EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document E2004C0022

Beschikking van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA nr. 22/04/COL van 25 februari 2004 betreffende de kennisgeving van een nieuwe regeling voor rechtstreekse vervoerssteun (Noorwegen)

PB L 168 van 30.6.2005, p. 36–47 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)
PB L 349M van 12.12.2006, p. 160–171 (MT)

Legal status of the document In force

ELI: http://data.europa.eu/eli/dec/2004/22(2)/oj

30.6.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 168/36


BESCHIKKING VAN DE TOEZICHTHOUDENDE AUTORITEIT VAN DE EVA

nr. 22/04/COL

van 25 februari 2004

betreffende de kennisgeving van een nieuwe regeling voor rechtstreekse vervoerssteun (Noorwegen)

DE TOEZICHTHOUDENDE AUTORITEIT VAN DE EVA,

Gelet op de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (1), en met name op de artikelen 61 tot en met 63 en Protocol nr. 26,

Gelet op de Overeenkomst tussen de EVA-lidstaten betreffende de oprichting van een Toezichthoudende Autoriteit en een Hof van Justitie (2), en met name op artikel 24 en Protocol nr. 3,

Gelet op de richtsnoeren van de Autoriteit (3) betreffende de toepassing en uitlegging van de artikelen 61 en 62 van de EER-overeenkomst,

Na de belanghebbenden overeenkomstig bovengenoemde artikelen te hebben verzocht hun opmerkingen te maken (4),

Overwegende hetgeen volgt:

I.   FEITELIJKE GEGEVENS

1.   Inleiding

Bij brief van de Noorse missie bij de Europese Unie van 26 maart 2003 (doc. nr. 03-1846 A), waarmee een brief werd doorgestuurd van het ministerie van Handel en Industrie van 25 maart 2003, bij brief van het ministerie van Financiën van 25 maart 2003 en bij brief van het ministerie van Lokaal Bestuur en Regionale Ontwikkeling van 25 maart 2003, alle op 26 maart 2003 ontvangen en geregistreerd door de Autoriteit, meldden de Noorse autoriteiten een overgangsperiode aan voor regionaal gedifferentieerde socialezekerheidsbijdragen en een nieuwe regeling voor rechtstreekse vervoerssteun.

Bij schrijven van 16 mei 2003 (doc. nr. 03-2951 D) bevestigde de Autoriteit de ontvangst van bovengenoemde brieven en verzocht om aanvullende informatie.

Bij brief van de Noorse missie bij de Europese Unie van 10 juni 2003 (doc. nr. 03-3707 A), waarmee een brief werd doorgestuurd van het ministerie van Financiën van 5 juni 2003, welke op 11 juni 2003 door de Autoriteit werden ontvangen en geregistreerd, verstrekten de Noorse autoriteiten aanvullende informatie.

Bij brief van de Noorse missie bij de Europese Unie van 19 juni 2003 (doc. nr. 03-3976 A), waarmee een brief werd doorgestuurd van het ministerie van Handel en Industrie van 10 juni 2003, welke op 20 juni 2003 door de Autoriteit werden ontvangen en geregistreerd, verstrekten de Noorse autoriteiten een overzicht van de extra vervoerskosten (5).

Bij brief van 16 juli 2003 (doc. nr. 03-4598 D) stelde de Autoriteit de Noorse autoriteiten in kennis van haar besluit tot inleiding van de procedure van artikel 1, lid 2, in deel 1 van Protocol nr. 3 bij de Toezichtovereenkomst, ten aanzien van staatssteun in de vorm van regionaal gedifferentieerde socialezekerheidsbijdragen en rechtstreekse vervoerssteun (hierna „besluit tot inleiding van een onderzoeksprocedure” te noemen).

Het besluit tot inleiding van een onderzoeksprocedure werd bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie  (6). De Autoriteit nodigde belanghebbenden uit tot het maken van opmerkingen over de betrokken steunmaatregelen.

De officiële reactie van de Noorse autoriteiten op het besluit tot inleiding van een onderzoeksprocedure werd de Autoriteit meegedeeld per faxbericht van het ministerie van Handel en Industrie van 17 september 2003, waarbij een brief van het ministerie van Financiën van diezelfde datum (doc. nr. 03-6381 A) was gevoegd. Dit schrijven was ook doorgestuurd met een brief van de Noorse missie van 18 september 2003, welke op 19 september 2003 door de Autoriteit werd ontvangen en geregistreerd (doc. nr. 03-6451 A). De brief van het ministerie van Financiën bevatte onder meer een uitgebreidere versie van het overzicht van de extra vervoerskosten dat de Autoriteit bij brief van 19 juni 2003 had ontvangen.

De Autoriteit heeft van tien belanghebbenden opmerkingen ontvangen over het besluit tot inleiding van de onderzoeksprocedure.

Bij brief van respectievelijk 16 oktober 2003 (doc. nr. 03-7071 D) en 17 oktober 2003 (doc. nr. 03-7135) heeft de Autoriteit deze opmerkingen aan de Noorse autoriteiten doorgegeven.

Bij faxbericht van 21 oktober 2003 heeft het ministerie van Handel en Industrie aan de Autoriteit de schriftelijke reactie van het ministerie van Financiën van 21 oktober 2003 op de opmerkingen van derden doorgestuurd (doc. nr. 03-7243 A). Bedoelde brief van het ministerie van Financiën was ook meegestuurd met de brief van de Noorse missie van 23 oktober 2003, welke op 24 oktober door de Autoriteit werd ontvangen en geregistreerd (doc. nr. 03-7360 A).

Bij brief van de Noorse missie bij de Europese Unie van 22 oktober 2003, waarmee een brief werd doorgestuurd van het ministerie van Lokaal Bestuur en Regionale Ontwikkeling van 20 oktober 2003, welke op 24 oktober 2003 door de Autoriteit werd ontvangen en geregistreerd (doc. nr. 03-7362 A), meldden de Noorse autoriteiten dat het geografische toepassingsgebied van de regeling voor rechtstreekse vervoerssteun, waarvan bij brief van 25 maart 2003 was kennisgegeven, zou worden uitgebreid.

Bij brief van 19 december 2003 (doc. nr. 03-8952 D) verzocht de Autoriteit om aanvullende informatie en een toelichting, in het bijzonder met betrekking tot de „cumulatieregels” welke in de aangemelde regeling zijn vervat.

Bij faxbericht van 21 januari 2004 deed het ministerie van Handel en Industrie de Autoriteit een brief van het ministerie van Lokaal Bestuur en Regionale Ontwikkeling van 21 januari 2004 toekomen (geval nr. 187224), met daarin aanvullende informatie. Dit schrijven bereikte de Autoriteit ook bij brief van de Noorse missie bij de Europese Unie van 23 januari 2004, welke op 26 januari werd ontvangen en geregistreerd (geval nr. 188041).

