EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document C:2013:168:FULL

Publicatieblad van de Europese Unie, C 168, 14 juni 2013


Display all documents published in this Official Journal
 

ISSN 1977-0995

doi:10.3000/19770995.C_2013.168.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

C 168

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Mededelingen en bekendmakingen

56e jaargang
14 juni 2013


Nummer

Inhoud

Bladzijde

 

II   Mededelingen

 

MEDEDELINGEN VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Europese Commissie

2013/C 168/01

Besluit om geen bezwaar aan te tekenen tegen een aangemelde concentratie (Zaak COMP/M.6871 — Mohawk Industries/Spano Invest) ( 1 )

1

 

IV   Informatie

 

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

 

Raad

2013/C 168/02

Conclusies van de Raad over de sociale dimensie van hoger onderwijs

2

2013/C 168/03

Conclusies van de Raad over de bijdrage van kwalitatief goed jongerenwerk tot de ontwikkeling, het welzijn en de sociale insluiting van jongeren

5

2013/C 168/04

Conclusies van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, over duale carrières voor sporters

10

 

Europese Commissie

2013/C 168/05

Wisselkoersen van de euro

13

2013/C 168/06

Gemeenschappelijke onderneming SESAR — Begroting 2013 en personeelsformatie 2013

14

 

V   Adviezen

 

PROCEDURES IN VERBAND MET DE UITVOERING VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK MEDEDINGINGSBELEID

 

Europese Commissie

2013/C 168/07

Bekendmaking van de Commissie overeenkomstig artikel 27, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad in zaak AT.39398 — VISA MIF ( 1 )

22

 

ANDERE HANDELINGEN

 

Europese Commissie

2013/C 168/08

Bekendmaking van een aanvraag overeenkomstig artikel 50, lid 2, onder a), van Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen

26

 


 

(1)   Voor de EER relevante tekst

NL

 


II Mededelingen

MEDEDELINGEN VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Europese Commissie

14.6.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 168/1


Besluit om geen bezwaar aan te tekenen tegen een aangemelde concentratie

(Zaak COMP/M.6871 — Mohawk Industries/Spano Invest)

(Voor de EER relevante tekst)

2013/C 168/01

Op 23 april 2013 heeft de Commissie besloten zich niet te verzetten tegen bovenvermelde aangemelde concentratie en deze verenigbaar met de gemeenschappelijke markt te verklaren. Deze beschikking is gebaseerd op artikel 6, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad. De volledige tekst van de beschikking is slechts beschikbaar in het Engels en zal openbaar worden gemaakt na verwijdering van eventuele bedrijfsgeheimen. De tekst is beschikbaar:

op de website Concurrentie van de Commissie, afdeling fusies (http://ec.europa.eu/competition/mergers/cases/). Deze website biedt verschillende hulpmiddelen om individuele concentratiebeschikkingen op te zoeken, onder meer op: naam van de onderneming, nummer van de zaak, datum en sector,

in elektronische vorm op de EUR-Lex-website (http://eur-lex.europa.eu/en/index.htm) onder documentnummer 32013M6871. EUR-Lex biedt onlinetoegang tot de communautaire wetgeving.


IV Informatie

INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE

Raad

14.6.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 168/2


Conclusies van de Raad over de sociale dimensie van hoger onderwijs

2013/C 168/02

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

TEGEN DE ACHTERGROND VAN:

1.

de artikelen 165 en 166 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie;

2.

de Europa 2020-strategie, en met name het kerndoel van het verhogen van het percentage 30- tot 34-jarigen dat tertiair of gelijkwaardig onderwijs heeft voltooid tot ten minste 40 %;

3.

de conclusies van de Raad van 12 mei 2009 betreffende een strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding (ET 2020) (1), waarin de bevordering van kansengelijkheid, sociale cohesie en actief burgerschap wordt genoemd als een van de vier strategische doelstellingen, en waarin wordt beklemtoond dat het onderwijs- en opleidingsbeleid alle burgers — ongeacht hun persoonlijke, sociale of economische achtergrond — in staat moet stellen om een leven lang zowel arbeidsspecifieke vaardigheden als sleutelcompetenties te verwerven, op peil te houden en te ontwikkelen;

4.

de conclusies van de Raad van 11 mei 2010 over de sociale dimensie van onderwijs en opleiding (2), waarin hij benadrukt hoe belangrijk het is dat wordt gezorgd voor gelijke kansen op toegang tot kwaliteitsonderwijs, en voor gelijke behandeling en resultaten waarop de sociaal-economische achtergrond en andere factoren die tot een onderwijsachterstand kunnen leiden niet van invloed zijn, en waarin hij gewag maakt van de economische en sociale redenen voor het verhogen van het algemene onderwijsniveau en voor het ontwikkelen van hoge niveaus van vaardigheden, en waarin hij erop wijst dat het aanbieden van sleutelvaardigheden en -competenties voor iedereen een centrale rol zal spelen bij het verbeteren van de inzetbaarheid op de arbeidsmarkt, de sociale inclusie en de persoonlijke ontplooiing van de burgers;

5.

de conclusies van de Raad van 28 november 2011 over de modernisering van het hoger onderwijs (3), waarin de lidstaten worden verzocht de systematische ontwikkeling te bevorderen van doeltreffende strategieën die moeten waarborgen dat ondervertegenwoordigde groepen toegang tot het hoger onderwijs krijgen, alsmede hun inspanningen op te voeren om te zorgen voor zo weinig mogelijk uitval in het hoger onderwijs door de kwaliteit, de relevantie en de aantrekkelijkheid van de curricula te verhogen, met name door studentgericht onderwijs aan te bieden en door, ook tijdens de studie, passende bijstand, begeleiding en advies te verstrekken;

6.

het communiqué van Boekarest van de ministers die de ministeriële conferentie in het kader van het Bolognaproces van 26 en 27 april 2012 hebben bijgewoond, waarin zij hebben afgesproken nationale maatregelen te treffen om de algemene toegang tot kwalitatief hoogstaand hoger onderwijs te verruimen, en waarin nogmaals wordt gewezen op de doelstelling dat de studenten die hoger onderwijs volgen en voltooien als groep de diversiteit van de Europese bevolking moeten weerspiegelen, alsmede de specifieke benadering van de sociale dimensie van hoger onderwijs in het uitvoeringsverslag met betrekking tot het Bolognaproces van 2012, waarin aandacht wordt besteed aan de beschikbare statistische gegevens over de invloed van de achtergrond van studenten op hun participatie in het hoger onderwijs en aan de verschillende beleidsbenaderingen voor verruiming van de toegang;

7.

de mededeling van de Commissie van 20 november 2012 aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's, Een andere kijk op onderwijs: investeren in vaardigheden voor betere sociaal-economische resultaten  (4), waarin, in het begeleidende werkdocument van de diensten van de Commissie (5), de ontwikkeling en de versterking van partnerschappen en flexibele werkwijzen voor een leven lang vaardigheden ontwikkelen worden bepleit;

8.

de Aanbeveling van de Raad van 20 december 2012 betreffende de validatie van niet-formeel en informeel leren (6), waarbij de lidstaten zijn overeengekomen regelingen te treffen voor de validatie van dergelijke vormen van leren, teneinde ervoor te zorgen dat mensen in de gelegenheid worden gesteld gebruik te maken van hetgeen zij buiten formeel onderwijs en formele opleiding hebben geleerd, voor hun loopbaan en verdere opleiding, onder meer in het hoger onderwijs;

9.

de jaarlijkse groeianalyse voor 2013, waarin onderwijs samen met innovatie en ook onderzoek en ontwikkeling wordt genoemd als een belangrijke motor voor groei en concurrentievermogen, en waarin wordt onderstreept dat investeringen in menselijk kapitaal essentieel zijn om de werkloosheid aan te pakken en het economische herstel voor te bereiden;

10.

de in maart 2013 in Praag gehouden „peer learning”-activiteit in het kader van ET 2020 betreffende beleidsmaatregelen en praktijk om uitval te verminderen en de afstudeerpercentages in het hoger onderwijs te verbeteren, die was toegespitst op benaderingen op nationaal, institutioneel en Europees niveau om de afstudeerpercentages te verbeteren en de institutionele realiteiten aan te passen aan een meer diverse studentenpopulatie, onderbouwd door feitenmateriaal en analyse,

IS HET EENS OVER HET VOLGENDE:

1.

Hoewel de uitdagingen waar Europa vandaag voor staat, niet door onderwijs en opleiding alleen kunnen worden opgelost, is het zowel vanuit economisch als vanuit sociaal oogpunt van vitaal belang om mensen uit te rusten met de vaardigheden en competenties van hoog niveau die Europa nodig heeft, onder meer door ernaar te streven een rechtvaardiger toegang tot, participatie in en voltooiing van het hoger onderwijs te waarborgen. Nog steeds nemen te veel geschikte personen om economische, culturele of sociale redenen of vanwege ontoereikende systemen voor bijstand en begeleiding niet deel aan hoger onderwijs.

2.

Het economisch herstel en het streven naar duurzame groei in Europa, ook door middel van versterkt onderzoek en innovatie, hangen steeds meer af van Europa's vermogen om de vaardigheden van alle burgers te ontwikkelen, hetgeen aantoont hoe afhankelijk sociale en economische doelstellingen van elkaar zijn. Parallel aan de inspanningen om vaardigheden te verbeteren door middel van beroepsonderwijs en -opleiding, kunnen hoger onderwijs van hoge kwaliteit en een leven lang leren ook een essentiële rol spelen bij het verbeteren van de inzetbaarheid en het vergroten van het concurrentievermogen, terwijl hierdoor ook de persoonlijke en professionele ontwikkeling van studenten en afgestudeerden worden gestimuleerd, en de sociale solidariteit en het maatschappelijk engagement worden bevorderd.

3.

Uit het Bolognaproces — en de daaropvolgende ontwikkeling van de Europese hogeronderwijsruimte —, de EU-agenda voor de modernisering van het hoger onderwijs en de Europa 2020-strategie blijkt dat de Europese samenwerking en de gedeelde beleidsrespons een waardevolle bijdrage kunnen leveren bij het aangaan van gemeenschappelijke uitdagingen door middel van de uitwisseling van beste praktijken, vergelijkende empirisch onderbouwde beleidsanalyse en de verstrekking van financieringssteun, alsook door bij te dragen tot het tot stand brengen van duurzame mechanismen om meer mobiliteit van diverse studentengroepen te vergemakkelijken.

VERZOEKT DE LIDSTATEN, MET INACHTNEMING VAN HET SUBSIDIARITEITSBEGINSEL EN DE AUTONOMIE VAN INSTELLINGEN VOOR HOGER ONDERWIJS:

1.

nationale doelstellingen te bepalen, die erop gericht zijn de toegang, participatie en afstudeerpercentages van ondervertegenwoordigde groepen en achterstandsgroepen in het hoger onderwijs te vergroten, met het oog op de verwezenlijking van de doelstelling van het Bolognaproces dat de populatie van studenten die enige vorm van hoger onderwijs volgen en voltooien de diversiteit van de bevolkingen van de lidstaten moet weerspiegelen;

2.

samenwerking aan te moedigen tussen de aanbieders van onderwijs op alle niveaus, waaronder degenen die niet-formeel en informeel onderwijs aanbieden, en andere relevante belanghebbenden om te bepalen welke specifieke groepen mogelijk ondervertegenwoordigd zijn in het hoger onderwijs, en een grotere participatie van ondervertegenwoordigde groepen onder de docenten in alle sectoren van het onderwijs te bevorderen;

3.

de ontwikkeling te faciliteren van proactieve strategieën en gerelateerde structuren op institutioneel niveau, met name stimuleringsactiviteiten en mogelijkheden voor een leven lang leren, informatieverstrekking over mogelijkheden en resultaten op het gebied van onderwijs en de arbeidsmarkt, begeleiding bij de passende studiekeuze, mentoring door medestudenten en adviesverstrekking en ondersteuning;

4.

de doordringbaarheid en de ontwikkeling van flexibele en transparante trajecten van met name het beroepsonderwijs en beroepsopleidingen en het niet-formeel en informeel leren naar het hoger onderwijs te bevorderen, met behulp van transparantie-instrumenten zoals de aan het Europees kwalificatiekader gerelateerde nationale kwalificatiekaders;

5.

meer gelegenheid tot flexibel leren te bieden door de manieren waarop de leerstof wordt overgebracht te diversifiëren, onder meer via studentgerichte benaderingen van lesgeven en leren, uitbreiding van de mogelijkheid van deeltijdstudie, stages op basis van studiepunten, programma's in modulevorm en opleiding op afstand met gebruik van ict-toepassingen en ontwikkeling van kwalitatief hoogwaardige open leermiddelen;

6.

na te gaan hoe financieringsmechanismen instellingen ertoe kunnen aansporen kwalitatief hoogwaardige, flexibele leermogelijkheden te ontwikkelen en toe te passen;

7.

te onderzoeken welke gevolgen de algemene structuur van institutionele financiering en financiëlesteunstelsels voor studenten heeft voor de participatie van ondervertegenwoordigde groepen en achterstandsgroepen in het hoger onderwijs, en na te gaan hoe financiële steun zo gericht mogelijk kan worden verleend teneinde de toegangs-, participatie- en afstudeerpercentages te verbeteren;

8.

met instellingen voor hoger onderwijs en andere relevante belanghebbenden samen te werken om de afstudeerpercentages in het hoger onderwijs te verhogen door de kwaliteit van het proces van lesgeven en leren te verbeteren, met name door het aanbod flexibeler te maken en tijdens de studie passende ondersteuning te bieden, en door de aantrekkelijkheid van de curricula en de relevantie voor de arbeidsmarkt te verbeteren;

9.

eventuele regionale en geografische verschillen tussen de lidstaten op het gebied van toegang tot, participatie in en voltooiing van het hoger onderwijs te onderzoeken en ernaar te streven deze te verkleinen;

10.

op stelselmatige wijze relevante vergelijkbare gegevens te verzamelen — en daarbij optimaal gebruik te maken van de bestaande hulpmiddelen — teneinde de beleidsontwikkeling beter empirisch te kunnen onderbouwen, en doeltreffend toezicht mogelijk te maken op de nationale doelstellingen inzake toegang, participatie en afstudeerpercentages bij ondervertegenwoordigde en achterstandsgroepen in het hoger onderwijs.

