EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document C:2006:097:FULL

Publicatieblad van de Europese Unie, C 97, 25 april 2006


Display all documents published in this Official Journal
 

ISSN 1725-2474

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 97

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

49e jaargang
25 april 2006


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

I   Mededelingen

 

Commissie

2006/C 097/1

Wisselkoersen van de euro

1

2006/C 097/2

Steunmaatregelen van de staten — Spanje — Steunmaatregel C 1/2006 (ex NN 103/2005) — Chupa Chups — Uitnodiging overeenkomstig artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag opmerkingen te maken ( 1 )

2

 

De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming

2006/C 097/3

Advies van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming over het voorstel voor een besluit van de Raad over de toegang tot het visuminformatiesysteem (VIS) voor raadpleging door de nationale veiligheidsdiensten van de lidstaten en Europol, met het oog op het voorkomen, opsporen en onderzoeken van terroristische misdrijven en andere ernstige strafbare feiten (COM(2005) 600 def.)

6

 

Rectificaties

2006/C 097/4

Rectificatie op de mededeling van de Commissie in het kader van de uitvoering van Richtlijn 90/396/EEG van de Raad van 29 juni 1990 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake gastoestellen (PB C 49 van 28.2.2006)

11

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

 


I Mededelingen

Commissie

25.4.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 97/1


Wisselkoersen van de euro (1)

24 april 2006

(2006/C 97/01)

1 euro=

 

Munteenheid

Koers

USD

US-dollar

1,2365

JPY

Japanse yen

142,17

DKK

Deense kroon

7,4608

GBP

Pond sterling

0,69190

SEK

Zweedse kroon

9,3420

CHF

Zwitserse frank

1,5712

ISK

IJslandse kroon

94,84

NOK

Noorse kroon

7,8310

BGN

Bulgaarse lev

1,9558

CYP

Cypriotische pond

0,5761

CZK

Tsjechische koruna

28,385

EEK

Estlandse kroon

15,6466

HUF

Hongaarse forint

262,43

LTL

Litouwse litas

3,4528

LVL

Letlandse lat

0,6960

MTL

Maltese lira

0,4293

PLN

Poolse zloty

3,8587

RON

Roemeense leu

3,4651

SIT

Sloveense tolar

239,61

SKK

Slowaakse koruna

37,120

TRY

Turkse lira

1,6385

AUD

Australische dollar

1,6562

CAD

Canadese dollar

1,4064

HKD

Hongkongse dollar

9,5872

NZD

Nieuw-Zeelandse dollar

1,9478

SGD

Singaporese dollar

1,9612

KRW

Zuid-Koreaanse won

1 161,94

ZAR

Zuid-Afrikaanse rand

7,4419

CNY

Chinese yuan renminbi

9,9149

HRK

Kroatische kuna

7,2995

IDR

Indonesische roepia

10 926,95

MYR

Maleisische ringgit

4,511

PHP

Filipijnse peso

63,803

RUB

Russische roebel

33,9400

THB

Thaise baht

46,437


(1)  

Bron: door de Europese Centrale Bank gepubliceerde referentiekoers.


25.4.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 97/2


STEUNMAATREGELEN VAN DE STATEN — SPANJE

Steunmaatregel C 1/2006 (ex NN 103/2005) — Chupa Chups

Uitnodiging overeenkomstig artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag opmerkingen te maken

(2006/C 97/02)

(Voor de EER relevante tekst)

De Commissie heeft Spanje bij schrijven van 25 januari 2006, dat na deze samenvatting in de authentieke taal is weergegeven, in kennis gesteld van haar besluit tot inleiding van de procedure van artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag ten aanzien van de bovengenoemde steunmaatregel.

Belanghebbenden kunnen hun opmerkingen over de betrokken steunmaatregel ten aanzien waarvan de Commissie de procedure inleidt, maken door deze binnen één maand vanaf de datum van deze bekendmaking te zenden aan:

Europese Commissie

Directoraat-generaal Concurrentie

Griffie staatssteun

Wetstraat, 200

B-1049 Brussel

Fax (32-2) 296 12 42.

Deze opmerkingen zullen ter kennis van Spanje worden gebracht. Een belanghebbende die opmerkingen maakt, kan, met opgave van redenen, schriftelijk verzoeken om vertrouwelijke behandeling van zijn identiteit.

SAMENVATTING

Procedure

Bij brief, geregistreerd op 21 april 2005, ontving de Commissie een klacht van een concurrent betreffende een vermeende steunmaatregel ten gunste van Chupa Chups SA. De Commissie verzocht om inlichtingen bij brieven van 10.6.2005 en 7.9.2005, waarop Spanje antwoordde bij brieven geregistreerd op 11.8.2005, 26.10.2005, 18.11.2005 en 12.12.2005.

Beschrijving

De begunstigde van de steun zou Chupa Chups SA zijn, de houdstermaatschappij van een in 1970 in Spanje opgerichte industriële familiezaak. De belangrijkste activiteit daarvan is de productie en verkoop van snoepgoed, met name lolly's (70 % van de verkoop), waarvoor Chupa Chups de belangrijkste wereldleverancier is (jaarlijkse productie van 17 000 ton, of 12 miljoen eenheden per dag, verkocht in 150 landen). Op dit moment exploiteert de groep vier productiecentra gevestigd in Rusland, Mexico, Sant Esteve de Sesrovires (Barcelona) en Villamayor (Asturias).

In het kader van de financiële herstructurering van de onderneming sinds 2002 verleende het financieel instituut van de regionale overheid van Catalonië, Instituto Catalán de Finanzas („ICF” op 5.9.2003 een krediet van 35 miljoen EUR. Anderzijds hebben de Spaanse autoriteiten informatie verschaft over aanvullende maatregelen ten gunste van de onderneming, namelijk:

(1) overheidssubsidies van 12,57 miljoen EUR aan het eind van 2004; (2) een garantie van de regionale overheid van Asturias ter dekking van een krediet van 4,4 miljoen EUR; (3) een in 2004 overeengekomen belastingvrijstelling van 12,96 miljoen EUR; (4) een interestvrij krediet van 2,8 miljoen EUR, verstrekt door het Spaanse „Ministerio de Ciencia y Tecnología”; (5) extra, niet nader omschreven subsidies („subvenciones de explotación”) voor een bedrag van 1,58 miljoen EUR.

