This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document E2002C0262
2002/262/: EFTA Surveillance Authority Decision No 262/02/COL of 18 December 2002 amending for the thirty-fifth time the Procedural and Substantive Rules in the Field of State Aid by introducing new guidelines relating to the methodology for analysing state aid linked to stranded costs
2002/262/: Besluit van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA nr. 262/02/COL van 18 december 2002 houdende vijfendertigste wijziging van de formele en materiële regels op het gebied van staatssteun door het invoeren van nieuwe richtsnoeren betreffende de methode voor de analyse van met gestrande kosten verband houdende staatssteun
2002/262/: Besluit van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA nr. 262/02/COL van 18 december 2002 houdende vijfendertigste wijziging van de formele en materiële regels op het gebied van staatssteun door het invoeren van nieuwe richtsnoeren betreffende de methode voor de analyse van met gestrande kosten verband houdende staatssteun
PB L 123 van 10.5.2006, p. 1–7
(ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)
No longer in force, Date of end of validity: 18/12/2002; vervangen door E2002C0262(01)
10.5.2006 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 123/1 |
BESLUIT VAN DE TOEZICHTHOUDENDE AUTORITEIT VAN DE EVA
nr. 262/02/COL
van 18 december 2002
houdende vijfendertigste wijziging van de formele en materiële regels op het gebied van staatssteun door het invoeren van nieuwe richtsnoeren betreffende de methode voor de analyse van met gestrande kosten verband houdende staatssteun
DE TOEZICHTHOUDENDE AUTORITEIT VAN DE EVA,
GELET OP de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (1), en met name op de artikelen 61 tot en met 63,
GELET OP de Overeenkomst tussen de EVA-staten betreffende de oprichting van een Toezichthoudende Autoriteit en een Hof van Justitie (2), en met name op artikel 24 en artikel 1 van Protocol 3,
OVERWEGENDE dat ingevolge artikel 24 van de Toezichtovereenkomst de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA uitvoering geeft aan de bepalingen van de EER-Overeenkomst inzake staatssteun,
OVERWEGENDE dat de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA ingevolge artikel 5, lid 2, onder b), van de Toezichtovereenkomst kennisgevingen of richtsnoeren doet uitgaan over aangelegenheden die in de EER-Overeenkomst worden behandeld, indien die Overeenkomst of de Toezichtovereenkomst zulks uitdrukkelijk voorschrijft, of indien de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA dit nodig acht,
WIJZENDE OP de formele en materiële regels op het gebied van overheidssteun (3) die op 19 januari 1994 door de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA werden vastgesteld (4),
OVERWEGENDE dat de Europese Commissie op 26 juli 2001 een mededeling heeft aangenomen waarin de beginselen worden vastgelegd op grond waarvan zij met gestrande kosten in de elektriciteitssector verband houdende overheidssteun zal onderzoeken (5),
OVERWEGENDE dat deze mededeling tevens relevant is voor de Europese Economische Ruimte,
OVERWEGENDE dat een uniforme toepassing van de EER-regels inzake overheidssteun in de gehele Europese Economische Ruimte dient te worden gewaarborgd,
OVERWEGENDE dat de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA ingevolge punt II onder de titel „ALGEMEEN” aan het einde van bijlage XV bij de EER-Overeenkomst, na overleg met de Commissie van de Europese Gemeenschappen, besluiten dient vast te stellen teneinde ervoor te zorgen dat gelijke mededingingsvoorwaarden blijven bestaan,
NA overleg met de Europese Commissie,
OVERWEGENDE dat de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA op 19 oktober 2001 op een multilaterale bijeenkomst met de EVA-Staten over de kwestie heeft beraadslaagd,
BESLUIT:
1. |
De richtsnoeren inzake overheidssteun worden gewijzigd door toevoeging van een nieuw hoofdstuk 21: Onderzoekmethode van staatssteun die verband houdt met gestrande kosten. Het nieuwe hoofdstuk is opgenomen in bijlage I van dit besluit. |
2. |
De EVA-staten worden hiervan per brief in kennis gesteld door toezending van een afschrift van het besluit, met inbegrip van bijlage I. De EVA-staten worden verzocht binnen twintig werkdagen na kennisgeving van de brief hun goedkeuring te hechten aan de voorgestelde maatregel ter zake (rapportageplicht van punt 21.4.(5)(c)) zoals beschreven in bijlage I. |
3. |
De Europese Commissie wordt overeenkomstig Protocol 27, onder d), van de EER-Overeenkomst van dit besluit in kennis gesteld door toezending van een afschrift van het besluit, met inbegrip van bijlage I. |
4. |
Dit besluit, met inbegrip van bijlage I, wordt bekendgemaakt in het EER-deel van en het EER-Supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie nadat de EVA-staten kennis hebben gegeven van hun goedkeuring voor de maatregel. |
5. |
Dit besluit is authentiek in de Engelse taal. |
Gedaan te Brussel, 18 december 2002.
