EUR-Lex Access to European Union law
This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document C:2013:168:FULL
Official Journal of the European Union, C 168, 14 June 2013
Publicatieblad van de Europese Unie, C 168, 14 juni 2013
Publicatieblad van de Europese Unie, C 168, 14 juni 2013
ISSN 1977-0995 doi:10.3000/19770995.C_2013.168.nld |
||
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 168 |
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Mededelingen en bekendmakingen |
56e jaargang |
Nummer |
Inhoud |
Bladzijde |
|
II Mededelingen |
|
|
MEDEDELINGEN VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE |
|
|
Europese Commissie |
|
2013/C 168/01 |
Besluit om geen bezwaar aan te tekenen tegen een aangemelde concentratie (Zaak COMP/M.6871 — Mohawk Industries/Spano Invest) ( 1 ) |
|
|
IV Informatie |
|
|
INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE |
|
|
Raad |
|
2013/C 168/02 |
Conclusies van de Raad over de sociale dimensie van hoger onderwijs |
|
2013/C 168/03 |
||
2013/C 168/04 |
||
|
Europese Commissie |
|
2013/C 168/05 |
||
2013/C 168/06 |
Gemeenschappelijke onderneming SESAR — Begroting 2013 en personeelsformatie 2013 |
|
|
V Adviezen |
|
|
PROCEDURES IN VERBAND MET DE UITVOERING VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK MEDEDINGINGSBELEID |
|
|
Europese Commissie |
|
2013/C 168/07 |
Bekendmaking van de Commissie overeenkomstig artikel 27, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad in zaak AT.39398 — VISA MIF ( 1 ) |
|
|
ANDERE HANDELINGEN |
|
|
Europese Commissie |
|
2013/C 168/08 |
||
|
|
|
(1) Voor de EER relevante tekst |
NL |
|
II Mededelingen
MEDEDELINGEN VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE
Europese Commissie
14.6.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 168/1 |
Besluit om geen bezwaar aan te tekenen tegen een aangemelde concentratie
(Zaak COMP/M.6871 — Mohawk Industries/Spano Invest)
(Voor de EER relevante tekst)
2013/C 168/01
Op 23 april 2013 heeft de Commissie besloten zich niet te verzetten tegen bovenvermelde aangemelde concentratie en deze verenigbaar met de gemeenschappelijke markt te verklaren. Deze beschikking is gebaseerd op artikel 6, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad. De volledige tekst van de beschikking is slechts beschikbaar in het Engels en zal openbaar worden gemaakt na verwijdering van eventuele bedrijfsgeheimen. De tekst is beschikbaar:
— |
op de website Concurrentie van de Commissie, afdeling fusies (http://ec.europa.eu/competition/mergers/cases/). Deze website biedt verschillende hulpmiddelen om individuele concentratiebeschikkingen op te zoeken, onder meer op: naam van de onderneming, nummer van de zaak, datum en sector, |
— |
in elektronische vorm op de EUR-Lex-website (http://eur-lex.europa.eu/en/index.htm) onder documentnummer 32013M6871. EUR-Lex biedt onlinetoegang tot de communautaire wetgeving. |
IV Informatie
INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE
Raad
14.6.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 168/2 |
Conclusies van de Raad over de sociale dimensie van hoger onderwijs
2013/C 168/02
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
TEGEN DE ACHTERGROND VAN:
1. |
de artikelen 165 en 166 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie; |
2. |
de Europa 2020-strategie, en met name het kerndoel van het verhogen van het percentage 30- tot 34-jarigen dat tertiair of gelijkwaardig onderwijs heeft voltooid tot ten minste 40 %; |
3. |
de conclusies van de Raad van 12 mei 2009 betreffende een strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding (ET 2020) (1), waarin de bevordering van kansengelijkheid, sociale cohesie en actief burgerschap wordt genoemd als een van de vier strategische doelstellingen, en waarin wordt beklemtoond dat het onderwijs- en opleidingsbeleid alle burgers — ongeacht hun persoonlijke, sociale of economische achtergrond — in staat moet stellen om een leven lang zowel arbeidsspecifieke vaardigheden als sleutelcompetenties te verwerven, op peil te houden en te ontwikkelen; |
4. |
de conclusies van de Raad van 11 mei 2010 over de sociale dimensie van onderwijs en opleiding (2), waarin hij benadrukt hoe belangrijk het is dat wordt gezorgd voor gelijke kansen op toegang tot kwaliteitsonderwijs, en voor gelijke behandeling en resultaten waarop de sociaal-economische achtergrond en andere factoren die tot een onderwijsachterstand kunnen leiden niet van invloed zijn, en waarin hij gewag maakt van de economische en sociale redenen voor het verhogen van het algemene onderwijsniveau en voor het ontwikkelen van hoge niveaus van vaardigheden, en waarin hij erop wijst dat het aanbieden van sleutelvaardigheden en -competenties voor iedereen een centrale rol zal spelen bij het verbeteren van de inzetbaarheid op de arbeidsmarkt, de sociale inclusie en de persoonlijke ontplooiing van de burgers; |
5. |
de conclusies van de Raad van 28 november 2011 over de modernisering van het hoger onderwijs (3), waarin de lidstaten worden verzocht de systematische ontwikkeling te bevorderen van doeltreffende strategieën die moeten waarborgen dat ondervertegenwoordigde groepen toegang tot het hoger onderwijs krijgen, alsmede hun inspanningen op te voeren om te zorgen voor zo weinig mogelijk uitval in het hoger onderwijs door de kwaliteit, de relevantie en de aantrekkelijkheid van de curricula te verhogen, met name door studentgericht onderwijs aan te bieden en door, ook tijdens de studie, passende bijstand, begeleiding en advies te verstrekken; |
6. |
het communiqué van Boekarest van de ministers die de ministeriële conferentie in het kader van het Bolognaproces van 26 en 27 april 2012 hebben bijgewoond, waarin zij hebben afgesproken nationale maatregelen te treffen om de algemene toegang tot kwalitatief hoogstaand hoger onderwijs te verruimen, en waarin nogmaals wordt gewezen op de doelstelling dat de studenten die hoger onderwijs volgen en voltooien als groep de diversiteit van de Europese bevolking moeten weerspiegelen, alsmede de specifieke benadering van de sociale dimensie van hoger onderwijs in het uitvoeringsverslag met betrekking tot het Bolognaproces van 2012, waarin aandacht wordt besteed aan de beschikbare statistische gegevens over de invloed van de achtergrond van studenten op hun participatie in het hoger onderwijs en aan de verschillende beleidsbenaderingen voor verruiming van de toegang; |
7. |
de mededeling van de Commissie van 20 november 2012 aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's, Een andere kijk op onderwijs: investeren in vaardigheden voor betere sociaal-economische resultaten (4), waarin, in het begeleidende werkdocument van de diensten van de Commissie (5), de ontwikkeling en de versterking van partnerschappen en flexibele werkwijzen voor een leven lang vaardigheden ontwikkelen worden bepleit; |
8. |
de Aanbeveling van de Raad van 20 december 2012 betreffende de validatie van niet-formeel en informeel leren (6), waarbij de lidstaten zijn overeengekomen regelingen te treffen voor de validatie van dergelijke vormen van leren, teneinde ervoor te zorgen dat mensen in de gelegenheid worden gesteld gebruik te maken van hetgeen zij buiten formeel onderwijs en formele opleiding hebben geleerd, voor hun loopbaan en verdere opleiding, onder meer in het hoger onderwijs; |
9. |
de jaarlijkse groeianalyse voor 2013, waarin onderwijs samen met innovatie en ook onderzoek en ontwikkeling wordt genoemd als een belangrijke motor voor groei en concurrentievermogen, en waarin wordt onderstreept dat investeringen in menselijk kapitaal essentieel zijn om de werkloosheid aan te pakken en het economische herstel voor te bereiden; |
10. |
de in maart 2013 in Praag gehouden „peer learning”-activiteit in het kader van ET 2020 betreffende beleidsmaatregelen en praktijk om uitval te verminderen en de afstudeerpercentages in het hoger onderwijs te verbeteren, die was toegespitst op benaderingen op nationaal, institutioneel en Europees niveau om de afstudeerpercentages te verbeteren en de institutionele realiteiten aan te passen aan een meer diverse studentenpopulatie, onderbouwd door feitenmateriaal en analyse, |
IS HET EENS OVER HET VOLGENDE:
1. |
Hoewel de uitdagingen waar Europa vandaag voor staat, niet door onderwijs en opleiding alleen kunnen worden opgelost, is het zowel vanuit economisch als vanuit sociaal oogpunt van vitaal belang om mensen uit te rusten met de vaardigheden en competenties van hoog niveau die Europa nodig heeft, onder meer door ernaar te streven een rechtvaardiger toegang tot, participatie in en voltooiing van het hoger onderwijs te waarborgen. Nog steeds nemen te veel geschikte personen om economische, culturele of sociale redenen of vanwege ontoereikende systemen voor bijstand en begeleiding niet deel aan hoger onderwijs. |
2. |
Het economisch herstel en het streven naar duurzame groei in Europa, ook door middel van versterkt onderzoek en innovatie, hangen steeds meer af van Europa's vermogen om de vaardigheden van alle burgers te ontwikkelen, hetgeen aantoont hoe afhankelijk sociale en economische doelstellingen van elkaar zijn. Parallel aan de inspanningen om vaardigheden te verbeteren door middel van beroepsonderwijs en -opleiding, kunnen hoger onderwijs van hoge kwaliteit en een leven lang leren ook een essentiële rol spelen bij het verbeteren van de inzetbaarheid en het vergroten van het concurrentievermogen, terwijl hierdoor ook de persoonlijke en professionele ontwikkeling van studenten en afgestudeerden worden gestimuleerd, en de sociale solidariteit en het maatschappelijk engagement worden bevorderd. |
3. |
Uit het Bolognaproces — en de daaropvolgende ontwikkeling van de Europese hogeronderwijsruimte —, de EU-agenda voor de modernisering van het hoger onderwijs en de Europa 2020-strategie blijkt dat de Europese samenwerking en de gedeelde beleidsrespons een waardevolle bijdrage kunnen leveren bij het aangaan van gemeenschappelijke uitdagingen door middel van de uitwisseling van beste praktijken, vergelijkende empirisch onderbouwde beleidsanalyse en de verstrekking van financieringssteun, alsook door bij te dragen tot het tot stand brengen van duurzame mechanismen om meer mobiliteit van diverse studentengroepen te vergemakkelijken. |
VERZOEKT DE LIDSTATEN, MET INACHTNEMING VAN HET SUBSIDIARITEITSBEGINSEL EN DE AUTONOMIE VAN INSTELLINGEN VOOR HOGER ONDERWIJS:
1. |
nationale doelstellingen te bepalen, die erop gericht zijn de toegang, participatie en afstudeerpercentages van ondervertegenwoordigde groepen en achterstandsgroepen in het hoger onderwijs te vergroten, met het oog op de verwezenlijking van de doelstelling van het Bolognaproces dat de populatie van studenten die enige vorm van hoger onderwijs volgen en voltooien de diversiteit van de bevolkingen van de lidstaten moet weerspiegelen; |
2. |
samenwerking aan te moedigen tussen de aanbieders van onderwijs op alle niveaus, waaronder degenen die niet-formeel en informeel onderwijs aanbieden, en andere relevante belanghebbenden om te bepalen welke specifieke groepen mogelijk ondervertegenwoordigd zijn in het hoger onderwijs, en een grotere participatie van ondervertegenwoordigde groepen onder de docenten in alle sectoren van het onderwijs te bevorderen; |
3. |