Beoordeling

In dit stadium meent de Commissie dat de betwiste maatregelen staatssteun vormen. In het bijzonder lijken het hierboven vermelde ICF-krediet en de belastingvrijstelling niet conform het gedrag van een particuliere kredietverlener in normale marktomstandigheden te zijn. Hoewel de onderneming in aanmerking lijkt te komen voor steun overeenkomstig de communautaire richtsnoeren inzake staatssteun voor de redding en herstructurering van ondernemingen in moeilijkheden, kan de Commissie in dit stadium niet nagaan of aan deze richtsnoeren is voldaan, aangezien er geen herstructureringsplan voorligt.

Conclusie

Op grond van de bovenvermelde twijfels heeft de Commissie besloten de procedure van artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag in te leiden.

TEKST VAN DE BRIEF

„Por la presente, la Comisión tiene el honor de comunicar a España que, tras haber examinado la información facilitada por sus autoridades sobre la medida arriba indicada, ha decidido incoar el procedimiento previsto en el artículo 88, apartado 2, del Tratado CE.

PROCEDIMIENTO

1.

Por carta registrada el 22 de abril de 2005, la Comisión recibió una denuncia de un competidor sobre una supuesta medida de ayuda a favor de Chupa Chups S.A. La Comisión solicitó información por cartas de 10 de junio de 2005 y de 7 de septiembre de 2005, a las que España respondió por cartas registradas el 11 de agosto de 2005, el 26 de octubre de 2005, el 18 de noviembre de 2005 y el 12 de diciembre de 2005.

DESCRIPCIÓN DEL BENEFICIARIO Y DE LAS MEDIDAS DE AYUDA

2.

Chupa Chups S.A. es una sociedad holding de un grupo industrial familiar establecido en España en 1940, que goza de importante presencia internacional. Su principal actividad consiste en la fabricación y comercialización de golosinas, especialmente de chupa-chups (70 % de las ventas), de los que Chupa Chups es el mayor proveedor mundial (producción anual de 17 000 toneladas, o 12 millones de unidades/día, comercializados en 150 países). Actualmente, el grupo cuenta con cuatro centros de producción situados en Rusia, México, Sant Esteve de Sesrovires (Barcelona) y Villamayor (Asturias).

3.

En los últimos años, el grupo ha atravesado por graves problemas económicos, con unas pérdidas consolidadas de 22,5 millones de euros en 2002, 4,72 millones de euros en 2003 y 5,95 millones de euros en 2004, así como un volumen de negocios decreciente (1). Dada la situación, la dirección lanzó un plan de reestructuración en 2002, que condujo al cierre de las plantas de fabricación de Brasil, Francia y China y a la venta de algunas marcas secundarias. Además, se llevó a cabo una reestructuración financiera a fondo:

(1)

En julio de 2002 se acordó con un grupo de bancos privados un préstamo sindicado por un importe máximo de 75 millones de euros. El contrato estipulaba una serie de obligaciones para la empresa y el cumplimiento de algunos ratios financieros. La operación estaba garantizada por varias empresas pertenecientes al grupo. A finales de 2004, los reembolsos pendientes de este préstamo eran de 14 millones de euros con vencimiento en 2005, 8,56 millones de euros en 2006, y 25,25 millones de euros en 2007. En 2005, la empresa recibió una propuesta de los bancos agentes en el crédito sindicado para renovar la financiación.

(2)

En marzo de 2003, los propietarios aportaron fondos extra por valor de 8 millones de euros.

(3)

Una remodelación de la estructura empresarial hizo surgir, y contabilizar como nuevos fondos, otros 6,9 millones de euros (2).

4.

En el contexto de esta reestructuración financiera, el 5 de septiembre de 2003 el Instituto Catalán de Finanzas [“ICF”, entidad crediticia del Gobierno regional catalán (3)] concedió a la empresa un crédito de 35 millones de euros. De esta cantidad, 20 millones de euros estaban destinados contractualmente a la cancelación parcial del mencionado crédito sindicado. Los restantes 15 millones de euros pretendían cubrir otras necesidades de tesorería de la empresa. El crédito se concedió con un periodo de amortización de 12 años, incluidos 2 años de periodo de carencia. El tipo de interés se indexó a 6 meses Euribor, más un margen de 1,125 %. El principal aval del crédito consistía en una propiedad inmobiliaria (4), tasada por un perito independiente en 71 millones de euros. Este crédito es el motivo de la denuncia por supuesta ayuda estatal presentada a la Comisión.

5.

En respuesta a las preguntas de la Comisión a raíz de la denuncia, las autoridades españolas ofrecieron información que ha revelado medidas adicionales a favor de Chupa Chups. En concreto:

(1)

La contabilidad anual del año 2004 pone de manifiesto subvenciones públicas por valor de 12,57 millones de euros a finales de ese ejercicio. Esta cifra incluye, en particular: 1,58 millones de euros del Ministerio español de Agricultura y Pesca como ayuda a la inversión en las instalaciones de Barcelona; 4,44 millones de euros de “otros organismos públicos” de ayuda para la construcción de la planta de Asturias; 5,19 millones de euros de “diversos organismos públicos” para la ampliación de esa misma planta de Asturias durante el periodo 1999-2003. Las autoridades españolas no han facilitado información en respuesta a las peticiones de la Comisión en cuanto a la naturaleza y justificación de estas medidas.

(2)

De los 12,57 millones de euros de subvenciones públicas mencionados, unos 5 millones de euros todavía quedaban por cobrarse a finales de 2004. El 17 de septiembre de 2004, la Dirección de la empresa aprobó el compromiso de esta cantidad restante (es decir, el crédito frente a las autoridades públicas) en el contexto de un crédito firmado con un banco privado por un máximo de 4,4 millones de euros (5). El crédito fue avalado por el Gobierno regional de Asturias. Las autoridades españolas no han respondido a las preguntas de la Comisión sobre las circunstancias de este aval.

(3)

En febrero de 2004, la Agencia Tributaria española autorizó a Chupa Chups a fraccionar el pago de su deuda en concepto de IVA y de impuesto de sociedades en plazos trimestrales que expirarán el 20 de febrero de 2008. Como garantía de este aplazamiento, se constituyó una nueva hipoteca sobre la Casa Batlló. Del total de la deuda aplazada (12,96 millones de euros), 4,56 millones de euros seguían pendientes a 31 de diciembre de 2004. Los intereses aplicados corresponden al tipo de interés oficial por intereses de demora, establecido anualmente en la Ley de Presupuestos nacional (6).