Bij faxbericht van 9 februari 2004 deed het ministerie van Handel en Industrie de Autoriteit een brief van het ministerie van Lokaal Bestuur en Regionale Ontwikkeling van diezelfde datum toekomen (geval nr. 189794). Dit schrijven bereikte de Autoriteit ook bij brief van de Noorse missie bij de Europese Unie van 11 februari 2004, welke op 12 februari 2004 werd ontvangen en geregistreerd (geval nr. 191138). De brief van 9 februari van het ministerie van Lokaal Bestuur en Regionale Ontwikkeling bevatte een kleine wijziging met betrekking tot het beheer van de regeling.

De kennisgeving van 25 maart 2003 en bovengenoemd besluit tot inleiding van de onderzoeksprocedure hadden betrekking op een driejarige overgangsperiode, van 2004 tot 2007, voor de regionaal gedifferentieerde socialezekerheidsbijdragen alsook op de invoering van een nieuwe regeling voor rechtstreekse vervoerssteun. De Autoriteit besloot het onderzoek naar de driejarige overgangsperiode voor regionaal gedifferentieerde socialezekerheidsbijdragen op 12 november 2003 af te ronden — et een positief besluit (doc. nr. 218/03/COL) (7).

Deze beschikking betreft derhalve twee aspecten van de regeling voor rechtstreekse vervoerssteun. Ten eerste: de kennisgeving van 25 maart 2003 en het daaropvolgende besluit tot inleiding van de onderzoeksprocedure. En ten tweede: de aanvullende kennisgeving van 22 oktober 2003 waarin de Autoriteit in kennis wordt gesteld van het voornemen tot uitbreiding van het geografische toepassingsgebied van de regeling.

2.   Beschrijving van de steunmaatregel waarvan op 25 maart 2003 werd kennis gegeven

2.1.   Doel van de regeling

De Noorse autoriteiten wijzen erop dat extra vervoerskosten wat betreft aan afstand gerelateerde belemmeringen één van de permanente nadelen of kostenposten zijn waarvoor bedrijven in randgebieden of dunbevolkte regio's zich in vergelijking tot bedrijven in centraal gelegen gebieden gesteld zien. Volgens de Noorse autoriteiten is de nieuwe regeling deels bedoeld ter compensatie van de concurrentienadelen van extra vervoerskosten voor bedrijven die ver van de markt zijn gevestigd.

2.2.   Geografische gebieden die worden voorgedragen voor rechtstreekse vervoerssteun

Volgens het voorstel van de Noorse autoriteiten komen de volgende /gemeenten in aanmerking voor nationale rechtstreekse vervoerssteun:

: Harstad, Tromsø, Kvæfjord, Skånland, Bjarkøy, Ibestad, Gratangen, Lavangen, Bardu, Salangen, Målselv, Sørreisa, Dyrøy, Tranøy, Torsken, Berg, Lenvik en Balsfjord;

: alle gemeenten;

: Leka, Nærøy, Vikna, Flatanger, Fosnes, Overhalla, Høylandet, Grong, Namsos, Namsskogan, Røyrvik, Lierne, Snåsa, Inderøy, Namdalseid, Verran, Mosvik, Verdal, Leksvik, Meråker en Steinkjer;

: Hemne, Snillfjord, Hitra, Frøya, Ørland, Agdenes, Rissa, Bjugn, Åfjord, Roan, Osen, Oppdal, Rennebu, Meldal, Røros, Holtålen, Midtre Gauldal, Selbu en Tydal;

: Kristiansund, Vanylven, Sande, Herøy, Ulstein, Hareid, Norddal, Stranda, Stordal, Rauma, Nesset, Midsund, Sandøy, Aukra, Eide, Averøy, Frei, Gjemnes, Tingvoll, Sunndal, Surnadal, Rindal, Aure, Halsa, Tustna en Smøla;

: Gulen, Solund, Hyllestad, Høyanger, Vik, Balestrand, Leikanger, Sogndal, Aurland, Lærdal, Årdal, Luster, Askvoll, Fjaler, Gaular, Jølster, Bremanger, Vågsøy, Selje, Eid, Hornindal, Gloppen en Stryn.

De gebieden die volgens het voorstel in aanmerking komen voor rechtstreekse vervoerssteun liggen binnen het gebied dat in aanmerking komt voor regionale steun zoals dat op 17 december 1999 door de Autoriteit is goedgekeurd (327/99/COL), uitgezonderd de gemeenten Herøy (8 374 inwoners), Ulstein (6 664 inwoners), Hareid (4 780 inwoners) en Aukra (3 026 inwoners) in de provincie Møre og Romsdal. In dit gebied woont 25,2 % van de bevolking van Noorwegen (8), terwijl in het voorgestelde toepassingsgebied voor de nieuwe regeling voor rechtstreekse vervoerssteun, waarvan de Autoriteit op 25 oktober 2003 in kennis werd gesteld, 16,0 % van de bevolking woont (721 079 inwoners).

De Noorse autoriteiten verklaren dat het gebied voor regionale vervoerssteun is afgebakend op basis van bijlage XI van de richtsnoeren overheidssteun, waarin de criteria zijn vastgesteld voor het toekennen van steun ter compensatie van extra vervoerskosten in gebieden met een lage bevolkingsdichtheid, dat wil zeggen met minder dan 12,5 inwoners per vierkante kilometer.

De provincies Troms, Nordland, Nord-Trøndelag en Sogn og Fjordane hebben een bevolkingsdichtheid van minder dan 12,5 inwoners per vierkante kilometer.

De provincies Sør-Trøndelag en Møre og Romsdal hebben geen lage bevolkingsdichtheid, maar de delen van deze provincies die voor rechtstreekse vervoerssteun worden voorgedragen, hebben dat wel (respectievelijk 4,1 en 9,6 inwoners per vierkante kilometer). De totale bevolking van de gemeenten in de twee provincies die zijn opgenomen in het voorgestelde gebied, bedraagt 179 792.

De Noorse autoriteiten stellen in de kennisgeving dat in het gebied waarvoor de huidige regeling voor indirecte vervoerssteun geldt (de regeling voor geografisch gedifferentieerde socialezekerheidsbijdragen), 23,55 % van de bevolking van Noorwegen woont, vergeleken met 16,01 % in het nieuwe voorgestelde gebied, en dat dit in overeenstemming is met de eerste voorwaarde onder het vijfde streepje in bijlage XI (zie afdeling II, paragraaf 3) van de richtsnoeren overheidssteun voor nationale regionale steun.

2.3.   Berekening van de regionale rechtstreekse vervoerssteun

Volgens de kennisgeving mag alleen steun worden verleend voor de extra kosten voor het vervoeren van goederen binnen het nationale grondgebied, te berekenen op basis van de kortste en voordeligste vervoersmethode tussen de plaats van productie en verwerking en het dichtstbijzijnde verkooppunt. Wanneer goederen worden vervoerd naar bestemmingen in Zweden en Finland, wordt bij de berekening van de totale vervoersafstand ook de af te leggen afstand in Zweden en Finland meegenomen. Er wordt echter alleen steun verleend voor het gedeelte van de vervoerskosten dat betrekking heeft op het vervoer binnen de nationale grenzen.

