De exploitanten van een levensmiddelenbedrijf moeten:

    a) erop toezien dat wordt voldaan aan de criteria voor temperatuurbeheersing met betrekking tot levensmiddelen en dat de koelketen wordt gehandhaafd;

    b) erop toezien dat wordt voldaan aan de microbiologische criteria voor levensmiddelen;

    c) de nodige maatregelen nemen en procedures vaststellen om de doelstellingen en prestatienormen te halen die zijn vastgesteld om de doelstellingen van deze verordening te verwezenlijken;

    d) passende bemonsterings- en analysemethodes gebruiken.

    7. De in lid 6 bedoelde criteria, doelstellingen, prestatienormen en methodes worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 13, lid 2.

    8. In afwachting van de vaststelling van de in lid 6 genoemde criteria, doelstellingen, normen en methodes, blijven de desbetreffende criteria, doelstellingen, normen en methodes die zijn vastgelegd in de in artikelen 1 en 2 van Richtlijn .../... (houdende intrekking van bepaalde richtlijnen inzake levensmiddelenhygiëne en tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften voor de productie en het in de handel brengen van bepaalde producten van dierlijke oorsprong, en tot wijziging van richtlijnen 89/662/EEG en 91/67/EEG) genoemde richtlijnen en de toepassingsvoorschriften van kracht, alsmede nationale voorschriften die in overeenstemming met deze richtlijnen of toepassingsvoorschriften zijn aangenomen.

    Artikel 5 Hazard analysis and critical control points-systeem (HACCP-systeem)

    1. Exploitanten van een levensmiddelenbedrijf, met uitzondering van die in het stadium van de primaire productie, zorgen voor het uitwerken en toepassen van een permanente procedure die gebaseerd is op de onderstaande beginselen van het HACCP-systeem:

    a) het identificeren van elk gevaar dat voorkomen, geëlimineerd of tot een aanvaardbaar niveau gereduceerd moet worden;

    b) het identificeren van de kritische controlepunten in de stadia waarin controle essentieel is om een gevaar te voorkomen of te elimineren, dan wel tot een aanvaardbaar niveau te reduceren;

    c) het vaststellen van kritische grenswaarden voor de kritische controlepunten teneinde te kunnen bepalen wat aanvaardbaar en wat niet aanvaardbaar is op het vlak van preventie, eliminatie of reductie van een geïdentificeerd gevaar;

    d) het vaststellen en ten uitvoer leggen van efficiënte bewakingsprocedures op de kritische controlepunten;

    e) het vaststellen van corrigerende maatregelen wanneer uit de bewaking zou blijken dat een kritisch controlepunt niet volledig onder controle is.

    2. Exploitanten van een levensmiddelenbedrijf, met uitzondering van die in het stadium van de primaire productie, stellen procedures vast om na te gaan of de in lid 1 bedoelde maatregelen naar behoren functioneren. Deze procedures dienen te worden toegepast met enige regelmaat en telkens wanneer het productieproces in het levensmiddelenbedrijf op zodanige wijze wordt gewijzigd dat de voedselveiligheid zou kunnen worden aangetast.

    3. Om de officiële controles te vergemakkelijken, tonen de exploitanten van een levensmiddelenbedrijf, met uitzondering van die in het stadium van de primaire productie, tegenover de bevoegde controle-instantie aan dat zij de leden 1 en 2 naleven. Voor zover dit op grond van de aard en de omvang van het levensmiddelenbedrijf noodzakelijk is, omvat dergelijk bewijsmateriaal documentatie. De betrokken documentatie wordt door de exploitanten van een levensmiddelenbedrijf bewaard gedurende een periode die ten minste overeenkomt met de houdbaarheidstermijn van het product.

    4. In het kader van het in de leden 1 tot en met 3 bedoelde systeem kunnen exploitanten van levensmiddelenbedrijven op vrijwillige basis gebruik maken van gidsen voor goede praktijken, in combinatie met gidsen voor de toepassing van HACCP, opgesteld overeenkomstig de artikelen 6 en 7. Dergelijke gidsen moeten afgestemd zijn op het productieproces en op de levensmiddelen waarvoor zij door de exploitant van het levensmiddelenbedrijf worden toegepast.

    5. Volgens de in artikel 13, lid 2, bedoelde procedure kunnen maatregelen worden vastgesteld om de tenuitvoerlegging van het bepaalde in dit artikel te vergemakkelijken, vooral in kleine bedrijven.

    Artikel 6 Nationale gidsen voor goede praktijken en gidsen voor de toepassing van HACCP

    1. De lidstaten stimuleren de opstelling van nationale gidsen voor goede praktijken waarin met name wordt voorzien in richtsnoeren voor de inachtneming van de artikelen 3 en 4 en, in de gevallen waarin artikel 5 van toepassing is, in richtsnoeren voor de toepassing van de beginselen van HACCP (hierna "nationale gidsen" te noemen).

    2. Indien nationale gidsen worden opgesteld, dient dat te geschieden:

    - door de verschillende sectoren van de levensmiddelenbranche;

    - in overleg met vertegenwoordigers van andere betrokken partijen, zoals bevoegde instanties en consumentengroeperingen wier belangen wezenlijk kunnen worden geraakt,

    - in voorkomend geval, rekening houdend met de Aanbevolen Internationale Richtlijnen voor de Praktijk van de Codex Alimentarius.

    De nationale gidsen kunnen worden opgesteld onder auspiciën van een nationale normalisatie-instelling als bedoeld in bijlage I bij Richtlijn 98/34/EG [9] van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften, gewijzigd bij Richtlijn 98/48/EG [10].

    [9] PB L 204 van 21.7.1998, blz. 37.

    [10] PB L 217 van 5.8.1998, blz. 18.

    3. De lidstaten evalueren de nationale gidsen teneinde erop toe te zien dat:

    a) de inhoud van de gidsen praktisch bruikbaar is voor de sectoren waarop ze betrekking hebben;

    b) zij zijn opgesteld in overleg met vertegenwoordigers van de betrokken sector en van andere belanghebbende partijen, b.v. bevoegde autoriteiten en consumentengroeperingen;

    c) zij zijn opgesteld met inachtneming van de "Recommended International Code of Practice - General Principles of Food Hygiene" (Aanbevolen Internationale Richtlijnen voor de Praktijk - Grondbeginselen van de levensmiddelenhygiëne) van de Codex Alimentarius;

    d) alle betrokken partijen zijn geraadpleegd en dat met hun op- en aanmerkingen rekening is gehouden;

    e) zij bruikbaar zijn met het oog op de inachtneming van het bepaalde in de artikelen 3, 4 en 5 in de betrokken sectoren en/of voor de betrokken levensmiddelen.