(4)

La contabilidad anual de 2004 de la empresa refleja un crédito sin intereses de 2,8 millones de euros que, al parecer, le concedió el Ministerio español de Ciencia y Tecnología el 30 de marzo de 2004 (7). No obstante, las autoridades españolas han declarado desconocer la existencia de dicho crédito (8).

(5)

En 2004 Chupa Chups recibió subvenciones adicionales no especificadas (“subvenciones de explotación” (9)) por valor de 1,58 millones de euros. Las autoridades españolas no han respondido a la solicitud de información de la Comisión sobre la naturaleza y la justificación de dichas subvenciones.

EVALUACIÓN DE LA AYUDA

1.   Existencia de ayuda estatal

6.

El artículo 87, apartado 1, del Tratado CE declara que serán incompatibles con el mercado común, en la medida en que afecten a los intercambios comerciales entre Estados miembros, las ayudas otorgadas por los Estados o mediante fondos estatales, bajo cualquier forma, que falseen o amenacen falsear la competencia, favoreciendo a determinadas empresas o producciones.

7.

Todas las medidas enumeradas en los apartados 4 y 5 implican la asignación de fondos estatales. Puesto que la ayuda está destinada a una empresa individual, se cumple el criterio de selectividad. Además, puesto que Chupa Chups está presente en el mercado de las golosinas, sector en el que existe comercio entre Estados miembros, y es una empresa con actividad internacional, también se cumple el criterio de que afecta al comercio dentro de la Comunidad.

Crédito con el ICF

8.

Por lo que se refiere al crédito del ICF, sigue por determinarse si distorsiona la competencia ya que confiere a Chupa Chups una ayuda que no habría conseguido en el mercado privado. En otras palabras, la Comisión tiene que determinar si este organismo público actuó igual que habría hecho un hipotético inversor en economía de mercado en circunstancias similares.

9.

Las autoridades españolas consideran que el crédito del ICF debe considerarse teniendo presente la reestructuración en curso del grupo. Sostienen que su objetivo era ampliar los plazos de los pagos de la empresa y que la calidad del riesgo del crédito no había cambiado desde el préstamo de la banca privada. Además, señalan que el grupo tiene actualmente deudas con entidades privadas por valor de unos 30 millones de euros. Por tanto, concluyen que las relaciones de Chupa Chups con los mercados de capital son normales.

10.

Sin embargo, algunos factores parecen indicar que la empresa sí obtuvo ventajas con la financiación recibida del ICF:

El crédito no imponía ninguna condición restrictiva (por ejemplo, en ratios financieros) vinculada al crédito sindicado contraído con la banca privada un año antes, a pesar de que desde entonces había transcurrido otro año más de pérdidas;

Es evidente que las condiciones acordadas con el ICF eran mejores para la empresa que las del crédito sindicado, ya que aquél se asignó inmediatamente a la cancelación parcial de éste.

11.

La existencia de ayuda estatal según el principio del inversor en la economía de mercado debe evaluarse a la vista del riesgo y de las perspectivas de beneficio para el acreedor:

Por lo que se refiere al riesgo asumido por el ICF, las autoridades españolas han declarado que el principal aval del crédito es una hipoteca de primer grado sobre una propiedad inmobiliaria valorada en unos 70 millones de euros. No obstante, a pesar de las solicitudes de la Comisión, las autoridades españolas no han determinado: i) por qué, si la empresa era capaz de proponer este aval, ningún banco privado al parecer se mostró dispuesto a aportar financiación en condiciones comparables a las del ICF; ii) cuáles eran las condiciones (garantías, tipo de interés y otras) vinculadas al crédito sindicado de 30 de julio de 2002; iii) cuáles eran las condiciones de la propuesta de refinanciación recibida en 2005 de los bancos participantes en el crédito sindicado (y el resultado de esas negociaciones);

Por lo que se refiere al tipo de interés del crédito: parece corresponder al tipo de mercado aplicable a empresas saneadas; en concreto, no hay prima de riesgo habida cuenta de los problemas del deudor.

12.

Visto lo anterior, la Comisión duda de que el crédito concedido por el ICF cumpla el criterio del inversor en una economía de mercado. En consecuencia, en esta fase la Comisión no puede excluir que la medida constituya ayuda estatal con arreglo al artículo 87, apartado 1, del Tratado CE.

Moratoria fiscal

13.

Consideraciones similares sobre la aplicación del criterio del inversor en una economía de mercado se aplican a la moratoria fiscal mencionada en el apartado 5.3. A este respecto, los actos de la autoridad pública deben compararse al comportamiento de un hipotético acreedor en una economía de mercado cuyo único objetivo sea obtener la devolución de las cantidades que se le adeudan en las condiciones más ventajosas posibles en cuanto al grado de satisfacción y al plazo.

14.

No obstante, las autoridades españolas no han facilitado información que muestre que la moratoria fiscal se debió al deseo de proteger los intereses financieros de la agencia tributaria, o que esto mejoró la posición de la misma respecto a lo que podría haber obtenido mediante otros procedimientos administrativos o civiles en virtud de la legislación nacional, tales como la ejecución tributaria.

15.

Por consiguiente, en esta fase la Comisión duda de que la agencia tributaria española actuara como un acreedor diligente en una economía de mercado. Y si no lo hizo, la moratoria fiscal constituiría una ventaja que Chupa Chups no podría haber conseguido en el mercado, causando así una distorsión de la competencia. Por consiguiente, la medida constituye ayuda estatal con arreglo al artículo 87, apartado 1, del Tratado CE.

Subvenciones públicas, avales públicos y crédito subvencionado

16.

Las intervenciones citadas en el apartado 5, puntos (1), (2), (4) y (5) son, por su propia naturaleza, susceptibles de falsear la competencia dentro de la Comunidad, al dar a Chupa Chups una ventaja sobre sus competidores que no reciben la ayuda. Las autoridades españolas no han aportado elementos que contradigan esta conclusión. La Comisión, por tanto, considera que estas medidas son ayudas estatales con arreglo al artículo 87, apartado 1, del Tratado CE.

2.   Excepciones al amparo del artículo 87, apartados 2 y 3, del Tratado CE

17.