Alleen vervoerskosten die met bewijsstukken worden gestaafd, kunnen als grondslag dienen voor het berekenen van de steun. De steun wordt berekend als een percentage van de totale vervoerskosten. Deze moeten worden gespecificeerd in een vrachtbrief of daaraan gelijkgesteld document en worden bepaald door de vervoersafstand binnen de nationale grenzen, het gewicht en de aard van de goederen, het vervoerstarief en andere kosten die aan het feitelijke vervoer kunnen worden toegerekend. Compensatie wordt gegeven op basis van aanvragen van bedrijven, die moeten worden ingediend in het jaar nadat de kosten zijn gemaakt.

De steunintensiteit zal worden gedifferentieerd naar geografische vervoerszones (twee) en vervoersafstand (minimaal 350 km). De grootste steunintensiteit krijgen Troms, Nordland en Nord-Trøndelag (zone 1), terwijl voor Sør-Trøndelag, Møre og Romsdal en Sogn og Fjordane (zone 2) een minder grote steunintensiteit zal gelden. Tabel 1 toont de differentiatie in steunintensiteit.

Tabel 1:

Steunintensiteit

(in %)

Vervoersafstanden in kilometer

Zone 1

Zone 2

350-700

30

20

701-

40

30

2.4.   Bewijs van extra vervoerskosten

Bij brief van 10 juni 2003 heeft het ministerie van Handel en Industrie een onderzoek ingediend van het Instituut voor Vervoerseconomie (TØI) (9) over de extra vervoerskosten in het voor vervoerssteun voorgedragen gebied. Dit onderzoek is gebaseerd op vraaggesprekken met in totaal 33 bedrijven, verdeeld over zes groepen (geografische gebieden. De 33 bedrijven zijn geselecteerd uit het centraal handelsregister van het Noors Bureau voor de Statistiek (10), via een aselecte steekproefmethode. Het TØI concludeert dat de gemiddelde vervoerskosten van ondernemingen in groep 1 (de drie noordelijkste provincies (Troms, Nordland en Nord-Trøndelag)) en groep 2 (provincies in West-Noorwegen (Sør-Trøndelag, Møre og Romsdal en Sogn og Fjordane)) per manjaar — totaal en voor vervoer over afstanden van meer dan 350 km — aanzienlijk hoger liggen dan vergelijkbare kostencijfers voor het referentiegebied. Het referentiegebied is zone 1 van de regeling voor geografisch gedifferentieerde socialezekerheidsbijdragen (grotendeels Oslo en omstreken).

2.5.   Looptijd van de regeling

1 januari 2004-31 december 2006.

2.6.   Begroting

De begroting wordt geraamd op ongeveer 200 miljoen NOK (ongeveer 24,5 miljoen EUR) per jaar.

2.7.   Cumulatie

Door de maximale steunintensiteiten vast te stellen als een percentage van de totale vervoerskosten (zie tabel 1) menen de Noorse autoriteiten te kunnen voorkomen dat ondernemingen worden overgecompenseerd. Wanneer een onderneming in dezelfde periode profiteert van een verlaagde socialezekerheidsbijdrage zal dit belastingvoordeel worden afgetrokken van de op basis van tabel 1 berekende vervoerssteun. Bovendien zullen de ondernemingen niet meer vervoerssteun ontvangen uit hoofde van de nieuwe regeling voor vervoerssteun en verlaagde socialezekerheidsbijdragen samen dan wat zij ontvangen zouden hebben in het kader van de bestaande differentiatie van de bijdragen voor de sociale zekerheid.

2.8.   Sectoren die zijn uitgesloten van de regeling en kwetsbare sectoren waarvoor specifieke vereisten met betrekking tot kennisgeving gelden

De volgende economische activiteiten kunnen volgens de kennisgeving geen rechtstreekse vervoerssteun ontvangen:

a)

De regeling is niet van toepassing op het vervoer of de transmissie van producten van de volgende sectoren en/of producten van ondernemingen die niet op een andere plaats kunnen worden gevestigd:

productie en distributie van elektriciteit;

winning van aardolie en aardgas;

ondersteunende diensten bij olie- en gaswinning, uitgezonderd topografische verkenning;

winning van ertsen;

winning van de industriële delfstoffen nefelien-syeniet en olivien.

b)

Bedrijfstakken waarvoor specifieke sectorale voorschriften gelden

De volgende bedrijfstakken kunnen op grond van specifieke sectorale voorschriften geen regionale vervoerssteun ontvangen:

Ondernemingen die vallen onder de in punt 1, onder a) en b), van bijlage XV van de EER-overeenkomst genoemde bepaling (betreffende steun aan de staalindustrie en de scheepsbouw).

c)

Economische activiteiten in de land-/bosbouw en visserij waarop het huidige stelsel van gedifferentieerde socialezekerheidsbijdragen van toepassing zal zijn.

Rechtstreekse vervoerssteun aan de auto-industrie of aan de industriële productie van synthetische vezels dient overeenkomstig de kennisgeving vooraf te worden aangemeld en vereist de voorafgaande goedkeuring van de Autoriteit overeenkomstig de richtsnoeren overheidssteun.

2.9.   Besluit tot inleiding van de onderzoeksprocedure

In haar besluit van 16 juli 2003 tot inleiding van de onderzoeksprocedure heeft de Autoriteit op twee punten haar twijfels geuit met betrekking tot de regeling voor rechtstreekse vervoerssteun.

Ten eerste merkte de Autoriteit op dat vier van de gemeenten die voor rechtstreekse vervoerssteun worden voorgedragen, buiten de goedgekeurde regionalesteunkaart zijn gesitueerd (Herøy, Ulstein, Hareid en Aukra). Aangezien de Noorse autoriteiten geen melding hadden gemaakt van een aanpassing van deze kaart, achtte de Autoriteit rechtstreekse vervoerssteun voor deze vier gemeenten in strijd met de bepalingen inzake overheidssteun van de EER-overeenkomst.

Ten tweede meende de Autoriteit dat de documenten die door de Noorse autoriteiten waren overgelegd, onvoldoende bewijs leveren van het bestaan van extra vervoerskosten in de gebieden in Zuid-Noorwegen die voor rechtstreekse vervoerssteun worden voorgedragen (Sogn og Fjordane, Møre og Romsdal en Sør-Trøndelag).

