Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document E2021J0001

    Arrest van het hof van 14 december 2021 in zaak E-1/21 ISTM International Shipping & Trucking Management GmbH/Liechtensteinische Alters- und Hinterlassenenversicherung, Liechtensteinische Invalidenversicherung, en Liechtensteinische Familienausgleichskasse (Sociale zekerheid – Verordening (EG) nr. 883/2004 – Verordening (EG) nr. 987/2009 – Satutaire zetel of vestiging – Voorlopige vaststelling – Artikel 3 EER –Beginsel van loyale samenwerking ) 2022/C 153/09

    PB C 153 van 7.4.2022, p. 15–15 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    7.4.2022   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 153/15


    ARREST VAN HET HOF

    van 14 december 2021

    in zaak E-1/21

    ISTM International Shipping & Trucking Management GmbH/Liechtensteinische Alters- und Hinterlassenenversicherung, Liechtensteinische Invalidenversicherung, en Liechtensteinische Familienausgleichskasse

    (Sociale zekerheid – Verordening (EG) nr. 883/2004 – Verordening (EG) nr. 987/2009 – Satutaire zetel of vestiging – Voorlopige vaststelling – Artikel 3 EER –Beginsel van loyale samenwerking )

    (2022/C 153/09)

    In zaak E-1/21, ISTM International Shipping & Trucking Management GmbH/Liechtensteinische Alters- und Hinterlassenenversicherung, Liechtensteinische Invalidenversicherung, en Liechtensteinische Familienausgleichskasse – VERZOEK aan het Hof, overeenkomstig artikel 34 van de Overeenkomst tussen de EVA-staten betreffende de oprichting van een Toezichthoudende Autoriteit en een Hof van Justitie, ingediend door het Fürstliches Obergericht, betreffende de uitlegging van Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels en Verordening (EG) nr. 987/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels, heeft het Hof, samengesteld uit Páll Hreinsson, president (rechter-rapporteur), Per Christiansen en Bernd Hammermann, rechters, op 14 december 2021 een arrest gewezen, waarvan het dictum als volgt luidt:

    1.   

    Artikel 13, lid 1, punt b), i), van Verordening nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels, in samenhang met artikel 14, lid 5, punt a), van Verordening (EG) nr. 987/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels, moet aldus worden uitgelegd dat de loutere aanwezigheid van de statutaire zetel van een onderneming niet volstaat voor de toepassing van die bepaling. Bij het bepalen van de plaats waar de voornaamste beslissingen betreffende de onderneming worden genomen en waar de centrale bestuurstaken ervan worden uitgeoefend, overeenkomstig artikel 14, lid 5, punt a), van Verordening (EG) nr. 987/2009, moet rekening worden gehouden met een aantal factoren. Tot deze factoren behoren onder meer de statutaire zetel, de plaats van het centrale bestuur, de plaats waar de bestuurders van de vennootschap vergaderen en de plaats - meestal dezelfde - waar het algemene beleid van deze vennootschap wordt bepaald. Ook andere elementen, zoals de woonplaats van de hoofdbestuurders, de plaats waar de algemene vergaderingen worden gehouden, waar de administratie en de boekhouding zich bevinden en waar de financiële en vooral de bankzaken hoofdzakelijk worden geregeld, kunnen in aanmerking worden genomen.

    2.   

    Opdat een voorlopige vaststelling definitief wordt overeenkomstig artikel 16, leden 2 en 3, van Verordening (EG) nr. 987/2009, moet het aangewezen orgaan van de woonplaats de aangewezen organen van elke EER-staat waar werkzaamheden worden verricht, in kennis hebben gesteld. Het is voor de toepassing van artikel 16, leden 2 en 3, van Verordening (EG) nr. 987/2009 niet voldoende als het aangewezen orgaan van de EER-staat waar werkzaamheden worden verricht, van de voorlopige vaststelling op de hoogte wordt gebracht in welke vorm ook, zoals via de betrokken onderneming of persoon.

    3.   

    Artikel 16, lid 4, van Verordening (EG) nr. 987/2009 moet aldus worden uitgelegd dat het aangewezen orgaan van een EER-staat een voorlopige vaststelling die definitief is geworden overeenkomstig artikel 16, lid 3, van die verordening als gevolg van het verstrijken van de periode van twee maanden zonder dat er gebruik van is gemaakt, nog steeds kan aanvechten. Het gebruik van de procedure van artikel 16, lid 4, kan ertoe leiden dat een vaststelling die definitief is geworden overeenkomstig artikel 16, lid 3, van die verordening, met terugwerkende kracht wordt opgeheven.


    Top