El objetivo primero de las medidas es ayudar a una empresa en crisis. En tales casos, sólo puede aplicarse la excepción del artículo 87, apartado 3, letra c) del Tratado CE, que permite autorizar ayudas estatales concedidas para facilitar el desarrollo de determinadas actividades siempre que no alteren las condiciones de los intercambios en forma contraria al interés común, si se cumplen las condiciones pertinentes.

18.

Las ayudas de salvamento y de reestructuración para empresas en crisis actualmente están reguladas por las Directrices comunitarias sobre ayudas estatales de salvamento y de reestructuración de empresas en crisis (10) (en lo sucesivo, “las Directrices”).

19.

Dados sus resultados en los últimos 4 años y la evolución de sus ratios financieros, Chupa Chups parece una empresa en crisis con arreglo a la sección 2.1 de las Directrices. En concreto, la contabilidad anual de 2004 muestra pérdidas acumuladas de años anteriores por valor de 38,42 millones de euros que corresponden al 360 % del capital suscrito a finales de ese año (10,66 millones de euros). Los resultados negativos obtenidos en 2004 representan un 55,8 % adicional de ese capital.

20.

En esas circunstancias, Chupa Chups en principio podría haberse acogido a una ayuda de reestructuración. Sin embargo, en esta fase la Comisión considera que no se respetan los criterios de compatibilidad de la ayuda establecidos en las Directrices. En concreto:

(1)

Las autoridades españolas no han presentado ningún plan de reestructuración, cuya aplicación sería una condición para la concesión de la ayuda. Por tanto, no existe relación entre la ayuda concedida por las distintas entidades públicas y las medidas de reestructuración emprendidas por el beneficiario desde 2002;

(2)

Al no existir una notificación y un plan de reestructuración, la Comisión no ha podido evaluar si la ayuda restablecerá la viabilidad a largo plazo, si se ha limitado al mínimo ni si se han evitado falseamientos indebidos a la competencia (especialmente dada la significativa presencia en el mercado del beneficiario).

21.

Habida cuenta de lo anterior, y con la información de que se dispone en esta fase, la Comisión duda de que las medidas controvertidas sean compatibles con el mercado común como ayuda de reestructuración. Además, no parece ser de aplicación ninguna otra excepción establecida en el Tratado CE.

DECISIÓN

22.

Habida cuenta de las consideraciones anteriores, la Comisión ha decidido incoar el procedimiento establecido en el artículo 88, apartado 2, del Tratado CE e insta a España, de conformidad con el artículo 10, apartado 3, del Reglamentono 659/1999 del Consejo a aportar, en el plazo de un mes desde el recibo de la presente, toda la documentación, información y datos necesarios para evaluar si las medidas pertinentes no constituyen ayuda estatal, así como toda la documentación, información y datos necesarios para evaluar la compatibilidad de la ayuda. La Comisión solicita a España que remita sin demora una copia de la presente carta al beneficiario potencial de la ayuda.

23.

La Comisión desea recordar a España que el artículo 88, apartado 3, del Tratado CE tiene efecto suspensorio y llama su atención sobre el artículo 14 del Reglamento no 659/1999 del Consejo, que dispone que toda ayuda ilegal deberá ser recuperada del beneficiario.

24.

Por la presente, la Comisión comunica a España que informará a los interesados mediante la publicación de la presente carta y de un resumen significativo en el Diario Oficial de la Unión Europea. Asimismo, informará a los interesados en los Estados miembros de la AELC signatarios del Acuerdo EEE mediante la publicación de una comunicación en el suplemento EEE del Diario Oficial, y al Órgano de Vigilancia de la AELC mediante copia de la presente. Se invitará a todos los interesados mencionados a presentar sus observaciones en un plazo de un mes a partir de la fecha de publicación de la presente.”


(1)  344 millones de euros en 2002; 294 millones de euros en 2003; 261 millones de euros en 2004.

(2)  Varias operaciones entre junio y diciembre de 2004, incluida la división de las actividades inmobiliarias y la incorporación de la propiedad de las marcas mediante el incremento de capital.

(3)  El ICF es una entidad de capital público, adscrita a la Consejería de Economía y Finanzas de la Generalidad de Cataluña, que tiene como misión facilitar financiación a los sectores privado y público de la economía catalana. Como institución de crédito público, está especializada en la financiación a medio y largo plazo con especial atención a la pequeña y mediana empresa. El ICF cuenta con personalidad jurídica, patrimonio y tesorería propios, así como autonomía de gestión para el cumplimiento de sus fines. El ICF fue creado por la Ley 2/1985 de 14 de enero.

(4)  La “Casa Batlló” es un emblemático edificio de Gaudí en el centro de Barcelona, declarado “Monumento Histórico-Artístico de Interés Nacional” por España. No obstante, el crédito incluía garantías adicionales para cubrir el riesgo de que algún organismo público adujera un derecho de compra preferencial sobre el edificio. Al final, esto no se produjo y se eliminaron las garantías adicionales. Según las autoridades españolas, la hipoteca sobre la Casa Batlló por el crédito del ICF es de primer grado.

(5)  El crédito fue firmado con un plazo de reembolso de 3 años. A 31 de diciembre de 2004, el importe de 4,4 millones de euros había sido totalmente utilizado.

(6)  5,5 % hasta el 31.12.2003; 4,75 % en 2004; 5 % a partir de 2005.

(7)  El importe deberá rembolsarse en pagos bianuales en un plazo de 6 años y el primer pago se efectuará el 20 de enero de 2006.

(8)  Además, el 29 de diciembre de 2000 ese mismo Ministerio concedió un crédito sin intereses de 1,5 millones de euros en aplicación del régimen aprobado “Actuaciones de Reindustrialización” (N 102/97, N 72/98, N 35/99, N 182/01).

(9)  Las “subvenciones de explotación” generalmente van destinadas a compensar un déficit de actividades específicas o a aportar unos ingresos mínimos.

(10)  DO C 244 de 1.10.2004, p. 2.


De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming

25.4.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 97/6


Advies van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming over het voorstel voor een besluit van de Raad over de toegang tot het visuminformatiesysteem (VIS) voor raadpleging door de nationale veiligheidsdiensten van de lidstaten en Europol, met het oog op het voorkomen, opsporen en onderzoeken van terroristische misdrijven en andere ernstige strafbare feiten (COM(2005) 600 def.)