IS INGENOMEN MET HET VOORNEMEN VAN DE COMMISSIE OM:

de empirische onderbouwing van de Europa 2020-strategie te versterken ter ondersteuning van de maatregelen van de lidstaten om de toegang, participatie en afstudeerpercentages in het hoger onderwijs op te voeren door:

a)

te beginnen met een overzichtsstudie van het beleid inzake toegang en uitval- en afstudeerpercentages in het hoger onderwijs, teneinde de doeltreffendheid van de verschillende nationale en institutionele benaderingen te analyseren en na te gaan welke invloed structurele, institutionele, persoonlijke, sociaal-culturele en sociaal-economische factoren hebben op uitval en voltooiing;

b)

samen met Eurostat te werken aan een haalbaarheidsstudie om de methodologie te verbeteren voor de verzameling van administratieve gegevens over de studieduur en de afstudeerpercentages in het hoger onderwijs;

c)

een onderzoek op te zetten naar de invloed van verschillende financieringsmodellen, of kostendelingsregelingen, op de doeltreffendheid van, efficiëntie van en kansengelijkheid in het hoger onderwijs, in overeenstemming met de toezeggingen in het kader van de agenda voor de modernisering van het hoger onderwijs van 2011 (7).

EN VERZOEKT DE LIDSTATEN EN DE COMMISSIE:

1.

verder te werken aan de sociale dimensie van hoger onderwijs, bijvoorbeeld door de ontwikkeling en uitvoering van beleidsanalyse op basis van „peer learning” en wetenschappelijke bewijzen met betrekking tot dit onderwerp via de open coördinatiemethode, alsook via werk binnen het Bolognaproces en met de desbetreffende instanties en bestaande initiatieven;

2.

de bevindingen en resultaten van de studies en de andere werkzaamheden die de Commissie uitvoert en andere relevante bronnen als basis te gebruiken voor verdere debatten en beleidsoverwegingen betreffende vraagstukken inzake toegang, participatie, voltooiing en de effecten van verschillende financieringsmodellen in het hoger onderwijs;

3.

de synergie tussen de EU en het Bolognaproces te versterken bij de verwezenlijking van de sociale dimensie van hoger onderwijs, door de financieringssteun uit hoofde van het Unieprogramma voor de periode na 2013 op het gebied van onderwijs en opleiding te optimaliseren;

4.

de financiële steun in het kader van het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief te benutten om in het hoger onderwijs aan kansarme of werkloze jongeren onder de 25 jaar gerichte kansen te bieden om arbeidsspecifieke vaardigheden te verwerven.


(1)  PB C 119 van 28.5.2009, blz. 2.

(2)  PB C 135 van 26.5.2010, blz. 2.

(3)  PB C 372 van 20.12.2011, blz. 36.

(4)  Doc. 14871/12.

(5)  Doc. 14871/12 ADD 6.

(6)  PB C 398 van 22.12.2012, blz. 1.

(7)  Vgl. voetnoot 3.


14.6.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 168/5


Conclusies van de Raad over de bijdrage van kwalitatief goed jongerenwerk tot de ontwikkeling, het welzijn en de sociale insluiting van jongeren

2013/C 168/03

DE RAAD EN DE VERTEGENWOORDIGERS VAN DE REGERINGEN VAN DE LIDSTATEN, IN HET KADER VAN DE RAAD BIJEEN

VERWIJZEND NAAR DE POLITIEKE VOORGESCHIEDENIS VAN DIT DOSSIER, MET NAME:

1.

Europese samenwerking in jeugdzaken (1), waarin welzijn en sociale insluiting worden aangemerkt als twee van zijn acht actiegebieden, en de ondersteuning en ontwikkeling van jongerenwerk benadrukt wordt als sectoroverstijgende manier om de algemene doelstellingen van het kader te realiseren, en waarin wordt aanbevolen meer het accent te leggen op sociale insluiting, gezondheid en welzijn van jongeren.

2.

De door de Europese Raad onderschreven mededeling van de Commissie „Europa 2020”, waarin de cruciale rol van jongerenwerk erkend wordt als verstrekker van niet-formele leerkansen voor alle jongeren.

3.

De aanbeveling van de Raad van 20 december 2012 betreffende de validatie van niet-formeel en informeel leren (2).

4.

De gezamenlijke conclusies van de Jeugdconferentie van de EU, georganiseerd door het Ierse voorzitterschap, 11-13 maart 2013 (3).

VOORTBOUWEND OP:

5.

De resolutie van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, van 19 november 2010 over jongerenwerk, waarin gepleit wordt voor meer begrip van en een grotere rol voor jongerenwerk, in het bijzonder met betrekking tot het propageren, steunen en ontwikkelen van jongerenwerk op diverse niveaus.

ONDERSCHRIJVEN HET VOLGENDE:

6.

Jongeren dragen actief bij tot de sociale infrastructuur en de levendigheid van de gemeenschappen, zowel geografische gemeenschappen als groepen met gemeenschappelijke belangen. Jongeren vormen een diverse, dynamische populatie met onderling verschillende realiteiten, behoeften, vragen en aspiraties. Demografie, levensloop, diversiteit, overgangen en kansen zijn thema's die rechtstreeks van invloed zijn op en soms bepalend zijn voor jongeren. Daarom moet jongerenbeleid op dergelijke thema's reflecteren en reageren, en voor alle jongeren mogelijkheden creëren en hun competenties vergroten, en hun gelijke kansen bieden.

7.

Jongerenwerk is een ruime term, waaronder een breed scala van activiteiten van sociale, culturele, educatieve of politieke aard valt, zowel van, voor als met jongeren. Dergelijke activiteiten omvatten ook steeds vaker sport en diensten voor jongeren. Het heeft betrekking op buitenschoolse vorming en specifieke vrijetijdsactiviteiten die worden georganiseerd door professionele of vrijwillige jongerenwerkers en jeugdleiders. Jongerenwerk wordt op diverse manieren georganiseerd (door jongeren geleide organisaties, jongerenorganisaties, informele groepen of via jeugddiensten en overheden). Jongerenwerk wordt in diverse vormen en omgevingen aangeboden (bijvoorbeeld open, groepsgericht, op basis van een programma, outreachend en ambulant) en wordt op lokaal, regionaal, nationaal en Europees niveau vorm gegeven.

8.

Jongerenwerk is gericht op de persoonlijke en sociale ontwikkeling van jongeren en heeft een grote reikwijdte waarbij jongeren op grond van hun behoeften en belangstelling worden aangesproken en geactiveerd, en rekening wordt gehouden met hun omgeving. Dank zij dit bereik en deze reikwijdte is het een aanvulling op andere beleidsinitiatieven voor jongeren en daarom kan jongerenwerk jongeren locaties aanbieden waar zij contacten kunnen leggen, zich kunnen verenigen en vooruitgang kunnen maken.

9.

Sociale insluiting vereist een overkoepelende, sectoroverstijgende aanpak om de vele gezichten van marginalisatie en uitsluiting in de samenleving aan te pakken.

10.

Jongerenwerk speelt een belangrijke rol bij het voorkomen van sociale uitsluiting en het versterken van sociale insluiting. Jongerenwerk biedt alle jongeren ruimte en kansen om zich te ontwikkelen en is gebaseerd op „niet-formele en informele leerprocessen (4) en op vrijwillige deelname” (5).

11.

Doeltreffend jongerenwerk en doeltreffende jeugdinitiatieven moeten jongeren meer kansen bieden en hen aanmoedigen actief aan de samenleving deel te nemen. Jongerenwerk geeft hun vaardigheden, competenties en ervaringen voor hun hele leven, waarbij de beschermende factoren worden geoptimaliseerd waardoor de ontwikkeling, het welzijn, de autonomie en de sociale insluiting van jongeren worden gestimuleerd, ook van kansarme jongeren.

12.

Kwalitatief goed jongerenwerk houdt in dat constant gestreefd wordt naar het waarborgen en verbeteren van een optimaal jongerenwerkaanbod en een optimale jongerenwerkpraktijk voor jongeren. Het gaat om jongerenorganisaties, jongerendiensten en jongerenwerkers die met de daarvoor in aanmerking komende belanghebbenden samenwerken aan activiteiten en programma's die van belang zijn voor en aansluiten op de interesses, behoeften en ervaringen van jongeren, en die op feiten gebaseerd en resultaatgericht zijn. Kwalitatief goed jongerenwerk moet ertoe leiden dat jongeren maximaal profijt hebben van hun deelname aan jongerenwerk.

ZIJN OVERTUIGD VAN HET VOLGENDE:

13.

Sociale insluiting moet betrekking hebben op alle jongeren en de problemen waarmee ze geconfronteerd worden, met speciale aandacht voor kansarme jongeren.

Het potentieel van jongerenwerk om bij te dragen aan beleidsdoelen zoals sociale insluiting kan worden geoptimaliseerd door een op kwaliteit gerichte en op de praktijk gebaseerde aanpak die jongeren op de voorgrond plaatst bij het ontwerpen en verstrekken van het aanbod van jongerenwerk. Deze aanpak steunt de participatie, ontwikkeling en vooruitgang van jongeren op een wijze die hun sterke punten bevestigt, hun weerbaarheid en vaardigheden vergroot en hun potentieel om een individueel, maatschappelijk en sociaal kapitaal op te bouwen, erkent. Kwalitatief goed jongerenwerk is een universeel thema dat jongeren ten goede komt, de praktijk van het jongerenwerk verbetert en een bijdrage levert aan bredere beleidsdoelen.

a)

Jongerenwerk geeft jongeren een bezigheid gedurende een belangrijke ontwikkelingsperiode in hun leven en is daarom ideaal voor het stimuleren van de ontwikkeling (als persoon, sociaal, in het (beroeps)onderwijs en beroepsmatig), het welzijn en de sociale insluiting van jongeren.

b)

Jongerenwerk biedt alle jongeren ervaringen en kansen, is een open activiteit en geeft tevens gerichte steun die de vaardigheden van jongeren kan vergroten en daarbij de belemmeringen wegnemen waarmee zij worden geconfronteerd, en kan een speciale rol vervullen voor kansarme jongeren en jongeren die geen onderwijs of opleiding volgen en geen werk hebben.

c)

De organisatie van jongerenwerk is divers. Deze rijkdom en verscheidenheid (in sectoraal, organisatorisch en thematisch opzicht) moeten worden onderkend.

d)

Jongerenwerk moet een duidelijke plaats hebben in het geheel van onderwijs en een leven lang leren en moet ook het niet-formeel en informeel leren omspannen. Die positie moet meer dan nu het geval is rekening houden met de potentie die jongerenwerk heeft om aan de behoeften van jongeren te voldoen, en de rol van jongerenwerk bij het opbouwen van een inclusieve samenleving benadrukken.

e)

Een op feiten gebaseerde kwalitatieve aanpak kan een belangrijk instrument zijn om de toegankelijkheid, zichtbaarheid, impact en efficiëntie van jongerenwerkbeleid en jongerenwerk te verbeteren.

f)

Kwalitatief goed jongerenwerk kan passende beoordelingsmechanismen behelzen, op basis van zelfbeoordeling of onderlinge beoordeling en, waar mogelijk, gefiatteerd door een externe beoordeling. Die mechanismen zijn een hulpmiddel voor organisaties, programma's en activiteiten van jongerenwerk, en kunnen het organisatievermogen en de efficiëntie verbeteren en het publiek helderheid verschaffen omtrent aanbod en impact van jongerenwerk.

g)

Kwaliteitsregelingen zorgen ervoor dat de stem van jongeren centraal staat bij de opzet en uitvoering van jongerenwerk en dat organisaties, programma's en activiteiten inspelen en aansluiten op de behoeften en aspiraties van jongeren.

h)

Kwaliteitsregelingen helpen jongerenwerkers hun praktijk- en vaardighedenontwikkeling te verbeteren door structuur en ruimte te creëren voor bezinning, dialoog en actie.

i)

Jongerenwerk draagt, door de nadruk op persoonlijke en sociale ontwikkeling, bij aan een keur aan beleidsresultaten voor jongeren, met name op het gebied van onderwijs, opleiding, gezondheid, werkgelegenheid en deelname aan cultuur en sport. Gelet op de verscheidenheid aan functies van jongerenwerk kan meer de nadruk worden gelegd op de vraag welke bijdrage jongerenwerk kan leveren op deze andere beleidsterreinen.

ZIEN DE VOLGENDE PRIORITEITEN OM KWALITATIEF GOED JONGERENWERK VOOR DE ONTWIKKELING, HET WELZIJN EN DE SOCIALE INSLUITING VAN JONGEREN TE VERBETEREN:

14.

Met de volgende prioriteiten moet ervoor worden gezorgd dat jongerenwerk relevant is en inspeelt op de belangen en behoeften van jongeren, en dat jongerenwerk optimaal bijdraagt aan hun ontwikkeling, welzijn en sociale insluiting:

a)

De complementaire plaats van jongerenwerk bevorderen in het geheel van onderwijs en een leven lang leren waardoor jongeren meer ervaring opdoen en goed toegerust zijn voor het leven.

b)

Het jongerenbeleid (hoe prioriteiten worden vastgesteld), de structuur (hoe organisaties, programma's en activiteiten worden georganiseerd) en de praktijk (hoe organisaties, programma's en activiteiten worden verstrekt) beter afstemmen door de nadruk te leggen op nauwere samenwerking en uitwisseling van informatie tussen de entiteiten beleid, onderzoek, praktijk en jeugd, om zo te komen tot beter gecoördineerde, op de praktijk gebaseerde maatregelen in verband met jongerenwerk.

c)

Mechanismen bevorderen die ervoor zorgen dat jongerenwerk kwalitatief hoogwaardig, resultaatgericht en op feiten gebaseerd is.

d)

Ondersteunende kwaliteitskaders, onder meer beoordelingsinstrumenten, ontwikkelen voor gebruik in jongerenwerk als middel om het effect op de ontwikkeling, het welzijn en de sociale insluiting van jongeren te maximaliseren. Zulke kaders moeten worden ingevoerd, gesteund en op passende wijze gecommuniceerd en alle belanghebbenden op jongerengebied moeten erbij worden betrokken.

e)

Ervoor zorgen dat bij jongerenwerkinitiatieven (structuur en praktijk) de stem en de wensen van de jongeren zelf gehoord worden, zodat er een inclusieve ruimte wordt geschapen waar jongeren zich kunnen ontwikkelen en worden gevormd.

f)

Met inachtneming van de onderscheidende integriteit en het effect van jongerenwerk, de persoonlijke, sociale en professionele vaardigheden en competenties vaststellen en erkennen die voortvloeien uit de deelname van jongeren aan jongerenwerk, teneinde het effect van jongerenwerk zichtbaar te maken voor aanverwante beleidsterreinen en praktijkdisciplines.

VERZOEKEN DE LIDSTATEN EN DE COMMISSIE, BINNEN HET KADER VAN HUN RESPECTIEVE BEVOEGDHEDEN EN MET INACHTNEMING VAN HET SUBSIDIARITEITSBEGINSEL:

15.

door middel van de open coördinatiemethode zowel in het beleid als in de praktijk de verbanden met jeugdgerelateerde gebieden als gezondheid, onderwijs en opleiding en werkgelegenheid, cultuur en sport, te versterken.