    4. Twaalf maanden na de inwerkingtreding van deze verordening, en vervolgens om het jaar, brengen de lidstaten bij de Commissie verslag uit over de maatregelen die zijn getroffen voor het opstellen van de in lid 1 bedoelde nationale gidsen.

    5. De lidstaten zenden de Commissie de nationale gidsen toe waarvan zij hebben geconstateerd dat ze voldoen aan het bepaalde in lid 3. De Commissie houdt een register bij van die gidsen en stelt dat ter beschikking van de lidstaten.

    6. De overeenkomstig de bepalingen van Richtlijn 93/43/EEG reeds opgestelde en toegepaste gidsen voor goede praktijken mogen na de inwerkingtreding van deze verordening verder worden gebruikt, voor zover ze verenigbaar zijn met de doelstellingen van deze verordening.

    Artikel 7 Communautaire gidsen

    1. Wanneer een lidstaat of de Commissie van oordeel is dat er behoefte is aan uniforme communautaire gidsen voor goede praktijken en/of communautaire gidsen voor de toepassing van de beginselen van HACCP (hierna "communautaire gidsen" te noemen), raadpleegt de Commissie het in artikel 13, lid 1, bedoelde Comité. Deze raadpleging heeft ten doel na te gaan of de gidsen nodig zijn en, zo ja, de werkingssfeer ervan te bepalen.

    2. Indien communautaire gidsen op grond van lid 1 nodig worden geacht, zullen die worden opgesteld:

    a) door vertegenwoordigers van de betrokken Europese sector, met inbegrip van het midden- en kleinbedrijf (MKB);

    b) in overleg met andere belanghebbende partijen, bijvoorbeeld bevoegde autoriteiten en consumentengroeperingen;

    c) rekening houdend met de "Recommended International Code of Practice - General Principles of Food Hygiene" (Aanbevolen Internationale Richtlijnen voor de Praktijk - Grondbeginselen van de levensmiddelenhygiëne) van de Codex Alimentarius, en met de nationale gidsen die overeenkomstig artikel 6 zijn opgesteld.

    3. Het Comité als bedoeld in artikel 13, lid 1, is verantwoordelijk voor de evaluatie van de communautaire gidsen om ervoor te zorgen dat:

    a) de inhoud van de gidsen in de gehele Gemeenschap praktisch bruikbaar is voor de sectoren waarop zij betrekking hebben;

    b) alle betrokken partijen wier belangen wezenlijk door de gidsen worden geraakt, zijn geraadpleegd en dat met hun op- en aanmerkingen rekening is gehouden;

    c) rekening wordt gehouden met de eventueel bestaande nationale gidsen die aan de Commissie zijn toegezonden op grond van artikel 6, lid 5;

    d) zij bruikbaar zijn met het oog op de inachtneming van het bepaalde in de artikelen 3, 4 en 5 in de betrokken sectoren en/of voor de betrokken levensmiddelen.

    4. Wanneer nationale gidsen zijn opgesteld overeenkomstig artikel 6 en later ook communautaire gidsen overeenkomstig dit artikel, mogen exploitanten van een levensmiddelenbedrijf zich op beide soorten gidsen baseren.

    5. De titels en referenties van de communautaire gidsen worden bekendgemaakt in de C-reeks van het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen. De lidstaten zien erop toe dat de bekendgemaakte gidsen onder de aandacht van de betrokken sectoren van de levensmiddelenbranche en van de desbetreffende autoriteiten op hun grondgebied worden gebracht.

    Artikel 8 Registratie of erkenning van levensmiddelenbedrijven

    1. Exploitanten van een levensmiddelenbedrijf stellen de bevoegde autoriteit in kennis van alle inrichtingen waarvoor zij verantwoordelijk zijn en die onder deze verordening vallen, met vermelding van de aard van het bedrijf en van de naam en het adres van alle gebouwen.

    De bevoegde autoriteit kent een registratienummer toe aan elk levensmiddelenbedrijf en houdt een lijst daarvan bij. Zij kan gebruik maken van registraties die al voor andere doeleinden zijn toegekend.

    De exploitanten van een levensmiddelenbedrijf verstrekken de bevoegde autoriteit de gegevens, inclusief iedere nieuwe bedrijvigheid, ieder nieuw bedrijf en iedere sluiting van een levensmiddelenbedrijf, die nodig zijn voor het bijhouden van het register van bedrijfsvestigingen.

    2. Exploitanten van een levensmiddelenbedrijf zien erop toe dat de inrichtingen waarvoor zij verantwoordelijk zijn, door de bevoegde autoriteit zijn erkend wanneer daartoe de verplichting bestaat:

    a) overeenkomstig de nationale wetgeving van de lidstaat waar de inrichting gevestigd is;

    b) overeenkomstig Verordening (EG) nr. .../... [houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong]; of

    c) krachtens een overeenkomstig de in artikel 13, lid 2, bedoelde procedure genomen maatregel.

    3. Wanneer een inrichting op grond van lid 2 een erkenning behoeft, mag een exploitant van een levensmiddelenbedrijf die inrichting niet exploiteren zonder deze erkenning, nadat bij een inspectie ter plaatse van de inrichting is gebleken dat aan de eisen op infrastructuur- en bedrijfstechnisch gebied is voldaan en alle onderdelen van de hygiëne zijn onderzocht en in overeenstemming zijn met de desbetreffende voorschriften van deze verordening.

    Artikel 9 Officiële controles

    Exploitanten van een levensmiddelenbedrijf verlenen de nodige assistentie om erop toe te zien dat de door de bevoegde autoriteit te verrichten controles efficiënt kunnen worden uitgevoerd. Zij dienen met name:

    - toegang te verlenen tot alle gebouwen, voorzieningen, installaties en andere infrastructuurvoorzieningen,

    - alle documentatie en registers beschikbaar te stellen die in het kader van de huidige verordening door de bevoegde autoriteit noodzakelijk worden geacht om de situatie te kunnen beoordelen.

    Artikel 10 Invoer/uitvoer

    Voor de artikelen 11 en 12 van Verordening (EG) nr. 178/2002 zal rekening worden gehouden met de uitvoering die de exploitanten van een levensmiddelenbedrijf die levensmiddelen respectievelijk in- of uitvoeren geven aan de hygiënevoorschriften die in deze verordening zijn vastgesteld.