(2006/C 97/03)

DE EUROPESE TOEZICHTHOUDER VOOR GEGEVENSBESCHERMING,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 286,

Gelet op het Handvest van de grondrechten van de Europse Unie, en met name op artikel 8,

Gelet op Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en het vrije verkeer van die gegevens,

Gelet op Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 inzake de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en met name op artikel 41,

Gezien de op 29 november 2005 ontvangen adviesaanvraag van de Commissie overeenkomstig artikel 28, lid 2, van Verordening (EG) nr. 45/2001;

BRENGT HET VOLGENDE ADVIES UIT:

1.   INLEIDING

1.1.   Opmerking vooraf

De Commissie heeft het voorstel voor een besluit van de Raad over de toegang tot het visuminformatiesysteem (VIS) voor raadpleging door de nationale veiligheidsdiensten van de lidstaten en Europol, met het oog op het voorkomen, opsporen en onderzoeken van terroristische misdrijven en andere ernstige strafbare feiten („het voorstel”) bij brief van 24 november 2005 aan de Europese toezichthouder voor gegevensbescherming (EDPS) doen toekomen. De EDPS beschouwt deze brief als een verzoek om de communautaire instellingen en organen te adviseren overeenkomstig artikel 28, lid 2, van Verordening (EG) nr. 45/2001. De EDPS is van oordeel dat dit advies in de preambule van het besluit moet worden genoemd.

De EDPS vindt het belangrijk over dit gevoelige onderwerp advies uit te brengen omdat dit voorstel rechtstreeks voortvloeit uit de instelling van het VIS, dat onder zijn toezicht komt te staan en waarover hij op 23 maart 2005 advies heeft uitgebracht (1). In dat advies werd reeds gedacht aan toegang van rechtshandhavingsautoriteiten (zie verder). Het instellen van nieuwe rechten op toegang tot het VIS heeft op het punt van gegevensbescherming een beslissende invloed op het systeem. Daarom is een advies over het huidige voorstel een noodzakelijk vervolg op het eerste advies.

1.2.   Belang van het voorstel

a)   Context

Het huidige voorstel ontleent zijn belang niet alleen aan zijn eigen merites, maar ook aan het feit dat het aansluit op de algemene tendens om rechtshandhavingsautoriteiten toegang te verlenen tot meerdere grootschalige informatie- en identificatiesystemen. Dit wordt onder meer vermeld in de Mededeling van de Commissie van 24 november 2005 over de verbetering van de doeltreffendheid, de interoperabiliteit en de synergie van de Europese gegevensbanken op het gebied van justitie en binnenlandse zaken (2) en in het bijzonder in punt 4.6: „Gezien de doelstelling om terrorisme en criminaliteit te bestrijden, beschouwt de Raad het feit dat de voor binnenlandse veiligheid bevoegde instanties geen toegang hebben tot VIS-gegevens, als een tekortkoming. Dat kan ook worden gezegd van alle immigratiegegevens uit SIS II en alle Eurodacgegevens.”.

Daarom kan het huidige voorstel worden gezien als een voorloper van soortgelijke juridische instrumenten, ontwikkeld in de context van andere gegevensbanken, en is het van cruciaal belang om van meet af aan te bepalen in welke gevallen deze toegang toelaatbaar kan zijn.

b)   Impact van een nieuwe toegang tot het VIS

De EDPS vindt zeker dat rechtshandhavingsautoriteiten voor het identificeren van plegers van terroristische daden of andere ernstige misdaden gebruik moeten kunnen maken van de best mogelijke instrumenten. Ook beseft hij dat de VIS-gegevens in bepaalde omstandigheden voor die autoriteiten een essentiële bron van informatie kunnen zijn.

Niettemin is het verlenen van toegang aan rechtshavingsautoriteiten tot gegevensbanken die tot de eerste pijler behoren, hoe gerechtvaardigd dat ook moge zijn door de strijd tegen het terrorisme, geen onbeduidende zaak. Men mag niet vergeten dat het VIS een informatiesysteem is dat is ontwikkeld ten behoeve van de toepassing van het Europees visumbeleid en niet als een instrument voor rechtshandhaving. Routinematige toegang zou een ernstige inbreuk zijn op het beginsel van doelbinding. Het zou een buitensporige inbreuk inhouden op de privacy van reizigers die ermee hebben ingestemd dat hun gegevens ter verkrijging van een visum worden verwerkt en die verwachten dat hun gegevens alleen voor dat doel worden verzameld, geraadpleegd en doorgegeven.

Aangezien informatiesystemen voor een specifiek doel worden opgebouwd en de waarborgen, de beveiliging en de voorwaarden voor toegang door dat doel worden bepaald, zou het systematisch verlenen van toegang voor een ander doel dan het oorspronkelijke, niet alleen een inbreuk zijn op het beginsel van doelbinding, maar kan het de bovengenoemde elementen tevens inadequaat of ontoereikend maken.

Een dergelijke ingrijpende wijziging van het systeem zou de resultaten van de effectbeoordeling (waarbij alleen is gekeken naar het gebruik van het systeem voor het oorspronkelijke doel) onbetrouwbaar maken. Dat geldt ook voor de adviezen van de gegevensbeschermingsautoriteiten. Men zou kunnen stellen dat het nieuwe voorstel een wijziging inhoudt van de gegevens waarop deze autoriteiten hun nalevingsanalyse hebben gebaseerd.

c)   Strikte beperking van deze toegang

In het licht van bovenstaande opmerkingen, wil de EDPS benadrukken dat de rechtshandhavingsautoriteiten alleen onder specifieke omstandigheden en per geval toegang tot het systeem kan worden verleend en dat voor die toegang strikte waarborgen moeten gelden. Met andere woorden, raadpleging door rechtshandhavingsautoriteiten moet met adequate technische en juridische middelen worden beperkt tot specifieke gevallen.

De EDPS had dit reeds in zijn advies over het VIS benadrukt: „De EDPS is zich ervan bewust dat de rechtshandhavingsinstanties er belang bij hebben toegang te krijgen tot het VIS; de Raad heeft op 7 maart 2005 conclusies in die zin aangenomen. Het VIS heeft tot doel het gemeenschappelijk visumbeleid te verbeteren, wat betekent dat de rechtshandhavingsinstanties die toegang niet zomaar moeten krijgen. Krachtens artikel 13 van Richtlijn 95/46/EG kan toegang niet stelselmatig worden verleend, maar uitsluitend op ad-hocbasis, in specifieke omstandigheden en mits passende garanties worden geboden.”.