16.

in structuur en praktijk met betrekking tot jongerenwerk de nadruk te leggen op kwaliteit en aansturen op resultaten van jongerenwerk die bijdragen tot de ontwikkeling, het welzijn en de sociale insluiting van jongeren;

17.

Steun te geven aan een betere samenwerking tussen alle betrokken partijen (in het bijzonder onderzoekers, beleidsmakers, maatschappelijke organisaties, mensen uit de praktijk en jongeren) om de impact van kwalitatief goed jongerenwerk vast te stellen, voor de jongeren zelf, de jongerensector en aanverwante beleidsterreinen, bijvoorbeeld middels de ontwikkeling van bewijs van het effect van kwalitatief goed jongerenwerk en het mogelijk maken en verbeteren van de erkenning en validering van niet-formeel en informeel leren op nationaal en op EU-niveau.

18.

Jongeren door middel van initiatieven op het gebied van onderwijs, maatschappelijk middenveld en kwalitatief goed jongerenwerk aan te moedigen en te steunen zodat zij deelnemen aan het democratische leven en gebruik maken van bestaande en nieuwe instrumenten om bij te dragen aan beleidsontwikkeling, zulks ten gunste van hun ontwikkeling, welzijn en sociale insluiting.

19.

ontwikkeling van ervaringsleren en vaardigheden te stimuleren, met inbegrip van overdraagbare vaardigheden voor jongeren, via kansen en programma's voor kwalitatief jongerenwerk, en de erkenning en validering van die vaardigheden en competenties;

20.

De jeugdsector ondersteuning te geven voor het ontwikkelen van zijn structuren, werkmethodes en communicatiekanalen zodat er meer jongeren worden bereikt, en dan vooral jongeren die sociaal buitengesloten zouden kunnen raken.

21.

leidinggevende vrijwilligers bij jeugdzaken te stimuleren en te ondersteunen om diversiteit en sociale insluiting te bevorderen en sociaal kapitaal op te bouwen;

22.

de bijdrage van kwalitatief goed jongerenwerk te vergroten door financieringsmogelijkheden ter ondersteuning van doeltreffend jongerenwerk te optimaliseren;

23.

via de relevante programma's, platforms en kanalen de Europese en internationale uitwisseling van goede praktijken, opleiding, competentieverwerving en intercollegiaal leren met betrekking tot op kwaliteit gebaseerd jongerenwerk, te bevorderen.

24.

een themagroep met deskundigen samen te stellen die de kwaliteitsregelingen voor jongerenwerk in de EU-lidstaten onderzoekt om na te gaan hoe er gemeenschappelijke indicatoren en kaders kunnen worden ontworpen. De komende studie van de Europese Commissie zal een inbreng zijn voor het werk van deze groep. Dit moet uitmonden in een verslag met aanbevelingen voor de Groep jeugdzaken. Een ontwerp van het voorgestelde mandaat en het lidmaatschap van de themagroep van deskundigen staat in bijlage dezes.

VERZOEKEN DE COMMISSIE:

25.

de bevindingen van haar verwachte studie over de waarde van jongerenwerk trachten te gebruiken om na te gaan welke initiatieven er nodig zijn om te zorgen voor kwalitatief en doeltreffend jongerenwerk;

26.

rekening te houden met andere onderzoeken en initiatieven op dit gebied; de bevindingen te verspreiden en leerstof te ontwikkelen voor de entiteiten beleid, onderzoek, praktijk en jeugd en voor aanverwante beleidsterreinen.

27.

Na te denken over een goed vervolg op de komende studie over de waarde van jongerenwerk en het resultaat van het werk van de themagroep met deskundigen over kwalitatief jongerenwerk.


(1)  Resolutie van de Raad van 27 november 2009 over een nieuw kader voor Europese samenwerking in jeugdzaken (2010-2018) (PB C 311, 19.12.2009, blz. 1) en het gezamenlijk verslag 2012 van de Raad en de Commissie betreffende de uitvoering van het nieuwe kader voor Europese samenwerking in jeugdzaken (EU-strategie voor jongeren 2010-2018) (PB C 394, 20.12.2012, blz. 5).

(2)  PB C 398 van 22.12.2012, blz. 1.

(3)  7808/13.

(4)  Niet-formeel en informeel leren volgens de definitie in de aanbeveling van de Raad van 20 december 2012 betreffende de validatie van niet-formeel en informeel leren (PB C 398, 22.12.2012).

(5)  Resolutie van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen op 19 november 2010, over jongerenwerk, blz. 3.


BIJLAGE

Ontwerpmandaat en voorgestelde criteria voor het lidmaatschap van de themagroep van deskundigen die opgericht moet worden door de lidstaten van de Unie en de Commissie

Doel

Kwaliteitsregelingen voor jongerenwerk in de EU-lidstaten onderzoeken om na te gaan hoe er gemeenschappelijke indicatoren en kaders kunnen worden ontworpen. Daartoe behoort een illustratie van de praktijk, het proces en het product van jongerenwerk en de impact van jongerenwerk op de inzet, ontwikkeling en vooruitgang van jongeren.

Lidmaatschap

De deelneming van de lidstaten aan deze themagroep van deskundigen is vrijwillig. De lidstaten kunnen zich te allen tijde aansluiten.

De lidstaten benoemen, via de Commissie, personen met ervaring en expertise op het themagebied. De leden van de groep zorgen ervoor dat de nationale autoriteiten en andere belanghebbenden op de hoogte blijven van de vorderingen van de groep deskundigen.

De themagroep van deskundigen kan nieuwe leden uitnodigen, indien dat nodig is.

De themagroep kan ook vertegenwoordigers van stakeholders van het jeugdbeleid en vertegenwoordigers van niet-EU-landen van Jeugd in Actie of daarop volgende programma's uitnodigen, als de groep dat zinvol acht.

Werkmethode

Het werk van de themagroep van deskundigen is taakgericht en aan een tijdslimiet gebonden (maximaal 18 maanden). De groep stelt een gedetailleerd mandaat en een beknopt werkprogramma op met meetbare en haalbare resultaten.

Tijdens de eerste vergadering benoemt de groep een voorzitter en een medevoorzitter.

Alle vergaderingen vinden in Brussel plaats; indien gewenst, kunnen de lidstaten een enkele maal een vergadering in hun land houden.

De Commissie levert expertise en logistieke en secretariaatsondersteuning voor de oprichting en werking van de deskundigengroep.

De groep brengt de Groep jeugdzaken regelmatig op de hoogte van de vorderingen in het beraad.

De deskundigengroep legt een eindverslag met aanbevelingen voor om de Groep jeugdzaken te informeren over de ontwikkeling van beleid en maatregelen inzake jongerenwerk.


14.6.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 168/10


Conclusies van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, over duale carrières voor sporters

2013/C 168/04

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE EN DE VERTEGENWOORDIGERS VAN DE REGERINGEN DER LIDSTATEN,

ERAAN HERINNEREND:

dat de Raad op 20 mei 2011 een werkplan van de Europese Unie voor sport 2011-2014 heeft opgesteld, waarin gewezen werd op de rol van onderwijs, opleiding en kwalificaties in de sport en waarbij de deskundigengroep „Sportonderwijs en opleiding” werd ingesteld met het oog op het opstellen van een voorstel voor Europese richtsnoeren inzake duale carrières.

INGENOMEN MET:

de richtsnoeren van de EU inzake duale carrières voor sporters, die zijn opgesteld door de lidstaten en de deskundigengroep „Sportonderwijs en opleiding” van de Commissie, op voorstel van de ad-hocdeskundigengroep inzake duale carrières in de sport, en waarin een aantal beleidsacties ter ondersteuning van duale sportcarrières wordt gestimuleerd (1).

OVERWEGENDE HETGEEN VOLGT:

1.

In het kader van deze Raadsconclusies dient onder „sporter” te worden verstaan een „sporttalent” of een „topsporter”, van de mannelijke of van vrouwelijke kunne, met inbegrip van gehandicapte sporters en met inachtneming van het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap.

Onder „sporttalent” dient te worden verstaan een sporter die door een sportbond, een overheidsinstantie of een land erkend is als sporter met het potentieel voor een topsportloopbaan.

Onder „topsporter” dient te worden verstaan een sporter die een professioneel contract met een sportwerkgever of sportbond heeft of een erkende status als topsporter bij een sportbond, overheidsinstantie of land geniet als gevolg van zijn successen en prestaties.

2.

Onder „duale carrière” dient te worden verstaan dat een sporter zijn sportloopbaan soepel kan combineren met onderwijs en/of werk, zonder dat dit een onredelijke persoonlijke inspanning vergt, dankzij een kwalitatief hoogwaardige training, ter bescherming van het moreel, de gezondheid en onderwijskundige en professionele belangen van de betrokkenen, zonder dat één van beide loopbanen in gevaar wordt gebracht, met bijzondere nadruk op voortgezet formeel onderwijs voor jonge sporters.

3.

Topsportprestaties moeten gecombineerd kunnen worden met onderwijs en een beroepsloopbaan waarin sporters hun talenten kunnen inzetten om verder bij te dragen aan de samenleving. Sporters verwerven tijdens hun sportieve activiteiten kennis, vaardigheden en competenties; de aanbeveling van de Raad betreffende de validatie van niet-formeel en informeel leren (2) biedt de lidstaten een grondslag voor de erkenning en validering ervan.

4.

Het stimuleren van duale carrières draagt bij tot verscheidene doelstellingen van de Europa 2020-strategie (3) (voorkomen van schooluitval, meer afgestudeerden in het hoger onderwijs, hogere inzetbaarheid) en maakt het sportbeleid efficiënter doordat meer sporters voor het sportsysteem behouden worden.

5.

Steeds vaker trainen sporters regelmatig in het buitenland en/of nemen zij daar deel aan wedstrijden, wat het moeilijker maakt om een sportcarrière te combineren met school, een studie of een loopbaan buiten de sport. Deze sporters behoren tot de meest internationaal mobiele segmenten van de Europese bevolking.

6.

Sporters leveren een belangrijke bijdrage tot de beeldvorming met betrekking tot sport en lichamelijke activiteit, verspreiden binnen de maatschappij belangrijke waarden zoals rechtvaardigheidsgevoel en prestatiegerichtheid, en dienen als rolmodel doordat zij jongeren aanzetten tot sportbeoefening. Daarnaast zijn zij belangrijke vertegenwoordigers van hun land. In dit verband hebben alle sportverenigingen en regeringen de verantwoordelijkheid om sporters in de gelegenheid te stellen met succes een duale carrière te volgen, zodat zij aan het einde van hun sportcarrière niet in een nadelige positie verkeren (4).

7.

Sportbeoefening door kinderen moet altijd geschieden in overeenstemming met het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind. In het bijzonder moet ervoor worden gezorgd dat wanneer kinderen zich voorbereiden op sportbeoefening op hoog niveau, dat niet contraproductief is of schadelijk voor hun lichamelijk, maatschappelijk of emotioneel welbevinden (4).

8.

De voornaamste opgaven met betrekking tot de kwaliteit van het onderwijs en de ondersteunende diensten voor sporters die in Europa sport op hoog niveau bedrijven, zijn:

het waarborgen van de ontwikkelingsmogelijkheden van sporters, met name in sporten die vroege specialisatie vereisen (uitgevoerd in overeenstemming met het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind) en van jongeren in onderwijs en opleiding;

de balans tussen sporttraining en onderwijs en, in een latere levensfase, de balans tussen sporttraining en werk;

het einde van de sportcarrière van sporters, met inbegrip van degenen die vroeger dan gepland uit het sportsysteem treden (4).

9.

Om te kunnen presteren op topniveau, ziet een aanzienlijk aantal sporters zich genoodzaakt hun sportfinanciering aan te vullen, vaak via steun van de familie, studieleningen of via een deeltijd- of voltijdbaan. Sommige sporters geven de sportbeoefening op omdat hun sportcarrière moeilijk valt te combineren met onderwijs en/of werk.

10.

Aan het combineren van een sportloopbaan met onderwijs en/of werk zijn voor sporters grote voordelen verbonden, onder meer gezondheidsgerelateerde voordelen (bv. evenwichtige levensstijl en minder stress), ontwikkelingsvoordelen (bv. ontwikkeling van vaardigheden die zij kunnen gebruiken in sport, onderwijs of andere levenssferen), sociale voordelen (uitgebreide sociale netwerken en vormen van sociale ondersteuning), en betere toekomstperspectieven wat betreft werkgelegenheid.

VERZOEKEN IN DIT VERBAND DE EU-LIDSTATEN, DE SPORTBONDEN EN DE BELANGHEBBENDEN OM, HANDELEND BINNEN HUN BEVOEGDHEDEN EN BEVOEGDHEIDSGEBIEDEN, MET INACHTNEMING VAN DE AUTONOMIE VAN DE SPORTBONDEN:

1.

Op basis van de beginselen neergelegd in de richtsnoeren van de EU inzake duale carrières voor sporters, een beleidskader en/of nationale leidraden voor duale carrières te ontwikkelen met de medewerking van de voornaamste belanghebbenden, bijvoorbeeld ministeries van Sport, Volksgezondheid, Onderwijs, Werkgelegenheid, Defensie, Jongerenzaken, Binnenlandse Zaken en Financiën en andere, sportbonden, overheidsinstanties, onderwijsinstellingen, bedrijven, kamers van koophandel, arbeidskamers en vertegenwoordigende organisaties van sporters.

2.

Samenwerking en overeenkomsten tussen alle belanghebbenden te bevorderen bij de ontwikkeling en implementatie van duale carrières.

3.

Sectoroverstijgende samenwerking aan te moedigen en innovatieve maatregelen en onderzoek te ondersteunen die gericht zijn op het in kaart brengen en oplossen van de problemen waarmee sporters mee te maken krijgen in het onderwijs en op de werkplek.

4.

De uitwisseling van beproefde werkwijzen en ervaringen met duale carrières tussen de lidstaten op lokaal, regionaal en nationaal niveau te bevorderen.

5.

Erop toe te zien dat eventuele maatregelen ter ondersteuning van duale carrières gelijkelijk worden toegepast op mannelijke en vrouwelijke sporters, met inachtneming van de bijzondere behoeften van sporters met een beperking.

6.

De sportbonden en de onderwijsinstellingen aan te moedigen er zorg voor te dragen dat alleen voldoende gekwalificeerd of opgeleid personeel, al dan niet als vrijwilliger, werkzaam is ter ondersteuning van sporters met een duale carrière.

7.

Het gebruik van kwaliteitsnormen in sportacademies en topsportcentra te bevorderen, bijvoorbeeld met betrekking tot personeel dat in verband met duale carrières wordt ingezet, veiligheids- en beveiligingsregelingen en transparantie ten aanzien van de rechten van sporters.

8.