    Artikel 11 Wijziging van de bijlagen en uitvoeringsbepalingen

    1. De bepalingen in de bijlagen bij deze verordening kunnen worden gewijzigd volgens de in artikel 13, lid 2, bedoelde procedure.

    2. Uitvoeringsbepalingen met betrekking tot de artikelen 4, 5, 8 en 10 kunnen worden vastgesteld volgens de in artikel 13, lid 2, bedoelde procedure

    Artikel 12 Verwijzing naar internationale normen

    Wijzigingen van de in deze verordening vervatte verwijzingen naar de internationale normen, bijvoorbeeld de Codex Alimentarius, kunnen worden vastgesteld volgens de in artikel 13, lid 2, bedoelde procedure.

    Artikel 13 Procedures van het Permanent Comité

    1. De Commissie wordt bijgestaan door het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid.

    2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing overeenkomstig artikel 8 van dat besluit.

    3. De periode bedoeld in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedraagt drie maanden.

    Artikel 14 Verslag aan de Raad en het Parlement

    Binnen vier jaar na de inwerkingtreding van deze verordening dienen de lidstaten bij de Commissie verslagen in over de werking van de verordening.

    Op basis van die verslagen herziet de Commissie binnen vijf jaar na de inwerkingtreding de werking van deze verordening en dient ze bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in, dat indien nodig van wetgevingsvoorstellen vergezeld gaat.

    Artikel 15 Inwerkingtreding

    Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

    Zij wordt van toepassing ...*

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

    Gedaan te Brussel,

    Voor het Europees Parlement Voor de Raad

    De voorzitter De voorzitter

    BIJLAGE I

    ALGEMENE HYGIËNEVOORSCHRIFTEN VOOR DE PRIMAIRE PRODUCTIE

    HOOFDSTUK I

    Toepassingsgebied en voorschriften

    I. TOEPASSINGSGEBIED

    Deze bijlage is van toepassing op de productie van primaire producten en omvat daarmee verbonden handelingen zoals vervoer, opslag en hanteren van primaire producten op de plaats van productie.

    II. ALGEMENE VOORSCHRIFTEN

    1. De exploitanten van een levensmiddelenbedrijf moeten er zo veel mogelijk voor zorgen dat primaire producten beschermd worden tegen verontreinigingen, met het oog op de verwerking die de primaire producten achteraf ondergaan.

    2. Niettegenstaande de in lid 1 vastgestelde algemene verplichting moeten de exploitanten van een levensmiddelenbedrijf voldoen aan de toepasselijke communautaire en nationale wetgevingsbepalingen met betrekking tot de risicobestrijding in de primaire productie, met inbegrip van:

    a) maatregelen ter bestrijding van verontreiniging door lucht, bodem, water, diervoeder, meststoffen, diergeneesmiddelen, gewasbeschermingsmiddelen en biociden, en de opslag en de verwijdering van afval, alsook

    b) maatregelen met betrekking tot de gezondheid en het welzijn van dieren en de gezondheid van planten die gevolgen hebben voor de volksgezondheid, met inbegrip van programma's voor de bewaking en de bestrijding van zoönoses en zoönoseverwekkers.

    c) de verplichting om de bevoegde autoriteit in te lichten indien er een vermoeden is van een probleem dat de volksgezondheid in gevaar kan brengen.

    III. VOORSCHRIFTEN VOOR PRODUCTEN VAN DIERLIJKE OORSPRONG

    Exploitanten van een levensmiddelenbedrijf dat dieren fokt, oogst of jaagt, of primaire producten van dierlijke oorsprong produceert, moeten indien nodig adequate maatregelen nemen:

    a) om alle voorzieningen die voor de primaire productie worden gebruikt, met inbegrip van de voorzieningen die voor de opslag en het omgaan met voeder worden gebruikt, schoon te houden, en indien nodig na het schoonmaken adequaat te ontsmetten;

    b) om apparatuur, recipiënten, kisten, voertuigen en vaten schoon te houden, en indien nodig na het schoonmaken adequaat te ontsmetten;

    c) om er zo veel mogelijk voor te zorgen dat de dieren die voor de slacht worden aangeboden, en indien nodig gebruiksdieren, schoon zijn;

    d) om zo veel mogelijk te voorkomen dat ongedierte verontreiniging veroorzaakt;

    e) om afval en gevaarlijke stoffen zo op te slaan en te hanteren dat verontreiniging wordt voorkomen;

    f) om de insleep en de verspreiding van besmettelijke, via voedsel op de mens overdraagbare ziekten te voorkomen, inclusief door voorzorgsmaatregelen te nemen bij het binnenbrengen van nieuwe dieren en door vermoedelijke uitbraken van dergelijke ziekten aan de bevoegde autoriteit te rapporteren;

    g) om rekening te houden met de resultaten van de relevante analyses die zijn uitgevoerd op bij dieren genomen monsters of andere monsters die belangrijk zijn voor de volksgezondheid, en tevens

    h) om diergeneesmiddelen en toevoegingsmiddelen voor diervoeders correct te gebruiken, zoals voorgeschreven door de toepasselijke wetgeving.

    IV. VOORSCHRIFTEN VOOR PRODUCTEN VAN PLANTAARDIGE OORSPRONG

    Exploitanten van een levensmiddelenbedrijf dat plantaardige producten produceert of oogst, moeten waar nodig adequate maatregelen nemen:

    a) om voorzieningen, apparatuur, recipiënten, kisten en voertuigen [die voor plantaardige producten worden gebruikt] schoon te houden, en indien nodig na het schoonmaken adequaat te ontsmetten;

    b) om er indien nodig voor te zorgen dat de plantaardige producten schoon zijn;

    c) om zo veel mogelijk te voorkomen dat ongedierte verontreiniging veroorzaakt;

    d) om verontreiniging met gevaarlijke biologische, chemische of fysische agentia zoals mycotoxines, zware metalen enz. te vermijden;

    e) om afval en gevaarlijke stoffen zo op te slaan en te hanteren dat verontreiniging wordt voorkomen, en tevens

    f) om rekening te houden met de resultaten van de relevante analyses die zijn uitgevoerd op bij planten genomen monsters of andere monsters die belangrijk zijn voor de volksgezondheid.

    HOOFDSTUK II

    Registratie

    1. Exploitanten van een levensmiddelenbedrijf moeten registers bijhouden van de maatregelen die zijn genomen om de gevaren voor de veiligheid van de levensmiddelen te bestrijden.