Voor de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA
Einar M. BULL
Voorzitter
Hannes HAFSTEIN
Lid van het college
(1) Hierna „de EER-Overeenkomst” te noemen.
(2) Hierna „de TA- en Hof-overeenkomst” te noemen.
(3) Hierna „de Richtsnoeren inzake overheidssteun” te noemen.
(4) Aanvankelijk gepubliceerd in PB L 231 van 3.9.1994, EER-Supplement nr. 32.
(5) De mededeling kan worden geraadpleegd op de website van de Commissie:
http://europa.eu.int/comm/competition/state_aid/legislation/stranded_costs/nl.pdf
BIJLAGE
„21. ONDERZOEKMETHODE VAN STAATSSTEUN DIE VERBAND HOUDT MET GESTRANDE KOSTEN
21.1. INLEIDING
(1) |
Richtlijn 96/92/EG van 19 december 1996 van het Europees Parlement en de Raad betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit (1) (hierna: „richtlijn” of „Richtlijn 96/92/EG”) bevat de beginselen voor de openstelling van de Europese elektriciteitssector voor de concurrentie. |
(2) |
Bovengenoemde richtlijn is in de EER-Overeenkomst opgenomen bij Besluit nr. 168/1999 (2) van het Gemengd Comité van de EER. |
(3) |
De geleidelijke overgang van een situatie met een zeer beperkte concurrentie naar een situatie met een echte concurrentie op niveau van de EER moet plaatsvinden onder aanvaardbare economische voorwaarden met inachtneming van de specifieke kenmerken van de elektriciteitsindustrie. De tekst van de richtlijn zelf weerspiegelt reeds zeer sterk dit streven. |
(4) |
Om een oplossing te vinden voor een aantal zeer specifieke situaties, kunnen de EVA-staten op grond van artikel 24 van de richtlijn de toepassing van sommige bepalingen ervan voorlopig uitstellen. Nationale steunmaatregelen om elektriciteitsbedrijven in staat te stellen zich onder gunstige voorwaarden aan te passen aan de invoering van de concurrentie vallen niet binnen de werkingssfeer van de afwijkingen waarin artikel 24 voorziet. |
(5) |
In deze richtsnoeren wordt uiteengezet op welke wijze de Autoriteit voornemens is in het licht van Richtlijn 96/92/EG de regels van de EER-Overeenkomst met betrekking tot dergelijke nationale steunmaatregelen toe te passen. Deze richtsnoeren doen niets af aan de regels ter zake van nationale steunmaatregelen zoals die voortvloeien uit andere relevante kaderregelingen, richtsnoeren en mededelingen. Met name zal de Autoriteit goedkeuring blijven verlenen voor regionale steunmaatregelen en steunmaatregelen op milieugebied overeenkomstig de respectieve richtsnoeren en kaderregelingen. Evenzo zullen steunmaatregelen waarvoor geen goedkeuring kan worden verleend op grond van artikel 61 van de EER-Overeenkomst, in voorkomend geval kunnen worden geanalyseerd in het licht van artikel 59, lid 2, van de EER-Overeenkomst. |
21.2. OVERGANGSMAATREGELEN EN NATIONALE STEUNMAATREGELEN
(1) |
Artikel 24 van Richtlijn 96/92/EG, zoals gewijzigd bij artikel 1, onder i, van Besluit nr. 168/1999 van het Gemengd Comité van de EER van 26 november 1999, bepaalt dat de Autoriteit toestemming kan verlenen voor overgangsmaatregelen die tijdelijk van de richtlijn afwijken (3): „De EVA-staten waar de vóór de inwerkingtreding van Besluit nr. 168/1999 van het Gemengd Comité van de EER verleende vergunningen verplichtingen of garanties inzake werking inhouden die eventueel niet kunnen worden nagekomen vanwege de bepalingen van dit besluit, kunnen verzoeken in aanmerking te komen voor een overgangsregeling overeenkomstig artikel 24, leden 1 en 2. Aanvragen om een overgangsregeling moeten uiterlijk zes maanden na de inwerkingtreding van Besluit nr. 168/1999 van het Gemengd Comité van de EER aan de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA worden toegezonden.” |
(2) |