de ontwikkeling te faciliteren van proactieve strategieën en gerelateerde structuren op institutioneel niveau, met name stimuleringsactiviteiten en mogelijkheden voor een leven lang leren, informatieverstrekking over mogelijkheden en resultaten op het gebied van onderwijs en de arbeidsmarkt, begeleiding bij de passende studiekeuze, mentoring door medestudenten en adviesverstrekking en ondersteuning; |
4. |
de doordringbaarheid en de ontwikkeling van flexibele en transparante trajecten van met name het beroepsonderwijs en beroepsopleidingen en het niet-formeel en informeel leren naar het hoger onderwijs te bevorderen, met behulp van transparantie-instrumenten zoals de aan het Europees kwalificatiekader gerelateerde nationale kwalificatiekaders; |
5. |
meer gelegenheid tot flexibel leren te bieden door de manieren waarop de leerstof wordt overgebracht te diversifiëren, onder meer via studentgerichte benaderingen van lesgeven en leren, uitbreiding van de mogelijkheid van deeltijdstudie, stages op basis van studiepunten, programma's in modulevorm en opleiding op afstand met gebruik van ict-toepassingen en ontwikkeling van kwalitatief hoogwaardige open leermiddelen; |
6. |
na te gaan hoe financieringsmechanismen instellingen ertoe kunnen aansporen kwalitatief hoogwaardige, flexibele leermogelijkheden te ontwikkelen en toe te passen; |
7. |
te onderzoeken welke gevolgen de algemene structuur van institutionele financiering en financiëlesteunstelsels voor studenten heeft voor de participatie van ondervertegenwoordigde groepen en achterstandsgroepen in het hoger onderwijs, en na te gaan hoe financiële steun zo gericht mogelijk kan worden verleend teneinde de toegangs-, participatie- en afstudeerpercentages te verbeteren; |
8. |
met instellingen voor hoger onderwijs en andere relevante belanghebbenden samen te werken om de afstudeerpercentages in het hoger onderwijs te verhogen door de kwaliteit van het proces van lesgeven en leren te verbeteren, met name door het aanbod flexibeler te maken en tijdens de studie passende ondersteuning te bieden, en door de aantrekkelijkheid van de curricula en de relevantie voor de arbeidsmarkt te verbeteren; |
9. |
eventuele regionale en geografische verschillen tussen de lidstaten op het gebied van toegang tot, participatie in en voltooiing van het hoger onderwijs te onderzoeken en ernaar te streven deze te verkleinen; |
10. |
op stelselmatige wijze relevante vergelijkbare gegevens te verzamelen — en daarbij optimaal gebruik te maken van de bestaande hulpmiddelen — teneinde de beleidsontwikkeling beter empirisch te kunnen onderbouwen, en doeltreffend toezicht mogelijk te maken op de nationale doelstellingen inzake toegang, participatie en afstudeerpercentages bij ondervertegenwoordigde en achterstandsgroepen in het hoger onderwijs. |
IS INGENOMEN MET HET VOORNEMEN VAN DE COMMISSIE OM:
de empirische onderbouwing van de Europa 2020-strategie te versterken ter ondersteuning van de maatregelen van de lidstaten om de toegang, participatie en afstudeerpercentages in het hoger onderwijs op te voeren door:
a) |
te beginnen met een overzichtsstudie van het beleid inzake toegang en uitval- en afstudeerpercentages in het hoger onderwijs, teneinde de doeltreffendheid van de verschillende nationale en institutionele benaderingen te analyseren en na te gaan welke invloed structurele, institutionele, persoonlijke, sociaal-culturele en sociaal-economische factoren hebben op uitval en voltooiing; |
b) |
samen met Eurostat te werken aan een haalbaarheidsstudie om de methodologie te verbeteren voor de verzameling van administratieve gegevens over de studieduur en de afstudeerpercentages in het hoger onderwijs; |
c) |
een onderzoek op te zetten naar de invloed van verschillende financieringsmodellen, of kostendelingsregelingen, op de doeltreffendheid van, efficiëntie van en kansengelijkheid in het hoger onderwijs, in overeenstemming met de toezeggingen in het kader van de agenda voor de modernisering van het hoger onderwijs van 2011 (7). |
EN VERZOEKT DE LIDSTATEN EN DE COMMISSIE:
1. |
verder te werken aan de sociale dimensie van hoger onderwijs, bijvoorbeeld door de ontwikkeling en uitvoering van beleidsanalyse op basis van „peer learning” en wetenschappelijke bewijzen met betrekking tot dit onderwerp via de open coördinatiemethode, alsook via werk binnen het Bolognaproces en met de desbetreffende instanties en bestaande initiatieven; |
2. |
de bevindingen en resultaten van de studies en de andere werkzaamheden die de Commissie uitvoert en andere relevante bronnen als basis te gebruiken voor verdere debatten en beleidsoverwegingen betreffende vraagstukken inzake toegang, participatie, voltooiing en de effecten van verschillende financieringsmodellen in het hoger onderwijs; |
3. |
de synergie tussen de EU en het Bolognaproces te versterken bij de verwezenlijking van de sociale dimensie van hoger onderwijs, door de financieringssteun uit hoofde van het Unieprogramma voor de periode na 2013 op het gebied van onderwijs en opleiding te optimaliseren; |
4. |
de financiële steun in het kader van het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief te benutten om in het hoger onderwijs aan kansarme of werkloze jongeren onder de 25 jaar gerichte kansen te bieden om arbeidsspecifieke vaardigheden te verwerven. |
(1) PB C 119 van 28.5.2009, blz. 2.
(2) PB C 135 van 26.5.2010, blz. 2.
(3) PB C 372 van 20.12.2011, blz. 36.
(4) Doc. 14871/12.
(5) Doc. 14871/12 ADD 6.
(6) PB C 398 van 22.12.2012, blz. 1.
(7) Vgl. voetnoot 3.
14.6.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 168/5 |
Conclusies van de Raad over de bijdrage van kwalitatief goed jongerenwerk tot de ontwikkeling, het welzijn en de sociale insluiting van jongeren
2013/C 168/03
DE RAAD EN DE VERTEGENWOORDIGERS VAN DE REGERINGEN VAN DE LIDSTATEN, IN HET KADER VAN DE RAAD BIJEEN
VERWIJZEND NAAR DE POLITIEKE VOORGESCHIEDENIS VAN DIT DOSSIER, MET NAME:
1. |
Europese samenwerking in jeugdzaken (1), waarin welzijn en sociale insluiting worden aangemerkt als twee van zijn acht actiegebieden, en de ondersteuning en ontwikkeling van jongerenwerk benadrukt wordt als sectoroverstijgende manier om de algemene doelstellingen van het kader te realiseren, en waarin wordt aanbevolen meer het accent te leggen op sociale insluiting, gezondheid en welzijn van jongeren. |
2. |
De door de Europese Raad onderschreven mededeling van de Commissie „Europa 2020”, waarin de cruciale rol van jongerenwerk erkend wordt als verstrekker van niet-formele leerkansen voor alle jongeren. |
3. |
De aanbeveling van de Raad van 20 december 2012 betreffende de validatie van niet-formeel en informeel leren (2). |
4. |
De gezamenlijke conclusies van de Jeugdconferentie van de EU, georganiseerd door het Ierse voorzitterschap, 11-13 maart 2013 (3). |
VOORTBOUWEND OP:
5. |
De resolutie van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, van 19 november 2010 over jongerenwerk, waarin gepleit wordt voor meer begrip van en een grotere rol voor jongerenwerk, in het bijzonder met betrekking tot het propageren, steunen en ontwikkelen van jongerenwerk op diverse niveaus. |
ONDERSCHRIJVEN HET VOLGENDE:
6. |
Jongeren dragen actief bij tot de sociale infrastructuur en de levendigheid van de gemeenschappen, zowel geografische gemeenschappen als groepen met gemeenschappelijke belangen. Jongeren vormen een diverse, dynamische populatie met onderling verschillende realiteiten, behoeften, vragen en aspiraties. Demografie, levensloop, diversiteit, overgangen en kansen zijn thema's die rechtstreeks van invloed zijn op en soms bepalend zijn voor jongeren. Daarom moet jongerenbeleid op dergelijke thema's reflecteren en reageren, en voor alle jongeren mogelijkheden creëren en hun competenties vergroten, en hun gelijke kansen bieden. |
7. |
Jongerenwerk is een ruime term, waaronder een breed scala van activiteiten van sociale, culturele, educatieve of politieke aard valt, zowel van, voor als met jongeren. Dergelijke activiteiten omvatten ook steeds vaker sport en diensten voor jongeren. Het heeft betrekking op buitenschoolse vorming en specifieke vrijetijdsactiviteiten die worden georganiseerd door professionele of vrijwillige jongerenwerkers en jeugdleiders. Jongerenwerk wordt op diverse manieren georganiseerd (door jongeren geleide organisaties, jongerenorganisaties, informele groepen of via jeugddiensten en overheden). Jongerenwerk wordt in diverse vormen en omgevingen aangeboden (bijvoorbeeld open, groepsgericht, op basis van een programma, outreachend en ambulant) en wordt op lokaal, regionaal, nationaal en Europees niveau vorm gegeven. |
8. |
Jongerenwerk is gericht op de persoonlijke en sociale ontwikkeling van jongeren en heeft een grote reikwijdte waarbij jongeren op grond van hun behoeften en belangstelling worden aangesproken en geactiveerd, en rekening wordt gehouden met hun omgeving. Dank zij dit bereik en deze reikwijdte is het een aanvulling op andere beleidsinitiatieven voor jongeren en daarom kan jongerenwerk jongeren locaties aanbieden waar zij contacten kunnen leggen, zich kunnen verenigen en vooruitgang kunnen maken. |
9. |
Sociale insluiting vereist een overkoepelende, sectoroverstijgende aanpak om de vele gezichten van marginalisatie en uitsluiting in de samenleving aan te pakken. |
10. |
Jongerenwerk speelt een belangrijke rol bij het voorkomen van sociale uitsluiting en het versterken van sociale insluiting. Jongerenwerk biedt alle jongeren ruimte en kansen om zich te ontwikkelen en is gebaseerd op „niet-formele en informele leerprocessen (4) en op vrijwillige deelname” (5). |
11. |
Doeltreffend jongerenwerk en doeltreffende jeugdinitiatieven moeten jongeren meer kansen bieden en hen aanmoedigen actief aan de samenleving deel te nemen. Jongerenwerk geeft hun vaardigheden, competenties en ervaringen voor hun hele leven, waarbij de beschermende factoren worden geoptimaliseerd waardoor de ontwikkeling, het welzijn, de autonomie en de sociale insluiting van jongeren worden gestimuleerd, ook van kansarme jongeren. |
12. |
Kwalitatief goed jongerenwerk houdt in dat constant gestreefd wordt naar het waarborgen en verbeteren van een optimaal jongerenwerkaanbod en een optimale jongerenwerkpraktijk voor jongeren. Het gaat om jongerenorganisaties, jongerendiensten en jongerenwerkers die met de daarvoor in aanmerking komende belanghebbenden samenwerken aan activiteiten en programma's die van belang zijn voor en aansluiten op de interesses, behoeften en ervaringen van jongeren, en die op feiten gebaseerd en resultaatgericht zijn. Kwalitatief goed jongerenwerk moet ertoe leiden dat jongeren maximaal profijt hebben van hun deelname aan jongerenwerk. |
ZIJN OVERTUIGD VAN HET VOLGENDE:
13. |
Sociale insluiting moet betrekking hebben op alle jongeren en de problemen waarmee ze geconfronteerd worden, met speciale aandacht voor kansarme jongeren. Het potentieel van jongerenwerk om bij te dragen aan beleidsdoelen zoals sociale insluiting kan worden geoptimaliseerd door een op kwaliteit gerichte en op de praktijk gebaseerde aanpak die jongeren op de voorgrond plaatst bij het ontwerpen en verstrekken van het aanbod van jongerenwerk. Deze aanpak steunt de participatie, ontwikkeling en vooruitgang van jongeren op een wijze die hun sterke punten bevestigt, hun weerbaarheid en vaardigheden vergroot en hun potentieel om een individueel, maatschappelijk en sociaal kapitaal op te bouwen, erkent. Kwalitatief goed jongerenwerk is een universeel thema dat jongeren ten goede komt, de praktijk van het jongerenwerk verbetert en een bijdrage levert aan bredere beleidsdoelen.