    2. Exploitanten van een levensmiddelenbedrijf dat dieren fokt of primaire producten van dierlijke oorsprong produceert, moeten registers bijhouden van:

    a) de aard en de oorsprong van de diervoeders;

    b) de veterinaire producten of andere behandelingen die aan de dieren zijn toegediend, de data van toediening en de wachttijden;

    c) het uitbreken van ziekten die een negatief effect kunnen hebben op de veiligheid van producten van dierlijke oorsprong;

    d) de resultaten van de analyses die zijn uitgevoerd op bij dieren genomen monsters of andere voor diagnosedoeleinden genomen monsters die belangrijk zijn voor de volksgezondheid, en tevens

    e) de relevante verslagen over controles die op dieren of producten van dierlijke oorsprong zijn uitgevoerd.

    Wanneer dieren naar het slachthuis worden gebracht, dient relevante informatie uit de registers te worden meegedeeld aan de bevoegde autoriteit en aan de ontvangende exploitant van het levensmiddelenbedrijf.

    3. Exploitanten van een levensmiddelenbedrijf dat plantaardige producten produceert of oogst, moeten in het bijzonder een register bijhouden van:

    a) het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en herbiciden;

    b) het uitbreken van ziekten die een negatief effect kunnen hebben op de veiligheid van producten van plantaardige oorsprong, en tevens

    c) de resultaten van de relevante analyses die zijn uitgevoerd op bij planten genomen monsters of andere monsters die belangrijk zijn voor de volksgezondheid.

    4. Exploitanten van een levensmiddelenbedrijf moeten relevante informatie uit dergelijke registers op verzoek ter beschikking stellen van de bevoegde autoriteit en de ontvangende exploitant van het levensmiddelenbedrijf.

    5. Andere personen, zoals dierenartsen, agronomen en landbouwtechnici helpen de exploitant van een levensmiddelenbedrijf de registers bij te houden.

    6. De registers kunnen worden gecombineerd met of worden vervangen door andere registers die op grond van communautaire of nationale wetgeving vereist zijn.

    HOOFDSTUK III

    Gidsen voor goede praktijken

    1. De in de artikelen 6 en 7 van deze verordening bedoelde nationale en communautaire gidsen moeten richtsnoeren bevatten voor goede hygiënische praktijken voor de bestrijding van gevaren tijdens de primaire productie.

    2. Gidsen voor goede hygiënische praktijken moeten geschikte informatie bevatten over de gevaren die zich bij de primaire productie kunnen voordoen, alsook over de maatregelen om die gevaren te bestrijden, met inbegrip van de relevante maatregelen die in de communautaire en nationale wetgeving of in nationale en communautaire programma's zijn omschreven. Dit zijn een paar voorbeelden van dergelijke gevaren en maatregelen:

    a) de bestrijding van contaminanten zoals mycotoxines, zware metalen en radioactief materiaal;

    b) het gebruik van water, organisch afval en meststoffen;

    c) het correcte en adequate gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en hun traceerbaarheid;

    d) het correcte en adequate gebruik van diergeneesmiddelen en toevoegingsmiddelen voor diervoeders en hun traceerbaarheid;

    e) de bereiding, de opslag, het gebruik en de traceerbaarheid van diervoeders;

    f) het op een correcte wijze verwijderen van dode dieren, afval en stalmest;

    g) beschermingsmaatregelen ter voorkoming van de insleep en de verspreiding van besmettelijke, via voedsel op de mens overdraagbare ziekten, en de verplichting om de bevoegde autoriteit in kennis te stellen;

    h) procedures, praktijken en methodes om ervoor te zorgen dat levensmiddelen onder adequate hygiënische omstandigheden worden geproduceerd, gehanteerd, verpakt, opgeslagen en vervoerd, met inbegrip van doeltreffende reiniging en doeltreffende bestrijding van plagen;

    i) maatregelen om te zorgen voor schone slacht- en gebruiksdieren, en tevens

    j) maatregelen met betrekking tot het bijhouden van registers.

    BIJLAGE II

    ALGEMENE HYGIËNEVOORSCHRIFTEN VOOR ALLE LEVENSMIDDELENBEDRIJVEN (MET UITZONDERING VAN DE PRIMAIRE PRODUCTIE)

    Inleiding

    De hoofdstukken V tot en met XII van deze bijlage zijn van toepassing op alle stadia na de primaire productie, d.w.z. tijdens bereiding, verwerking, vervaardiging, verpakking, opslag, vervoer, distributie, handling en aanbieding voor verkoop of levering aan de eindverbruiker.

    Voor de toepassing van de overige hoofdstukken van de bijlage geldt het volgende:

    - Hoofdstuk I is van toepassing op alle bedrijfsruimten voor levensmiddelen, behalve de ruimten die vallen onder hoofdstuk III.

    - Hoofdstuk II is van toepassing op alle ruimten waar levensmiddelen worden bereid, behandeld of verwerkt, behalve de ruimten die vallen onder hoofdstuk III en met uitzondering van restauratieruimten.

    - Hoofdstuk III is van toepassing op de ruimten die worden opgesomd in de titel van het hoofdstuk.

    - Hoofdstuk IV is van toepassing op alle vormen van vervoer.

    HOOFDSTUK I

    Algemene eisen voor bedrijfsruimten voor levensmiddelen, inclusief ruimten in de open lucht (andere dan vermeld in hoofdstuk III)

    1. Bedrijfsruimten voor levensmiddelen moeten schoon en in goede staat van onderhoud worden gehouden.

    2. De indeling, het ontwerp, de constructie, de ligging en de afmetingen van bedrijfsruimten voor levensmiddelen moeten zodanig zijn dat:

    a) onderhoud, reiniging en/of ontsmetting op adequate wijze kunnen worden uitgevoerd, verontreiniging door de lucht zoveel mogelijk wordt voorkomen en voldoende werkruimte beschikbaar is om alle bewerkingen op bevredigende wijze te kunnen uitvoeren;

    b) de ophoping van vuil, het contact met toxische materialen, het terechtkomen van deeltjes in levensmiddelen en de vorming van condens of ongewenste schimmel op oppervlakken worden voorkomen;

    c) goede hygiënische praktijken mogelijk zijn, onder andere door bescherming tegen verontreiniging tussen en tijdens de diverse processtappen door levensmiddelen, materiaal voor verpakking en onmiddellijke verpakking, uitrusting, materialen, water, luchttoevoer, personeel en externe bronnen van verontreiniging, b.v. ongedierte;

    d) voor zover dit nodig is voor het bereiken van de doelstellingen van deze verordening, voldoende opslagruimte aanwezig is met een zodanige temperatuurregeling dat de levensmiddelen bij de vereiste temperatuur kunnen worden opgeslagen, en met de nodige voorzieningen om de temperatuur te bewaken en te registreren.