2.10.   Opmerkingen van Noorwegen met betrekking tot het besluit tot inleiding van de onderzoeksprocedure

Bij brief van 17 september 2003 van het ministerie van Financiën deden de Noorse autoriteiten de Autoriteit hun opmerkingen toekomen met betrekking tot het besluit tot inleiding van de onderzoeksprocedure. De Noorse autoriteiten verklaarden dat zij, teneinde zekerheid te verschaffen over de geldigheid van het eerder overgelegde bewijs van het bestaan van extra vervoerskosten in het gebied dat wordt voorgedragen voor vervoerssteun, een uitgebreider onderzoek hadden gedaan dan het onderzoek dat bij brief van 19 juni 2003 aan de Autoriteit is overgelegd (bijgesloten bij de opmerkingen). Het nieuwe onderzoek bevestigde volgens de Noorse autoriteiten de resultaten van het eerdere onderzoek.

Het uitgebreidere onderzoek (11) bestrijkt 39 bedrijven, waaronder bedrijven die zijn gevestigd in een gebied dat niet voor vervoerssteun uit hoofde van de nieuwe nationale regeling wordt voorgedragen. De vervoerskosten in zone 1 van het stelsel van geografisch gedifferentieerde bijdragen voor de sociale zekerheid worden gehanteerd als referentie voor de extra vervoerskosten in de voor rechtstreekse vervoerssteun voorgedragen gebieden. Volgens de Noorse autoriteiten bevestigen de conclusies van de studie dat de gemiddelde vervoerskosten van bedrijven in de provincies Troms, Nordland, Nord-Trøndelag, Sør-Trøndelag, Møre og Romsdal en Sogn og Fjordane — totaal en voor afstanden van meer dan 350 km — aanzienlijk hoger zijn dan van bedrijven in het referentiegebied. In de provincies Troms, Nordland en Nord-Trøndelag zijn de kosten van vervoer over afstanden van meer dan 350 km 220 % hoger dan in het referentiegebied. Voor de provincies Sør-Trøndelag, Møre og Romsdal en Sogn og Fjordane is dit 143 %.

2.11.   Opmerkingen van belanghebbenden met betrekking tot het besluit tot inleiding van de onderzoeksprocedure

Tien organisaties en bedrijven uit Noorwegen hebben met betrekking tot het besluit tot inleiding van de onderzoeksprocedure opmerkingen ingediend. Het merendeel van de opmerkingen heeft betrekking op de regeling voor geografisch gedifferentieerde bijdragen voor de sociale zekerheid (overgangsperiode). De belanghebbenden, die onder meer opmerkingen maakten over de nieuwe regeling voor rechtstreekse vervoerssteun, verklaarden dat zij niet wisten hoe de regeling voor rechtstreekse vervoerssteun zou functioneren of welke de effecten ervan zouden zijn. Sommige belanghebbenden stelden dat de nieuwe regeling voor rechtstreekse vervoerssteun slechts in beperkte mate de extra vervoerskosten zou verlagen van bedrijven die aan de periferie van het land zijn gevestigd.

Bij brief van 23 oktober 2003 van de Noorse missie bij de Europese Unie, waarmee een brief van 21 oktober 2003 werd doorgestuurd van het ministerie van Handel en Industrie, alsook een brief van dezelfde datum van het ministerie van Financiën, welke op 24 oktober 2003 door de Autoriteit werden ontvangen en geregistreerd (doc. nr. 03-7360 A), reageerden de Noorse autoriteiten in het kort op de opmerkingen van derden. Zij merkten op dat de overwegingen en cijfers die daarin worden genoemd, een bevestiging vormen van de eerder door Noorwegen aangevoerde argumenten. Ook merkten zij op dat door geen enkele derde partij bezwaar is geuit tegen de aangemelde regeling voor rechtstreekse vervoerssteun.

3.   Beschrijving van de kennisgeving van 22 oktober 2003

3.1.   Uitbreiding van geografisch toepassingsgebied

Op 22 oktober 2003 gaven de Noorse autoriteiten kennis van een uitbreiding van het geografische toepassingsgebied van de nationale regeling voor rechtstreekse vervoerssteun waarvan op 25 maart 2003 was kennis gegeven, en wel met de volgende 13 gemeenten:

 

In de provincie Hedmark: Rendalen, Engerdal, Tolga, Tynset, Alvdal, Folldal en Os.

 

In de provincie Oppland: Dovre, Lesja, Lom, Skjåk, Vågå en Sel.

De totale bevolking van deze 13 gemeenten bedraagt 37 271. Zowel Hedmark als Oppland heeft een bevolkingsdichtheid van minder dan 12,5 inwoners per vierkante kilometer. De gebieden in deze twee provincies die worden voorgedragen voor rechtstreekse vervoerssteun, hebben een bevolkingsdichtheid van respectievelijk 1,5 en 2,0 inwoners per vierkante kilometer.

3.2.   Gewijzigde motivering voor het opnemen van gemeenten in provincies die geen lage bevolkingsdichtheid hebben (Møre og Romsdal en Sør-Trøndelag)

In de kennisgeving van 22 oktober 2003 hebben de Noorse autoriteiten hun motivering gewijzigd voor de uitbreiding van het gebied dat wordt voorgedragen voor rechtstreekse vervoerssteun met gemeenten in provincies die geen lage bevolkingsdichtheid hebben (zie paragraaf 2.2, laatste alinea).

De Noorse autoriteiten stellen nu dat het volgens bijlage XI van de richtsnoeren overheidssteun gerechtvaardigd is om gemeenten in Sør-Trøndelag en Møre og Romsdal op te nemen in het voor rechtstreekse vervoerssteun voorgedragen gebied, omdat het aantal inwoners van deze twee provincies dat in dit gebied woont, 179 792 bedraagt, terwijl het aantal inwoners van de provincies met een lage bevolkingsdichtheid (12) dat binnen de grenzen van de regionalesteunkaart woont, maar buiten de grenzen van de voorgestelde kaart van gebieden die in aanmerking komen voor vervoerssteun, 172 322 bedraagt. De bevolking van Sør-Trøndelag en Møre og Romsdal (provincies met een bevolkingsdichtheid van meer dan 12,5 inwoners per vierkante kilometer) die in het voor rechtstreekse vervoerssteun voorgedragen gebied woont, is bijgevolg iets groter (7 470 inwoners) dan de bevolking van de provincies met een lage bevolkingsdichtheid die binnen de grenzen van de regionalesteunkaart woont maar buiten de grenzen van de voorgestelde kaart van gebieden die in aanmerking komen voor rechtstreekse vervoerssteun. De Noorse autoriteiten menen dat de Autoriteit de discretionaire bevoegdheid heeft om in te stemmen met deze geringe stijging van het aantal mensen dat onder de regeling valt.

3.3.   Aanvullend bewijs van vervoerskosten

Bij de gewijzigde kennisgeving van 22 oktober 2003 hebben de Noorse autoriteiten een nieuw onderzoek gevoegd van bedrijven welke zijn gevestigd in gemeenten in de provincies Hedmark en Oppland die voor vervoerssteun zijn aangemeld. Voor dit nieuwe onderzoek is dezelfde methode gebruikt als voor het eerste onderzoek (zie paragraaf 2.4).