|
ZIEN DE VOLGENDE PRIORITEITEN OM KWALITATIEF GOED JONGERENWERK VOOR DE ONTWIKKELING, HET WELZIJN EN DE SOCIALE INSLUITING VAN JONGEREN TE VERBETEREN:
14. |
Met de volgende prioriteiten moet ervoor worden gezorgd dat jongerenwerk relevant is en inspeelt op de belangen en behoeften van jongeren, en dat jongerenwerk optimaal bijdraagt aan hun ontwikkeling, welzijn en sociale insluiting:
|
VERZOEKEN DE LIDSTATEN EN DE COMMISSIE, BINNEN HET KADER VAN HUN RESPECTIEVE BEVOEGDHEDEN EN MET INACHTNEMING VAN HET SUBSIDIARITEITSBEGINSEL:
15. |
door middel van de open coördinatiemethode zowel in het beleid als in de praktijk de verbanden met jeugdgerelateerde gebieden als gezondheid, onderwijs en opleiding en werkgelegenheid, cultuur en sport, te versterken. |
16. |
in structuur en praktijk met betrekking tot jongerenwerk de nadruk te leggen op kwaliteit en aansturen op resultaten van jongerenwerk die bijdragen tot de ontwikkeling, het welzijn en de sociale insluiting van jongeren; |
17. |
Steun te geven aan een betere samenwerking tussen alle betrokken partijen (in het bijzonder onderzoekers, beleidsmakers, maatschappelijke organisaties, mensen uit de praktijk en jongeren) om de impact van kwalitatief goed jongerenwerk vast te stellen, voor de jongeren zelf, de jongerensector en aanverwante beleidsterreinen, bijvoorbeeld middels de ontwikkeling van bewijs van het effect van kwalitatief goed jongerenwerk en het mogelijk maken en verbeteren van de erkenning en validering van niet-formeel en informeel leren op nationaal en op EU-niveau. |
18. |
Jongeren door middel van initiatieven op het gebied van onderwijs, maatschappelijk middenveld en kwalitatief goed jongerenwerk aan te moedigen en te steunen zodat zij deelnemen aan het democratische leven en gebruik maken van bestaande en nieuwe instrumenten om bij te dragen aan beleidsontwikkeling, zulks ten gunste van hun ontwikkeling, welzijn en sociale insluiting. |
19. |
ontwikkeling van ervaringsleren en vaardigheden te stimuleren, met inbegrip van overdraagbare vaardigheden voor jongeren, via kansen en programma's voor kwalitatief jongerenwerk, en de erkenning en validering van die vaardigheden en competenties; |
20. |
De jeugdsector ondersteuning te geven voor het ontwikkelen van zijn structuren, werkmethodes en communicatiekanalen zodat er meer jongeren worden bereikt, en dan vooral jongeren die sociaal buitengesloten zouden kunnen raken. |
21. |
leidinggevende vrijwilligers bij jeugdzaken te stimuleren en te ondersteunen om diversiteit en sociale insluiting te bevorderen en sociaal kapitaal op te bouwen; |
22. |
de bijdrage van kwalitatief goed jongerenwerk te vergroten door financieringsmogelijkheden ter ondersteuning van doeltreffend jongerenwerk te optimaliseren; |
23. |
via de relevante programma's, platforms en kanalen de Europese en internationale uitwisseling van goede praktijken, opleiding, competentieverwerving en intercollegiaal leren met betrekking tot op kwaliteit gebaseerd jongerenwerk, te bevorderen. |
24. |
een themagroep met deskundigen samen te stellen die de kwaliteitsregelingen voor jongerenwerk in de EU-lidstaten onderzoekt om na te gaan hoe er gemeenschappelijke indicatoren en kaders kunnen worden ontworpen. De komende studie van de Europese Commissie zal een inbreng zijn voor het werk van deze groep. Dit moet uitmonden in een verslag met aanbevelingen voor de Groep jeugdzaken. Een ontwerp van het voorgestelde mandaat en het lidmaatschap van de themagroep van deskundigen staat in bijlage dezes. |
VERZOEKEN DE COMMISSIE:
25. |
de bevindingen van haar verwachte studie over de waarde van jongerenwerk trachten te gebruiken om na te gaan welke initiatieven er nodig zijn om te zorgen voor kwalitatief en doeltreffend jongerenwerk; |
26. |
rekening te houden met andere onderzoeken en initiatieven op dit gebied; de bevindingen te verspreiden en leerstof te ontwikkelen voor de entiteiten beleid, onderzoek, praktijk en jeugd en voor aanverwante beleidsterreinen. |
27. |
Na te denken over een goed vervolg op de komende studie over de waarde van jongerenwerk en het resultaat van het werk van de themagroep met deskundigen over kwalitatief jongerenwerk. |
(1) Resolutie van de Raad van 27 november 2009 over een nieuw kader voor Europese samenwerking in jeugdzaken (2010-2018) (PB C 311, 19.12.2009, blz. 1) en het gezamenlijk verslag 2012 van de Raad en de Commissie betreffende de uitvoering van het nieuwe kader voor Europese samenwerking in jeugdzaken (EU-strategie voor jongeren 2010-2018) (PB C 394, 20.12.2012, blz. 5).
(2) PB C 398 van 22.12.2012, blz. 1.
(3) 7808/13.
(4) Niet-formeel en informeel leren volgens de definitie in de aanbeveling van de Raad van 20 december 2012 betreffende de validatie van niet-formeel en informeel leren (PB C 398, 22.12.2012).
(5) Resolutie van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen op 19 november 2010, over jongerenwerk, blz. 3.
BIJLAGE
Ontwerpmandaat en voorgestelde criteria voor het lidmaatschap van de themagroep van deskundigen die opgericht moet worden door de lidstaten van de Unie en de Commissie
Doel
Kwaliteitsregelingen voor jongerenwerk in de EU-lidstaten onderzoeken om na te gaan hoe er gemeenschappelijke indicatoren en kaders kunnen worden ontworpen. Daartoe behoort een illustratie van de praktijk, het proces en het product van jongerenwerk en de impact van jongerenwerk op de inzet, ontwikkeling en vooruitgang van jongeren.
Lidmaatschap
— |
De deelneming van de lidstaten aan deze themagroep van deskundigen is vrijwillig. De lidstaten kunnen zich te allen tijde aansluiten. |
— |
De lidstaten benoemen, via de Commissie, personen met ervaring en expertise op het themagebied. De leden van de groep zorgen ervoor dat de nationale autoriteiten en andere belanghebbenden op de hoogte blijven van de vorderingen van de groep deskundigen. |
— |
De themagroep van deskundigen kan nieuwe leden uitnodigen, indien dat nodig is. |
— |
De themagroep kan ook vertegenwoordigers van stakeholders van het jeugdbeleid en vertegenwoordigers van niet-EU-landen van Jeugd in Actie of daarop volgende programma's uitnodigen, als de groep dat zinvol acht. |
Werkmethode
— |
Het werk van de themagroep van deskundigen is taakgericht en aan een tijdslimiet gebonden (maximaal 18 maanden). De groep stelt een gedetailleerd mandaat en een beknopt werkprogramma op met meetbare en haalbare resultaten. |
— |
Tijdens de eerste vergadering benoemt de groep een voorzitter en een medevoorzitter. |
— |
Alle vergaderingen vinden in Brussel plaats; indien gewenst, kunnen de lidstaten een enkele maal een vergadering in hun land houden. |
— |
De Commissie levert expertise en logistieke en secretariaatsondersteuning voor de oprichting en werking van de deskundigengroep. |
— |
De groep brengt de Groep jeugdzaken regelmatig op de hoogte van de vorderingen in het beraad. |
— |
De deskundigengroep legt een eindverslag met aanbevelingen voor om de Groep jeugdzaken te informeren over de ontwikkeling van beleid en maatregelen inzake jongerenwerk. |
14.6.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 168/10 |
Conclusies van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, over duale carrières voor sporters
2013/C 168/04
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE EN DE VERTEGENWOORDIGERS VAN DE REGERINGEN DER LIDSTATEN,
ERAAN HERINNEREND:
dat de Raad op 20 mei 2011 een werkplan van de Europese Unie voor sport 2011-2014 heeft opgesteld, waarin gewezen werd op de rol van onderwijs, opleiding en kwalificaties in de sport en waarbij de deskundigengroep „Sportonderwijs en opleiding” werd ingesteld met het oog op het opstellen van een voorstel voor Europese richtsnoeren inzake duale carrières.
INGENOMEN MET:
de richtsnoeren van de EU inzake duale carrières voor sporters, die zijn opgesteld door de lidstaten en de deskundigengroep „Sportonderwijs en opleiding” van de Commissie, op voorstel van de ad-hocdeskundigengroep inzake duale carrières in de sport, en waarin een aantal beleidsacties ter ondersteuning van duale sportcarrières wordt gestimuleerd (1).
OVERWEGENDE HETGEEN VOLGT:
1. |
In het kader van deze Raadsconclusies dient onder „sporter” te worden verstaan een „sporttalent” of een „topsporter”, van de mannelijke of van vrouwelijke kunne, met inbegrip van gehandicapte sporters en met inachtneming van het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap.
|
2. |
Onder „duale carrière” dient te worden verstaan dat een sporter zijn sportloopbaan soepel kan combineren met onderwijs en/of werk, zonder dat dit een onredelijke persoonlijke inspanning vergt, dankzij een kwalitatief hoogwaardige training, ter bescherming van het moreel, de gezondheid en onderwijskundige en professionele belangen van de betrokkenen, zonder dat één van beide loopbanen in gevaar wordt gebracht, met bijzondere nadruk op voortgezet formeel onderwijs voor jonge sporters. |
3. |
Topsportprestaties moeten gecombineerd kunnen worden met onderwijs en een beroepsloopbaan waarin sporters hun talenten kunnen inzetten om verder bij te dragen aan de samenleving. Sporters verwerven tijdens hun sportieve activiteiten kennis, vaardigheden en competenties; de aanbeveling van de Raad betreffende de validatie van niet-formeel en informeel leren (2) biedt de lidstaten een grondslag voor de erkenning en validering ervan. |
4. |
Het stimuleren van duale carrières draagt bij tot verscheidene doelstellingen van de Europa 2020-strategie (3) (voorkomen van schooluitval, meer afgestudeerden in het hoger onderwijs, hogere inzetbaarheid) en maakt het sportbeleid efficiënter doordat meer sporters voor het sportsysteem behouden worden. |
5. |
Steeds vaker trainen sporters regelmatig in het buitenland en/of nemen zij daar deel aan wedstrijden, wat het moeilijker maakt om een sportcarrière te combineren met school, een studie of een loopbaan buiten de sport. Deze sporters behoren tot de meest internationaal mobiele segmenten van de Europese bevolking. |
6. |
Sporters leveren een belangrijke bijdrage tot de beeldvorming met betrekking tot sport en lichamelijke activiteit, verspreiden binnen de maatschappij belangrijke waarden zoals rechtvaardigheidsgevoel en prestatiegerichtheid, en dienen als rolmodel doordat zij jongeren aanzetten tot sportbeoefening. Daarnaast zijn zij belangrijke vertegenwoordigers van hun land. In dit verband hebben alle sportverenigingen en regeringen de verantwoordelijkheid om sporters in de gelegenheid te stellen met succes een duale carrière te volgen, zodat zij aan het einde van hun sportcarrière niet in een nadelige positie verkeren (4). |