    3. Er moet een voldoende aantal goed geplaatste en gemarkeerde wasbakken voor het reinigen van de handen aanwezig zijn. Er moet een voldoende aantal toiletten met spoeling aanwezig zijn die aangesloten zijn op een adequaat afvoersysteem. Toiletruimten mogen niet rechtstreeks uitkomen in ruimten waar voedsel wordt gehanteerd.

    4 De wasbakken voor het reinigen van de handen moeten voorzien zijn van warm en koud stromend water en van middelen voor het reinigen en hygiënisch drogen van de handen. Indien dat nodig is om een onaanvaardbaar risico van verontreiniging van de levensmiddelen te vermijden, moeten de voorzieningen voor het wassen van de levensmiddelen gescheiden zijn van de wasbakken voor het reinigen van de handen.

    5. Er moeten voldoende en aangepaste mechanische dan wel natuurlijke ventilatievoorzieningen aanwezig zijn. Door mechanische ventilatie veroorzaakte luchtstromen van verontreinigde naar schone ruimten moeten worden vermeden. De ventilatiesystemen moeten zodanig zijn geconstrueerd dat filters en andere onderdelen die regelmatig schoongemaakt of vervangen moeten worden, gemakkelijk toegankelijk zijn.

    6. Alle sanitaire installaties in de inrichtingen moeten voorzien zijn van adequate natuurlijke of mechanische ventilatie.

    7. Bedrijfsruimten voor levensmiddelen moeten voldoende door daglicht en/of kunstlicht worden verlicht.

    8. Afvoervoorzieningen moeten geschikt zijn voor het beoogde doel; zij moeten zo zijn ontworpen en geconstrueerd dat elk risico voor verontreiniging van de levensmiddelen wordt voorkomen. Wanneer afvoerkanalen geheel of gedeeltelijk open zijn, moeten zij zo zijn ontworpen dat het afval niet van een verontreinigde zone kan stromen naar een schone zone of naar een zone waar wordt omgegaan met levensmiddelen die een aanzienlijk risico kunnen inhouden voor de consument.

    9. Indien nodig en volgens de behoeften moeten er passende voorzieningen aanwezig zijn voor het personeel om zich om te kleden.

    10. Reinigings- en ontsmettingsmiddelen mogen niet worden opgeslagen in een ruimte waar met levensmiddelen wordt omgegaan.

    HOOFDSTUK II

    Specifieke voorschriften in ruimten waar levensmiddelen worden bereid, behandeld of verwerkt (met uitzondering van restauratieruimten en de in hoofdstuk III genoemde ruimten)

    1. In ruimten waar levensmiddelen worden bereid, behandeld of verwerkt (met uitzondering van restauratieruimten en de in hoofdstuk III gespecificeerde bedrijfsruimten, maar met inbegrip van ruimten in vervoermiddelen), dienen het ontwerp en de schikking zodanig te zijn dat goede levensmiddelenhygiënepraktijken kunnen worden toegepast en dat met name kruisverontreiniging tussen en tijdens de diverse verrichtingen kan worden voorkomen; met name gelden de volgende voorschriften:

    a) vloeroppervlakken moeten goed worden onderhouden en moeten gemakkelijk kunnen worden schoongemaakt en, indien nodig, ontsmet. Dit houdt in dat ondoordringbaar, niet-absorberend, afwasbaar en niet-toxisch materiaal moet worden gebruikt, tenzij de exploitanten van levensmiddelenbedrijven ten genoegen van de bevoegde autoriteit kunnen aantonen dat andere gebruikte materialen voldoen. In voorkomend geval moeten vloeren een goede afvoer via het vloeroppervlak mogelijk maken;

    b) muuroppervlakken moeten goed worden onderhouden en moeten gemakkelijk kunnen worden schoongemaakt en, indien nodig, ontsmet. Dit houdt in dat ondoordringbaar, niet-absorberend, afwasbaar en niet-toxisch materiaal moet worden gebruikt en dat een glad oppervlak tot op een aan de werkzaamheden aangepaste hoogte is vereist, tenzij exploitanten van levensmiddelenbedrijven ten genoegen van de bevoegde autoriteiten kunnen aantonen dat andere gebruikte materialen voldoen;

    c) plafonds, voorzieningen aan het plafond en de binnenkant van het dak moeten zo zijn ontworpen, geconstrueerd en afgewerkt dat zich geen vuil kan ophopen en dat condens, ongewenste schimmelvorming en het loskomen van deeltjes worden beperkt;

    d) ramen en andere openingen moeten zodanig zijn geconstrueerd dat zich geen vuil kan ophopen. Rechtstreekse verbindingen met de buitenlucht moeten indien nodig worden voorzien van horren die gemakkelijk kunnen worden verwijderd om te worden schoongemaakt. Indien open ramen ertoe zouden leiden dat levensmiddelen vanuit de buitenomgeving worden verontreinigd, moeten de ramen tijdens de productie gesloten en vergrendeld blijven;

    e) deuren moeten gemakkelijk kunnen worden schoongemaakt en indien nodig ontsmet. Dit houdt in dat gladde en niet-absorberende oppervlakken moeten worden gebruikt, tenzij exploitanten van levensmiddelenbedrijven ten genoegen van de bevoegde autoriteiten kunnen aantonen dat andere gebruikte materialen voldoen;

    f) oppervlakken (met inbegrip van oppervlakken van apparatuur) in zones waar levensmiddelen worden gehanteerd en vooral oppervlakken die in aanraking komen met levensmiddelen, moeten goed worden onderhouden en moeten gemakkelijk kunnen worden schoongemaakt en, indien nodig, ontsmet. Dit houdt in dat roestvrij, glad, afwasbaar en niet-toxisch materiaal moet worden gebruikt, tenzij de exploitanten van levensmiddelenbedrijven ten genoegen van de bevoegde autoriteit kunnen aantonen dat andere gebruikte materialen voldoen.

    2. Gezorgd moet worden voor de nodige voorzieningen voor het schoonmaken en ontsmetten van gereedschap en apparatuur, voor zover dit nodig is om de doeleinden van deze verordening te bereiken. Deze voorzieningen moeten vervaardigd zijn van roestvrij materiaal, moeten gemakkelijk schoon te maken zijn en moeten een voldoende toevoer van warm en koud water hebben.

