This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document E2022J0005
Judgment of the Court of 24 January 2023 in Case E-5/22 Christian Maitz v Liechtensteinische Alters- und Hinterlassenenversicherung, Liechtensteinische Invalidenversicherung, and Liechtensteinische Familienausgleichskasse (Social security – Regulation (EC) No 883/2004 – Regulation (EC) No 987/2009 – Residence in a third country – Self-employed person – Applicability of EEA law – Recommendation of the Administrative Commission – Article 3 EEA – Principle of sincere cooperation) 2023/C 158/05
Arrest van het Hof van 24 januari 2023 in zaak E-5/22 Christian Maitz tegen Liechtensteinische Alters- und Hinterlassenenversicherung, Liechtensteinische Invalidenversicherung, en Liechtensteinische Familienausgleichskasse (Sociale zekerheid – Verordening (EG) nr. 883/2004 – Verordening (EG) nr. 987/2009 – Verblijf in een derde land – Zelfstandige – Toepasselijkheid van EER-recht – Aanbeveling van de Administratieve Commissie – artikel 3 EER – beginsel van loyale samenwerking) 2023/C 158/05
Arrest van het Hof van 24 januari 2023 in zaak E-5/22 Christian Maitz tegen Liechtensteinische Alters- und Hinterlassenenversicherung, Liechtensteinische Invalidenversicherung, en Liechtensteinische Familienausgleichskasse (Sociale zekerheid – Verordening (EG) nr. 883/2004 – Verordening (EG) nr. 987/2009 – Verblijf in een derde land – Zelfstandige – Toepasselijkheid van EER-recht – Aanbeveling van de Administratieve Commissie – artikel 3 EER – beginsel van loyale samenwerking) 2023/C 158/05
PB C 158 van 4.5.2023, p. 10–10
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
4.5.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 158/10 |
ARREST VAN HET HOF
van 24 januari 2023
in zaak E-5/22
Christian Maitz tegen Liechtensteinische Alters- und Hinterlassenenversicherung, Liechtensteinische Invalidenversicherung, en Liechtensteinische Familienausgleichskasse
(Sociale zekerheid – Verordening (EG) nr. 883/2004 – Verordening (EG) nr. 987/2009 – Verblijf in een derde land – Zelfstandige – Toepasselijkheid van EER-recht – Aanbeveling van de Administratieve Commissie – artikel 3 EER – beginsel van loyale samenwerking)
(2023/C 158/05)
In zaak E-5/22, Christian Maitz tegen Liechtensteinische Alters- und Hinterlassenversicherung, Liechtensteinische Invalidenversicherung, en Liechtensteinische Familienausgleichskasse – VERZOEK aan het Hof overeenkomstig artikel 34 van de Overeenkomst tussen de EVA-staten betreffende de oprichting van een Toezichthoudende Autoriteit en een Hof van Justitie door het Hof van beroep van het Vorstendom Liechtenstein (Fürstliches Obergericht), wat betreft de uitlegging van Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels en Verordening (EG) nr. 987/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels, heeft het Hof, samengesteld uit Páll Hreinsson, president (rechter-rapporteur), Bernd Hammermann en Ola Mestad (ad hoc), rechters, op 24 januari 2023 een arrest gewezen, waarvan het dictum als volgt luidt:
1. |
Er is volgens artikel 2, lid 1, van Verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels geen voorwaarde dat onderdanen van een EER-staat ook in een EER-staat moeten wonen om binnen de personele werkingssfeer van die verordening te vallen. Een door een EER-staat met een derde land gesloten overeenkomst die tot doel heeft het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 883/2004 uit te breiden tot dat derde land, kan de woonplaats van een persoon niet opleggen als een van artikel 2, lid 1, en artikel 11 van die verordening afwijkende voorwaarde. |
2. |
Artikel 19, lid 2, van Verordening (EG) nr. 987/2009 tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EG) nr. 883/2004 moet aldus worden uitgelegd dat niet wordt vereist dat een verklaring uitsluitend in de vorm van een draagbaar document A1 wordt afgegeven om de in artikel 5, lid 1, van die verordening bedoelde rechtsgevolgen te sorteren. |