7. |
Sportbeoefening door kinderen moet altijd geschieden in overeenstemming met het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind. In het bijzonder moet ervoor worden gezorgd dat wanneer kinderen zich voorbereiden op sportbeoefening op hoog niveau, dat niet contraproductief is of schadelijk voor hun lichamelijk, maatschappelijk of emotioneel welbevinden (4). |
8. |
De voornaamste opgaven met betrekking tot de kwaliteit van het onderwijs en de ondersteunende diensten voor sporters die in Europa sport op hoog niveau bedrijven, zijn:
|
9. |
Om te kunnen presteren op topniveau, ziet een aanzienlijk aantal sporters zich genoodzaakt hun sportfinanciering aan te vullen, vaak via steun van de familie, studieleningen of via een deeltijd- of voltijdbaan. Sommige sporters geven de sportbeoefening op omdat hun sportcarrière moeilijk valt te combineren met onderwijs en/of werk. |
10. |
Aan het combineren van een sportloopbaan met onderwijs en/of werk zijn voor sporters grote voordelen verbonden, onder meer gezondheidsgerelateerde voordelen (bv. evenwichtige levensstijl en minder stress), ontwikkelingsvoordelen (bv. ontwikkeling van vaardigheden die zij kunnen gebruiken in sport, onderwijs of andere levenssferen), sociale voordelen (uitgebreide sociale netwerken en vormen van sociale ondersteuning), en betere toekomstperspectieven wat betreft werkgelegenheid. |
VERZOEKEN IN DIT VERBAND DE EU-LIDSTATEN, DE SPORTBONDEN EN DE BELANGHEBBENDEN OM, HANDELEND BINNEN HUN BEVOEGDHEDEN EN BEVOEGDHEIDSGEBIEDEN, MET INACHTNEMING VAN DE AUTONOMIE VAN DE SPORTBONDEN:
1. |
Op basis van de beginselen neergelegd in de richtsnoeren van de EU inzake duale carrières voor sporters, een beleidskader en/of nationale leidraden voor duale carrières te ontwikkelen met de medewerking van de voornaamste belanghebbenden, bijvoorbeeld ministeries van Sport, Volksgezondheid, Onderwijs, Werkgelegenheid, Defensie, Jongerenzaken, Binnenlandse Zaken en Financiën en andere, sportbonden, overheidsinstanties, onderwijsinstellingen, bedrijven, kamers van koophandel, arbeidskamers en vertegenwoordigende organisaties van sporters. |
2. |
Samenwerking en overeenkomsten tussen alle belanghebbenden te bevorderen bij de ontwikkeling en implementatie van duale carrières. |
3. |
Sectoroverstijgende samenwerking aan te moedigen en innovatieve maatregelen en onderzoek te ondersteunen die gericht zijn op het in kaart brengen en oplossen van de problemen waarmee sporters mee te maken krijgen in het onderwijs en op de werkplek. |
4. |
De uitwisseling van beproefde werkwijzen en ervaringen met duale carrières tussen de lidstaten op lokaal, regionaal en nationaal niveau te bevorderen. |
5. |
Erop toe te zien dat eventuele maatregelen ter ondersteuning van duale carrières gelijkelijk worden toegepast op mannelijke en vrouwelijke sporters, met inachtneming van de bijzondere behoeften van sporters met een beperking. |
6. |
De sportbonden en de onderwijsinstellingen aan te moedigen er zorg voor te dragen dat alleen voldoende gekwalificeerd of opgeleid personeel, al dan niet als vrijwilliger, werkzaam is ter ondersteuning van sporters met een duale carrière. |
7. |
Het gebruik van kwaliteitsnormen in sportacademies en topsportcentra te bevorderen, bijvoorbeeld met betrekking tot personeel dat in verband met duale carrières wordt ingezet, veiligheids- en beveiligingsregelingen en transparantie ten aanzien van de rechten van sporters. |
8. |
Met betrekking tot onderwijs voor sporters:
|
9. |
Met betrekking tot werk voor sporters:
|
10. |
Met betrekking tot de gezondheid van sporters:
|
11. |
Met betrekking tot de financiën van sporters:
|
ROEPEN, MET INACHTNEMING VAN HUN AUTONOMIE, DE SPORTBONDEN ERTOE OP:
1. |
Het welslagen van duale carrières van sporters op alle interne niveaus te steunen (bijvoorbeeld door gekwalificeerde adviseurs te benoemen die de sporters van start tot finish begeleiden in hun sportieve loopbaan; door verantwoordelijke trainers en ondersteunend personeel, afgestemd op de vereisten van onderwijs en/of werk; door bij de organisatie van nationale en internationale sportevenementen rekening te houden met de eisen van het onderwijs en/of het werk van de sporters en de sporters tevens te beschermen tegen buitensporige spanning) (5). |
2. |
De ontwikkeling of de leiding op zich te nemen van, of volledig deel te nemen aan de netwerken en mechanismen die in de lidstaten en/of door de officiële sportinstanties worden ingesteld om diensten in verband met duale carrières voor sporters te ontwikkelen en te implementeren. |
3. |
Zich te beraden op de aanstelling van specifieke sportambassadeurs voor duale carrières, om aan te tonen dat succes op topsportniveau zich laat combineren met succes in het onderwijs en/of op het werk. |
4. |
Samen te werken met de kamers van koophandel en arbeidskamers, alsmede met bedrijven om onder de aandacht te brengen hoezeer sporters positieve eigenschappen en voordelen aan werkgevers te bieden hebben, en tegelijk flexibele werkregelingen voor sporters aan te moedigen. |
5. |
Stimulansen te geven om sponsorcontracten met bedrijven af te sluiten waardoor sporters de kans krijgen werkervaring op te doen, voorrang bij werving genieten en aanspraak kunnen maken op flexibele werkregelingen in het sponsorbedrijf of zijn partnerbedrijven. |
6. |
Instanties die sporters vertegenwoordigen waar passend te betrekken bij de ontwikkeling van beleid en maatregelen op het gebeid van duale carrières. |
VERZOEKEN DE EUROPESE COMMISSIE:
1. |
Op basis van de richtsnoeren van de EU inzake duale carrières voor sporters een passend vervolg in het kader van het tweede werkplan van de EU voor sport van de Raad te overwegen, en daarbij na te denken over methoden voor het bepalen van het stadium van uitvoering van beleidsmaatregelen op het gebied van duale carrières in de gehele EU, waarvan de lidstaten op basis van vrijwilligheid gebruik kunnen maken. |
2. |
Steun te verlenen aan netwerken voor duale carrières die sportverenigingen, bedrijven, kamers van koophandel en arbeidskamers, sportbonden, onderwijsinstellingen, nationale en lokale autoriteiten en coaches samenbrengen om informatie en beproefde werkwijzen uit te wisselen op EU-niveau. |
3. |
De uitwisseling van beproefde werkwijzen in de EU met betrekking tot duale carrières van sporters te bevorderen en te ondersteunen, onder andere door steun aan projecten en verspreiding van de resultaten ervan in het kader van desbetreffende financieringsregelingen en programma's. |
4. |
Een monitoringsysteem en/of onderzoek op basis van de internationale dimensie van duale carrièreprogramma's te ondersteunen, met name betreffende de gevolgen van overgangen in het leven van sporters, de bescherming van de ontwikkeling van sporters in sporten die vroege specialisatie vereisen, de doelmatigheid van maatregelen en ondersteunende diensten in de lidstaten en het herintreden van topsporters op de arbeidsmarkt. |
5. |
De ontwikkeling te steunen van een geheel van minimumkwaliteitseisen op Europees niveau, in samenwerking met de betrokkenen op dit gebied, dat zou kunnen dienen als referentiepunt voor de nationale diensten en faciliteiten voor duale carrières, en transparantie en waarborgen biedt inzake kwaliteit, veiligheid en beveiliging voor sporters, ook in het buitenland. |
(1) Doc. 17208/12.
(2) PB C 398 van 22.12.2012, blz. 1.
(3) COM(2010) 2020 definitief.
(4) Studievoorbehoud IT.
(5) Studievoorbehoud IT.
Europese Commissie
14.6.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 168/13 |
Wisselkoersen van de euro (1)
13 juni 2013
2013/C 168/05
1 euro =
|
Munteenheid |
Koers |
USD |
US-dollar |
1,3315 |
JPY |
Japanse yen |
125,36 |
DKK |
Deense kroon |
7,4591 |
GBP |
Pond sterling |
0,84950 |
SEK |
Zweedse kroon |
8,6765 |
CHF |
Zwitserse frank |
1,2290 |
ISK |
IJslandse kroon |
|
NOK |
Noorse kroon |
7,6770 |
BGN |
Bulgaarse lev |
1,9558 |
CZK |
Tsjechische koruna |
25,728 |
HUF |
Hongaarse forint |
294,85 |
LTL |
Litouwse litas |
3,4528 |
LVL |
Letlandse lat |
0,7019 |
PLN |
Poolse zloty |
4,2645 |
RON |
Roemeense leu |
4,4715 |
TRY |
Turkse lira |
2,4897 |
AUD |
Australische dollar |
1,3919 |
CAD |
Canadese dollar |
1,3541 |
HKD |
Hongkongse dollar |
10,3387 |
NZD |
Nieuw-Zeelandse dollar |
1,6696 |
SGD |
Singaporese dollar |
1,6669 |
KRW |
Zuid-Koreaanse won |
1 510,58 |
ZAR |
Zuid-Afrikaanse rand |
13,2293 |
CNY |
Chinese yuan renminbi |
8,1680 |
HRK |
Kroatische kuna |
7,4725 |
IDR |
Indonesische roepia |
13 155,71 |
MYR |
Maleisische ringgit |
4,1712 |
PHP |
Filipijnse peso |
57,224 |
RUB |
Russische roebel |
42,7500 |
THB |
Thaise baht |
40,997 |
BRL |
Braziliaanse real |
2,8511 |
MXN |
Mexicaanse peso |
17,1166 |
INR |
Indiase roepie |
77,3400 |
(1) Bron: door de Europese Centrale Bank gepubliceerde referentiekoers.
14.6.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 168/14 |
GEMEENSCHAPPELIJKE ONDERNEMING SESAR
BEGROTING 2013 EN PERSONEELSFORMATIE 2013
2013/C 168/06
BEGROTING 2013
STAAT VAN ONTVANGSTEN
(alle bedragen zijn in euro) |
|||||||||||
Titel/Hoofdstuk |
Programmaramingen sept. '09 |
Vastleggingskredieten |
Betalingskredieten |
||||||||
Jaar 2011 |
Begroting 2012 |
Herz. Begr. II ter goedk. |
Begroting 2013 |
Jaar 2011 |
Begroting 2012 |
Herz. Begr. II ter goedk. |
Begroting 2013 |
||||
|
700 000 000 |
109 994 680 |
110 123 600 |
110 123 600 |
59 881 720 |
18 000 000 |
91 170 000 |
69 713 000 |
91 631 020 |
||
|
350 000 000 |
59 994 680 |
60 123 600 |
60 123 600 |
59 881 720 |
9 000 000 |
46 170 000 |
34 887 000 |
46 631 020 |
||
|
350 000 000 |
50 000 000 |
50 000 000 |
50 000 000 |
|
9 000 000 |
45 000 000 |
34 826 000 |
45 000 000 |
||
|
165 000 000 |
21 007 543 |
14 456 000 |
41 456 000 |
12 790 000 |
11 165 408 |
14 456 000 |
34 418 200 |
12 790 000 |
||
|
165 000 000 |
21 007 543 |
14 456 000 |
41 456 000 |
12 790 000 |
11 165 408 |
14 456 000 |
34 418 200 |
12 790 000 |
||
|
30 774 983 |
4 842 725 |
4 396 426 |
4 396 426 |
4 246 361 |
4 599 776 |
4 396 426 |
4 396 426 |
4 246 361 |
||
|
30 774 983 |
4 842 725 |
4 396 426 |
4 396 426 |
4 246 361 |
4 599 776 |
4 396 426 |
4 396 426 |
4 246 361 |
||
|
|
56 747 |
100 000 |
100 000 |
100 000 |
206 283 |
100 000 |
100 000 |
100 000 |
||
|
|
56 747 |
400 000 |
400 000 |
400 000 |
636 640 |
400 000 |
400 000 |
400 000 |
||
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
||
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
||
|
|
|
300 000 |
300 000 |
300 000 |
430 357 |
300 000 |
300 000 |
300 000 |
||