Met betrekking tot onderwijs voor sporters:

sporters aangepaste carrièrepaden te bieden binnen verwante beleids- en/of juridische kaders om hun sportactiviteiten te combineren met onderwijs, indien mogelijk in het kader van netwerken van onderwijsinstellingen. Aangepaste onderwijscycli, individuele leertrajecten, afstandsleren en e-leren, extra studiebegeleiding en flexibele examenroosters kunnen in dit verband van nut zijn.

zich te beraden op de voordelen van het instellen op nationaal niveau van een systeem van kwaliteitsaccreditatie voor diensten voor duale carrières in trainingscentra, sportscholen, -academies, -clubs, -federaties en/of universiteiten.

zich te beraden op de ondersteuning van samenwerking tussen onderwijsinstellingen op nationaal niveau en tussen lidstaten met betrekking tot aangepaste onderwijsprogramma's, en prioriteit toe te kennen aan de vaststelling van gelijkwaardige kwalificatieniveaus, zoals omschreven in het Europees kwalificatiekader.

zich te beraden op maatregelen ter vergemakkelijking en bevordering van de geografische mobiliteit van sporters, om hun de mogelijkheid te bieden hun sportcarrières te combineren met onderwijsprogramma's in het buitenland.

de ontwikkeling te bevorderen van opleidingsprogramma's en/of kwalificaties in de sportsector voor sporters, via het aanmoedigen van betrekkingen tussen opleidingscentra en sportbonden.

er via de nationale kwalificatiekaders (NQF's) verder naar te streven om sportcursussen, kwalificaties en certificering voor beroepen bij diensten die duale carrières ondersteunen, te laten aansluiten op het Europese kwalificatiekader (EQF).

9.

Met betrekking tot werk voor sporters:

specifieke evenementen te steunen (seminars, conferenties, workshops, netwerkevenementen, banenmarkten) voor sporters, waarin het belang wordt belicht van duale carrières en zij geïnformeerd worden over de beschikbare diensten en ondersteuningsmogelijkheden in verband met werk.

zich te beraden op het instellen van specifieke duale carrièreprogramma's voor sporters die in overheidsdienst werken, wat ook als goede praktijk voor andere werkgevers zou moeten dienen.

zich te beraden op mogelijke maatregelen om de nadelen te ondervangen die sporters kunnen ondervinden doordat zij niet altijd beschikbaar zijn op de arbeidsmarkt.

begeleiding en ondersteuning te bevorderen voor topsporters die stoppen, opdat zij na de beëindiging van hun sportcarrière een loopbaan op de bredere arbeidsmarkt kunnen voorbereiden, starten en opbouwen.

duale carrières op de agenda van de sociale dialoog op nationaal en EU-niveau te zetten.

10.

Met betrekking tot de gezondheid van sporters:

zich te beraden op het ondersteunen, waar nodig, van samenwerking tussen sport-, gezondheids- en onderwijsinstanties om gezondheids- en psychologische bijstand te verlenen aan sporters via onderwijsprogramma's op het gebied van levensvaardigheden, gezond leven, voeding, letselpreventie en hersteltechnieken, met bijzondere aandacht voor de morele integriteit van minderjarigen en de overgang aan het eind van een sportcarrière.

volksgezondheidsinstanties en privéverzekeraars te verzoeken zich in voorkomend geval te beraden op verzekeringsbepalingen die werkgevers, werkende sporters en gestopte sporters aanvullende werknemersbescherming tegen sportletsels bieden en daarbij bijzondere aandacht te schenken aan de overgang aan het eind van een sportcarrière.

11.

Met betrekking tot de financiën van sporters:

waar nodig, de instelling of nadere ontwikkeling te onderzoeken van systemen van financiële steun voor studerende sporters die afgestemd zijn op de verschillende stadia van de duale carrière.

waar nodig, zich te beraden op de ontwikkeling van specifieke studiebeurzen voor duale carrières in onderwijs- en opleidingsinstellingen zodat sporters onderwijs en sport kunnen combineren. Deze studiebeurzen zouden financiële steun kunnen bieden voor bepaalde sportgerelateerde kosten, betaling van collegegeld voor specifieke onderwijsprogramma's of ondersteunende diensten, met bijzondere aandacht voor de overgang aan het eind van een sportcarrière.

ROEPEN, MET INACHTNEMING VAN HUN AUTONOMIE, DE SPORTBONDEN ERTOE OP:

1.

Het welslagen van duale carrières van sporters op alle interne niveaus te steunen (bijvoorbeeld door gekwalificeerde adviseurs te benoemen die de sporters van start tot finish begeleiden in hun sportieve loopbaan; door verantwoordelijke trainers en ondersteunend personeel, afgestemd op de vereisten van onderwijs en/of werk; door bij de organisatie van nationale en internationale sportevenementen rekening te houden met de eisen van het onderwijs en/of het werk van de sporters en de sporters tevens te beschermen tegen buitensporige spanning) (5).

2.

De ontwikkeling of de leiding op zich te nemen van, of volledig deel te nemen aan de netwerken en mechanismen die in de lidstaten en/of door de officiële sportinstanties worden ingesteld om diensten in verband met duale carrières voor sporters te ontwikkelen en te implementeren.

3.

Zich te beraden op de aanstelling van specifieke sportambassadeurs voor duale carrières, om aan te tonen dat succes op topsportniveau zich laat combineren met succes in het onderwijs en/of op het werk.

4.

Samen te werken met de kamers van koophandel en arbeidskamers, alsmede met bedrijven om onder de aandacht te brengen hoezeer sporters positieve eigenschappen en voordelen aan werkgevers te bieden hebben, en tegelijk flexibele werkregelingen voor sporters aan te moedigen.

5.

Stimulansen te geven om sponsorcontracten met bedrijven af te sluiten waardoor sporters de kans krijgen werkervaring op te doen, voorrang bij werving genieten en aanspraak kunnen maken op flexibele werkregelingen in het sponsorbedrijf of zijn partnerbedrijven.

6.

Instanties die sporters vertegenwoordigen waar passend te betrekken bij de ontwikkeling van beleid en maatregelen op het gebeid van duale carrières.

VERZOEKEN DE EUROPESE COMMISSIE:

1.

Op basis van de richtsnoeren van de EU inzake duale carrières voor sporters een passend vervolg in het kader van het tweede werkplan van de EU voor sport van de Raad te overwegen, en daarbij na te denken over methoden voor het bepalen van het stadium van uitvoering van beleidsmaatregelen op het gebied van duale carrières in de gehele EU, waarvan de lidstaten op basis van vrijwilligheid gebruik kunnen maken.

2.

Steun te verlenen aan netwerken voor duale carrières die sportverenigingen, bedrijven, kamers van koophandel en arbeidskamers, sportbonden, onderwijsinstellingen, nationale en lokale autoriteiten en coaches samenbrengen om informatie en beproefde werkwijzen uit te wisselen op EU-niveau.

3.

De uitwisseling van beproefde werkwijzen in de EU met betrekking tot duale carrières van sporters te bevorderen en te ondersteunen, onder andere door steun aan projecten en verspreiding van de resultaten ervan in het kader van desbetreffende financieringsregelingen en programma's.

4.

Een monitoringsysteem en/of onderzoek op basis van de internationale dimensie van duale carrièreprogramma's te ondersteunen, met name betreffende de gevolgen van overgangen in het leven van sporters, de bescherming van de ontwikkeling van sporters in sporten die vroege specialisatie vereisen, de doelmatigheid van maatregelen en ondersteunende diensten in de lidstaten en het herintreden van topsporters op de arbeidsmarkt.

5.

De ontwikkeling te steunen van een geheel van minimumkwaliteitseisen op Europees niveau, in samenwerking met de betrokkenen op dit gebied, dat zou kunnen dienen als referentiepunt voor de nationale diensten en faciliteiten voor duale carrières, en transparantie en waarborgen biedt inzake kwaliteit, veiligheid en beveiliging voor sporters, ook in het buitenland.


(1)  Doc. 17208/12.

(2)  PB C 398 van 22.12.2012, blz. 1.

(3)  COM(2010) 2020 definitief.

(4)  Studievoorbehoud IT.

(5)  Studievoorbehoud IT.


Europese Commissie

14.6.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 168/13


Wisselkoersen van de euro (1)

13 juni 2013

2013/C 168/05

1 euro =


 

Munteenheid

Koers

USD

US-dollar

1,3315

JPY

Japanse yen

125,36

DKK

Deense kroon

7,4591

GBP

Pond sterling

0,84950

SEK

Zweedse kroon

8,6765

CHF

Zwitserse frank

1,2290

ISK

IJslandse kroon

 

NOK

Noorse kroon

7,6770

BGN

Bulgaarse lev

1,9558

CZK

Tsjechische koruna

25,728

HUF

Hongaarse forint

294,85

LTL

Litouwse litas

3,4528

LVL

Letlandse lat

0,7019

PLN

Poolse zloty

4,2645

RON

Roemeense leu

4,4715

TRY

Turkse lira

2,4897

AUD

Australische dollar

1,3919

CAD

Canadese dollar

1,3541

HKD

Hongkongse dollar

10,3387

NZD

Nieuw-Zeelandse dollar

1,6696

SGD

Singaporese dollar

1,6669

KRW

Zuid-Koreaanse won

1 510,58

ZAR

Zuid-Afrikaanse rand

13,2293

CNY

Chinese yuan renminbi

8,1680

HRK

Kroatische kuna

7,4725

IDR

Indonesische roepia

13 155,71

MYR

Maleisische ringgit

4,1712

PHP

Filipijnse peso

57,224

RUB

Russische roebel

42,7500

THB

Thaise baht

40,997

BRL

Braziliaanse real

2,8511

MXN

Mexicaanse peso

17,1166

INR

Indiase roepie

77,3400


(1)  Bron: door de Europese Centrale Bank gepubliceerde referentiekoers.


14.6.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 168/14


GEMEENSCHAPPELIJKE ONDERNEMING SESAR

BEGROTING 2013 EN PERSONEELSFORMATIE 2013

2013/C 168/06

BEGROTING 2013

STAAT VAN ONTVANGSTEN

(alle bedragen zijn in euro)

Titel/Hoofdstuk

Programmaramingen

sept. '09

Vastleggingskredieten

Betalingskredieten

Jaar 2011

Begroting 2012

Herz. Begr. II ter goedk.

Begroting 2013

Jaar 2011

Begroting 2012

Herz. Begr. II ter goedk.

Begroting 2013

1.

Bijdrage Europese Unie

700 000 000

109 994 680

110 123 600

110 123 600

59 881 720

18 000 000

91 170 000

69 713 000

91 631 020

1.1.

7e kaderprogramma voor onderzoek en ontw.

350 000 000

59 994 680

60 123 600

60 123 600

59 881 720

9 000 000

46 170 000

34 887 000

46 631 020

1.2.

Programma voor de trans-Europese netwerken

350 000 000

50 000 000

50 000 000

50 000 000

 

9 000 000

45 000 000

34 826 000

45 000 000

2.

Bijdrage van Eurocontrol

165 000 000

21 007 543

14 456 000

41 456 000

12 790 000

11 165 408

14 456 000

34 418 200

12 790 000

2.1.

Bijdrage in contanten

165 000 000

21 007 543

14 456 000

41 456 000

12 790 000

11 165 408

14 456 000

34 418 200

12 790 000

3.

Bijdragen van andere leden

30 774 983

4 842 725

4 396 426

4 396 426

4 246 361

4 599 776

4 396 426

4 396 426

4 246 361

3.1.

Bijdrage in contanten

30 774 983

4 842 725

4 396 426

4 396 426

4 246 361

4 599 776

4 396 426

4 396 426

4 246 361

4.

Overige ontvangsten

 

56 747

100 000

100 000

100 000

206 283

100 000

100 000

100 000

4.1.

Ontvangsten van rente

 

56 747

400 000

400 000

400 000

636 640

400 000

400 000

400 000

4.2.

Ontvangsten van geïnde belastingen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

4.3.

Programmaontvangsten van niet-leden

 

 

 

 

 

 

 

 

 

4.4.

Aan de EU te restitueren rente

 

 

300 000

300 000

300 000

430 357

300 000

300 000

300 000

Begrotingsresultaat vorig jaar

 

11 767 877

 

488 760

 

57 183 031

 

15 571 258

 

TOTALE ONTVANGSTEN

895 774 983

147 669 572

129 076 026

156 564 786

77 018 081

91 154 498

110 122 426

124 198 884

108 767 381


STAAT VAN UITGAVEN

(alle bedragen zijn in euro)

Titel/Hoofdstuk

Programma-ramingen

sept. '09

Vastleggingskredieten

Betalingskredieten

Jaar 2011

Begroting 2012

Herz. Begr. II ter goedk.

Begroting 2013

Jaar 2011

Begroting 2012

Herz. Begr. II ter goedk.

Begroting 2013

1.

Personeelsuitgaven

55 000 000

5 420 000

6 085 000

5 556 000

5 970 000

4 729 025

6 085 000

5 556 000

5 970 000

1.1.

Personeelsuitgaven volgens personeelsplan

50 000 000

2 630 000

3 350 000

3 000 000

3 460 000

2 502 472

3 350 000

3 000 000

3 460 000

1.2.

Contractmedewerkers, uitzendkrachten

 

380 000

350 000

350 000

380 000

281 631

350 000

350 000

380 000

1.3.

Detachering van leden

5 000 000

1 890 000

1 450 000

1 550 000

1 300 000

1 410 637

1 450 000

1 550 000

1 300 000

1.4.

Gedetacheerde nationale deskundigen

 

150 000

160 000

90 000

170 000

99 001

160 000

90 000

170 000

1.5.

Dienstreizen

 

192 000

600 000

391 000

500 000

308 177

600 000

391 000

500 000

1.6.

Overige personeelsuitgaven

 

178 000

175 000

175 000

160 000

127 107

175 000

175 000

160 000

2.

Administratieve uitgaven

45 774 983

3 110 035

3 290 000

3 231 500

3 274 600

2 906 687

3 290 000

3 231 500

3 274 600

2.1.

Huur van gebouwen en bijkomende kosten

 

708 213

794 000

854 648

905 600

705 304

794 000

854 648

905 600

2.2.

Roerende goederen en bijkomende kosten

 

30 000

50 000

50 000

50 000

39 094

50 000

50 000

50 000

2.3.

Pr en evenementen

 

299 686

300 000

300 000

300 000

333 743

300 000

300 000

300 000

2.4.

Portokosten en telecommunicatie

 

173 225

180 000

180 000

243 000

151 892

180 000

180 000

243 000

2.5.

Uitgaven raad van bestuur

 

25 000

30 000

17 500

30 000

7 499

30 000

17 500

30 000

2.6.

Lopende huishoudelijke uitgaven

 

221 666

340 000

263 882

300 000

136 793

340 000

263 882

300 000

2.7.