Voor dit onderzoek (13) — eveneens uitgevoerd door TØI — zijn in 13 gemeenten in het noorden van de provincies Hedmark en Oppland evenzovele bedrijven geënquêteerd. De gemeente Engerdal viel buiten het onderzoek, maar is wel opgenomen in de aanvullende kennisgeving. Het onderzoek bevestigt volgens de Noorse autoriteiten dat de bedrijven in de twaalf gemeenten kampen met vervoerskosten die gemiddeld — zowel totaal als voor vervoer over afstanden van meer dan 350 km — aanzienlijk hoger zijn dan van bedrijven in het referentiegebied. Het referentiegebied is hetzelfde als in het eerste onderzoek. In het onderzoek wordt geconcludeerd dat de vervoerskosten in de twaalf gemeenten, voor afstanden van meer dan 350 km, 120 % hoger zijn dan in het referentiegebied.

II.   BEOORDELING

1.   Het bestaan van steun

Artikel 61, lid 1, van de EER-overeenkomst luidt als volgt:

„Behoudens de afwijkingen waarin deze Overeenkomst voorziet, zijn steunmaatregelen van de lidstaten van de EG, de EVA-staten of in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties vervalsen of dreigen te vervalsen, onverenigbaar met de werking van deze Overeenkomst, voorzover deze steun het handelsverkeer tussen de overeenkomstsluitende partijen ongunstig beïnvloedt.”.

De aangemelde steunmaatregel wordt gefinancierd uit staatsmiddelen en zal bepaalde ondernemingen begunstigen, in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER-overeenkomst. De begunstigde ondernemingen concurreren feitelijk of potentieel met soortgelijke ondernemingen in Noorwegen en andere EVA-staten. Aangezien de voorgestelde maatregel de mededinging vervalst of dreigt te vervalsen en de handel binnen de EER ongunstig beïnvloedt, is deze staatssteun in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER-overeenkomst.

2.   Kennisgevingsplicht

In artikel 1, lid 3, in deel I van Protocol nr. 3 bij de Toezichtovereenkomst staat: „De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA wordt voldoende tijdig op de hoogte gebracht van plannen voor het toekennen of wijzigen van steun om haar in staat te stellen haar opmerkingen te maken.”. Niet of te laat, d.w.z. „na uitvoering”, aangemelde steun wordt als onrechtmatig beschouwd.

Bij brieven van de Noorse missie bij de Europese Unie van 26 maart 2003 (doc. nr. 03-1846 A), 10 juni 2003 (doc. nr. 03-3707 A), 22 oktober 2003 (doc. nr. 03-7362 A), 23 januari 2004 (geval nr. 188041) en 11 februari 2004 (geval nr. 191138) hebben de Noorse autoriteiten kennis gegeven van de steunmaatregel alvorens deze in werking te doen treden en daarmee voldaan aan de verplichting die voortvloeit uit artikel 1, lid 3, in deel 1 van Protocol nr. 3 bij de Toezichtovereenkomst.

3.   Toepasselijke rechtsgrond

In hun kennisgevingen kwalificeerden de Noorse autoriteiten de steun welke uit hoofde van de voorgestelde regeling wordt verleend, als vervoerssteun.

In hoofdstuk 25.4, punt 27, van de richtsnoeren overheidssteun staat: „In regio's met een geringe bevolkingsdichtheid die hetzij onder de afwijking van artikel 61, lid 3, onder a), vallen of onder die van artikel 61, lid 3, onder c), op grond van het in hoofdstuk 25.3, punt 17, genoemde criterium van de bevolkingsdichtheid, kan onder bepaalde voorwaarden steun worden toegestaan die bedoeld is om de extra vervoerskosten (14) gedeeltelijk te compenseren. De desbetreffende EVA-staat moet het bestaan van de bedoelde extra kosten aantonen en de hoogte ervan bepalen.”.

Hoofdstuk 25.3, punt 17, van de richtsnoeren overheidssteun omschrijft „geringe bevolkingsdichtheid” als een bevolkingsdichtheid van minder dan 12,5 inwoners per vierkante kilometer.

Wat betreft de speciale voorwaarden waaraan voldaan moet worden willen regio's op grond van het criterium van de bevolkingsdichtheid in aanmerking komen voor de afwijking van artikel 61, lid 3, onder c), verwijst hoofdstuk 25.4, punt 27, van de richtsnoeren naar bijlage XI, waar bedoelde voorwaarden staan vermeld:

„—

De steun mag alleen worden gebruikt ter compensatie van de extra vervoerskosten. De desbetreffende lidstaat moet aantonen dat de compensatie om objectieve redenen noodzakelijk is. Er mag nooit sprake zijn van overcompensatie. In dit verband moet ook rekening worden gehouden met andere steunregelingen voor het vervoer.

Er mag alleen steun worden verstrekt ter compensatie van de extra kosten van het vervoer van goederen binnen de nationale grenzen van het desbetreffende land. De steun mag niet de vorm krijgen van exportsteun.

De steun moet van tevoren objectief kwantificeerbaar zijn, op basis van de ratio „steun per afgelegde kilometer” of op basis van de ratio „steun per afgelegde kilometer” en „steun per gewichtseenheid”. Jaarlijks moet een verslag worden opgesteld aan de hand van onder andere deze ratio('s).

De raming van de extra vervoerskosten moet zijn gebaseerd op de voordeligste vervoerswijze en de kortste route tussen de plaats van productie of verwerking en het verkooppunt.

Er mag alleen steun worden gegeven aan bedrijven die zijn gevestigd in gebieden die op basis van het nieuwe criterium van de bevolkingsdichtheid in aanmerking komen voor regionale steun. Zulke gebieden zullen hoofdzakelijk bestaan uit geografische regio's die in de NUTS onder niveau III zijn ingedeeld en een bevolkingsdichtheid hebben van minder dan 12,5 inwoners per vierkante kilometer. Bij de selectie van gebieden is echter een zekere flexibiliteit toegestaan, mits de volgende beperkingen in acht worden genomen:

flexibiliteit bij de selectie van gebieden mag niet leiden tot een toename van de bevolking die voor vervoerssteun in aanmerking komt;

de gedeelten van NUTS III-regio's die in aanmerking komen voor een flexibele benadering, moeten een bevolkingsdichtheid hebben van minder dan 12,5 inwoners per vierkante kilometer;

de gebieden moeten grenzen aan NUTS III-regio's die voldoen aan het criterium van de lage bevolkingsdichtheid;

het bevolkingscijfer van deze gebieden moet laag zijn vergeleken met de totale bevolking die onder het toepassingsgebied van de steunmaatregel valt.

Er mag geen steun worden verstrekt voor het vervoer of de transmissie van producten van bedrijven die niet op een andere plaats kunnen worden gevestigd (producten van extractieve bedrijven, hydro-elektrische centrales, enz.).