Begrotingsresultaat vorig jaar |
|
11 767 877 |
|
488 760 |
|
57 183 031 |
|
15 571 258 |
|
||
TOTALE ONTVANGSTEN |
895 774 983 |
147 669 572 |
129 076 026 |
156 564 786 |
77 018 081 |
91 154 498 |
110 122 426 |
124 198 884 |
108 767 381 |
STAAT VAN UITGAVEN
(alle bedragen zijn in euro) |
|||||||||||
Titel/Hoofdstuk |
Programma-ramingen sept. '09 |
Vastleggingskredieten |
Betalingskredieten |
||||||||
Jaar 2011 |
Begroting 2012 |
Herz. Begr. II ter goedk. |
Begroting 2013 |
Jaar 2011 |
Begroting 2012 |
Herz. Begr. II ter goedk. |
Begroting 2013 |
||||
|
55 000 000 |
5 420 000 |
6 085 000 |
5 556 000 |
5 970 000 |
4 729 025 |
6 085 000 |
5 556 000 |
5 970 000 |
||
|
50 000 000 |
2 630 000 |
3 350 000 |
3 000 000 |
3 460 000 |
2 502 472 |
3 350 000 |
3 000 000 |
3 460 000 |
||
|
|
380 000 |
350 000 |
350 000 |
380 000 |
281 631 |
350 000 |
350 000 |
380 000 |
||
|
5 000 000 |
1 890 000 |
1 450 000 |
1 550 000 |
1 300 000 |
1 410 637 |
1 450 000 |
1 550 000 |
1 300 000 |
||
|
|
150 000 |
160 000 |
90 000 |
170 000 |
99 001 |
160 000 |
90 000 |
170 000 |
||
|
|
192 000 |
600 000 |
391 000 |
500 000 |
308 177 |
600 000 |
391 000 |
500 000 |
||
|
|
178 000 |
175 000 |
175 000 |
160 000 |
127 107 |
175 000 |
175 000 |
160 000 |
||
|
45 774 983 |
3 110 035 |
3 290 000 |
3 231 500 |
3 274 600 |
2 906 687 |
3 290 000 |
3 231 500 |
3 274 600 |
||
|
|
708 213 |
794 000 |
854 648 |
905 600 |
705 304 |
794 000 |
854 648 |
905 600 |
||
|
|
30 000 |
50 000 |
50 000 |
50 000 |
39 094 |
50 000 |
50 000 |
50 000 |
||
|
|
299 686 |
300 000 |
300 000 |
300 000 |
333 743 |
300 000 |
300 000 |
300 000 |
||
|
|
173 225 |
180 000 |
180 000 |
243 000 |
151 892 |
180 000 |
180 000 |
243 000 |
||
|
|
25 000 |
30 000 |
17 500 |
30 000 |
7 499 |
30 000 |
17 500 |
30 000 |
||
|
|
221 666 |
340 000 |
263 882 |
300 000 |
136 793 |
340 000 |
263 882 |
300 000 |
||
|
|
1 575 637 |
1 500 000 |
1 500 470 |
1 350 000 |
1 487 779 |
1 500 000 |
1 500 470 |
1 350 000 |
||
|
|
76 608 |
96 000 |
65 000 |
96 000 |
44 583 |
96 000 |
65 000 |
96 000 |
||
|
795 000 000 |
138 650 777 |
119 701 026 |
147 777 286 |
67 773 481 |
67 947 528 |
100 747 426 |
115 411 384 |
99 522 781 |
||
|
179 500 345 |
26 520 000 |
23 913 000 |
23 913 000 |
29 824 000 |
18 482 604 |
43 748 366 |
28 000 000 |
31 782 560 |
||
|
|
|
|
|
|
702 853 |
|
|
|
||
|
615 499 655 |
112 130 777 |
95 788 026 |
123 864 286 |
37 949 481 |
48 762 071 |
56 999 060 |
87 411 384 |
67 740 221 |
||
TOTALE UITGAVEN |
895 774 983 |
147 180 812 |
129 076 026 |
156 564 786 |
77 018 081 |
75 583 240 |
110 122 426 |
124 198 884 |
108 767 381 |
||
SALDO |
|
488 760 |
|
|
|
15 571 258 |
|
|
|
BIJLAGE I
BIJDRAGEN EN UITGAVEN IN NATURA
UITGAVEN IN NATURA
(Alle bedragen zijn in euro) |
|||||||
Titel/Hoofdstuk |
Programma-ramingen sept. '09 |
Vastleggingskredieten |
|||||
Jaar 2011 |
Begroting 2012 |
Herz. Begr. II ter goedk. |
Begroting 2013 |
||||
1. Bijdrage Europese Unie |
|||||||
|
|
|
|
|
|
||
|
|
|
|
|
|
||
|
535 000 000 |
69 800 000 |
74 805 000 |
74 805 000 |
75 500 000 |
||
|
|
|
|
|
|
||
|
535 000 000 |
69 800 000 |
74 805 000 |
74 805 000 |
75 500 000 |
||
|
615 499 655 |
112 130 777 |
95 788 026 |
123 864 286 |
37 949 481 |
||
|
|
|
|
|
|
||
|
615 499 655 |
112 130 777 |
95 788 026 |
123 864 286 |
37 949 481 |
||
|
53 725 363 |
|
|
|
|
||
|
|
|
|
|
|
||
|
|
|
|
|
|
||
|
53 725 363 |
|
|
|
|
||
|
|
|
|
|
|
||
Begrotingsresultaat vorig jaar |
|
|
|
|
|
||
TOTALE ONTVANGSTEN |
1 204 225 018 |
181 930 777 |
170 593 026 |
198 669 286 |
113 449 481 |
UITGAVEN IN NATURA
(Alle bedragen zijn in euro) |
|||||||
Titel/Hoofdstuk |
Programma-ramingen sept. '09 |
Vastleggingskredieten |
|||||
Jaar 2011 |
Begroting 2012 |
Herz. Begr. II ter goedk. |
Begroting 2013 |
||||
1. Personeelsuitgaven |
|||||||
|
|
|
|
|
|
||
|
|
|
|
|
|
||
|
|
|
|
|
|
||
|
|
|
|
|
|
||
|
|
|
|
|
|
||
|
|
|
|
|
|
||
2. Administratieve uitgaven |
|||||||
|
|
|
|
|
|
||
|
|
|
|
|
|
||
|
|
|
|
|
|
||
|
|
|
|
|
|
||
|
|
|
|
|
|
||
|
|
|
|
|
|
||
|
|
|
|
|
|
||
|
|
|
|
|
|
||
|
1 204 225 018 |
181 930 777 |
170 593 026 |
198 669 286 |
113 449 481 |
||
|
53 725 363 |
|
|
|
|
||
|
535 000 000 |
69 800 000 |
74 805 000 |
74 805 000 |
75 500 000 |
||
|
615 499 655 |
112 130 777 |
95 788 026 |
123 864 286 |
37 949 481 |
||
TOTALE UITGAVEN |
1 204 225 018 |
181 930 777 |
170 593 026 |
198 669 286 |
113 449 481 |
||
SALDO |
|
|
|
|
|
BIJLAGE II
TOTAAL
ONTVANGSTEN (contant en in natura)
(Alle bedragen zijn in euro) |
|||||||
Titel/Hoofdstuk |
Programmaramingen sept. '09 |
Vastleggingskredieten |
|||||
Jaar 2011 |
Begroting 2012 |
Herz. Begr. II ter goedk. |
Begroting 2013 |
||||
|
700 000 000 |
109 994 680 |
110 123 600 |
110 123 600 |
59 881 720 |
||
|
350 000 000 |
59 994 680 |
60 123 600 |
60 123 600 |
59 881 720 |
||
|
350 000 000 |
50 000 000 |
50 000 000 |
50 000 000 |
|
||
|
700 000 000 |
90 807 543 |
89 261 000 |
116 261 000 |
88 290 000 |
||
|
165 000 000 |
21 007 543 |
14 456 000 |
41 456 000 |
12 790 000 |
||
|
535 000 000 |
69 800 000 |
74 805 000 |
74 805 000 |
75 500 000 |
||
|
646 274 638 |
116 973 502 |
100 184 452 |
128 260 712 |
42 195 842 |
||
|
30 774 983 |
4 842 725 |
4 396 426 |
4 396 426 |
4 246 361 |
||
|
615 499 655 |
112 130 777 |
95 788 026 |
123 864 286 |
37 949 481 |
||
|
53 725 363 |
56 747 |
100 000 |
100 000 |
100 000 |
||
|
|
56 747 |
400 000 |
400 000 |
400 000 |
||
|
|
|
|
|
|
||
|
53 725 363 |
|
|
|
|
||
|
|
|
300 000 |
300 000 |
300 000 |
||
Begrotingsresultaat vorig jaar |
|
11 767 877 |
|
488 760 |
|
||
TOTALE ONTVANGSTEN |
2 100 000 000 |
329 600 349 |
299 669 052 |
355 234 072 |
190 467 562 |
UITGAVEN (contant en in natura)
(Alle bedragen zijn in euro) |
|||||||
Titel/Hoofdstuk |
Programmaramingen sept. '09 |
Vastleggingskredieten |
|||||
Jaar 2011 |
Begroting 2012 |
Herz. Begr. II ter goedk. |
Begroting 2013 |
||||
|
55 000 000 |
5 420 000 |
6 085 000 |
5 556 000 |
5 970 000 |
||
|
50 000 000 |
2 630 000 |
3 350 000 |
3 000 000 |
3 460 000 |
||
|
|
380 000 |
350 000 |
350 000 |
380 000 |
||
|
5 000 000 |
1 890 000 |
1 450 000 |
1 550 000 |
1 300 000 |
||
|
|
150 000 |
160 000 |
90 000 |
170 000 |
||
|
|
192 000 |
600 000 |
391 000 |
500 000 |
||
|
|
178 000 |
175 000 |
175 000 |
160 000 |
||
|
45 774 983 |
3 110 035 |
3 290 000 |
3 231 500 |
3 274 600 |
||
|
|
708 213 |
794 000 |
854 648 |
905 600 |
||
|
|
30 000 |
50 000 |
50 000 |
50 000 |
||
|
|
299 686 |
300 000 |
300 000 |
300 000 |
||
|
|
173 225 |
180 000 |
180 000 |
243 000 |
||
|
|
25 000 |
30 000 |
17 500 |
30 000 |
||
|
|
221 666 |
340 000 |
263 882 |
300 000 |
||
|
|
1 575 637 |
1 500 000 |
1 500 470 |
1 350 000 |
||
|
|
76 608 |
96 000 |
65 000 |
96 000 |
||
|
1 999 225 017 |
320 581 554 |
290 294 052 |
346 446 572 |
181 222 962 |
||
|
233 225 707 |
26 520 000 |
23 913 000 |
23 913 000 |
29 824 000 |
||
|
535 000 000 |
69 800 000 |
74 805 000 |
74 805 000 |
75 500 000 |
||
|
1 230 999 310 |
224 261 554 |
191 576 052 |
247 728 572 |
75 898 962 |
||
TOTALE UITGAVEN |
2 100 000 000 |
329 111 589 |
299 669 052 |
355 234 072 |
190 467 562 |
||
SALDO |
|
488,760 |
|
|
|
PERSONEELSFORMATIE 2013
Begroting 2013 |
||||||
SJU-PERSONEEL |
RANG |
TA |
CA |
SEC |
GND’s |
Totaal |
Uitvoerend directeur |
AD 14 |
1 |
|
|
|
1 |
Plaatsvervangend uitvoerend directeur Administratieve en Financiële Zaken |
AD 12 |
1 |
|
|
|
1 |
Hoofd Technologie en Innovatie |
AD 12 |
1 |
|
|
|
1 |
Hoofd Strategieën en Internationale Betrekkingen |
AD 12 |
1 |
|
|
|
1 |
Hoofd Regelgeving |
AD 12 |
1 |
|
|
|
1 |
Hoofd Bedrijfscommunicatie |
AD 10 |
1 |
|
|
|
1 |
Hoofd Economie en Milieu |
AD 10 |
1 |
|
|
|
1 |
Adviseur voor de uitvoerend directeur |
AD 10 |
1 |
|
|
|
1 |
Senior adviseur Militaire Zaken |
AD 10 |
1 |
|
|
|
1 |
Hoofd Juridische Zaken en Contracten |
n.v.t. |
|
|
1 |
|
1 |
Hoofd Financiële Middelen en Begroting |
AD 8 |
1 |
|
|
|
1 |
Plaatsvervangend uitvoerend directeur Operaties en Programma’s |
n.v.t. |
|
|
1 |
|
1 |
Hoofd ATM-systemen |
AD 8 |
1 |
|
|
|
1 |
Systeemarchitect |
AD 8 |
1 |
|
|
|
1 |
Contactmedewerker |
AD 10 |
1 |
|
|
|
1 |
Adviseur Juridische Zaken en Contracten |
AD 7 |
1 |
|
|
|
1 |
Medewerker Financiën en Administratie |
AD 7 |
1 |
|
|
|
1 |
Medewerker Milieu |
AD 7 |
1 |
|
|
|
1 |
Hoofd Validering/Verificatie |
AD 7 |
|
|
1 |
|
1 |
ATM-deskundige |
AD 6 |
1 |
|
|
|
1 |
Adviseur Validering/Verificatie |
n.v.t. |
|
|
1 |
|
1 |
ATM-deskundige |
AD 6 |
1 |
|
|
|
1 |
Financieel medewerker |
AD 6 |
1 |
|
|
|
1 |
Architect ATM-systemen |
n.v.t. |
|
|
1 |
|
1 |
Communicatiemedewerker |
AD 5 |
1 |
|
|
|
1 |
econoom |
AD 5 |
1 |
|
|
|
1 |
Juridisch medewerker Personeelszaken |
n.v.t. |
|
1 |
|
|
1 |
Projectauditor |
AD 5 |
1 |
|
|
|
1 |
Adviseur DAF |
n.v.t. |
|
1 |
|
|
1 |
Intern controleur |
AD 5 |
1 |
|
|
|
1 |
Hoofddeskundige Programmabeheer en Kwaliteit |
n.v.t. |
|
|
1 |
|
1 |
Deskundige Programmabeheer en Kwaliteit |
n.v.t. |
|
|
1 |
|
1 |
Deskundige ATM-programma |
n.v.t. |
|
|
1 |
|
1 |
Medewerker Personeelszaken |
AST 7 |
1 |
|
|
|
1 |
Boekhouder |
AST 5 |
1 |
|
|
|
1 |
Administratief medewerker |
AST 3 |
1 |
|
|
|
1 |
Medewerker Juridische Zaken |
n.v.t. |
|
1 |
|
|
1 |
Secretariaatsmedewerker — programmadirecteur |
AST 1 |
1 |
|
|
|
1 |
Secretariaatsmedewerker voor de uitvoerend directeur |
AST 1 |
1 |
|
|
|
1 |
TOTAAL |
28 |
3 |
8 |
|
39 |
|
GND’s (gedetacheerde nationale deskundigen) |
|
|
|
|
|
|
Deskundige ConOps en Validering |
|
|
|
|
1 |
1 |
GND (gedetacheerde nationale deskundige) |
|
|
|
|
1 |
1 |
Adviseur Institutionele Aangelegenheden |
|
|
|
|
1 |
1 |
TOTAAL |
|
|
|
|
3 |
3 |
V Adviezen
PROCEDURES IN VERBAND MET DE UITVOERING VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK MEDEDINGINGSBELEID
Europese Commissie
14.6.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 168/22 |
Bekendmaking van de Commissie overeenkomstig artikel 27, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad in zaak AT.39398 — VISA MIF
(Voor de EER relevante tekst)
2013/C 168/07
1. INLEIDING
1. |
Overeenkomstig artikel 9 van Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (1) kan de Commissie in gevallen waarin zij voornemens is een besluit tot beëindiging van een inbreuk vast te stellen en de betrokken partijen toezeggingen doen om aan de bezwaren tegemoet te komen die de Commissie hun in haar voorlopige beoordeling te kennen heeft gegeven, beslissen om die toezeggingen bij besluit een verbindend karakter te verlenen. Dat besluit kan voor een bepaalde periode worden vastgesteld en bevat de conclusie dat er niet langer gronden voor een optreden van de Commissie bestaan. Volgens artikel 27, lid 4, van dezelfde verordening maakt de Commissie een beknopte samenvatting van de zaak en de hoofdlijnen van de toezeggingen bekend. Belanghebbenden kunnen hun opmerkingen meedelen binnen de door de Commissie vastgestelde termijn. |