De essentiële eisen zouden dus als volgt kunnen worden samengevat:

Er mag niet systematisch toegang worden verleend: het besluit moet garanderen dat altijd per geval wordt bekeken of toegang voor derde-pijlerautoriteiten noodzakelijk en evenredig is. In dit opzicht is het van het allergrootste belang dat het juridisch instrument nauwkeurig wordt geformuleerd zodat er geen ruimte is voor een extensieve interpretatie, die dan weer zou leiden tot routinematige toegang.

In gevallen waarin toegang wordt verleend, moeten er, gezien de gevoelige aard van deze toegang, passende garanties worden geboden en voorwaarden worden gesteld, inclusief een algemene regeling voor gegevensbescherming voor nationaal gebruik van de gegevens.

1.3.   Eerste opmerkingen

De EDPS erkent dat er in het voorgestelde instrument in ruime mate aandacht wordt geschonken aan gegevensbescherming, vooral door toegang te beperken tot specifieke gevallen, en uitsluitend in het kader van de strijd tegen de zware misdaad (3).

Van de andere positieve elementen zou de EDPS in het bijzonder de volgende willen vermelden:

de beperking tot bepaalde vormen van criminaliteit zoals bedoeld in de Europol-Overeenkomst;

de verplichting voor de lidstaten om een lijst op te stellen van autoriteiten die toegang hebben en om deze lijst openbaar te maken;

het bestaan van een centraal toegangspunt per lidstaat (en van een gespecialiseerde eenheid binnen Europol), waardoor de verzoeken om toegang beter kunnen worden gefilterd en er beter toezicht kan worden gehouden;

de strenge regels voor verdere overdracht van gegevens in artikel 8, lid 5 van het voorstel;

de verplichting voor de lidstaten en Europol om bij te houden welke personen verantwoordelijk zijn voor raadpleging van de gegevens.

2.   ANALYSE VAN HET VOORSTEL

2.1.   Opmerking vooraf

Om de autoriteiten toegang te verlenen in het kader van de derde pijler, zou het basisvoorstel inzake het VIS — dat deel uitmaakt van de eerste pijler — een overbruggingsbepaling moeten bevatten die bepalend is voor de mogelijke inhoud van een juridisch instrument van de derde pijler zoals dit voorstel. Op het moment waarop de EDPS zijn advies over het VIS uitbracht, was deze overbruggingsclausule nog niet aangebracht en kon de EDPS hierover geen uitspraken doen. Alle opmerkingen hierna worden derhalve gemaakt onder voorbehoud wat betreft de inhoud van de overbruggingsclausule.

2.2.   Doel van de toegang

Om voor een juiste beperking van de toegang te zorgen, is het van belang de voorwaarden voor toegang tot het VIS zorgvuldig te definiëren. Het wordt als positief beoordeeld dat, naast het voorstel voor een besluit zelf, uit de toelichting en de overwegingen (zie vooral overweging 7) zeer duidelijk blijkt dat het de bedoeling is uitsluitend per geval toegang te verlenen.

Met het oog op de uitlegging van artikel 5 van het voorstel kan het volgende worden gezegd.

Artikel 5 beperkt de toegang door middel van inhoudelijke voorwaarden:

b)

toegang voor raadpleging moet noodzakelijk zijn met het oog op het voorkomen, opsporen of onderzoeken van terroristische misdrijven of andere ernstige strafbare feiten;

c)

toegang voor raadpleging moet noodzakelijk zijn in een specifiek geval (…), en

d)

op basis van concrete aanwijzingen moeten gegronde redenen bestaan om aan te nemen dat raadpleging van de VIS-gegevens bijdraagt aan het voorkomen, opsporen of onderzoeken van een van de betrokken strafbare feiten.

Deze voorwaarden zijn cumulatief, waarbij de voorwaarde onder b) meer een definitie van de werkingssfeer ratione materiae is. Praktisch gesproken betekent dit dat de autoriteit die toegang wenst, geconfronteerd moet zijn met een ernstig strafbaar feit als bedoeld onder b) van het voorstel en er van een specifiek geval sprake moet zijn als bedoeld onder c). Daarnaast moet de autoriteit kunnen aantonen dat de raadpleging van het VIS in het specifieke geval zal bijdragen aan het voorkomen, opsporen of onderzoeken van dat strafbare feit, als bedoeld onder d).

Zelfs bij deze interpretatie van artikel 5 is de EDPS ongerust over de flexibele formulering van punt d): „bijdraagt aan” is tamelijk ruim. Er zijn veel gevallen waarin VIS-gegevens aan het voorkomen of onderzoeken van een ernstig misdrijf zouden kunnen bijdragen. De EDPS is van oordeel dat, om toegang tot VIS-gegevens in afwijking van het beginsel van doelbinding te rechtvaardigen, deze raadpleging „wezenlijk” moet bijdragen aan het voorkomen, opsporen of onderzoeken van het betreffende ernstige misdrijf, en stelt voor artikel 5 dienovereenkomstig te wijzigen.

Artikel 10 bepaalt dat het exacte doel van de raadpleging moet worden geregistreerd. Het „exacte doel” moet de elementen bevatten die de raadpleging van het VIS noodzakelijk maakten in de zin van artikel 5, onder d). Mede hierdoor zou ervoor worden gezorgd dat op alle raadplegingen van het VIS een noodzakelijkheidstoets wordt toegepast en zou het risico van routinematige toegang worden beperkt.

2.3.   Zoekcriteria in de VIS-gegevensbank

Artikel 5, leden 2 en 3, biedt in twee stappen toegang tot de VIS-gegevens, waarbij een tweede reeks gegevens uitsluitend kan worden geraadpleegd indien de eerste reeks een hit heeft opgeleverd. Dit is op zichzelf een juiste aanpak. De eerste reeks gegevens lijkt echter zeer algemeen. Er kunnen met name vraagtekens worden gezet bij de relevantie van gegevens als genoemd in artikel 5, lid 2, onder e) en i), van de eerste reeks gegevens.

Het „doel van de reis” lijkt een zeer algemene zoekterm om efficiënte bevraging van het systeem mogelijk te maken. Bovendien brengt het een risico van profilering van reizigers op basis van dat element met zich mee.