Vervoerssteun voor bedrijven in sectoren die de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA als „gevoelig” kwalificeert (auto-industrie, synthetischevezelindustrie, scheepsbouw en staalindustrie) moet altijd vooraf worden aangemeld en is onderhevig aan de vigerende richtsnoeren voor de desbetreffende sector.”.

In hoofdstuk 25.5, punt 5, van de richtsnoeren overheidssteun staat in verband met de regionalesteunkaarten van de EVA het volgende: „Nog voordat de geldigheidsduur van de kaart is verstreken, kunnen de lidstaten na een daartoe strekkend verzoek wijzigingen in de kaart aanbrengen, mits kan worden aangetoond dat de sociaal-economische omstandigheden significant zijn veranderd. Bedoelde wijzigingen kunnen betrekking hebben op de intensiteitspercentages en de voor steun in aanmerking komende gebieden, mits het opnemen van nieuwe gebieden wordt gecompenseerd door de uitsluiting van andere met hetzelfde inwonertal. De geldigheid van de gewijzigde kaart verstrijkt op dezelfde datum als die welke voor de oorspronkelijke kaart was vastgesteld.”.

De Autoriteit heeft de twee kennisgevingen van respectievelijk 25 maart 2003 en 22 oktober 2003 onderzocht in het kader van artikel 61, lid 3, onder c), van de EER-overeenkomst en de hierboven aangehaalde relevante gedeelten van de richtsnoeren betreffende nationale regionale overheidssteun.

4.   De kennisgeving van 25 maart 2003

Naar aanleiding van de beoordeling van de kennisgeving van 25 maart 2003, die het voorwerp was van het besluit tot inleiding van de onderzoeksprocedure van 16 juli 2003, maakte de Autoriteit de volgende opmerkingen:

a)   De steun is beperkt tot gebieden met een lage bevolkingsdichtheid die, uitgezonderd vier gemeenten, onder de afwijking van artikel 61, lid 3, onder c), vallen (hoofdstuk 25.4, punt 27, hoofdstuk 25.5, punt 5, en het vijfde streepje van bijlage XI van de richtsnoeren overheidssteun)

De Noorse autoriteiten hebben vier gemeenten aangemeld die buiten de huidige regionalesteunkaart vallen (Herøy, Ulstein, Hareid en Aukra).

Het feit dat de Autoriteit in 1999 haar goedkeuring heef gehecht aan de regionalesteunkaart voor Noorwegen (327/99/COL), betekent dat zij instemt met het verlenen van steun, uit hoofde van goedgekeurde regionalesteunregelingen, aan bedrijven die zijn gevestigd in de gebieden op deze kaart. Regionale steun (bijv. rechtstreekse vervoerssteun) kan bijgevolg niet worden verstrekt aan bedrijven die zijn gevestigd in gebieden buiten deze kaart.

Hoofdstuk 25.5, punt 5, van de richtsnoeren overheidssteun verplicht de lidstaten die nieuwe gebieden in de goedgekeurde regionalesteunkaart willen opnemen, tot het verwijderen van bestaande. Aangezien de Noorse autoriteiten geen kennis hebben gegeven van een aanpassing van de kaart overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk 25.5, punt 5, van de richtsnoeren overheidssteun, is regionale steun (rechtstreekse vervoerssteun) voor de vier gemeenten buiten de kaart (Herøy, Ulstein, Hareid en Aukra, alle gesitueerd in de provincie Møre og Romsdal) onverenigbaar met de bepalingen inzake overheidssteun van de EER-overeenkomst. De Noorse autoriteiten mogen de aangemelde steunregeling derhalve niet toepassen ten behoeve van deze vier gemeenten.

Het aantal inwoners dat onder de steunregeling valt, is, volgens de kennisgeving van 25 maart 2003, 721 079, of 16,0 % van de bevolking van Noorwegen. De bevolking van Herøy, Ulstein, Hareid en Aukra bedraagt in totaal 22 844. Zonder deze vier gemeenten bedraagt het aantal inwoners dat onder de regeling valt, 698 235, of 15,5 % van de totale bevolking.

Het aantal inwoners van Sør-Trøndelag en Møre og Romsdal (de provincies die geen lage bevolkingsdichtheid hebben) dat onder de steunregeling valt, is, volgens de kennisgeving van 25 maart 2003, 179 792. Zonder de gemeenten Herøy, Ulstein, Hareid en Aukra is dit cijfer 156 948 (15), hetgeen lager is dan het aantal inwoners van de provincies met een lage bevolkingsdichtheid (Hedmark, Oppland, Telemark en Aust-Agder) dat binnen de grenzen van de regionalesteunkaart woont, maar niet in gebieden die voor rechtstreekse vervoerssteun worden voorgedragen. Het aantal inwoners van deze vier provincies, dat binnen de grenzen van de regionalesteunkaart woont, is 209 593.

De gebieden in Sør-Trøndelag en Møre og Romsdal die voor rechtstreekse vervoerssteun worden voorgedragen, hebben een bevolkingsdichtheid van minder dan 12,5 inwoners per vierkante kilometer. Deze gebieden grenzen aan de provincies die aan het criterium van de lage bevolkingsdichtheid voldoen (Nord-Trøndelag, Troms en Nordland). Het aantal inwoners van Sør-Trøndelag en Møre og Romsdal dat onder de voorgestelde regeling valt (156 948 inwoners) bedraagt 22,5 % van de totale bevolking die onder het toepassingsgebied van de regeling valt (698 235 inwoners).

Wat de overige aangemelde gebieden betreft: deze hebben allemaal een lage bevolkingsdichtheid en vallen onder de afwijking van artikel 61, lid 3, onder c), van de EER-overeenkomst. De gebieden voldoen aan de voorwaarden van hoofdstuk 25.4, punt 27, en het vijfde streepje van bijlage XI.

b)   De Noorse autoriteiten hebben het bestaan van extra vervoerskosten bewezen en de omvang ervan bepaald (hoofdstuk 25.4, punt 27, van de richtsnoeren overheidssteun)

Als bewijs van het bestaan van extra vervoerskosten hebben de Noorse autoriteiten twee onderzoeken overgelegd: het eerste bij brief van de Noorse missie bij de Europese Unie van 19 juni 2003 en het tweede, dat een uitbreiding van het eerste onderzoek is, bij brief van de Noorse missie bij de Europese Unie van 18 september 2003. Beide onderzoeken betreffen een enquête onder een aselecte steekproef van bedrijven die werden geselecteerd volgens gevestigde statistische methoden. Voor de geselecteerde bedrijven werden gegevens over de vervoerskosten verzameld.