2. SAMENVATTING VAN DE ZAAK
2. |
Op 3 april 2009 nam de Commissie een mededeling van punten van bezwaar aan tegen Visa Europe Limited („Visa Europe”), Visa Inc. en Visa International Services Association. |
3. |
In de mededeling van punten van bezwaar deelde de Commissie haar voorlopig standpunt mee dat Visa Europe, Visa Inc. en Visa International Services Association inbreuk hadden gemaakt op artikel 101 van het VWEU en artikel 53 van de EER-overeenkomst door multilaterale afwikkelingsvergoedingen (multilaterally agreed interchange fees of „ MIF's”) vast te stellen die van toepassing zijn op grensoverschrijdende en bepaalde binnenlandse transacties met VISA-, VISA Electron- en V PAY-consumentenbetaalkaarten in verkooppunten binnen de EER. |
4. |
Afwikkelingsvergoedingen worden door de bank van de handelaar („wervende bank”) betaald aan de bank van de kaarthouder („emitterende bank”) voor elke transactie die in een verkooppunt met een betaalkaart wordt verricht. Wanneer een kaarthouder een betaalkaart gebruikt om goederen of diensten van een handelaar te kopen, betaalt de handelaar in feite een handelarenvergoeding aan zijn wervende bank. De wervende bank behoudt een deel van deze vergoeding (de marge van de wervende bank) en de rest wordt doorgestort aan de emitterende bank (de MIF) en aan de exploitant van het systeem (in dit geval Visa Europe en Visa Inc.). In de praktijk maakt de MIF een groot deel van de handelarenvergoeding uit. |
5. |
In de mededeling van punten van bezwaar werd het voorlopige standpunt geuit dat de MIF's een aanzienlijke beperking van de mededinging als doel en tot gevolg hebben op de markt van de wervende banken, en dit ten nadele van de handelaren en indirect van hun klanten. Doordat in het kader van de MIF's een belangrijk kostenelement werd gecreëerd dat gemeenschappelijk was voor alle wervende banken, leek de basis op grond waarvan de wervende banken hun handelarenvergoeding vaststelden, kunstmatig opgedreven te zijn. Volgens het voorlopige standpunt van de Commissie waren de MIF’s niet objectief noodzakelijk. De mededingingsbeperkende gevolgen op de markt van de wervende banken werden nog versterkt door het effect van de MIF's op het netwerk en de uitgiftemarkten, alsook door andere regels en praktijken die voor het netwerk gelden (de verplichting om alle kaarten te honoreren (Honour All Cards Rule), het verbod van discriminatie (No Discrimination Rule) en vermenging). Bovendien voldeden de MIF's volgens het voorlopige standpunt van de Commissie in de mededeling van punten van bezwaar niet aan de voorwaarden van de uitzonderingsregel van artikel 101, lid 3, VWEU, met name dat er voldoende efficiëntieverbeteringen moeten worden bereikt waarbij een billijk aandeel wordt doorberekend aan de gebruikers. |
6. |
Op 8 december 2010 stelde de Commissie een besluit vast overeenkomstig artikel 9 van Verordening (EG) nr. 1/2003 (het „besluit inzake de toezeggingen”). Door het besluit werden volgende toezeggingen gedurende vier jaar verbindend voor Visa Europe: i) de gewogen gemiddelde MIF die geldt voor onder de procedure vallende transacties met consumentendebetkaarten begrenzen op 0,20 %, en ii) een aantal wijzigingen in de netwerkregels handhaven en/of invoeren („transparantiemaatregelen”). |
7. |
De toezeggingen hadden echter geen betrekking op de MIF's voor transacties met consumentenkredietkaarten en daarom zond de Commissie op 31 juli 2012 een aanvullende mededeling van punten van bezwaar. Met die aanvullende mededeling van punten van bezwaar, die een eerste beoordeling in de zin van artikel 9, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1/2003 vormde, werd de mededeling van punten van bezwaar uitgebreid naar de MIF's voor transacties met consumentenkredietkaarten. Met de aanvullende mededeling van punten van bezwaar werd het toepassingsgebied ook uitgebreid tot de directe toepassing van interregionale (of internationale) MIF's wanneer handelaren in de EER zijn gevestigd en werd een mogelijke inbreuk vastgesteld met betrekking tot de regels van Visa Europe voor grensoverschrijdende werving. |
8. |
Bijgevolg heeft de procedure momenteel betrekking op het volgende (beknopt weergegeven):
|
9. |
De procedure heeft betrekking op de netwerkregels van Visa Europe in verband met de MIF's die reeds in de mededeling van punten van bezwaar waren opgenomen, namelijk de verplichting om alle kaarten te honoreren, het verbod van discriminatie en de courante praktijk van vermenging van handelarenvergoedingen (merchant service charges of „MSCs”). Die laatste regels worden niet op zichzelf als mogelijke inbreuken op de mededingingsregels beoordeeld, maar omdat zij het beperkende effect van de MIF's kunnen versterken. |
10. |
De aanvullende mededeling van punten van bezwaar werd op 24 april 2013 ook naar Visa Inc. en Visa International Service Association gestuurd. |
3. HOOFDLIJNEN VAN DE VOORGESTELDE TOEZEGGINGEN
11. |
Visa Europe, een van de aan de procedure onderworpen partijen, is het niet eens met de voorlopige beoordeling van de Commissie. Niettemin heeft de onderneming toezeggingen voorgesteld in de zin van artikel 9 van Verordening (EG) nr. 1/2003 om aan de mededingingsbezwaren van de Commissie tegemoet te komen. De toezeggingen worden hierna kort samengevat. De volledige versie is in het Engels gepubliceerd op de website van het directoraat-generaal Concurrentie onder: http://ec.europa.eu/competition/index_en.html |
12. |
Visa Europe zegt toe haar jaarlijkse gewogen gemiddelde „Intra-EEA credit MIF's ” voor transacties met haar consumentenkredietkaarten te begrenzen op 0,3 %; dit gaat in twee maanden na de kennisgeving van het besluit inzake de toezeggingen aan Visa Europe. |
13. |
Het plafond zal ook afzonderlijk van toepassing zijn in elk van de EER-landen waarvoor Visa Europe direct specifieke binnenlandse MIF's vaststelt voor transacties met consumentenkredietkaarten, en in de EER-landen waar bij gebrek aan andere MIF's de „Intra-EEA Credit MIF's ” gelden voor binnenlandse transacties. |
14. |
Visa Europe stelt ook voor om vanaf 1 januari 2015 ervoor te zorgen dat:
|
15. |
Visa Europe zegt toe vanaf 1 januari 2015 haar regels inzake grensoverschrijdende verwerving te wijzigen, zodat grensoverschrijdende wervende banken, ofwel de binnenlandse debit MIF voor debetkaarten of de binnenlandse credit MIF voor kredietkaarten die in de locatie van de handelaar van toepassing is, zullen kunnen aanbieden, ofwel een MIF van 0,2 % voor transacties met consumentendebetkaarten en een MIF van 0,3 % voor transacties met consumentenkredietkaarten, onder bepaalde voorwaarden. |
16. |
Visa Europe zegt toe verdere transparantiemaatregelen uit te voeren. In het bijzonder zegt Visa Europe het volgende toe:
|
17. |
Visa Europe stelt een toezichthoudende trustee aan om na te gaan of Visa Europe zich aan de toezeggingen houdt. De Commissie heeft het recht de voorgestelde trustee te aanvaarden of af te wijzen alvorens die wordt aangesteld. |
18. |
De toezeggingen zullen gelden voor een periode van vier jaar vanaf de datum van kennisgeving van het besluit inzake de toezeggingen aan Visa Europe. |
19. |
Deze toezeggingen gelden alleen voor Visa Europe. Het huidige antitrustonderzoek (zie punt 7) tegen Visa Inc. en Visa International Services Association zal open blijven in afwachting van verdere beoordeling door de Commissie, waarbij opmerkingen die in antwoord op deze bekendmaking zijn gemaakt, eventueel opgenomen zullen worden. |
4. UITNODIGING OM OPMERKINGEN TE MAKEN
20. |
De Commissie is voornemens om, na een markttest, een besluit krachtens artikel 9, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1/2003 vast te stellen, waarmee de hierboven samengevatte toezeggingen die op de website van directoraat-generaal Concurrentie werden gepubliceerd, verbindend worden verklaard. |
21. |
Overeenkomstig artikel 27, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1/2003 nodigt de Commissie belanghebbende derden uit om hun opmerkingen over de voorgestelde toezeggingen te maken. Deze opmerkingen dienen de Commissie te bereiken binnen één maand vanaf de datum van deze bekendmaking. De belanghebbende derden wordt ook verzocht een niet-vertrouwelijke versie van hun opmerkingen in te dienen waarin gegevens die zij als bedrijfsgeheimen en anderszins vertrouwelijke informatie beschouwen, dienen te zijn geschrapt en vervangen door een niet-vertrouwelijke samenvatting dan wel door de vermelding „bedrijfsgeheimen” of „vertrouwelijk”. |
22. |
U wordt verzocht uw antwoorden en opmerkingen te onderbouwen en de relevante feiten te vermelden. Mochten bepaalde aspecten van de voorgestelde toezeggingen volgens u problemen opleveren, dan verzoekt de Commissie u een mogelijke oplossing voor te stellen. |
23. |
Uw opmerkingen kunt u de Commissie, onder vermelding van het referentienummer AT.39398 VISA MIF, toezenden per E-mail (COMP-GREFFE-ANTITRUST@ec.europa.eu), per fax (+32 22950128) of per post naar het volgende adres:
|
(1) PB L 1 van 4.1.2003, blz. 1. Vanaf 1 december 2009 zijn de artikelen 81 en 82 van het EG-Verdrag respectievelijk de artikelen 101 en 102 van het VWEU geworden. De bepalingen in beide verdragen zijn inhoudelijk identiek. In het kader van dit besluit moeten verwijzingen naar de artikelen 101 en 102 van het VWEU waar nodig worden begrepen als verwijzingen naar, respectievelijk, de artikelen 81 en 82 van het EG-Verdrag.
(2) Momenteel Letland.
(3) Momenteel in België, Hongarije, IJsland, Ierland, Italië, Luxemburg, Malta, Nederland en Zweden, bij gebrek aan andere afwikkelingsvergoedingen.
(4) In de toezeggingen worden deze „International MIFs” genoemd en „intra Visa Europe non-EEA MIFs” genoemd.
(5) Het grondgebied van Visa Europe omvat de EER, Andorra, de Faroer-eilanden, Groenland, Israel, Monaco, San Marino, Svalbard en Jan Mayen-eilanden, Zwitserland, Turkije en Vaticaanstad.
ANDERE HANDELINGEN
Europese Commissie
14.6.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 168/26 |
Bekendmaking van een aanvraag overeenkomstig artikel 50, lid 2, onder a), van Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen
2013/C 168/08
Deze bekendmaking verleent het recht om op grond van artikel 51 van Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad (1) bezwaar aan te tekenen tegen de wijzigingsaanvraag.