    3. Gezorgd moet worden voor de nodige voorzieningen om de levensmiddelen te kunnen wassen, voor zover dit noodzakelijk is om de doeleinden van deze verordening te bereiken. Elke spoelbak of vergelijkbare inrichting, bestemd voor het wassen van voedsel, moet voorzien zijn van voldoende warm en/of koud drinkwater, naargelang van de behoefte, en moet worden schoongehouden en indien nodig ontsmet.

    HOOFDSTUK III

    Voorschriften voor mobiele en/of tijdelijke bedrijfsruimten (b.v. tenten, marktkramen, winkelwagens), ruimten die voornamelijk als particuliere woning worden gebruikt maar waar levensmiddelen worden bereid voor andere doeleinden dan eigen en particuliere consumptie, ruimten die af en toe voor catering worden gebruikt, en automaten

    1. Bedrijfsruimten en automaten moeten zodanig zijn gesitueerd, ontworpen, geconstrueerd en zodanig worden schoongehouden en onderhouden dat het risico van verontreiniging van levensmiddelen, in het bijzonder door dieren en ongedierte, zoveel mogelijk wordt voorkomen.

    2. Met name moeten indien nodig:

    a) passende voorzieningen aanwezig zijn voor een voldoende persoonlijke hygiëne (waaronder voorzieningen voor het hygiënisch wassen en drogen van de handen, hygiënische sanitaire regelingen en voorzieningen om zich om te kleden);

    b) oppervlakken die in contact komen met voedsel goed onderhouden zijn en gemakkelijk kunnen worden schoongemaakt en waar nodig ontsmet. Dit houdt in dat roestvrij, glad, afwasbaar en niet-toxisch materiaal moet worden gebruikt, tenzij de exploitanten van levensmiddelenbedrijven ten genoegen van de bevoegde autoriteit kunnen aantonen dat andere gebruikte materialen voldoen;

    c) passende voorzieningen aanwezig zijn voor het reinigen en indien nodig ontsmetten van de gereedschappen en de uitrusting;

    d) wanneer het schoonmaken van levensmiddelen tot de normale activiteiten van een levensmiddelenbedrijf behoort, passende voorzieningen aanwezig zijn om dat hygiënisch te laten verlopen;

    e) voldoende heet en/of koud drinkwater beschikbaar zijn;

    f) passende regelingen en/of voorzieningen voor de hygiënische opslag en verwijdering van gevaarlijke en/of oneetbare stoffen en afval (zowel vast als vloeibaar) beschikbaar zijn;

    g) passende voorzieningen en/of regelingen beschikbaar zijn voor het handhaven en bewaken van passende voedseltemperaturen;

    h) de levensmiddelen zo geplaatst zijn dat de risico's in verband met verontreiniging zoveel mogelijk worden voorkomen.

    HOOFSTUK IV

    Vervoer

    1. Vervoermiddelen en/of recipiënten die worden gebruikt voor het vervoer van levensmiddelen moeten schoon en in goede staat van onderhoud worden gehouden om de levensmiddelen tegen verontreiniging te beschermen en moeten, indien nodig, zodanig zijn ontworpen en geconstrueerd dat zij goed kunnen worden schoongemaakt en/of ontsmet.

    2. Ruimten en/of recipiënten mogen niet voor het vervoer van andere goederen dan levensmiddelen worden gebruikt indien zulks tot verontreiniging van de levensmiddelen kan leiden.

    3. Vervoermiddelen en/of recipiënten die zijn gebruikt voor het vervoer van andere producten dan levensmiddelen of voor het vervoer van verschillende levensmiddelen, moeten tussen de verschillende vrachten afdoende worden schoongemaakt om verontreiniging te voorkomen.

    4. In vervoermiddelen en/of recipiënten die terzelfder tijd worden gebruikt voor het vervoer van andere producten dan levensmiddelen of voor het vervoer van verschillende levensmiddelen tegelijk, moeten de producten afdoende van elkaar gescheiden zijn om verontreiniging te vermijden.

    5. Levensmiddelen in bulk in vloeibare, korrelvormige of poedervormige staat moeten worden vervoerd in ruimten en/of containers/tanks die uitsluitend voor het vervoer van levensmiddelen worden gebruikt. Op de containers moet een duidelijk leesbare, onuitwisbare vermelding worden aangebracht in een of meer talen van de Gemeenschap, waaruit blijkt dat zij voor het vervoer van levensmiddelen worden gebruikt, of zij moeten de vermelding "uitsluitend voor levensmiddelen" dragen.

    6. Levensmiddelen in vervoermiddelen en/of recipiënten moeten zodanig worden geplaatst en beschermd dat het risico van verontreiniging tot een minimum wordt beperkt.

    7. Voor zover dat nodig is om de doelstellingen van deze verordening te bereiken, moeten vervoermiddelen en/of recipiënten die worden gebruikt voor het vervoer van levensmiddelen, die levensmiddelen op de vereiste temperatuur kunnen houden en moeten zij zo zijn ontworpen dat die temperatuur kan worden bewaakt.

    HOOFDSTUK V

    Voorschriften inzake de uitrusting

    Alle artikelen, uitrustingsstukken en apparatuur die met producten in aanraking komen, moeten worden schoongehouden en

    a) zo zijn geconstrueerd, van zodanige materialen zijn vervaardigd en zodanig worden onderhouden en gerepareerd dat elk risico van verontreiniging van levensmiddelen wordt vermeden;

    b) met uitzondering van wegwerprecipiënten en -verpakking, zodanig zijn geconstrueerd, van zodanige materialen zijn vervaardigd en zodanig worden onderhouden en gerepareerd dat zij grondig schoon kunnen worden gehouden en indien nodig ontsmet, voldoende voor de beoogde doeleinden;

    c) zodanig worden geïnstalleerd dat de omringende ruimte goed kan worden schoongemaakt.

    HOOFDSTUK VI

    Levensmiddelenafval

    1. Levensmiddelenafval, niet-eetbare bijproducten en andere afvallen moeten zo spoedig mogelijk worden verwijderd uit ruimten waar levensmiddelen aanwezig zijn om te vermijden dat ze zich ophopen en om verontreiniging van levensmiddelen te voorkomen.

    2. Levensmiddelenafval, niet-eetbare bijproducten en andere afvallen moeten worden gedeponeerd in afsluitbare containers, tenzij de exploitant van het levensmiddelenbedrijf ten genoegen van de bevoegde autoriteit kan aantonen dat andere soorten containers of andere afvoersystemen voldoen. De containers moeten van een adequate constructie zijn, moeten goed worden onderhouden en moeten gemakkelijk te reinigen en, indien nodig, te ontsmetten zijn.