Gezien de huidige stand van de discussie is de Autoriteit van mening dat bij de besluiten die de Autoriteit op grond van artikel 24 van de richtlijn vaststelt, slechts een overgangsregeling kan worden toegekend voor zover zij eerst heeft vastgesteld dat de door de EVA-staten in het kader van dit artikel aangemelde maatregelen onverenigbaar zijn met bepalingen van de hoofdstukken IV, V, VI en VII van de richtlijn. Op grond van artikel 24 kan de Autoriteit uitsluitend afwijkingen van de bepalingen van deze hoofdstukken van de richtlijn toestaan. |
(3) |
Een heffingenstelsel dat door een EVA-staat wordt ingevoerd om via een fonds de kosten te compenseren van verplichtingen of garanties die eventueel niet kunnen worden nagekomen vanwege de toepassing van Besluit nr. 168/1999, is derhalve geen maatregel waarvoor de Autoriteit kan besluiten een overgangsregeling op grond van artikel 24 van Richtlijn 96/92/EG toe te kennen: voor een dergelijke maatregel is immers geen afwijking van de betrokken hoofdstukken van de richtlijn vereist. Een dergelijke maatregel kan daarentegen overheidssteun zijn, die valt onder artikel 61 van de EER-Overeenkomst en Protocol 3 bij de Overeenkomst tussen de EVA-staten betreffende de oprichting van een Toezichthoudende Autoriteit en een Hof van Justitie. |
(4) |
Deze richtsnoeren hebben ten doel aan te geven op welke wijze de Autoriteit voornemens is de regels van de EER-Overeenkomst inzake overheidssteun toe te passen met betrekking tot de steunmaatregelen ter compensatie van de kosten van verplichtingen of garanties die eventueel niet meer kunnen worden nagekomen vanwege Besluit nr. 168/1999. De richtsnoeren zijn met name niet van toepassing op maatregelen die niet kunnen worden aangemerkt als overheidssteun in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER-Overeenkomst. |
21.3. DEFINITIE VAN DE ONTVANKELIJKE GESTRANDE KOSTEN
(1) |
Dergelijke verplichtingen of garanties inzake werking worden gewoonlijk aangeduid als „gestrande kosten” (stranded costs). Deze verplichtingen of garanties inzake werking kunnen in de praktijk verschillende vormen hebben: koopovereenkomsten op lange termijn, investeringen die zijn gedaan met een impliciete of expliciete afzetgarantie, investeringen die buiten het terrein van de normale activiteit liggen, enz. Om ontvankelijke gestrande kosten te vormen die door de Autoriteit kunnen worden erkend, moeten deze verplichtingen of garanties aan de volgende criteria voldoen:
|
21.4. GESTRANDE KOSTEN EN OVERHEIDSSTEUN
(1) |
Het algemene principe van artikel 61, lid 1, van de EER-Overeenkomst is het verbod van overheidssteun. De leden 2 en 3 van dit artikel bieden echter enkele mogelijkheden om van deze algemene regel af te wijken. Voorts vallen overeenkomstig artikel 59, lid 2, van de EER-Overeenkomst de ondernemingen belast met het beheer van diensten van algemeen economisch belang of die het karakter dragen van een fiscaal monopolie, onder de regels van de EER-Overeenkomst, met name onder de mededingingsregels, voor zover de toepassing daarvan de vervulling, in feite of in rechte, van de hun toevertrouwde bijzondere taak niet verhindert. In elk geval mag de ontwikkeling van het handelsverkeer niet worden beïnvloed in een mate die strijdig is met het belang van de overeenkomstsluitende partijen. |
(2) |
De overheidssteun voor de in deze richtsnoeren gedefinieerde ontvankelijke gestrande kosten heeft ten doel de overgang van de elektriciteitsbedrijven naar een concurrentiële markt voor elektriciteit te vergemakkelijken. De Autoriteit kan positief staan tegenover deze steunmaatregelen voor zover de verstoring van de concurrentie wordt gecompenseerd door hun bijdrage tot de verwezenlijking van een gemeenschappelijke doelstelling die de marktkrachten niet zouden kunnen bereiken. De verstoring van de concurrentie die voortvloeit uit steun die wordt uitgekeerd om de overgang van de elektriciteitsbedrijven van een min of meer gesloten markt naar een deels geliberaliseerde markt te vergemakkelijken, hoeft immers niet in strijd te zijn