In haar besluit tot inleiding van de onderzoeksprocedure (van 16 juli 2003) uitte de Autoriteit twijfels over de bewijskracht van het eerste onderzoek. Zij meende dat het onderzoek onvoldoende bewijs bood voor het bestaan van extra vervoerskosten in de geografische gebieden in Zuid-Noorwegen die voor rechtstreekse vervoerssteun worden voorgedragen (Sogn og Fjordane, Møre og Romsdal en Sør-Trøndelag).

Voor het tweede onderzoek werd het aantal geselecteerde bedrijven vergroot. Dit onderzoek bewijst volgens de Autoriteit wel dat bedrijven die zijn gevestigd in het voor rechtstreekse vervoerssteun voorgedragen gebied, extra vervoerskosten maken. Bedrijven in de provincies Troms, Nordland, Nord-Trøndelag, Sør-Trøndelag, Møre og Romsdal en Sogn og Fjordane hebben blijkens dit onderzoek te maken met extra vervoerskosten die gemiddeld — totaal en voor vervoer over afstanden van meer dan 350 km — aanzienlijk hoger zijn dan van bedrijven in het referentiegebied. In de provincies Troms, Nordland en Nord-Trøndelag zijn de kosten van vervoer over afstanden van meer dan 350 km 220 % hoger dan die in het referentiegebied. Voor de provincies Sør-Trøndelag, Møre og Romsdal en Sogn og Fjordane is dit 143 %.

De Autoriteit meent dat de Noorse autoriteiten het bestaan van extra vervoerskosten hebben bewezen en dat bijgevolg is voldaan aan de voorwaarde van hoofdstuk 25.4, punt 27, van de richtsnoeren overheidssteun.

c)   De steun wordt uitsluitend gebruikt ter compensatie van extra vervoerskosten (eerste streepje van bijlage XI van de richtsnoeren overheidssteun)

Tabel 1 (zie afdeling I, paragraaf 2.3) laat zien dat bedrijven maximaal 40 % van hun vervoerskosten vergoed kunnen krijgen (voor vervoer over afstanden van meer van 701 km). Alleen vervoer over een afstand van meer dan 350 km komt in aanmerking voor vervoerssteun. De Autoriteit meent dat dit in overeenstemming is met de resultaten van de twee onderzoeken die door de Noorse autoriteiten zijn uitgevoerd (zie afdeling I, paragraaf 3.3) en is van oordeel dat uit hoofde van de regeling niet meer steun wordt verstrekt dan nodig is ter compensatie van deze extra vervoerskosten.

Teneinde zeker te stellen dat bedrijven niet worden overgecompenseerd, zal enigerlei voordeel ten gevolge van een verlaagde socialezekerheidsbijdrage worden afgetrokken van de op basis van tabel 1 (zie afdeling I, paragraaf 2.3) berekende vervoerssteun.

Bijgevolg wordt voldaan aan de voorwaarde zoals neergelegd in het eerste streepje van bijlage XI van de richtsnoeren overheidssteun.

d)   Steun wordt alleen verstrekt voor het vervoer van goederen binnen de nationale grenzen van het desbetreffende land (tweede streepje van bijlage XI van de richtsnoeren overheidssteun)

Steun uit hoofde van bedoelde regeling wordt alleen verstrekt ter compensatie van de extra kosten van het vervoer van goederen binnen de nationale grenzen van de desbetreffende lidstaat en wordt berekend op basis van de voordeligste vervoersmethode en de kortste route tussen de plaats van productie en verwerking en het verkooppunt. Wanneer goederen worden vervoerd naar bestemmingen in Zweden en Finland, wordt bij de berekening van de totale vervoersafstand ook de af te leggen afstand in Zweden en Finland meegenomen. Er wordt echter alleen steun verleend voor het gedeelte van de vervoerskosten dat betrekking heeft op het vervoer binnen de nationale grenzen.

Bijgevolg wordt voldaan aan de voorwaarde zoals neergelegd in het tweede streepje van bijlage XI van de richtsnoeren overheidssteun.

e)   De steun moet van tevoren objectief kwantificeerbaar zijn, op basis van de ratio „steun per afgelegde kilometer” en „steun per gewichtseenheid”. De raming van de extra kosten moet zijn gebaseerd op de voordeligste vervoersmethode en de kortste route (derde en vierde streepje van bijlage XI van de richtsnoeren overheidssteun)

De voorgestelde regeling beantwoordt aan deze vereisten:

De steun wordt berekend als een percentage van de vervoerskosten (zie tabel 1 in afdeling I, paragraaf 2.3).

Voor de berekening van de vervoerskosten wordt uitgegaan van de kosten die staan gespecificeerd in een vrachtbrief of een daaraan gelijkgesteld document, mits redelijk, en die afhankelijk zijn van de vervoersafstand binnen de nationale grenzen, het gewicht en de aard van de goederen, het vrachttarief en andere kosten die aan het feitelijke vervoer kunnen worden toegerekend.

Vervoerskosten moeten worden berekend op basis van de voordeligste vervoersmethode en de kortste route tussen de plaats van productie en de bestemming.

Bijgevolg wordt voldaan aan de voorwaarden zoals neergelegd in het derde en vierde streepje van bijlage XI van de richtsnoeren overheidssteun.

f)   De regeling voldoet aan de sectorspecifieke voorschriften (zesde en zevende streepje van bijlage XI van de richtsnoeren overheidssteun)

De regeling is niet van toepassing op het vervoer of de transmissie van producten van bedrijven die niet op een andere plaats kunnen worden gevestigd: productie en distributie van elektriciteit, winning van aardolie en aardgas, ondersteunende diensten bij olie- en gaswinning, uitgezonderd topografische verkenning, winning van ertsen en van de industriële delfstoffen nefelien-syeniet en olivien.

De regeling is niet van toepassing op bedrijven die vallen onder de in punt 1, onder a) en b), van bijlage XV van de EER-overeenkomst genoemde bepaling (betreffende steun aan de staalindustrie en de scheepsbouw).

De regeling is niet van toepassing op de land- en bosbouw en de visserij, waarvoor het huidige stelsel van geografisch gedifferentieerde socialezekerheidsbijdragen zal blijven gelden.

Bijgevolg wordt voldaan aan de voorwaarden zoals neergelegd in het zesde en zevende streepje van bijlage XI van de richtsnoeren overheidssteun.

5.   De gewijzigde kennisgeving van 22 oktober 2003

Bij brief van de Noorse missie bij de Europese Unie van 22 oktober 2003 hebben de Noorse autoriteiten kennis gegeven van een geografische uitbreiding van het toepassingsgebied van de op 25 maart 2003 aangemelde regeling (zie afdeling I, paragraaf 3.1).

Als bewijs van het bestaan van extra vervoerskosten hebben de Noorse autoriteiten een onderzoek overgelegd waaruit blijkt dat bedrijven die zijn gevestigd in de 13 voor vervoerssteun voorgedragen gemeenten in de provincies Hedmark en Oppland, extra vervoerskosten moeten maken. In het onderzoek wordt geconcludeerd dat de gemiddelde vervoerskosten van deze bedrijven — totaal en voor vervoer over afstanden van meer dan 350 km — aanzienlijk hoger zijn dan van bedrijven in het referentiegebied (120 % voor vervoer over afstanden van meer dan 350 km).