Uitgaven voor IT en technische voorzieningen

 

1 575 637

1 500 000

1 500 470

1 350 000

1 487 779

1 500 000

1 500 470

1 350 000

2.8.

Administratieve ondersteuning

 

76 608

96 000

65 000

96 000

44 583

96 000

65 000

96 000

3.

Huishoudelijke uitgaven

795 000 000

138 650 777

119 701 026

147 777 286

67 773 481

67 947 528

100 747 426

115 411 384

99 522 781

3.1.

Onderzoek/ontwikkeling uitgevoerd door de SJU

179 500 345

26 520 000

23 913 000

23 913 000

29 824 000

18 482 604

43 748 366

28 000 000

31 782 560

3.2.

Onderzoek/ontwikkeling door EUROCONTROL

 

 

 

 

 

702 853

 

 

 

3.3.

Onderzoek/ontwikkeling uitgevoerd door de leden

615 499 655

112 130 777

95 788 026

123 864 286

37 949 481

48 762 071

56 999 060

87 411 384

67 740 221

TOTALE UITGAVEN

895 774 983

147 180 812

129 076 026

156 564 786

77 018 081

75 583 240

110 122 426

124 198 884

108 767 381

SALDO

 

488 760

 

 

 

15 571 258

 

 

 


BIJLAGE I

BIJDRAGEN EN UITGAVEN IN NATURA

UITGAVEN IN NATURA

(Alle bedragen zijn in euro)

Titel/Hoofdstuk

Programma-ramingen

sept. '09

Vastleggingskredieten

Jaar 2011

Begroting 2012

Herz. Begr. II ter goedk.

Begroting 2013

1.   Bijdrage Europese Unie

1.1.

7e kaderprogramma voor onderzoek en ontw.

 

 

 

 

 

1.2.

Programma voor de trans-Europese netwerken

 

 

 

 

 

2.

Bijdrage van Eurocontrol

535 000 000

69 800 000

74 805 000

74 805 000

75 500 000

2.1.

Bijdrage in contanten

 

 

 

 

 

2.2.

Bijdrage in natura

535 000 000

69 800 000

74 805 000

74 805 000

75 500 000

3.

Bijdragen van andere leden

615 499 655

112 130 777

95 788 026

123 864 286

37 949 481

3.1.

Bijdrage in contanten

 

 

 

 

 

3.2.

Bijdrage in natura

615 499 655

112 130 777

95 788 026

123 864 286

37 949 481

4.

Overige ontvangsten

53 725 363

 

 

 

 

4.1.

Ontvangsten van rente

 

 

 

 

 

4.2.

Ontvangsten van geïnde belastingen

 

 

 

 

 

4.3.

Programmaontvangsten van niet-leden

53 725 363

 

 

 

 

4.4.

Aan de EU te restitueren rente

 

 

 

 

 

Begrotingsresultaat vorig jaar

 

 

 

 

 

TOTALE ONTVANGSTEN

1 204 225 018

181 930 777

170 593 026

198 669 286

113 449 481


UITGAVEN IN NATURA

(Alle bedragen zijn in euro)

Titel/Hoofdstuk

Programma-ramingen

sept. '09

Vastleggingskredieten

Jaar 2011

Begroting 2012

Herz. Begr. II ter goedk.

Begroting 2013

1.   Personeelsuitgaven

1.1.

Personeelsuitgaven volgens personeelsplan

 

 

 

 

 

1.2.

Contractmedewerkers, uitzendkrachten

 

 

 

 

 

1.3.

Detachering van leden

 

 

 

 

 

1.4.

Gedetacheerde nationale deskundigen

 

 

 

 

 

1.5.

Dienstreizen

 

 

 

 

 

1.6.

Overige personeelsuitgaven

 

 

 

 

 

2.   Administratieve uitgaven

2.1.

Huur van gebouwen en bijkomende kosten

 

 

 

 

 

2.2.

Roerende goederen en bijkomende kosten

 

 

 

 

 

2.3.

Pr en evenementen

 

 

 

 

 

2.4.

Portokosten en telecommunicatie

 

 

 

 

 

2.5.

Uitgaven raad van bestuur

 

 

 

 

 

2.6.

Lopende huishoudelijke uitgaven

 

 

 

 

 

2.7.

Uitgaven voor IT en technische voorzieningen

 

 

 

 

 

2.8.

Administratieve ondersteuning

 

 

 

 

 

3.

Huishoudelijke uitgaven

1 204 225 018

181 930 777

170 593 026

198 669 286

113 449 481

3.1.

Onderzoek/ontwikkeling uitgevoerd door de SJU

53 725 363

 

 

 

 

3.2.

Onderzoek/ontwikkeling door Eurocontrol

535 000 000

69 800 000

74 805 000

74 805 000

75 500 000

3.3.

Onderzoek/ontwikkeling uitgevoerd door de leden

615 499 655

112 130 777

95 788 026

123 864 286

37 949 481

TOTALE UITGAVEN

1 204 225 018

181 930 777

170 593 026

198 669 286

113 449 481

SALDO

 

 

 

 

 


BIJLAGE II

TOTAAL

ONTVANGSTEN (contant en in natura)

(Alle bedragen zijn in euro)

Titel/Hoofdstuk

Programmaramingen

sept. '09

Vastleggingskredieten

Jaar 2011

Begroting 2012

Herz. Begr. II ter goedk.

Begroting 2013

1.

Bijdrage Europese Unie

700 000 000

109 994 680

110 123 600

110 123 600

59 881 720

1.1.

7e kaderprogramma voor onderzoek en ontw.

350 000 000

59 994 680

60 123 600

60 123 600

59 881 720

1.2.

Programma voor de trans-Europese netwerken

350 000 000

50 000 000

50 000 000

50 000 000

 

2.

Bijdrage van Eurocontrol

700 000 000

90 807 543

89 261 000

116 261 000

88 290 000

2.1.

Bijdrage in contanten

165 000 000

21 007 543

14 456 000

41 456 000

12 790 000

2.2.

Bijdrage in natura

535 000 000

69 800 000

74 805 000

74 805 000

75 500 000

3.

Bijdragen van andere leden

646 274 638

116 973 502

100 184 452

128 260 712

42 195 842

3.1.

Bijdrage in contanten

30 774 983

4 842 725

4 396 426

4 396 426

4 246 361

3.2.

Bijdrage in natura

615 499 655

112 130 777

95 788 026

123 864 286

37 949 481

4.

Overige ontvangsten

53 725 363

56 747

100 000

100 000

100 000

4.1.

Ontvangsten van rente

 

56 747

400 000

400 000

400 000

4.2.

Ontvangsten van geïnde belastingen

 

 

 

 

 

4.3.

Programmaontvangsten van niet-leden

53 725 363

 

 

 

 

4.4.

Aan de EU te restitueren rente

 

 

300 000

300 000

300 000

Begrotingsresultaat vorig jaar

 

11 767 877

 

488 760

 

TOTALE ONTVANGSTEN

2 100 000 000

329 600 349

299 669 052

355 234 072

190 467 562


UITGAVEN (contant en in natura)

(Alle bedragen zijn in euro)

Titel/Hoofdstuk

Programmaramingen

sept. '09

Vastleggingskredieten

Jaar 2011

Begroting 2012

Herz. Begr. II ter goedk.

Begroting 2013

1.

Personeelsuitgaven

55 000 000

5 420 000

6 085 000

5 556 000

5 970 000

1.1.

Personeelsuitgaven volgens personeelsplan

50 000 000

2 630 000

3 350 000

3 000 000

3 460 000

1.2.

Contractmedewerkers, uitzendkrachten

 

380 000

350 000

350 000

380 000

1.3.

Detachering van leden

5 000 000

1 890 000

1 450 000

1 550 000

1 300 000

1.4.

Gedetacheerde nationale deskundigen

 

150 000

160 000

90 000

170 000

1.5.

Dienstreizen

 

192 000

600 000

391 000

500 000

1.6.

Overige personeelsuitgaven

 

178 000

175 000

175 000

160 000

2.

Administratieve uitgaven

45 774 983

3 110 035

3 290 000

3 231 500

3 274 600

2.1.

Huur van gebouwen en bijkomende kosten

 

708 213

794 000

854 648

905 600

2.2.

Roerende goederen en bijkomende kosten

 

30 000

50 000

50 000

50 000

2.3.

Pr en evenementen

 

299 686

300 000

300 000

300 000

2.4.

Portokosten en telecommunicatie

 

173 225

180 000

180 000

243 000

2.5.

Uitgaven raad van bestuur

 

25 000

30 000

17 500

30 000

2.6.

Lopende huishoudelijke uitgaven

 

221 666

340 000

263 882

300 000

2.7.

Uitgaven voor IT en technische voorzieningen

 

1 575 637

1 500 000

1 500 470

1 350 000

2.8.

Administratieve ondersteuning

 

76 608

96 000

65 000

96 000

3.

Huishoudelijke uitgaven

1 999 225 017

320 581 554

290 294 052

346 446 572

181 222 962

3.1.

Onderzoek/ontwikkeling uitgevoerd door de SJU

233 225 707

26 520 000

23 913 000

23 913 000

29 824 000

3.2.

Onderzoek/ontwikkeling door Eurocontrol

535 000 000

69 800 000

74 805 000

74 805 000

75 500 000

3.3.

Onderzoek/ontwikkeling uitgevoerd door de leden

1 230 999 310

224 261 554

191 576 052

247 728 572

75 898 962

TOTALE UITGAVEN

2 100 000 000

329 111 589

299 669 052

355 234 072

190 467 562

SALDO

 

488,760

 

 

 


PERSONEELSFORMATIE 2013

Begroting 2013

SJU-PERSONEEL

RANG

TA

CA

SEC

GND’s

Totaal

Uitvoerend directeur

AD 14

1

 

 

 

1

Plaatsvervangend uitvoerend directeur Administratieve en Financiële Zaken

AD 12

1

 

 

 

1

Hoofd Technologie en Innovatie

AD 12

1

 

 

 

1

Hoofd Strategieën en Internationale Betrekkingen

AD 12

1

 

 

 

1

Hoofd Regelgeving

AD 12

1

 

 

 

1

Hoofd Bedrijfscommunicatie

AD 10

1

 

 

 

1

Hoofd Economie en Milieu

AD 10

1

 

 

 

1

Adviseur voor de uitvoerend directeur

AD 10

1

 

 

 

1

Senior adviseur Militaire Zaken

AD 10

1

 

 

 

1

Hoofd Juridische Zaken en Contracten

n.v.t.

 

 

1

 

1

Hoofd Financiële Middelen en Begroting

AD 8

1

 

 

 

1

Plaatsvervangend uitvoerend directeur Operaties en Programma’s

n.v.t.

 

 

1

 

1

Hoofd ATM-systemen

AD 8

1

 

 

 

1

Systeemarchitect

AD 8

1

 

 

 

1

Contactmedewerker

AD 10

1

 

 

 

1

Adviseur Juridische Zaken en Contracten

AD 7

1

 

 

 

1

Medewerker Financiën en Administratie

AD 7

1

 

 

 

1

Medewerker Milieu

AD 7

1

 

 

 

1

Hoofd Validering/Verificatie

AD 7

 

 

1

 

1

ATM-deskundige

AD 6

1

 

 

 

1

Adviseur Validering/Verificatie

n.v.t.

 

 

1

 

1

ATM-deskundige

AD 6

1

 

 

 

1

Financieel medewerker

AD 6

1

 

 

 

1

Architect ATM-systemen

n.v.t.

 

 

1

 

1

Communicatiemedewerker

AD 5

1

 

 

 

1

econoom

AD 5

1

 

 

 

1

Juridisch medewerker Personeelszaken

n.v.t.

 

1

 

 

1

Projectauditor

AD 5

1

 

 

 

1

Adviseur DAF

n.v.t.

 

1

 

 

1

Intern controleur

AD 5

1

 

 

 

1

Hoofddeskundige Programmabeheer en Kwaliteit

n.v.t.

 

 

1

 

1

Deskundige Programmabeheer en Kwaliteit

n.v.t.

 

 

1

 

1

Deskundige ATM-programma

n.v.t.

 

 

1

 

1

Medewerker Personeelszaken

AST 7

1

 

 

 

1

Boekhouder

AST 5

1

 

 

 

1

Administratief medewerker

AST 3

1

 

 

 

1

Medewerker Juridische Zaken

n.v.t.

 

1

 

 

1

Secretariaatsmedewerker — programmadirecteur

AST 1

1

 

 

 

1

Secretariaatsmedewerker voor de uitvoerend directeur

AST 1

1

 

 

 

1

TOTAAL

28

3

8

 

39

GND’s (gedetacheerde nationale deskundigen)

 

 

 

 

 

Deskundige ConOps en Validering

 

 

 

 

1

1

GND (gedetacheerde nationale deskundige)

 

 

 

 

1

1

Adviseur Institutionele Aangelegenheden

 

 

 

 

1

1

TOTAAL

 

 

 

 

3

3


V Adviezen

PROCEDURES IN VERBAND MET DE UITVOERING VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK MEDEDINGINGSBELEID

Europese Commissie

14.6.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 168/22


Bekendmaking van de Commissie overeenkomstig artikel 27, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad in zaak AT.39398 — VISA MIF

(Voor de EER relevante tekst)

2013/C 168/07

1.   INLEIDING

1.

Overeenkomstig artikel 9 van Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (1) kan de Commissie in gevallen waarin zij voornemens is een besluit tot beëindiging van een inbreuk vast te stellen en de betrokken partijen toezeggingen doen om aan de bezwaren tegemoet te komen die de Commissie hun in haar voorlopige beoordeling te kennen heeft gegeven, beslissen om die toezeggingen bij besluit een verbindend karakter te verlenen. Dat besluit kan voor een bepaalde periode worden vastgesteld en bevat de conclusie dat er niet langer gronden voor een optreden van de Commissie bestaan. Volgens artikel 27, lid 4, van dezelfde verordening maakt de Commissie een beknopte samenvatting van de zaak en de hoofdlijnen van de toezeggingen bekend. Belanghebbenden kunnen hun opmerkingen meedelen binnen de door de Commissie vastgestelde termijn.

2.   SAMENVATTING VAN DE ZAAK

2.

Op 3 april 2009 nam de Commissie een mededeling van punten van bezwaar aan tegen Visa Europe Limited („Visa Europe”), Visa Inc. en Visa International Services Association.

3.

In de mededeling van punten van bezwaar deelde de Commissie haar voorlopig standpunt mee dat Visa Europe, Visa Inc. en Visa International Services Association inbreuk hadden gemaakt op artikel 101 van het VWEU en artikel 53 van de EER-overeenkomst door multilaterale afwikkelingsvergoedingen (multilaterally agreed interchange fees of „ MIF's”) vast te stellen die van toepassing zijn op grensoverschrijdende en bepaalde binnenlandse transacties met VISA-, VISA Electron- en V PAY-consumentenbetaalkaarten in verkooppunten binnen de EER.