    3. De nodige voorzieningen moeten worden getroffen voor de opslag en verwijdering van levensmiddelenafval, niet-eetbare bijproducten en andere afvallen. Afvalopslagplaatsen moeten zo worden ontworpen en beheerd dat zij schoon en indien nodig vrij van dieren en ongedierte kunnen worden gehouden.

    4. Alle afval, hetzij vloeibaar, vast of gasvormig, moet hygiënisch en op milieuvriendelijke wijze worden verwijderd overeenkomstig de communautaire regelgeving ter zake en mag, rechtstreeks noch onrechtstreeks, een bron zijn van verontreiniging van levensmiddelen.

    HOOFDSTUK VII

    Watervoorziening

    1. Drinkwater als omschreven in Richtlijn 98/83/EG van de Raad betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water [11] moet in voldoende hoeveelheden voorhanden zijn. Dit drinkwater moet worden gebruikt wanneer erop moet worden toegezien dat de levensmiddelen niet worden verontreinigd.

    [11] PB L 330 van 5.12.1998, blz. 32.

    2. Water dat wordt gerecycleerd om te worden gebruikt bij de verwerking of als ingrediënt, mag geen enkel risico van verontreiniging van het voedsel in microbiologisch, chemisch of fysisch opzicht inhouden en moet voldoen aan de bij Richtlijn 98/83/EG vastgestelde normen voor drinkwater, tenzij de bevoegde autoriteiten van de lidstaten hebben geconstateerd dat de kwaliteit van het water geen nadelige gevolgen kan hebben voor de deugdelijkheid van het levensmiddel als eindproduct.

    3. IJs dat in contact komt met levensmiddelen of dat een bron van verontreiniging zou kunnen zijn, moet worden vervaardigd van water dat aan de normen van Richtlijn 98/83/EG voldoet. Het moet zo worden vervaardigd, gehanteerd en opgeslagen dat het tegen elke vorm van verontreiniging wordt beschermd.

    4. Stoom die rechtstreeks in aanraking komt met voedsel mag geen stoffen bevatten die een risico voor de gezondheid vormen of waardoor het levensmiddel kan worden verontreinigd.

    5. Wanneer niet-drinkbaar water wordt gebruikt voor bijvoorbeeld brandbestrijding, stoomopwekking, koeling of andere soortgelijke toepassingen, moet het worden getransporteerd via aparte leidingen die gemakkelijk kunnen worden geïdentificeerd. De leidingen voor niet-drinkbaar water mogen niet verbonden zijn met de drinkwaterleidingen en water uit die leidingen mag niet in het drinkwatersysteem terecht kunnen komen.

    6. Wanneer hittebehandeling wordt toegepast bij levensmiddelen in hermetisch gesloten recipiënten, moet erop worden toegezien dat het water dat wordt gebruikt voor de verhitting van de recipiënten en voor de koeling van de recipiënten na de hittebehandeling, geen bron van verontreiniging voor de levensmiddelen is.

    HOOFDSTUK VIII

    Persoonlijke hygiëne

    1. Eenieder die werkzaam is in een ruimte waar producten worden gehanteerd, dient een zeer goede persoonlijke hygiëne in acht te nemen en dient passende, schone en, indien dat nodig is in verband met de doelstellingen van deze verordening, beschermende kleding te dragen.

    2. Niemand die lijdt aan of van wie bekend is dat hij drager is van een ziekte die via voedsel kan worden overgedragen, of die bijvoorbeeld geïnfecteerde wonden, huidinfecties, huidaandoeningen of diarree heeft, mag een ruimte waar levensmiddelen worden gehanteerd, betreden indien de kans bestaat dat hij die levensmiddelen rechtstreeks of onrechtstreeks met pathogene micro-organismen verontreinigt. Wanneer dergelijke personen in een levensmiddelenbedrijf werken, dienen zij hun ziekte of de symptomen onmiddellijk kenbaar te maken aan de exploitant van het levensmiddelenbedrijf.

    HOOFDSTUK IX

    Bepalingen van toepassing op levensmiddelen

    1. Een levensmiddelenbedrijf mag geen grondstoffen of ingrediënten accepteren waarvan bekend is of waarvan redelijkerwijs mag worden aangenomen dat zij zodanig verontreinigd zijn met parasieten, pathogene micro-organismen of toxische, in ontbinding verkerende of vreemde substanties dat zij, na het normale sorteer- en/of voorbereidings- of verwerkingsproces dat door levensmiddelenbedrijven hygiënisch wordt toegepast, nog steeds ongeschikt zouden zijn voor menselijke consumptie.

    2. Grondstoffen en alle ingrediënten die in het bedrijf zijn opgeslagen, moeten worden bewaard in adequate omstandigheden die erop gericht zijn bederf te voorkomen en verontreiniging tegen te gaan.

    3. Alle levensmiddelen die worden gehanteerd, opgeslagen, verpakt, uitgestald en vervoerd, worden beschermd tegen verontreiniging waardoor zij ongeschikt voor menselijke consumptie of schadelijk voor de gezondheid kunnen worden, dan wel zodanig kunnen worden verontreinigd dat zij redelijkerwijs niet in die staat kunnen worden geconsumeerd. Adequate maatregelen moeten worden getroffen om ongedierte te bestrijden.

    4. Grondstoffen, ingrediënten, halffabrikaten en eindproducten die een voedingsbodem kunnen vormen voor de ontwikkeling van pathogene micro-organismen of de vorming van toxines, moeten bewaard worden bij temperaturen die geen risico voor de gezondheid opleveren. De koudeketen mag niet worden verbroken. Gedurende korte tijd mag evenwel van temperatuurbeheersing worden afgezien wanneer dit nodig is in verband met de hantering bij de bereiding, het vervoer, de opslag, de uitstalling en de levering van levensmiddelen, voor zover dat geen risico's inhoudt voor de gezondheid. In levensmiddelenbedrijven waar verwerkte levensmiddelen worden vervaardigd, gehanteerd en verpakt, dienen adequate ruimten aanwezig te zijn die groot genoeg zijn voor de aparte opslag van grondstoffen en verwerkt materiaal, met voldoende aparte gekoelde opslagruimten om verontreiniging te vermijden.