Wat „foto's” betreft, is de mogelijkheid om een zo grote gegevensbank op basis van foto's te bevragen, beperkt; de resultaten van dergelijke bevragingen, leveren bij de huidige stand van de technologie een onaanvaardbaar percentage onterechte „hits” op basis van overeenstemming op. De gevolgen van een onjuiste identificatie zijn voor de betrokken persoon zeer ernstig.

De EDPS verzoekt derhalve de gegevens in artikel 5, lid 2, onder e) en i) te beschouwen als bijkomende informatie die toegankelijk is indien uit de eerste raadpleging blijkt dat er reeds gegevens in het systeem voorkomen, en deze naar artikel 5, lid 3, over te plaatsen.

Een andere optie is dat de mogelijkheid om de gegevensbank op basis van foto's te bevragen afhankelijk wordt gesteld van een beoordeling van deze technologie door het raadgevend comité en uitsluitend wordt toegepast wanneer de technologie ontwikkeld is en als voldoende betrouwbaar kan worden beschouwd.

2.4.   Toepassing op lidstaten waarop de VIS-verordening niet van toepassing is

Nationale veiligheidsdiensten in lidstaten waar de VIS-verordening niet van toepassing is hebben toegang tot het VIS voor raadpleging. Deze diensten moeten de raadpleging via een deelnemende lidstaat uitvoeren, met inachtneming van de voorwaarden in artikel 5, lid 1, onder b) tot en met d) (d.w.z. per geval), en een naar behoren gemotiveerd schriftelijk verzoek indienen.

De EDPS wil erop wijzen dat er enkele voorwaarden moeten worden gesteld aan de verwerking na de raadpleging. De regel voor lidstaten die aan het VIS deelnemen is dat, wanneer de gegevens uit het VIS zijn gehaald, deze moeten worden verwerkt in overeenstemming met het kaderbesluit over de bescherming van persoonsgegevens in de derde pijler (zie hieronder). Dezelfde voorwaarde moet gelden voor de lidstaten waar de VIS-verordening dniet van toepassing is, maar die wel de gegevens daarin raadplegen. Dezelfde redenering moet worden gevolgd bij de registratie van gegevens van raadpleging met het oog op latere controle. De EDPS beveelt derhalve aan in artikel 6 van het voorstel een alinea toe te voegen met de strekking dat de artikelen 8 en 10 van het besluit ook gelden voor de lidstaten waarop de VIS-verordening niet van toepassing is.

2.5.   Gegevensbeschermingsregeling

a)   Toepassing van het kaderbesluit over de bescherming van persoonsgegevens in de derde pijler

Aangezien de toegang voor de nationale veiligheidsdiensten een uitzondering op het doel van het VIS vormt, moet hiervoor een consequente gegevensbeschermingsregeling gelden, die een hoog beschermingsniveau garandeert voor de gegevens die uit het VIS worden gehaald en door nationale diensten of door Europol worden verwerkt.

In artikel 8 wordt bepaald dat het kaderbesluit van de Raad over de bescherming van persoonsgegevens die worden verwerkt in het kader van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken (hierna „het kaderbesluit” genoemd) van toepassing is op de verwerking van persoonsgegevens in het kader van het voorgestelde besluit. Wat de gegevensbescherming betreft, moet het onderhavige voorstel derhalve worden beschouwd als een lex specialis, die een toevoeging aan of nadere specificatie van de lex generalis (d.w.z. het kaderbesluit) vormt. Zo zijn bijvoorbeeld de voorschriften voor de doorgifte van gegevens in dit voorstel strikter en moeten zij worden opgevolgd. Hetzelfde geldt voor de redenen voor toegang tot de gegevens.

b)   Toepassingsgebied

De EDPS is ingenomen met het feit dat de gegevensbeschermingsregeling van het kaderbesluit op alle verwerking van persoonsgegevens ingevolge het voorgestelde besluit van toepassing is. Dit betekent dat het niveau van gegevensbescherming gelijkwaardig is, ongeacht de autoriteiten die de VIS-gegevens raadplegen.

Aangezien in artikel 2 een functioneel criterium wordt gebruikt om deze autoriteiten te definiëren („de instanties van de lidstaten die belast zijn met het voorkomen, opsporen en onderzoeken van terroristische misdrijven of andere ernstige strafbare feiten”), zouden onder deze definitie inlichtingendiensten en wetshandhavingsinstanties kunnen vallen. Voor inlichtingendiensten die het VIS raadplegen gelden derhalve in beginsel dezelfde verplichtingen op het gebied van gegevensbescherming, hetgeen vanzelfsprekend een positief element vormt.

Aangezien er evenwel twijfels kunnen rijzen over deze interpretatie betreffende de toepasbaarheid van het kaderbesluit op inlichtingendiensten wanneer zij VIS-gegevens raadplegen, stelt de EDPS een alternatieve formulering voor, zoals:

„In gevallen waarin het kaderbesluit (…) niet van toepassing is, zorgen de lidstaten voor een niveau van gegevensbescherming dat ten minste gelijkwaardig is aan dat welk krachtens het kaderbesluit wordt gegarandeerd”.

c)   Toezicht

Ten aanzien van de formulering van artikel 8: het moet worden verduidelijkt dat lid 1 betrekking heeft op de verwerking van gegevens op het grondgebied van de lidstaten. In de leden 2 en 3 wordt de omvang van het toepassingsgebied bepaald (verwerking van persoonsgegevens door Europol en de Commissie). Er dient uitdrukkelijk te worden gesteld dat lid 1 van een andere veronderstelling uitgaat.

De verdeling van de toezichtsbevoegdheden op grond van de respectieve activiteiten van de verschillende actoren vormt een juiste aanpak. Er ontbreekt evenwel één element, namelijk de benodigde gecoördineerde aanpak bij het toezicht. Zoals reeds in het advies van de EDPS over het VIS is verklaard: „Wat betreft het toezicht op het VIS dient ook te worden benadrukt dat de toezichthoudende activiteiten van de nationale toezichthoudende autoriteiten en die van de EDPS tot op zekere hoogte moeten worden gecoördineerd, zodat een toereikend niveau van samenhang en algemene doeltreffendheid wordt bereikt. De verordening moet namelijk op geharmoniseerde wijze worden toegepast en er moet worden toegewerkt naar een gemeenschappelijke aanpak van gemeenschappelijke problemen.