4.

Afwikkelingsvergoedingen worden door de bank van de handelaar („wervende bank”) betaald aan de bank van de kaarthouder („emitterende bank”) voor elke transactie die in een verkooppunt met een betaalkaart wordt verricht. Wanneer een kaarthouder een betaalkaart gebruikt om goederen of diensten van een handelaar te kopen, betaalt de handelaar in feite een handelarenvergoeding aan zijn wervende bank. De wervende bank behoudt een deel van deze vergoeding (de marge van de wervende bank) en de rest wordt doorgestort aan de emitterende bank (de MIF) en aan de exploitant van het systeem (in dit geval Visa Europe en Visa Inc.). In de praktijk maakt de MIF een groot deel van de handelarenvergoeding uit.

5.

In de mededeling van punten van bezwaar werd het voorlopige standpunt geuit dat de MIF's een aanzienlijke beperking van de mededinging als doel en tot gevolg hebben op de markt van de wervende banken, en dit ten nadele van de handelaren en indirect van hun klanten. Doordat in het kader van de MIF's een belangrijk kostenelement werd gecreëerd dat gemeenschappelijk was voor alle wervende banken, leek de basis op grond waarvan de wervende banken hun handelarenvergoeding vaststelden, kunstmatig opgedreven te zijn. Volgens het voorlopige standpunt van de Commissie waren de MIF’s niet objectief noodzakelijk. De mededingingsbeperkende gevolgen op de markt van de wervende banken werden nog versterkt door het effect van de MIF's op het netwerk en de uitgiftemarkten, alsook door andere regels en praktijken die voor het netwerk gelden (de verplichting om alle kaarten te honoreren (Honour All Cards Rule), het verbod van discriminatie (No Discrimination Rule) en vermenging). Bovendien voldeden de MIF's volgens het voorlopige standpunt van de Commissie in de mededeling van punten van bezwaar niet aan de voorwaarden van de uitzonderingsregel van artikel 101, lid 3, VWEU, met name dat er voldoende efficiëntieverbeteringen moeten worden bereikt waarbij een billijk aandeel wordt doorberekend aan de gebruikers.

6.

Op 8 december 2010 stelde de Commissie een besluit vast overeenkomstig artikel 9 van Verordening (EG) nr. 1/2003 (het „besluit inzake de toezeggingen”). Door het besluit werden volgende toezeggingen gedurende vier jaar verbindend voor Visa Europe: i) de gewogen gemiddelde MIF die geldt voor onder de procedure vallende transacties met consumentendebetkaarten begrenzen op 0,20 %, en ii) een aantal wijzigingen in de netwerkregels handhaven en/of invoeren („transparantiemaatregelen”).

7.

De toezeggingen hadden echter geen betrekking op de MIF's voor transacties met consumentenkredietkaarten en daarom zond de Commissie op 31 juli 2012 een aanvullende mededeling van punten van bezwaar. Met die aanvullende mededeling van punten van bezwaar, die een eerste beoordeling in de zin van artikel 9, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1/2003 vormde, werd de mededeling van punten van bezwaar uitgebreid naar de MIF's voor transacties met consumentenkredietkaarten. Met de aanvullende mededeling van punten van bezwaar werd het toepassingsgebied ook uitgebreid tot de directe toepassing van interregionale (of internationale) MIF's wanneer handelaren in de EER zijn gevestigd en werd een mogelijke inbreuk vastgesteld met betrekking tot de regels van Visa Europe voor grensoverschrijdende werving.

8.

Bijgevolg heeft de procedure momenteel betrekking op het volgende (beknopt weergegeven):

door Visa Europe vastgestelde intraregionale multilaterale afwikkelingsvergoedingen voor transacties met kredietkaarten („intraregionale MIF's ”), die ofwel direct van toepassing zijn op grensoverschrijdende transacties ofwel standaard op binnenlandse transacties (2);

door Visa Europe vastgestelde landspecifieke MIF's voor transacties met kredietkaarten (3);

de mogelijke standaardtoepassing van interregionale MIF's bij gebrek aan gelijkwaardige afwikkelingsvergoedingen en hun directe toepassing op transacties waarbij buiten de EER uitgegeven kaarten bij in de EER gevestigde handelaren worden gebruikt (4);

de regels met betrekking tot grensoverschrijdende werving als een beperking van de mededinging.

9.

De procedure heeft betrekking op de netwerkregels van Visa Europe in verband met de MIF's die reeds in de mededeling van punten van bezwaar waren opgenomen, namelijk de verplichting om alle kaarten te honoreren, het verbod van discriminatie en de courante praktijk van vermenging van handelarenvergoedingen (merchant service charges of „MSCs”). Die laatste regels worden niet op zichzelf als mogelijke inbreuken op de mededingingsregels beoordeeld, maar omdat zij het beperkende effect van de MIF's kunnen versterken.

10.

De aanvullende mededeling van punten van bezwaar werd op 24 april 2013 ook naar Visa Inc. en Visa International Service Association gestuurd.

3.   HOOFDLIJNEN VAN DE VOORGESTELDE TOEZEGGINGEN

11.

Visa Europe, een van de aan de procedure onderworpen partijen, is het niet eens met de voorlopige beoordeling van de Commissie. Niettemin heeft de onderneming toezeggingen voorgesteld in de zin van artikel 9 van Verordening (EG) nr. 1/2003 om aan de mededingingsbezwaren van de Commissie tegemoet te komen. De toezeggingen worden hierna kort samengevat. De volledige versie is in het Engels gepubliceerd op de website van het directoraat-generaal Concurrentie onder:

http://ec.europa.eu/competition/index_en.html

12.

Visa Europe zegt toe haar jaarlijkse gewogen gemiddelde „Intra-EEA credit MIF's ” voor transacties met haar consumentenkredietkaarten te begrenzen op 0,3 %; dit gaat in twee maanden na de kennisgeving van het besluit inzake de toezeggingen aan Visa Europe.

13.

Het plafond zal ook afzonderlijk van toepassing zijn in elk van de EER-landen waarvoor Visa Europe direct specifieke binnenlandse MIF's vaststelt voor transacties met consumentenkredietkaarten, en in de EER-landen waar bij gebrek aan andere MIF's de „Intra-EEA Credit MIF's ” gelden voor binnenlandse transacties.

14.

Visa Europe stelt ook voor om vanaf 1 januari 2015 ervoor te zorgen dat:

de begrenzing voor de credit MIF van 0,3 % ook geldt voor alle MIF's die door Visa Europe worden vastgesteld voor transacties met in de EER gevestigde handelaren met Visa-consumentenkredietkaarten die zijn uitgegeven in tot het grondgebied van Visa Europe behorende niet-EER-landen (5) („intra Visa Europe non-EEA credit MIF's ”); en

de begrenzing van de debit MIF's van 0,2 % ook geldt voor alle MIF's die door Visa Europe worden vastgesteld voor transacties met in de EER gevestigde handelaren met Visa-consumentendebetkaarten die zijn uitgegeven in tot het grondgebied van Visa Europe behorende niet-EER-landen („intra Visa Europe non-EEA debit MIF's ”).

15.

Visa Europe zegt toe vanaf 1 januari 2015 haar regels inzake grensoverschrijdende verwerving te wijzigen, zodat grensoverschrijdende wervende banken, ofwel de binnenlandse debit MIF voor debetkaarten of de binnenlandse credit MIF voor kredietkaarten die in de locatie van de handelaar van toepassing is, zullen kunnen aanbieden, ofwel een MIF van 0,2 % voor transacties met consumentendebetkaarten en een MIF van 0,3 % voor transacties met consumentenkredietkaarten, onder bepaalde voorwaarden.

16.

Visa Europe zegt toe verdere transparantiemaatregelen uit te voeren. In het bijzonder zegt Visa Europe het volgende toe:

invoering van een regel op grond waarvan wervende banken handelaren MSC’s moeten aanbieden die worden berekend op basis van een „MIF plus plus” voor een administratieve vergoeding (wervende banken moeten met andere woorden op verzoek in hun contracten en facturen de MSC in drie onderdelen opsplitsen, namelijk de MIF, alle andere toepasselijke vergoedingen voor het betalingssysteem en de vergoeding van de wervende bank). Visa Europe zal de wervende banken opleggen deze regel toe te passen binnen twaalf maanden na de kennisgeving van het besluit inzake de toezeggingen aan Visa Europe voor alle nieuwe overeenkomsten, en binnen 18 maanden voor bestaande contracten;

invoering van een vereenvoudigde MIF-structuur voor de door Visa Europe vastgestelde MIF's , waarbij met het oog op meer transparantie en vergelijking tussen tarieven het aantal vergoedingscategorieën met ten minste 25 % wordt verminderd.

17.

Visa Europe stelt een toezichthoudende trustee aan om na te gaan of Visa Europe zich aan de toezeggingen houdt. De Commissie heeft het recht de voorgestelde trustee te aanvaarden of af te wijzen alvorens die wordt aangesteld.

18.

De toezeggingen zullen gelden voor een periode van vier jaar vanaf de datum van kennisgeving van het besluit inzake de toezeggingen aan Visa Europe.

19.

Deze toezeggingen gelden alleen voor Visa Europe. Het huidige antitrustonderzoek (zie punt 7) tegen Visa Inc. en Visa International Services Association zal open blijven in afwachting van verdere beoordeling door de Commissie, waarbij opmerkingen die in antwoord op deze bekendmaking zijn gemaakt, eventueel opgenomen zullen worden.

4.   UITNODIGING OM OPMERKINGEN TE MAKEN

20.

De Commissie is voornemens om, na een markttest, een besluit krachtens artikel 9, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1/2003 vast te stellen, waarmee de hierboven samengevatte toezeggingen die op de website van directoraat-generaal Concurrentie werden gepubliceerd, verbindend worden verklaard.

21.

Overeenkomstig artikel 27, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1/2003 nodigt de Commissie belanghebbende derden uit om hun opmerkingen over de voorgestelde toezeggingen te maken. Deze opmerkingen dienen de Commissie te bereiken binnen één maand vanaf de datum van deze bekendmaking. De belanghebbende derden wordt ook verzocht een niet-vertrouwelijke versie van hun opmerkingen in te dienen waarin gegevens die zij als bedrijfsgeheimen en anderszins vertrouwelijke informatie beschouwen, dienen te zijn geschrapt en vervangen door een niet-vertrouwelijke samenvatting dan wel door de vermelding „bedrijfsgeheimen” of „vertrouwelijk”.

22.

U wordt verzocht uw antwoorden en opmerkingen te onderbouwen en de relevante feiten te vermelden. Mochten bepaalde aspecten van de voorgestelde toezeggingen volgens u problemen opleveren, dan verzoekt de Commissie u een mogelijke oplossing voor te stellen.

23.

Uw opmerkingen kunt u de Commissie, onder vermelding van het referentienummer AT.39398 VISA MIF, toezenden per E-mail (COMP-GREFFE-ANTITRUST@ec.europa.eu), per fax (+32 22950128) of per post naar het volgende adres:

Europese Commissie

Directoraat-generaal Concurrentie

Griffie Antitrust

1049 Brussel

BELGIË


(1)  PB L 1 van 4.1.2003, blz. 1. Vanaf 1 december 2009 zijn de artikelen 81 en 82 van het EG-Verdrag respectievelijk de artikelen 101 en 102 van het VWEU geworden. De bepalingen in beide verdragen zijn inhoudelijk identiek. In het kader van dit besluit moeten verwijzingen naar de artikelen 101 en 102 van het VWEU waar nodig worden begrepen als verwijzingen naar, respectievelijk, de artikelen 81 en 82 van het EG-Verdrag.

(2)  Momenteel Letland.

(3)  Momenteel in België, Hongarije, IJsland, Ierland, Italië, Luxemburg, Malta, Nederland en Zweden, bij gebrek aan andere afwikkelingsvergoedingen.

(4)  In de toezeggingen worden deze „International MIFs” genoemd en „intra Visa Europe non-EEA MIFs” genoemd.

(5)  Het grondgebied van Visa Europe omvat de EER, Andorra, de Faroer-eilanden, Groenland, Israel, Monaco, San Marino, Svalbard en Jan Mayen-eilanden, Zwitserland, Turkije en Vaticaanstad.


ANDERE HANDELINGEN

Europese Commissie

14.6.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 168/26


Bekendmaking van een aanvraag overeenkomstig artikel 50, lid 2, onder a), van Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen

2013/C 168/08

Deze bekendmaking verleent het recht om op grond van artikel 51 van Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad (1) bezwaar aan te tekenen tegen de wijzigingsaanvraag.

WIJZIGINGSAANVRAAG

VERORDENING (EG) Nr. 510/2006 VAN DE RAAD

inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen  (2)

WIJZIGINGSAANVRAAG OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 9

„CÍTRICOS VALENCIANOS”/„CÍTRICS VALENCIANS”

EG-nummer: ES-PGI-0105-0152-31.01.2011

BGA ( X ) BOB ( )

1.   Rubriek van het productdossier waarop de wijziging betrekking heeft

Naam van het product

Beschrijving van het product

Geografisch gebied

Bewijs van de oorsprong

Werkwijze voor het verkrijgen van het product

Verband

Etikettering

Nationale eisen

Overige (nader aan te geven)

2.   Aard van de wijziging(en)

Wijziging van het enig document of de samenvatting

Wijziging van het productdossier voor een geregistreerde BOB of BGA waarvoor geen enig document en evenmin een samenvatting bekend zijn gemaakt

Wijziging van het productdossier die geen wijziging van het bekendgemaakte enig document omvat (artikel 9, lid 3 van Verordening (EG) nr. 510/2006)

Tijdelijke wijziging van het productdossier ingevolge een verplichte gezondheids- of fytosanitaire maatregel die door de overheid is opgelegd (artikel 9, lid 4 van Verordening (EG) nr. 510/2006)

3.   Wijziging(en)

3.1   Beschrijving van het product

Toevoeging van nieuwe toegestane variëteiten

In de regio Valencia wordt de grootste hoeveelheid citrusvruchten (circa 60 % van het totale volume) in de maanden november tot en met februari geproduceerd. Dit leidt tot stagnatie en verlies van inkomsten.

In samenwerking met het Instituto Valenciano de Investigaciones Agrarias (IVIA — instituut voor landbouwkundig onderzoek uit Valencia), dat wereldwijd toonaangevend is op het gebied van technologie en onderzoek in de citrusvruchtensector en voorop loopt bij de ontwikkeling van nieuwe variëteiten, standaarden en behandelingen tegen schadelijke organismen voor de citrusvruchtensector, en dankzij de commerciële dynamiek van de sector kon de productie beter op de vraag worden afgestemd door de ontwikkeling van nieuwe variëteiten, met goede organoleptische eigenschappen, die eerder en later kunnen worden geoogst, zonder dat de teeltmethode en het verband met het teeltgebied en de traditie daardoor worden veranderd.