WIJZIGINGSAANVRAAG
VERORDENING (EG) Nr. 510/2006 VAN DE RAAD
inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen (2)
WIJZIGINGSAANVRAAG OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 9
„CÍTRICOS VALENCIANOS”/„CÍTRICS VALENCIANS”
EG-nummer: ES-PGI-0105-0152-31.01.2011
BGA ( X ) BOB ( )
1. Rubriek van het productdossier waarop de wijziging betrekking heeft
— |
|
Naam van het product |
— |
☒ |
Beschrijving van het product |
— |
☒ |
Geografisch gebied |
— |
|
Bewijs van de oorsprong |
— |
|
Werkwijze voor het verkrijgen van het product |
— |
|
Verband |
— |
|
Etikettering |
— |
|
Nationale eisen |
— |
|
Overige (nader aan te geven) |
2. Aard van de wijziging(en)
— |
☒ |
Wijziging van het enig document of de samenvatting |
— |
|
Wijziging van het productdossier voor een geregistreerde BOB of BGA waarvoor geen enig document en evenmin een samenvatting bekend zijn gemaakt |
— |
|
Wijziging van het productdossier die geen wijziging van het bekendgemaakte enig document omvat (artikel 9, lid 3 van Verordening (EG) nr. 510/2006) |
— |
|
Tijdelijke wijziging van het productdossier ingevolge een verplichte gezondheids- of fytosanitaire maatregel die door de overheid is opgelegd (artikel 9, lid 4 van Verordening (EG) nr. 510/2006) |
3. Wijziging(en)
3.1 Beschrijving van het product
Toevoeging van nieuwe toegestane variëteiten
In de regio Valencia wordt de grootste hoeveelheid citrusvruchten (circa 60 % van het totale volume) in de maanden november tot en met februari geproduceerd. Dit leidt tot stagnatie en verlies van inkomsten.
In samenwerking met het Instituto Valenciano de Investigaciones Agrarias (IVIA — instituut voor landbouwkundig onderzoek uit Valencia), dat wereldwijd toonaangevend is op het gebied van technologie en onderzoek in de citrusvruchtensector en voorop loopt bij de ontwikkeling van nieuwe variëteiten, standaarden en behandelingen tegen schadelijke organismen voor de citrusvruchtensector, en dankzij de commerciële dynamiek van de sector kon de productie beter op de vraag worden afgestemd door de ontwikkeling van nieuwe variëteiten, met goede organoleptische eigenschappen, die eerder en later kunnen worden geoogst, zonder dat de teeltmethode en het verband met het teeltgebied en de traditie daardoor worden veranderd.
De nieuwe variëteiten waarvoor toevoeging wordt aangevraagd zijn uitermate goed aangepast aan het mediterrane klimaat, met zijn zachte winters en niet al te hete zomers, duidelijke temperatuurverschillen tussen dag en nacht en warme noch droge winden. Zij danken de kenmerken die hen onderscheiden van variëteiten die in andere gebieden worden geteeld, dus aan hun omgeving.
De klimaatomstandigheden in het gebied zijn kortom bepalend voor de bijzondere kenmerken van de „Cítricos valencianos”. De organoleptische eigenschappen die verband houden met smaak, kleur en aroma's worden beïnvloed door de kenmerkende temperatuuromstandigheden in de Valenciaanse citrusteeltgebieden.
Voor de volgende variëteiten, die zijn opgenomen in het register van commerciële variëteiten dat in het Spaanse staatsblad is gepubliceerd door het Spaanse ministerie van Milieu, platteland en zee, wordt toevoeging aangevraagd aan het enig document dat is ingediend door de toezichthoudende instantie (Consejo Regulador):
|
Mandarijnen:
|
|
Sinaasappelen:
|
|
Citroenen: Eureka. |
3.2 Geografisch gebied
Als gevolg van de klimaatverandering waaraan het productiegebied onderhevig is, ontstonden ecosystemen waarin citrusvruchten in dezelfde productiesystemen kunnen worden geteeld en dezelfde organoleptische kwaliteit kan worden verkregen. Bijgevolg zijn sommige gemeenten begonnen met de erkend hoogwaardige productie van citrusvruchten onder de beschermde gebiedsaanduiding (BGA) „Cítricos Valencianos”, terwijl deze teelt in andere gemeenten net op zijn retour is.
Het nieuwe productiegebied van citrusvruchten met de BGA „Cítricos Valencianos” wordt gevormd door de alluviale bodems van rivierbeddingen die de vlakten aan de Middellandse Zeekust van water voorzien, en is gelegen tussen de eigenlijke kust en de bergsystemen. Het wordt gekenmerkt door zachte zomers met hoofdzakelijk vochtige winden, hetgeen een extra troef is voor de ontwikkeling van de vruchten, en met name van hun uiterlijk.
Dankzij de voortschrijdende bestuurlijke herindeling in zogenoemde „comarca's” kan het geografische gebied tegenwoordig zeer nauwkeurig worden afgebakend binnen de Europese Unie:
|
CASTELLÓ/CASTELLÓN: El Baix Maestrat. — Toevoegen: Cervera del Maestre en Traiguera; La Plana Alta. — Toevoegen: de Coves de Vinromà en Vilanova d’Alcolea; La Plana Baixa. — Toevoegen: Alfondeguilla en Eslida; L’Alt Millars. — Toevoegen: Espadilla, Toga, Torrechiva en Vallat; L’Alt Palància. — Toevoegen: Navajas. |
|
VALÈNCIA/VALENCIA: L’Horta Oest. — Schrappen: Mislata; L’Horta Sud. — Toevoegen: Llocnou de la Corona; Schrappen: Benetússer; El Camp de Túria. — Toevoegen: l’Eliana, Loriguilla en San Antonio de Benagéber; Els Serrans. — Toevoegen: Chulilla, Losa del Obispo, Sot de Chera en Villar del Arzobispo; La Foia de Bunyol. — Toevoegen: Dos Aguas en Yátova; La Ribera Baixa. — Toevoegen: Benicull de Xúquer; La Vall d’Albaida. — Toevoegen: Agullent, Aielo de Malferit, Aielo de Rugat, Albaida, Alfarrasí, Atzeneta d’Albaida, Beniatjar, Benissoda, Carrícola, Castelló de Rugat, Montaverner, Montichelvo/Montitxelvo, l’Olleria, Ontinyent, Otos, el Palomar, la Pobla del Duc en Rugat; Schrappen: Bellús. |
|
ALACANT/ALICANTE: La Marina Alta. — Toevoegen: els Poblets; La Marina Baixa. — Schrappen: Relleu; L’Alacantí. — Schrappen: Busot, Xixona; El Vinalopó Mitjà. — Schrappen: Aspe en, bijgevolg, de „comarca”; El Baix Segura. — Toevoegen: Los Montesinos en San Isidro. |
ENIG DOCUMENT
VERORDENING (EG) Nr. 510/2006 VAN DE RAAD
inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen (3)
„CÍTRICOS VALENCIANOS”/„CÍTRICS VALENCIANS”
EG-nummer: ES-PGI-0105-0152-31.01.2011
BGA ( X ) BOB ( )
1. Naam
„Cítricos Valencianos”/„Cítrics Valencians”
2. Lidstaat of derde land
Spanje
3. Beschrijving van het landbouwproduct of levensmiddel
3.1. Productcategorie
Categorie 1.6. |
Groenten, fruit en granen, in ongewijzigde staat of verwerkt |
3.2. Beschrijving van het product waarvoor de in punt 1 vermelde naam van toepassing is
Vruchten van de sinaasappelboom (Citrus sinensis, L.), de mandarijnenboom (Citrus reticulata Blanco) en de citroenboom (Citrus limon L.).
De volgende citrusvruchten worden beschermd door de BGA „Cítricos valencianos”:
— |
sinaasappelen: de navel-, blonde en bloedsinaasappelen van de variëteiten en met de kenmerken die zijn opgenomen in onderstaande tabel, |
— |
mandarijnen: Satsuma's, Clementines en hybriden van de variëteiten en met de kenmerken die zijn opgenomen in onderstaande tabel, |
— |
citroenen van de variëteiten en met de kenmerken die zijn opgenomen in onderstaande tabel. |
GROEP |
VARIËTEIT |
DIAMETER (mm) |
SAP (%) (4) |
RIJPHEIDSCIJFER (5) |
SATSUMA'S |
CLAUSELLINA |
54-78 |
40 |
7 |
|
OKITSU |
54-78 |
40 |
7 |
|
OWARI |
54-78 |
40 |
7 |
|
IWASAKI |
54-78 |
40 |
7 |
HYBRIDEN |
ELLENDALE |
54-78 |
40 |
7,5 |
|
FORTUNE |
54-78 |
40 |
8 |
|
KARA |
54-78 |
40 |
7,5 |
|
NOVA |
54-78 |
40 |
7,5 |
|
ORTANIQUE |
54-78 |
40 |
8 |
|
MONCADA |
54-78 |
40 |
7,5 |
CLEMENTINES |
ARRUFATINA |
46-78 |
40 |
7,5 |
|
CLEMENTARD |
46-78 |
40 |
7,5 |
|
CLEMENTINA FINA |
46-78 |
40 |
7,5 |
|
CLEMENULES |
46-78 |
40 |
7,5 |
|
ESBAL |
46-78 |
40 |
7,5 |
|
HERNANDINA |
46-78 |
40 |
7,5 |
|
MARISOL |
46-78 |
40 |
7,5 |
|
OROGRANDE |
46-78 |
40 |
7,5 |
|
ORONULES |
46-78 |
40 |
7,5 |
|
OROVAL |
46-78 |
40 |
7,5 |
|
TOMATERA |
46-78 |
40 |
7,5 |
|
LORETINA |
46-78 |
40 |
7,5 |
|
BEATRIZ |
46-78 |
40 |
7,5 |
|
CLEMENPONS |
46-78 |
40 |
7,5 |
|
NOUR |
46-78 |
40 |
7,5 |
|
CAPOLA (MIORO) |
46-78 |
40 |
7,5 |
|
CLEMENRUBÍ |
46-78 |
40 |
7,5 |
NAVELSINAASAPPELEN |
LANE LATE |
70-100 |
35 |
7 |
|
NAVELATE |
70-100 |
35 |
7 |
|
NAVELINA |
70-100 |
35 |
7 |
|
NEWHALL |
70-100 |
35 |
7 |
|
WASHINGTON NAVEL |
70-100 |
35 |
7 |
|
CARACARA |
70-100 |
35 |
7 |
|
POWELL SUMMER |
70-100 |
35 |
7 |
|
BARNFIELD LATE |
70-100 |
35 |
7 |
|
CHISLETT SUMMER |
70-100 |
35 |
7 |
|
FUKUMOTO |
70-100 |
35 |
7 |
|
ROHDE SUMMER |
70-100 |
35 |
7 |
BLONDE SINAASAPPELEN |
SALUSTIANA |
67-96 |
35 |
7 |
|
VALENCIA LATE |
67-96 |
35 |
7 |
|
V. DELTA SEEDLESS |
67-96 |
35 |
7 |
|
V. MIDKNIGHT |
67-96 |
35 |
7 |
|
BARBERINA |
67-96 |
35 |
7 |
BLOEDSINAASAPPELEN |
SANGUINELLI |
60-96 |
35 |
7 |
CITROENEN |
FINO (MESERO) |
48-67 |
25 |
— |
|
VERNA |
48-67 |
30 |
— |
|
EUREKA |
48-67 |
25 |
— |
Citrusvruchten die onder de bescherming van de BGA vallen, dienen afhankelijk van de toepasselijke kwaliteitsnorm te behoren tot de categorieën „Extra” of „I”.
3.3. Grondstoffen (alleen voor verwerkte producten)
—
3.4. Diervoeders (alleen voor producten van dierlijke oorsprong)
—
3.5. Specifieke onderdelen van het productieproces die in het afgebakende geografische gebied moeten plaatsvinden
—
3.6. Specifieke voorschriften betreffende het in plakken snijden, het raspen, het verpakken enz.
De producten worden aangeboden in verpakkingen voor levensmiddelen.
3.7. Specifieke voorschriften betreffende de etikettering
Citrusvruchten die onder de bescherming van de BGA vallen, mogen uitsluitend worden verkocht in verpakkingen die zijn voorzien van een genummerd contra-etiket. De vermelding „Indicación Geográfica Protegida „Cítricos Valencianos” of „Citrics Valencians”” (Beschermde geografische aanduiding „Cítricos Valencianos” of „Citrics Valencians”) dient in alle gevallen op de etiketten en contra-etiketten te zijn aangebracht.