De Autoriteit concludeert dat het onderzoek voor de 13 aangemelde gemeenten het bestaan van extra vervoerskosten bewijst.

De Autoriteit merkt op dat, door de uitbreiding van het geografische toepassingsgebied van de regeling, het aantal inwoners dat eronder valt, toeneemt tot 735 506 (16), of 16,3 % van de totale bevolking (zonder de gemeenten Herøy, Ulstein, Hareid en Aukra).

De Autoriteit merkt ook op dat de bevolkingsdichtheid van de voorgedragen gebieden in Hedmark en Oppland lager is dan 12,5 inwoners per vierkante kilometer.

Verder merkt de Autoriteit op dat het deel van de bevolking binnen de grenzen van de regionalesteunkaart dat in provincies met een lage bevolkingsdichtheid woont, maar niet in gebieden die voor rechtstreekse vervoerssteun zijn voorgedragen, 172 322 wordt (17), wat meer is dan de bevolking van de gebieden in Møre og Romsdal en Sør-Trøndelag (de provincies die geen lage bevolkingsdichtheid hebben) die zijn voorgedragen voor rechtstreekse vervoerssteun (156 948).

Wat de kennisgeving van 22 oktober 2003 betreft, concludeert de Autoriteit dat de bevolkingsdichtheid van de 13 gemeenten lager is dan 12,5 inwoners per vierkante kilometer en dat deze binnen de grenzen van de bestaande regionalesteunkaart zijn gesitueerd. Het opnemen van deze 13 gemeenten heeft niet tot gevolg dat het aantal inwoners van de provincies die geen lage bevolkingsdichtheid hebben (Møre og Romsdal en Sør-Trøndelag), dat onder het toepassingsgebied van de regeling komt te vallen (156 948), groter wordt dan het aantal inwoners van de provincies met een lage bevolkingsdichtheid (Hedmark, Oppland, Telemark en Aust-Agder), dat binnen de grenzen van de regionalesteunkaart woont, maar niet in gebieden die zijn voorgesteld voor rechtstreekse vervoerssteun (172 322). De Noorse autoriteiten hebben ook bewezen dat voor de 13 aanvullende gemeenten extra vervoerskosten bestaan. Wat betreft de overige vereisten waaraan moet worden voldaan, wordt verwezen naar de beoordeling in paragraaf 4, die even valide is wanneer het toepassingsgebied van de regeling wordt uitgebreid met bedoelde 13 gemeenten.

6.   Conclusie

De Autoriteit komt op grond van bovengenoemde argumenten tot de slotsom dat rechtstreekse vervoerssteun voor de gemeenten Herøy, Ulstein, Hareid en Aukra niet verenigbaar is met de bepalingen inzake overheidssteun van de EER-overeenkomst en dat genoemde steun derhalve niet aan deze vier gemeenten kan worden verstrekt. Voor het overige is de aangemelde regeling voor rechtstreekse vervoerssteun verenigbaar met de EER-overeenkomst.

De Noorse autoriteiten worden eraan herinnerd dat zij gehouden zijn de Autoriteit in kennis te stellen van enigerlei voornemen tot wijziging of uitbreiding van de regeling. Aan de Noorse autoriteiten wordt ook verzocht om jaarlijks uitgebreid schriftelijk verslag te doen over de uitvoering van de regeling en in het bijzonder over de ratio „steun per afgelegde kilometer” of de ratio „steun per afgelegde kilometer” en „steun per gewichteenheid”,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

1)

Rechtstreekse vervoerssteun voor de gemeenten Herøy, Ulstein, Hareid en Aukra is niet verenigbaar met de bepalingen inzake overheidssteun van de EER-overeenkomst. Genoemde steun mag derhalve niet worden verstrekt aan deze vier gemeenten.

2)

De regeling voor rechtstreekse vervoerssteun, zoals aangemeld door de Noorse autoriteiten op 25 maart 2003 en 22 oktober 2003, is verenigbaar met artikel 61, lid 3, onder c), van de EER-overeenkomst, uitgezonderd rechtstreekse vervoerssteun voor de vier in punt 1 genoemde gemeenten.

3)

Deze beschikking is gericht tot het Koninkrijk Noorwegen.

4)

Deze beschikking is authentiek in de Engelse taal.

Gedaan te Brussel, 25 februari 2004.

Voor de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA

Hannes HAFSTEIN

Voorzitter

Einar M. BULL

Lid van het College


(1)  Hierna de „EER-overeenkomst” te noemen.

(2)  Hierna de „Toezichtovereenkomst” te noemen.

(3)  Procedurele en materiële regels op het gebied van overheidssteun (hierna „richtsnoeren overheidssteun” te noemen), vastgesteld en uitgevaardigd door de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA op 19 januari 1994. Gepubliceerd in PB L 231 van 3.9.1994, blz. 1. De richtsnoeren zijn laatstelijk gewijzigd op 18 februari 2004 (nog niet gepubliceerd).

(4)  Beschikking nr. 141/03/COL van 16 juli 2003 (PB C 216 van 11.9.2003, blz. 3, en EER-Supplement nr. 45 van 11.9.2003, blz. 1).

(5)  Institute of Transport Economics (TØI). Arbeidsdokument av 4.6.2003, U-2899, TR1180/2003.

(6)  Zie voetnoot 4.

(7)  PB L 145 van 9.6.2005, blz. 25.

(8)  De bevolkingscijfers die in deze beschikking worden gebruikt, zijn van 1 januari 2002. De bevolking van Noorwegen bedroeg op dat moment 4 503 436.

(9)  Interju av industribedrifter i aktuelle transportstøttesoner og i referansesoner. Arbeidsdokument av 4.6.2003.

(10)  „Statistisk sentralbyrås bedrifts- og foretaksregister”.

(11)  „Arbeidsdokument av 4.6.2003 (rev.1.9.2003-U-2899-TR1180/2003)”.

(12)  De provincies Aust-Agder, Telemark, Hedmark en Oppland.

(13)  „Arbeidsdokument av 22.9.2003-U-2929-TR1194/2003”.

(14)  Onder extra vervoerskosten worden de extra kosten verstaan die worden veroorzaakt door de verplaatsing van goederen binnen de nationale grenzen van het betrokken land. Met deze steun mag in geen geval exportsteun gemoeid zijn, noch maatregelen met een gelijke werking zoals kwantitatieve invoerbeperkingen in de zin van artikel 11 van de EER-overeenkomst.

(15)  179 792 – 22 844 = 156 948.

(16)  698 235 + 37 271 = 735 506.

(17)  209 593 – 37 271 = 172 322.


Top