De nieuwe variëteiten waarvoor toevoeging wordt aangevraagd zijn uitermate goed aangepast aan het mediterrane klimaat, met zijn zachte winters en niet al te hete zomers, duidelijke temperatuurverschillen tussen dag en nacht en warme noch droge winden. Zij danken de kenmerken die hen onderscheiden van variëteiten die in andere gebieden worden geteeld, dus aan hun omgeving.

De klimaatomstandigheden in het gebied zijn kortom bepalend voor de bijzondere kenmerken van de „Cítricos valencianos”. De organoleptische eigenschappen die verband houden met smaak, kleur en aroma's worden beïnvloed door de kenmerkende temperatuuromstandigheden in de Valenciaanse citrusteeltgebieden.

Voor de volgende variëteiten, die zijn opgenomen in het register van commerciële variëteiten dat in het Spaanse staatsblad is gepubliceerd door het Spaanse ministerie van Milieu, platteland en zee, wordt toevoeging aangevraagd aan het enig document dat is ingediend door de toezichthoudende instantie (Consejo Regulador):

 

Mandarijnen:

 

Satsuma's: Iwasaki;

 

Clementines: Beatriz, Capola (Mioro), Clemenpons, Clemenrubí, Loretina, Nour;

 

Hybriden: Moncada.

 

Sinaasappelen:

 

Navels: Barnfield Late, Caracara, Chislett Summer, Fukumoto, Powell Summer en Rohde Summer;

 

Blonde sinaasappelen: Valencia Delta Seedless, Valencia Midknight en Barberina;

 

Bloedsinaasappelen: Sanguinelli.

 

Citroenen: Eureka.

3.2   Geografisch gebied

Als gevolg van de klimaatverandering waaraan het productiegebied onderhevig is, ontstonden ecosystemen waarin citrusvruchten in dezelfde productiesystemen kunnen worden geteeld en dezelfde organoleptische kwaliteit kan worden verkregen. Bijgevolg zijn sommige gemeenten begonnen met de erkend hoogwaardige productie van citrusvruchten onder de beschermde gebiedsaanduiding (BGA) „Cítricos Valencianos”, terwijl deze teelt in andere gemeenten net op zijn retour is.

Het nieuwe productiegebied van citrusvruchten met de BGA „Cítricos Valencianos” wordt gevormd door de alluviale bodems van rivierbeddingen die de vlakten aan de Middellandse Zeekust van water voorzien, en is gelegen tussen de eigenlijke kust en de bergsystemen. Het wordt gekenmerkt door zachte zomers met hoofdzakelijk vochtige winden, hetgeen een extra troef is voor de ontwikkeling van de vruchten, en met name van hun uiterlijk.

Dankzij de voortschrijdende bestuurlijke herindeling in zogenoemde „comarca's” kan het geografische gebied tegenwoordig zeer nauwkeurig worden afgebakend binnen de Europese Unie:

 

CASTELLÓ/CASTELLÓN: El Baix Maestrat. — Toevoegen: Cervera del Maestre en Traiguera; La Plana Alta. — Toevoegen: de Coves de Vinromà en Vilanova d’Alcolea; La Plana Baixa. — Toevoegen: Alfondeguilla en Eslida; L’Alt Millars. — Toevoegen: Espadilla, Toga, Torrechiva en Vallat; L’Alt Palància. — Toevoegen: Navajas.

 

VALÈNCIA/VALENCIA: L’Horta Oest. — Schrappen: Mislata; L’Horta Sud. — Toevoegen: Llocnou de la Corona; Schrappen: Benetússer; El Camp de Túria. — Toevoegen: l’Eliana, Loriguilla en San Antonio de Benagéber; Els Serrans. — Toevoegen: Chulilla, Losa del Obispo, Sot de Chera en Villar del Arzobispo; La Foia de Bunyol. — Toevoegen: Dos Aguas en Yátova; La Ribera Baixa. — Toevoegen: Benicull de Xúquer; La Vall d’Albaida. — Toevoegen: Agullent, Aielo de Malferit, Aielo de Rugat, Albaida, Alfarrasí, Atzeneta d’Albaida, Beniatjar, Benissoda, Carrícola, Castelló de Rugat, Montaverner, Montichelvo/Montitxelvo, l’Olleria, Ontinyent, Otos, el Palomar, la Pobla del Duc en Rugat; Schrappen: Bellús.

 

ALACANT/ALICANTE: La Marina Alta. — Toevoegen: els Poblets; La Marina Baixa. — Schrappen: Relleu; L’Alacantí. — Schrappen: Busot, Xixona; El Vinalopó Mitjà. — Schrappen: Aspe en, bijgevolg, de „comarca”; El Baix Segura. — Toevoegen: Los Montesinos en San Isidro.

ENIG DOCUMENT

VERORDENING (EG) Nr. 510/2006 VAN DE RAAD

inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen  (3)

„CÍTRICOS VALENCIANOS”/„CÍTRICS VALENCIANS”

EG-nummer: ES-PGI-0105-0152-31.01.2011

BGA ( X ) BOB ( )

1.   Naam

„Cítricos Valencianos”/„Cítrics Valencians”

2.   Lidstaat of derde land

Spanje

3.   Beschrijving van het landbouwproduct of levensmiddel

3.1.   Productcategorie

Categorie 1.6.

Groenten, fruit en granen, in ongewijzigde staat of verwerkt

3.2.   Beschrijving van het product waarvoor de in punt 1 vermelde naam van toepassing is

Vruchten van de sinaasappelboom (Citrus sinensis, L.), de mandarijnenboom (Citrus reticulata Blanco) en de citroenboom (Citrus limon L.).

De volgende citrusvruchten worden beschermd door de BGA „Cítricos valencianos”:

sinaasappelen: de navel-, blonde en bloedsinaasappelen van de variëteiten en met de kenmerken die zijn opgenomen in onderstaande tabel,

mandarijnen: Satsuma's, Clementines en hybriden van de variëteiten en met de kenmerken die zijn opgenomen in onderstaande tabel,

citroenen van de variëteiten en met de kenmerken die zijn opgenomen in onderstaande tabel.

GROEP

VARIËTEIT

DIAMETER (mm)

SAP (%) (4)

RIJPHEIDSCIJFER (5)

SATSUMA'S

CLAUSELLINA

54-78

40

7

 

OKITSU

54-78

40

7

 

OWARI

54-78

40

7

 

IWASAKI

54-78

40

7

HYBRIDEN

ELLENDALE

54-78

40

7,5

 

FORTUNE

54-78

40

8

 

KARA

54-78

40

7,5

 

NOVA

54-78

40

7,5

 

ORTANIQUE

54-78

40

8

 

MONCADA

54-78

40

7,5

CLEMENTINES

ARRUFATINA

46-78

40

7,5

 

CLEMENTARD

46-78

40

7,5

 

CLEMENTINA FINA

46-78

40

7,5

 

CLEMENULES

46-78

40

7,5

 

ESBAL

46-78

40

7,5

 

HERNANDINA

46-78

40

7,5

 

MARISOL

46-78

40

7,5

 

OROGRANDE

46-78

40

7,5

 

ORONULES

46-78

40

7,5

 

OROVAL

46-78

40

7,5

 

TOMATERA

46-78

40

7,5

 

LORETINA

46-78

40

7,5

 

BEATRIZ

46-78

40

7,5

 

CLEMENPONS

46-78

40

7,5

 

NOUR

46-78

40

7,5

 

CAPOLA (MIORO)

46-78

40

7,5

 

CLEMENRUBÍ

46-78

40

7,5

NAVELSINAASAPPELEN

LANE LATE

70-100

35

7

 

NAVELATE

70-100

35

7

 

NAVELINA

70-100

35

7

 

NEWHALL

70-100

35

7

 

WASHINGTON NAVEL

70-100

35

7

 

CARACARA

70-100

35

7

 

POWELL SUMMER

70-100

35

7

 

BARNFIELD LATE

70-100

35

7

 

CHISLETT SUMMER

70-100

35

7

 

FUKUMOTO

70-100

35

7

 

ROHDE SUMMER

70-100

35

7

BLONDE SINAASAPPELEN

SALUSTIANA

67-96

35

7

 

VALENCIA LATE

67-96

35

7

 

V. DELTA SEEDLESS

67-96

35

7

 

V. MIDKNIGHT

67-96

35

7

 

BARBERINA

67-96

35

7

BLOEDSINAASAPPELEN

SANGUINELLI

60-96

35

7

CITROENEN

FINO (MESERO)

48-67

25

 

VERNA

48-67

30

 

EUREKA

48-67

25

Citrusvruchten die onder de bescherming van de BGA vallen, dienen afhankelijk van de toepasselijke kwaliteitsnorm te behoren tot de categorieën „Extra” of „I”.

3.3.   Grondstoffen (alleen voor verwerkte producten)

3.4.   Diervoeders (alleen voor producten van dierlijke oorsprong)

3.5.   Specifieke onderdelen van het productieproces die in het afgebakende geografische gebied moeten plaatsvinden

3.6.   Specifieke voorschriften betreffende het in plakken snijden, het raspen, het verpakken enz.

De producten worden aangeboden in verpakkingen voor levensmiddelen.

3.7.   Specifieke voorschriften betreffende de etikettering

Citrusvruchten die onder de bescherming van de BGA vallen, mogen uitsluitend worden verkocht in verpakkingen die zijn voorzien van een genummerd contra-etiket. De vermelding „Indicación Geográfica Protegida „Cítricos Valencianos” of „Citrics Valencians”” (Beschermde geografische aanduiding „Cítricos Valencianos” of „Citrics Valencians”) dient in alle gevallen op de etiketten en contra-etiketten te zijn aangebracht.

4.   Beknopte beschrijving van het afgebakende geografische gebied

Het productiegebied van de citrusvruchten die worden beschermd door de BGA „Cítricos Valencianos” bestaat uit de volgende „comarca's” die zijn gelegen in de provincies Castellón, Valencia en Alicante, waarin citrusvruchten mogen worden geteeld die onder deze BGA vallen.

 

CASTELLÓ/CASTELLÓN

 

El Baix Maestrat. Alcalà de Xivert, Benicarló, Càlig, Cervera del Maestre, Peníscola/Peñíscola, Sant Jordi/San Jorge, San Rafael del Río, Santa Magdalena de Pulpis, Traiguera en Vinaròs.

 

La Plana Alta. Almassora/Almazora, Benicàssim/Benicasim, Borriol, Cabanes, Castelló de la Plana/Castellón de la Plana, les Coves de Vinromà, Orpesa/Oropesa del Mar, Sant Joan de Moró, Torreblanca en Vilanova d’Alcolea.

 

La Plana Baixa. Alfondeguilla, Almenara. Alquerias del Niño Perdido, Artana, Betxí, Borriana/Burriana, Xilxes/Chilches, Eslida, la Llosa, Moncofa, Nules, Onda, Ribesalbes, Tales, la Vall d’Uixó, Vilareal en la Vilavella.

 

L’Alcalatén. l’Alcora.

 

L’Alt Millars. Argelita, Espadilla, Fanzara, Toga, Torrechiva en Vallat.

 

L’Alt Palància. Castellnovo, Geldo, Navajas, Segorbe, Soneja en Sot de Ferrer.

 

VALÈNCIA/VALENCIA

 

El Camp de Morvedre. Albalat dels Tarongers, Alfara de la Baronia, Algar de Palancia, Algimia de Alfara, Benavites, Benifairó de les Valls, Canet d’En Berenguer, Estivella, Faura, Gilet, Petrés, Quart de les Valls, Quartell, Sagunt/Sagunto, Segart en Torres Torres.

 

L’Horta Nord. Albalat dels Sorells, Alboraya, Albuixech, Alfara del Patriarca, Almàssera, Bonrepòs i Mirambell, Burjassot, Foios, Godella, Massalfassar, Massamagrell, Meliana, Moncada, Museros, la Pobla de Farnals, Puçol, Puig, Rafelbunyol/Rafelbuñol, Rocafort, Tavernes Blanques en Vinalesa.

 

L’Horta Oest. Alaquàs, Aldaia, Manises, Paterna, Picanya, Quart de Poblet, Torrent, Xirivella en València.

 

L’Horta Sud. Albal, Alcàsser, Alfafar, Beniparrell, Catarroja, Llocnou de la Corona, Massanassa, Paiporta, Picassent, Sedaví en Silla.

 

El Camp de Túria. Benaguasil, Benisanó, Bétera, Casinos, l’Eliana, Loriguilla, Llíria, Marines, Náquera, Olocau, la Pobla de Vallbona, Riba-roja de Túria, San Antonio de Benagéber, Serra en Vilamarxant.

 

Els Serrans. Bugarra, Chulilla, Domeño, Gestalgar, Loriguilla, Losa del Obispo, Pedralba, Sot de Chera en Villar del Arzobispo.

 

La Foia de Bunyol. Alborache, Buñol, Cheste, Chiva, Dos Aguas, Godelleta, Macastre en Yátova.

 

La Ribera Alta. Alberic, Alcàntera de Xúquer, l’Alcúdia, Alfarp, Algemesí, Alginet, Alzira, Alzira (la Garrofera), Antella, Beneixida, Benifaió, Benimodo, Benimuslem, Carcaixent, Càrcer, Carlet, Catadau, Cotes, l’Ènova, Gavarda, Guadassuar, Llombai, Manuel, Massalavés, Montserrat, Montroy, la Pobla Llarga, Rafelguaraf, Real, Sant Joanet, Sellent, Senyera, Sumacàrcer, Tous, Turís en Villanueva de Castellón.

 

La Ribera Baixa. Albalat de la Ribera, Almussafes, Benicull de Xúquer, Corbera, Cullera, Favara, Fortaleny, Llaurí, Polinyà de Xúquer, Riola, Sollana en Sueca.

 

La Canal de Navarrés. Anna, Bicorp, Bolbaite, Chella, Enguera, Navarrés en Quesa.

 

La Costera. l’Alcúdia de Crespins, Barxeta, Canals, Cerdà, Estubeny, Genovés, la Granja de la Costera, Llanera de Ranes, Llocnou d’En Fenollet, la Llosa de Ranes, Moixent/Mogente, Montesa, Novetlè/Novelé, Rotglà i Corberà, Torrella, Vallada, Vallés, Xàtiva en Xàtiva (el Realenc).

 

La Safor. Ador, Alfauir, Almiserà, Almoines, l’Alqueria de la Comtessa, Barx, Bellreguard, Beniarjó, Benifairó de la Valldigna, Beniflá, Benirredrà, Castellonet de la Conquesta, Daimús, la Font d’En Carròs, Gandia, Guardamar de la Safor, Llocnou de Sant Jeroni, Miramar, Oliva, Palma de Gandía, Palmera, Piles, Potríes, Rafelcofer, Real de Gandía, Rótova, Simat de la Valldigna, Tavernes de la Valldigna, Villalonga, Xeraco en Xeresa.