Artikel 35 [van het VIS-voorstel] zou hierover dus een bepaling moeten bevatten waarin staat dat de EDPS op zijn minst eens per jaar een vergadering belegt met alle nationale toezichthoudende autoriteiten.”.

Hetzelfde geldt voor dit specifieke gebruik van het VIS-systeem (in dit geval ook met de betrokkenheid van het gemeenschappelijke controleorgaan van Europol). Het toezicht moet volledig stroken met het toezicht op het VIS in de eerste pijler, aangezien het hetzelfde systeem betreft. Bovendien is het model waarbij de EDPS vergaderingen belegt met alle bij het toezicht betrokken partijen tevens het model dat is gekozen in het kader van het toezicht op andere grootschalige informatiesystemen, zoals Eurodac.

De EDPS erkent dat in het voorstel in een zekere coördinatie wordt voorzien, aangezien melding wordt gemaakt van de rol van de toekomstige werkgroep voor de bescherming van personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens, die is opgericht bij artikel 31 van het voorgestelde kaderbesluit. Er dient echter nogmaals op te worden gewezen dat het toezicht als zodanig niet tot de taken van dat raadgevend orgaan behoort.

De EDPS stelt voor een bepaling toe te voegen waarin wordt vastgelegd dat de door de EDPS in het kader van het toezicht op het VIS in de eerste pijler belegde coördinatievergadering ook bevoegd is voor gegevens die ingevolge het onderhavige voorstel zijn verwerkt en dat, daartoe, het gemeenschappelijk controleorgaan van Europol vertegenwoordigd moet zijn.

2.6.   Interne controle

Artikel 12 van het voorstel voorziet in toetsingssystemen voor het VIS. De EDPS is van oordeel dat deze toetsing niet alleen betrekking moet hebben op resultaten, kosteneffectiviteit en kwaliteit van de dienstverlening, maar ook op de naleving van de wettelijke vereisten, vooral op het gebied van gegevensbescherming. Artikel 12 moet dienovereenkomstig worden aangepast.

Om deze interne controle van de rechtmatigheid van de verwerking te verrichten moet de Commissie de mogelijkheid krijgen om gebruik te maken van de overeenkomstig artikel 10 van het voorstel geregistreerde gegevens. Bijgevolg moet in artikel 10 worden bepaald dat deze gegevens niet alleen worden bewaard met het oog op het toezicht op de gegevensbescherming en de beveiliging van gegevens, maar ook met het oog op de periodieke interne evaluatie van het VIS. De verslagen van interne controles zullen bijdragen aan de toezichtstaak van de EDPS en de andere toezichthouders die hun prioritaire toezichtsgebieden beter zullen kunnen selecteren.

3.   CONCLUSIES

In het licht van het bovenstaande benadrukt de EDPS het fundamentele belang van de verlening van toegang aan de nationale veiligheidsdiensten en Europol, uitsluitend in specifieke gevallen en onder strikte voorwaarden. Dit doel wordt op een in het algemeen bevredigende wijze bereikt, hoewel enkele verbeteringen kunnen worden aangebracht, zoals voorgesteld in dit advies:

Een voorwaarde voor toegang tot het VIS volgens artikel 5 moet zijn dat raadpleging „wezenlijk” bijdraagt tot het voorkomen, opsporen of onderzoeken van een ernstig strafbaar feit. De in artikel 10 verlangde gegevens moeten een evaluatie van deze voorwaarde in elk afzonderlijk geval mogelijk maken.

Twee van de in artikel 5, lid 2, genoemde zoekcriteria voor raadpleging in het VIS, namelijk „doel van de reis” en „foto's” moeten opnieuw worden bezien en bij een „hit” als bijkomende informatie beschikbaar worden gesteld.

Het niveau van gegevensbescherming na de raadpleging moet gelijkwaardig zijn, ongeacht de diensten die de VIS-gegevens raadplegen. De artikelen 8 en 10 moeten ook gelden voor lidstaten waarop de VIS-verordening niet van toepassing is.

Er moet voor een gecoördineerde aanpak van het toezicht worden gezorgd, ook wat betreft de toegang tot het VIS als bedoeld in dit voorstel.

De bepalingen inzake toetsingssystemen moeten ook voorzien in de interne controle van de naleving van gegevensbeschermingsvoorschriften.

Gedaan te Brussel op 20 januari 2006.

Peter HUSTINX

Europees Toezichthouder voor gegevensbescherming


(1)  Advies van de Europese toezichthouder gegevensbescherming over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het visuminformatiesysteem (VIS) en de uitwisseling tussen de lidstaten van informatie op het gebied van visa voor kort verblijf (COM(2004)835 def.)

(2)  COM (2005) 597 def.

(3)  Dit strookt ook met de conclusies van de Raad van maart en juli 2005 waarin wordt verzocht om de voor de binnenlandse veiligheid bevoegde instanties alleen toegang te verlenen tot het VIS „indien strikt de hand wordt gehouden aan de regels betreffende de bescherming van persoonsgegevens”.


Rectificaties

25.4.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 97/11


Rectificatie op de mededeling van de Commissie in het kader van de uitvoering van Richtlijn 90/396/EEG van de Raad van 29 juni 1990 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake gastoestellen

( Publicatieblad van de Europese Unie C 49 van 28 februari 2006 )

(2006/C 97/04)

Bladzijde 5:

in plaats van:

CEN

EN 30-2-1:1998

Huishoudelijke gaskooktoestellen — Deel 2-1: Rationeel energieverbruik — Algemeen

 

EN 30-2-1:1998/A1:2003

Noot 3

Datum verstreken

(10.12.2004)

EN 30-2-1:1998/A2:2005

Noot 3

De datum van deze bekendmaking

EN 30-2-1:1998/A1:2003/AC:2004

 

 

te lezen:

CEN

EN 30-2-1:1998

Huishoudelijke gaskooktoestellen — Deel 2-1: Rationeel energieverbruik — Algemeen

 

EN 30-2-1:1998/A1:2003

Noot 3

Datum verstreken

(10.12.2004)

EN 30-2-1:1998/A2:2005

Noot 3

Datum verstreken

(11.11.2005)

EN 30-2-1:1998/A1:2003/AC:2004

 

 


Top