    5. Wanneer levensmiddelen koel moeten worden bewaard of opgediend, moeten zij zo snel mogelijk na de hittebehandeling, dan wel na de laatste fase van de bereiding wanneer geen hittebehandeling wordt toegepast, worden gekoeld tot een temperatuur die geen risico's voor de gezondheid oplevert.

    6. Levensmiddelen moeten zo worden ontdooid dat het gevaar voor de ontwikkeling van pathogene micro-organismen of de vorming van toxines in de levensmiddelen zo gering mogelijk is. Het ontdooien van de levensmiddelen dient plaats te vinden bij een temperatuur die geen risico's inhoud voor de gezondheid. Indien de tijdens het ontdooien uitlekkende vloeistoffen een gezondheidsrisico kunnen inhouden, moeten zij op adequate wijze worden afgevoerd. Na het ontdooien moeten de levensmiddelen zo worden behandeld dat het gevaar voor de ontwikkeling van pathogene micro-organismen en de vorming van toxines zoveel mogelijk worden uitgesloten.

    7. Gevaarlijke en/of oneetbare substanties, met inbegrip van diervoeders, moeten op passende wijze worden geëtiketteerd en in afzonderlijke en veilige recipiënten worden bewaard.

    8. Grondstoffen die worden gebruikt voor de vervaardiging van verwerkte producten, moeten zijn vervaardigd en in de handel gebracht of ingevoerd overeenkomstig deze verordening.

    HOOFDSTUK X

    Voorschriften inzake onmiddellijke verpakking en verpakking van levensmiddelen

    1. De nodige maatregelen moeten worden getroffen om erop toe te zien dat materiaal voor onmiddellijke verpakking en verpakking geen bron van verontreiniging van levensmiddelen is. Het materiaal voor onmiddellijke verpakking en verpakking moet worden vervaardigd, vervoerd en aan het levensmiddelenbedrijf geleverd op zodanige wijze dat het beschermd blijft tegen elke vorm van verontreiniging die een gezondheidsrisico kan inhouden.

    2. Materiaal voor onmiddellijke verpakking moet op zodanige wijze worden opgeslagen dat er geen kans op verontreiniging bestaat die afbreuk kan doen aan de voedselveiligheid.

    3. Bij het aanbrengen van de verpakking en van de onmiddellijke verpakking moet de verontreiniging van levensmiddelen worden voorkomen. Met name moet het lokaal waar de verpakking plaatsvindt, groot genoeg zijn en zo zijn gebouwd en ontworpen dat alle bewerkingen op hygiënische wijze kunnen verlopen. Het verpakkingsmateriaal moet schoon zijn voordat het in het lokaal wordt binnengebracht en het moet onmiddellijk worden gebruikt. Wanneer een onmiddellijke verpakking moet worden aangebracht als voering van een verpakking, moet dat op hygiënische wijze plaatsvinden.

    4. Materiaal voor onmiddellijke verpakking en voor verpakking mag slechts opnieuw voor levensmiddelen worden gebruikt indien het is vervaardigd uit materiaal dat gemakkelijk kan worden gereinigd en, indien dat nodig is uit een oogpunt van levensmiddelenhygiëne, ontsmet.

    HOOFDSTUK XI

    Bijzondere voorschriften voor bepaalde verwerkingsprocédés

    1. Hittebehandeling

    - Het voedsel moet worden verwerkt overeenkomstig een geprogrammeerde hittebehandeling, indien mogelijk vergezeld van andere methoden om microbiologische gevaren te bestrijden; de hittebehandelingsapparatuur moet uitgerust zijn met de nodige controlevoorzieningen om erop toe te zien dat een adequate hittebehandeling wordt toegepast.

    - Als de hittebehandeling, eventueel in combinatie met andere methoden, ontoereikend is om de stabiliteit van de producten te garanderen, moeten de producten na de hittebehandeling snel tot de aangegeven opslagtemperatuur worden gekoeld zodat de kritische temperatuurzone waarin sporevorming en -groei plaatsvinden, zo snel mogelijk wordt doorlopen.

    - Indien de hittebehandeling wordt toegepast vóórdat de onmiddellijke verpakking wordt aangebracht, moeten de nodige maatregelen worden getroffen om te voorkomen dat het voedsel na verhitting en vóór het vullen opnieuw wordt verontreinigd.

    - In voorkomend geval, en vooral wanneer het gaat om blikken en glazen recipiënten, moet worden gecontroleerd of de recipiënt intact en schoon is voordat het wordt gevuld.

    - Wanneer de hittebehandeling wordt toegepast bij levensmiddelen in hermetisch gesloten recipiënten, moet erop worden toegezien dat het voor koeling van de recipiënten na verhitting gebruikte water geen bron van verontreiniging voor het levensmiddel is. Chemische toevoegingsmiddelen om corrosie van apparatuur en recipiënten te voorkomen, moeten worden gebruikt in overeenstemming met de goede praktijken.

    - In geval van een continue hittebehandeling van vloeibaar voedsel moet ervoor worden gezorgd dat vermenging van verhitte vloeistof met onvolledig verhitte vloeistof op afdoende wijze wordt voorkomen.

    2. Roken

    - Rook en hitte mogen geen effect hebben op andere bewerkingen.

    - Materiaal voor de rookproductie moet zo worden opgeslagen en gebruikt dat verontreiniging van levensmiddelen wordt voorkomen.

    - Voor het produceren van de rook mag geen hout worden verbrand dat is geverfd, gelakt of gelijmd of dat een behandeling met chemische conserveringsmiddelen heeft ondergaan.

    3. Zouten

    Het voor de behandeling van levensmiddelen gebruikte zout moet schoon zijn en moet zo worden opgeslagen dat verontreiniging wordt voorkomen. Zout mag, nadat het gereinigd is, opnieuw worden gebruikt, voor zover uit de HACCP-procedures is gebleken dat er geen enkel risico is van verontreiniging.

    HOOFDSTUK XII

    Opleiding

    Exploitanten van levensmiddelenbedrijven zien erop toe dat al wie met levensmiddelen omgaat, wordt gecontroleerd en opgeleid en/of geschoold op het gebied van de hygiëne, naar gelang van hun beroepsactiviteit.

    Exploitanten van levensmiddelenbedrijven zien erop toe dat al wie verantwoordelijk is voor de ontwikkeling en het onderhoud van het HACCP-systeem of voor de invoering van de in de artikelen 6 en 7 van deze verordening bedoelde gidsen in een levensmiddelenbedrijf, de nodige opleiding heeft gekregen inzake de beginselen van HACCP en de gebieden die door de gidsen worden geregeld.

    Top