 

La Vall d’Albaida. Agullent, Aielo de Malferit, Aielo de Rugat, Albaida, Alfarrasí, Atzeneta d’Albaida, Bèlgida, Beniatjar, Benicolet, Benigánim, Benissoda, Carrícola, Castelló de Rugat, Llutxent, Montaverner, Montitxelvo/Montichelvo, l’Olleria, Ontinyent, Otos, el Palomar, Pinet, la Pobla del Duc, Quatretonda, Rugat en Terrateig.

 

ALACANT/ALICANTE

 

La Marina Alta. Adsubia, Alcalalí, Beniarbeig, Benidoleig, Benigembla, Benimeli, Benissa, el Poble Nou de Benitatxell/Benitachell, Calp, Dénia, Gata de Gorgos, Xaló, Llíber, Murla, Ondara, Orba, Parcent, Pedreguer, Pego, els Poblets, el Ràfol d’Almúnia, Sagra, Sanet y Negrals, Senija, la Setla/Mira-rosa/Miraflor, Teulada, Tormos, Vall de Gallinera, la Vall de Laguar, el Verger en Xàbia/Jávea.

 

La Marina Baixa. l’Alfàs del Pi, Altea, Beniardá, Benidorm, Benimantell, Bolulla, Callosa d’En Sarrià, Confrides, Finestrat, el Castell de Guadalest, la Nucia, Orxeta, Polop, Sella, Tàrbena en la Vila Joiosa/Villajoyosa.

 

L’Alacantí. Aigües, Alacant/Alicante, el Campello, Mutxamel, Sant Vicent del Raspeig/San Vicente del Raspeig en Sant Joan d’Alacant.

 

El Baix Vinalopó. Crevillent, Elx/Elche en Santa Pola.

 

El Baix Segura. Albatera, Algorfa, Almoradí, Benejúzar, Benferri, Benijófar, Bigastro, Callosa de Segura, Catral, Cox, Daya Nueva, Daya Vieja, Dolores, Formentera del Segura, Granja de Rocamora, Guardamar del Segura, Jacarilla, Los Montesinos, Orihuela, Pilar de la Horadada, Rafal, Redován, Rojales, San Fulgencio, San Isidro, San Miguel de Salinas en Torrevieja.

5.   Verband met het geografische gebied

5.1.   Specificiteit van het geografische gebied

Achtergrond

Van alle gebieden in de wereld waar citrusvruchten worden geteeld, heeft de Gemeenschap Valencia op dit gebied de langste traditie. Zeer oude historische naslagwerken getuigen van de aanwezigheid en de kennis van de teelt van citrusvruchten in de regio Valencia. In „Regiment de la Cosa Pública” (beheer van de openbare zaak) schrijft Francesc Eiximenis (1340-1409) al over het bestaan van sinaasappel- en citroenboomgaarden in zijn opsomming van de schoonheden van Valencia. In zijn „Viaje por España y Portugal” (reis door Spanje en Portugal) (1494) schrijft Muntzer dat Valencia rijk is aan „sinaasappelen, citroenen, cederappels en talloze andere vruchten”. Hij voegt daar het volgende aan toe: „we worden uitgenodigd voor een bezoek aan de groente en fruittuinen van de stad, die rijkelijk zijn beplant met citroen-, sinaasappel-, cederappel- en palmbomen”. In zijn vertaling van de „Tratado de Medicina” (verhandeling over geneeskunde) (1570) van Dioscorides geeft Laguna informatie over sinaasappelen en citroenen en schrijft hij: „de Valencianen noemen de sinaasappel „toronja””. Aan het eind van de achttiende eeuw spreekt plantkundige Cabanilles al over de „productie van 4 000 tahulla (een oude maateenheid voor de landbouw die overeenkomt met 11,18 are) Chinese sinaasappelen, met een grotere opbrengst dan welke andere oogst dan ook”.

De eerste commerciële plantages voor verse consumptie dateren uit het eind van de achttiende eeuw en werden steeds verder uitgebreid, tot het huidige areaal van circa 85 000 hectare sinaasappelboomgaarden, 83 000 hectare mandarijnboomgaarden en 15 000 hectare citroenboomgaarden. Hierdoor konden technieken en een specifieke teelt tot ontwikkeling komen, gebaseerd op een optimale aanpassing van deze teelt aan bodem en klimaat, en op de kwaliteit van de verkregen productie.

Het bestaan van een „sinaasappelmuseum” in Burriana (Castellón) getuigt van het belang van de sinaasappelteelt in de Gemeenschap Valencia.

Natuur

In de Gemeenschap Valencia neemt de hoeveelheid neerslag af naarmate men verder naar het zuiden gaat, van 450 mm in het noorden van Castellón tot minder dan 300 mm in het zuiden van Alicante.

De teelt van citrusvruchten in de Gemeenschap Valencia strekt zich uit over de drie provincies waaruit zij bestaat, te weten Alicante, Valencia en Castellón. Traditioneel lagen de productiegebieden langs de kust en in de rivierdalen, vanwege de kans op vorst in de meer in het binnenland gelegen gebieden, maar vanwege de ontwikkeling van de klimaatomstandigheden zijn deze laatste gebieden ook geschikt geworden voor de teelt van citrusvruchten, hoofdzakelijk vanwege de zachte winters, de niet al te hete zomers, de duidelijke temperatuurverschillen tussen dag en nacht en de warme noch droge winden.

5.2.   Specificiteit van het product

Sinaasappelen

De technische kennis van de landbouwer in de regio Valencia en zijn volmaakte beheersing van de teelt en de klimaat- en bodemgesteldheid zijn factoren die bijdragen aan het verkrijgen van typische organoleptische eigenschappen, zowel voor wat betreft smaak (verhouding zoet/zuur) als kleur (intenser oranje), aroma's en sapgehalte.

Sinaasappelen uit de Gemeenschap Valencia hebben een dunne schil, met weinig vlekken en beschadigingen aan de buitenkant.

Geen enkel productiegebied kent een zo groot aantal variëteiten met authentieke kleuren en constante aroma's en geuren.

Mandarijnen

De technische kennis van de landbouwer in de regio Valencia en zijn volmaakte beheersing van de teelt en de klimaat- en bodemgesteldheid zijn factoren die bijdragen aan het verkrijgen van bijzondere organoleptische eigenschappen, zowel voor wat betreft smaak (verhouding zoet/zuur) als kleur (intenser oranje), aroma's en sapgehalte.

Mandarijnen uit de Gemeenschap Valencia hebben een dunne schil, met weinig vlekken en beschadigingen aan de buitenkant.

Geen enkel productiegebied kent een zo groot aantal variëteiten met authentieke kleuren en constante aroma's en geuren. Hieraan dankt de Gemeenschap haar positie van grootste exporteur van mandarijnen ter wereld.

Citroenen

De technische kennis van de landbouwer in de regio Valencia en zijn volmaakte beheersing van de teelt en de klimaat- en bodemgesteldheid zijn factoren die bijdragen aan het verkrijgen van onderscheidende kenmerken. Het vruchtvlees heeft een uitstekend gehalte aan zeer zuur sap, een mooie kleur (zeer intens geel) en een buitengewone geur.

Citroenen uit de Gemeenschap Valencia hebben een dunne schil, met weinig vlekken en beschadigingen aan de buitenkant.

5.3.   Causaal verband tussen het geografische gebied en de kwaliteit of de kenmerken van het product (voor een BOB) dan wel een bepaalde hoedanigheid, de faam of een ander kenmerk van het product (voor een BGA)

Sinaasappelen

Aan deze omgeving, waar de teelt van sinaasappelen al dateert uit de tijd dat zij door de Arabieren in Spanje werden geïntroduceerd, danken de sinaasappelen uit de Gemeenschap Valencia hun kenmerken, die duidelijk verschillen van die van producten uit andere teeltgebieden, dit onder invloed van meerdere hierna genoemde factoren.

Sinaasappelen uit de Gemeenschap Valencia ontwikkelen zich zonder de fysieke schade die wordt veroorzaakt door de warme en droge winden in andere regio's en hebben daarom het voordeel van een dunne schil, met weinig vlekken en beschadigingen aan de buitenkant.

In vergelijking met de andere productiegebieden bevinden de citrusteeltgebieden in de Gemeenschap Valencia zich voor wat betreft de temperatuur aan de rand van het gebied waar sinaasappelen kunnen worden geteeld. Dit is om meerdere redenen bepalend voor de kwaliteit van het product:

1.

Door de zachte winters en de niet al te hete zomers kan de sinaasappel langzaam rijpen en daardoor een betere verhouding tussen zoet en zuur ontwikkelen dan sinaasappelen uit warmere gebieden (die doorgaans zoetiger zijn en een minder uitgesproken smaak hebben). Sinaasappelen uit de Gemeenschap Valencia hebben daarom betere organoleptische eigenschappen.

2.

De duidelijke temperatuurverschillen tussen dag en nacht geven zowel de schil als het vruchtvlees van de sinaasappel een meer uitgesproken kleur. Sinaasappelen uit de Gemeenschap Valencia hebben een kenmerkende oranje tint, die doorgaans intenser is dan die van sinaasappelen uit andere regio's.

3.

Mede door de zachte temperaturen vormen zich essentiële oliën in de schil die een functie vervullen in de aromatische fractie van de vrucht.

De organoleptische eigenschappen die verband houden met smaak, kleur en aroma's worden dus beïnvloed door de kenmerkende temperatuuromstandigheden van de citrusteeltgebieden in de regio Valencia.

Het mediterrane klimaat, dat wordt gekenmerkt door niet al te hete zomers met overheersend vochtige winden, is een extra troef voor de sinaasappelen, en met name voor hun uiterlijk.

Mandarijnen

Aan deze omgeving, waar de teelt van mandarijnen al dateert uit de tijd dat zij door de Arabieren in Spanje werden geïntroduceerd, danken de mandarijnen uit de Gemeenschap Valencia hun kenmerken, die duidelijk verschillen van die van producten uit andere teeltgebieden, dit onder invloed van meerdere hierna genoemde factoren.

Mandarijnen uit de Gemeenschap Valencia ontwikkelen zich zonder de fysieke schade die wordt veroorzaakt door de warme en droge winden in andere regio's en hebben daarom het voordeel van een dunne schil, met weinig vlekken en beschadigingen aan de buitenkant.

In vergelijking met de andere productiegebieden bevinden de citrusteeltgebieden in de Gemeenschap Valencia zich voor wat betreft de temperatuur aan de rand van het gebied waar mandarijnen kunnen worden geteeld. Dit is om meerdere redenen bepalend voor de kwaliteit van het product:

1.

Door de zachte winters en de niet al te hete zomers kan de mandarijn langzaam rijpen en daardoor een betere verhouding tussen zoet en zuur ontwikkelen dan mandarijnen uit warmere gebieden (die doorgaans zoetiger zijn en een minder uitgesproken smaak hebben). Mandarijnen uit de Gemeenschap Valencia hebben daarom betere organoleptische eigenschappen.

2.

De duidelijke temperatuurverschillen tussen dag en nacht geven zowel de schil als het vruchtvlees van de mandarijn een meer uitgesproken kleur. Mandarijnen uit de Gemeenschap Valencia hebben een kenmerkende oranje tint, die doorgaans intenser is dan die van mandarijnen uit andere regio's.

3.

Mede door de zachte temperaturen vormen zich essentiële oliën in de schil die een functie vervullen in de aromatische fractie van de vrucht.

De organoleptische eigenschappen die verband houden met smaak, kleur en aroma's worden dus beïnvloed door de kenmerkende temperatuuromstandigheden van de citrusteeltgebieden in de regio Valencia.

Het mediterrane klimaat, dat wordt gekenmerkt door niet al te hete zomers met overheersend vochtige winden, is een extra troef voor de mandarijnen, en met name voor hun uiterlijk.

Citroenen

Aan deze omgeving, waar de teelt van citroenen al dateert uit de tijd dat zij door de Arabieren in Spanje werden geïntroduceerd, danken de citroenen uit de Gemeenschap Valencia hun kenmerken, die duidelijk verschillen van die van producten uit andere teeltgebieden, dit onder invloed van meerdere hierna genoemde factoren.

Citroenen uit de Gemeenschap Valencia ontwikkelen zich zonder de fysieke schade die wordt veroorzaakt door de warme en droge winden in andere regio's en hebben daarom het voordeel van een dunne schil, met weinig vlekken en beschadigingen aan de buitenkant.

In vergelijking met de andere productiegebieden bevinden de citrusteeltgebieden in de Gemeenschap Valencia zich voor wat betreft de temperatuur aan de rand van het gebied waar citroenen kunnen worden geteeld. Dit is om meerdere redenen bepalend voor de kwaliteit van het product:

1.

Door de zachte winters en de niet al te hete zomers kan de citroen langzaam rijpen en daardoor een betere zuurheid behouden dan citroenen uit warmere gebieden (die doorgaans een minder uitgesproken smaak hebben).

2.

De duidelijke temperatuurverschillen tussen dag en nacht geven zowel de schil als het vruchtvlees van de citroen een meer uitgesproken kleur. Citroenen uit de Gemeenschap Valencia hebben een kenmerkende gele tint, die doorgaans intenser is dan die van citroenen uit andere regio's.

3.

Mede door de zachte temperaturen vormen zich essentiële oliën in de schil die een functie vervullen in de aromatische fractie van de vrucht.

De organoleptische eigenschappen die verband houden met zuurheid, kleur en aroma's worden dus beïnvloed door de kenmerkende temperatuuromstandigheden van de citrusteeltgebieden in de regio Valencia.

Het mediterrane klimaat, dat wordt gekenmerkt door niet al te hete zomers met overheersend vochtige winden, is een extra troef voor de citroenen, en met name voor hun uiterlijk.

Verwijzing naar de bekendmaking van het productdossier

(Artikel 5, lid 7 van Verordening (EG) nr. 510/2006 (6))

Link naar het productdossier op de webpagina van de Conselleria:

http://www.agricultura.gva.es/web/c/document_library/get_file?uuid=311b8844-1ac9-4ac2-9301-e81705c4452f&groupId=16


(1)  PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1.

(2)  PB L 93 van 31.3.2006, blz. 12. Vervangen door Verordening (EU) nr. 1151/2012.

(3)  Vervangen door Verordening (EU) nr. 1151/2012.

(4)  In verhouding tot het totale gewicht van de vrucht. Met een handpers uitgeperst.

(5)  Minimumverhouding suiker-zuur zoals vastgesteld in Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft.

(6)  Vgl. voetnoot 3.


Top