4. Beknopte beschrijving van het afgebakende geografische gebied
Het productiegebied van de citrusvruchten die worden beschermd door de BGA „Cítricos Valencianos” bestaat uit de volgende „comarca's” die zijn gelegen in de provincies Castellón, Valencia en Alicante, waarin citrusvruchten mogen worden geteeld die onder deze BGA vallen.
|
CASTELLÓ/CASTELLÓN
|
|
VALÈNCIA/VALENCIA
|
|
ALACANT/ALICANTE
|
5. Verband met het geografische gebied
5.1. Specificiteit van het geografische gebied
Van alle gebieden in de wereld waar citrusvruchten worden geteeld, heeft de Gemeenschap Valencia op dit gebied de langste traditie. Zeer oude historische naslagwerken getuigen van de aanwezigheid en de kennis van de teelt van citrusvruchten in de regio Valencia. In „Regiment de la Cosa Pública” (beheer van de openbare zaak) schrijft Francesc Eiximenis (1340-1409) al over het bestaan van sinaasappel- en citroenboomgaarden in zijn opsomming van de schoonheden van Valencia. In zijn „Viaje por España y Portugal” (reis door Spanje en Portugal) (1494) schrijft Muntzer dat Valencia rijk is aan „sinaasappelen, citroenen, cederappels en talloze andere vruchten”. Hij voegt daar het volgende aan toe: „we worden uitgenodigd voor een bezoek aan de groente en fruittuinen van de stad, die rijkelijk zijn beplant met citroen-, sinaasappel-, cederappel- en palmbomen”. In zijn vertaling van de „Tratado de Medicina” (verhandeling over geneeskunde) (1570) van Dioscorides geeft Laguna informatie over sinaasappelen en citroenen en schrijft hij: „de Valencianen noemen de sinaasappel „toronja””. Aan het eind van de achttiende eeuw spreekt plantkundige Cabanilles al over de „productie van 4 000 tahulla (een oude maateenheid voor de landbouw die overeenkomt met 11,18 are) Chinese sinaasappelen, met een grotere opbrengst dan welke andere oogst dan ook”.
De eerste commerciële plantages voor verse consumptie dateren uit het eind van de achttiende eeuw en werden steeds verder uitgebreid, tot het huidige areaal van circa 85 000 hectare sinaasappelboomgaarden, 83 000 hectare mandarijnboomgaarden en 15 000 hectare citroenboomgaarden. Hierdoor konden technieken en een specifieke teelt tot ontwikkeling komen, gebaseerd op een optimale aanpassing van deze teelt aan bodem en klimaat, en op de kwaliteit van de verkregen productie.
Het bestaan van een „sinaasappelmuseum” in Burriana (Castellón) getuigt van het belang van de sinaasappelteelt in de Gemeenschap Valencia.
In de Gemeenschap Valencia neemt de hoeveelheid neerslag af naarmate men verder naar het zuiden gaat, van 450 mm in het noorden van Castellón tot minder dan 300 mm in het zuiden van Alicante.
De teelt van citrusvruchten in de Gemeenschap Valencia strekt zich uit over de drie provincies waaruit zij bestaat, te weten Alicante, Valencia en Castellón. Traditioneel lagen de productiegebieden langs de kust en in de rivierdalen, vanwege de kans op vorst in de meer in het binnenland gelegen gebieden, maar vanwege de ontwikkeling van de klimaatomstandigheden zijn deze laatste gebieden ook geschikt geworden voor de teelt van citrusvruchten, hoofdzakelijk vanwege de zachte winters, de niet al te hete zomers, de duidelijke temperatuurverschillen tussen dag en nacht en de warme noch droge winden.
5.2. Specificiteit van het product
De technische kennis van de landbouwer in de regio Valencia en zijn volmaakte beheersing van de teelt en de klimaat- en bodemgesteldheid zijn factoren die bijdragen aan het verkrijgen van typische organoleptische eigenschappen, zowel voor wat betreft smaak (verhouding zoet/zuur) als kleur (intenser oranje), aroma's en sapgehalte.
Sinaasappelen uit de Gemeenschap Valencia hebben een dunne schil, met weinig vlekken en beschadigingen aan de buitenkant.
Geen enkel productiegebied kent een zo groot aantal variëteiten met authentieke kleuren en constante aroma's en geuren.
De technische kennis van de landbouwer in de regio Valencia en zijn volmaakte beheersing van de teelt en de klimaat- en bodemgesteldheid zijn factoren die bijdragen aan het verkrijgen van bijzondere organoleptische eigenschappen, zowel voor wat betreft smaak (verhouding zoet/zuur) als kleur (intenser oranje), aroma's en sapgehalte.
Mandarijnen uit de Gemeenschap Valencia hebben een dunne schil, met weinig vlekken en beschadigingen aan de buitenkant.
Geen enkel productiegebied kent een zo groot aantal variëteiten met authentieke kleuren en constante aroma's en geuren. Hieraan dankt de Gemeenschap haar positie van grootste exporteur van mandarijnen ter wereld.
De technische kennis van de landbouwer in de regio Valencia en zijn volmaakte beheersing van de teelt en de klimaat- en bodemgesteldheid zijn factoren die bijdragen aan het verkrijgen van onderscheidende kenmerken. Het vruchtvlees heeft een uitstekend gehalte aan zeer zuur sap, een mooie kleur (zeer intens geel) en een buitengewone geur.
Citroenen uit de Gemeenschap Valencia hebben een dunne schil, met weinig vlekken en beschadigingen aan de buitenkant.
5.3. Causaal verband tussen het geografische gebied en de kwaliteit of de kenmerken van het product (voor een BOB) dan wel een bepaalde hoedanigheid, de faam of een ander kenmerk van het product (voor een BGA)
Aan deze omgeving, waar de teelt van sinaasappelen al dateert uit de tijd dat zij door de Arabieren in Spanje werden geïntroduceerd, danken de sinaasappelen uit de Gemeenschap Valencia hun kenmerken, die duidelijk verschillen van die van producten uit andere teeltgebieden, dit onder invloed van meerdere hierna genoemde factoren.
Sinaasappelen uit de Gemeenschap Valencia ontwikkelen zich zonder de fysieke schade die wordt veroorzaakt door de warme en droge winden in andere regio's en hebben daarom het voordeel van een dunne schil, met weinig vlekken en beschadigingen aan de buitenkant.
In vergelijking met de andere productiegebieden bevinden de citrusteeltgebieden in de Gemeenschap Valencia zich voor wat betreft de temperatuur aan de rand van het gebied waar sinaasappelen kunnen worden geteeld. Dit is om meerdere redenen bepalend voor de kwaliteit van het product:
1. |
Door de zachte winters en de niet al te hete zomers kan de sinaasappel langzaam rijpen en daardoor een betere verhouding tussen zoet en zuur ontwikkelen dan sinaasappelen uit warmere gebieden (die doorgaans zoetiger zijn en een minder uitgesproken smaak hebben). Sinaasappelen uit de Gemeenschap Valencia hebben daarom betere organoleptische eigenschappen. |
2. |
De duidelijke temperatuurverschillen tussen dag en nacht geven zowel de schil als het vruchtvlees van de sinaasappel een meer uitgesproken kleur. Sinaasappelen uit de Gemeenschap Valencia hebben een kenmerkende oranje tint, die doorgaans intenser is dan die van sinaasappelen uit andere regio's. |
3. |
Mede door de zachte temperaturen vormen zich essentiële oliën in de schil die een functie vervullen in de aromatische fractie van de vrucht. |
De organoleptische eigenschappen die verband houden met smaak, kleur en aroma's worden dus beïnvloed door de kenmerkende temperatuuromstandigheden van de citrusteeltgebieden in de regio Valencia.
Het mediterrane klimaat, dat wordt gekenmerkt door niet al te hete zomers met overheersend vochtige winden, is een extra troef voor de sinaasappelen, en met name voor hun uiterlijk.
Aan deze omgeving, waar de teelt van mandarijnen al dateert uit de tijd dat zij door de Arabieren in Spanje werden geïntroduceerd, danken de mandarijnen uit de Gemeenschap Valencia hun kenmerken, die duidelijk verschillen van die van producten uit andere teeltgebieden, dit onder invloed van meerdere hierna genoemde factoren.
Mandarijnen uit de Gemeenschap Valencia ontwikkelen zich zonder de fysieke schade die wordt veroorzaakt door de warme en droge winden in andere regio's en hebben daarom het voordeel van een dunne schil, met weinig vlekken en beschadigingen aan de buitenkant.
In vergelijking met de andere productiegebieden bevinden de citrusteeltgebieden in de Gemeenschap Valencia zich voor wat betreft de temperatuur aan de rand van het gebied waar mandarijnen kunnen worden geteeld. Dit is om meerdere redenen bepalend voor de kwaliteit van het product:
1. |
Door de zachte winters en de niet al te hete zomers kan de mandarijn langzaam rijpen en daardoor een betere verhouding tussen zoet en zuur ontwikkelen dan mandarijnen uit warmere gebieden (die doorgaans zoetiger zijn en een minder uitgesproken smaak hebben). Mandarijnen uit de Gemeenschap Valencia hebben daarom betere organoleptische eigenschappen. |
2. |
De duidelijke temperatuurverschillen tussen dag en nacht geven zowel de schil als het vruchtvlees van de mandarijn een meer uitgesproken kleur. Mandarijnen uit de Gemeenschap Valencia hebben een kenmerkende oranje tint, die doorgaans intenser is dan die van mandarijnen uit andere regio's. |
3. |
Mede door de zachte temperaturen vormen zich essentiële oliën in de schil die een functie vervullen in de aromatische fractie van de vrucht. |
De organoleptische eigenschappen die verband houden met smaak, kleur en aroma's worden dus beïnvloed door de kenmerkende temperatuuromstandigheden van de citrusteeltgebieden in de regio Valencia.
Het mediterrane klimaat, dat wordt gekenmerkt door niet al te hete zomers met overheersend vochtige winden, is een extra troef voor de mandarijnen, en met name voor hun uiterlijk.
Aan deze omgeving, waar de teelt van citroenen al dateert uit de tijd dat zij door de Arabieren in Spanje werden geïntroduceerd, danken de citroenen uit de Gemeenschap Valencia hun kenmerken, die duidelijk verschillen van die van producten uit andere teeltgebieden, dit onder invloed van meerdere hierna genoemde factoren.
Citroenen uit de Gemeenschap Valencia ontwikkelen zich zonder de fysieke schade die wordt veroorzaakt door de warme en droge winden in andere regio's en hebben daarom het voordeel van een dunne schil, met weinig vlekken en beschadigingen aan de buitenkant.
In vergelijking met de andere productiegebieden bevinden de citrusteeltgebieden in de Gemeenschap Valencia zich voor wat betreft de temperatuur aan de rand van het gebied waar citroenen kunnen worden geteeld. Dit is om meerdere redenen bepalend voor de kwaliteit van het product:
1. |
Door de zachte winters en de niet al te hete zomers kan de citroen langzaam rijpen en daardoor een betere zuurheid behouden dan citroenen uit warmere gebieden (die doorgaans een minder uitgesproken smaak hebben). |
2. |
De duidelijke temperatuurverschillen tussen dag en nacht geven zowel de schil als het vruchtvlees van de citroen een meer uitgesproken kleur. Citroenen uit de Gemeenschap Valencia hebben een kenmerkende gele tint, die doorgaans intenser is dan die van citroenen uit andere regio's. |
3. |
Mede door de zachte temperaturen vormen zich essentiële oliën in de schil die een functie vervullen in de aromatische fractie van de vrucht. |
De organoleptische eigenschappen die verband houden met zuurheid, kleur en aroma's worden dus beïnvloed door de kenmerkende temperatuuromstandigheden van de citrusteeltgebieden in de regio Valencia.
Het mediterrane klimaat, dat wordt gekenmerkt door niet al te hete zomers met overheersend vochtige winden, is een extra troef voor de citroenen, en met name voor hun uiterlijk.
Verwijzing naar de bekendmaking van het productdossier
(Artikel 5, lid 7 van Verordening (EG) nr. 510/2006 (6))
Link naar het productdossier op de webpagina van de Conselleria:
http://www.agricultura.gva.es/web/c/document_library/get_file?uuid=311b8844-1ac9-4ac2-9301-e81705c4452f&groupId=16
(1) PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1.
(2) PB L 93 van 31.3.2006, blz. 12. Vervangen door Verordening (EU) nr. 1151/2012.
(3) Vervangen door Verordening (EU) nr. 1151/2012.
(4) In verhouding tot het totale gewicht van de vrucht. Met een handpers uitgeperst.
(5) Minimumverhouding suiker-zuur zoals vastgesteld in Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft.
(6) Vgl. voetnoot 3.