met het algemeen belang wanneer deze verstoring beperkt is in de tijd en de gevolgen ervan beperkt blijven, want de liberalisering van de elektriciteitsmarkt is in het algemeen belang van de EER-markt en vult de totstandbrenging van de interne markt aan. Bovendien is de Autoriteit van mening dat voor gestrande kosten uitgekeerde steun de elektriciteitsbedrijven in staat stelt de aan hun verplichtingen of investeringen uit het verleden verbonden risico's te beperken, en deze bedrijven aldus kan stimuleren hun investeringen op lange termijn te handhaven. Zonder compensatie van de gestrande kosten zou tenslotte het risico groter zijn dat de bedrijven in kwestie de totale kosten van hun niet-economische verplichtingen of garanties in rekening brengen aan de aan hen gebonden afnemers. |
(3) |
Voorts is steun ter compensatie van de gestrande kosten in de elektriciteitssector eerder gerechtvaardigd dan in de andere geliberaliseerde sectoren voor zover de liberalisering van de elektriciteitsmarkt niet gepaard is gegaan met een versnelde technologische ontwikkeling of een stijging van de vraag en het met het oog op de bescherming van het milieu, de veiligheid van de voorziening en de goede gang van de economie van de EVA-staten nauwelijks denkbaar is dat men zou wachten totdat de ondernemingen van de sector in moeilijkheden geraken alvorens staatssteun ten gunste van deze ondernemingen te overwegen. |
(4) |
In dit verband is de Autoriteit van mening dat steunmaatregelen ter compensatie van de gestrande kosten in principe in aanmerking komen voor de afwijking van artikel 61, lid 3, onder c), van de EER-Overeenkomst indien zij de ontwikkeling van bepaalde vormen van economische bedrijvigheid vergemakkelijken zonder de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt zodanig te veranderen dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad. |
(5) |
Onverminderd de specifieke bepalingen die voortvloeien uit de richtsnoeren van de Autoriteit voor de toepassing van de EER-regels inzake overheidssteun, met inbegrip van de EER-regels inzake milieusteun (6), kan de Autoriteit in principe als verenigbaar met artikel 61, lid 3, onder c), van de EER-Overeenkomst aanvaarden, steunmaatregelen ter compensatie van ontvankelijke gestrande kosten die aan de volgende criteria voldoen:
|
(6) |
De Autoriteit staat daarentegen uitermate terughoudend tegenover steunmaatregelen ter compensatie van gestrande kosten die niet aan bovenstaande criteria voldoen en/of kunnen leiden tot concurrentieverstoringen die strijdig met het algemeen belang zijn om de volgende redenen:
|
21.5. WIJZE VAN FINANCIERING VAN DE STEUN TER COMPENSATIE VAN GESTRANDE KOSTEN
(1) |
Het staat de EVA-staten geheel vrij de wijze van financiering van de steun ter compensatie van de gestrande kosten te kiezen die hen het geschiktst lijkt. Met het oog op de goedkeuring van dergelijke steun zal de Autoriteit echter nagaan of het mechanisme voor de financiering ervan geen effecten heeft die strijdig zijn met de doelstellingen van Richtlijn 96/92/EG of met het belang van de overeenkomstsluitende partijen. Bij het belang van de overeenkomstsluitende partijen gaat het met name om de bescherming van de consumenten, het vrije verkeer van goederen en diensten en de concurrentie. |
(2) |
De financieringsmechanismen mogen niet tot gevolg hebben dat de toegang tot bepaalde nationale of regionale markten wordt bemoeilijkt voor ondernemingen die nog geen aandeel op deze markten hebben of voor nieuwe actoren. Met name mag de steun ter compensatie van gestrande kosten niet worden gefinancierd uit heffingen op elektriciteit die van de ene EVA-staat naar de andere wordt getransporteerd, en evenmin uit heffingen die zijn gebonden aan de afstand tussen de producent en de afnemer. |
(3) |
De Autoriteit zal er tevens op toezien dat de wijze van financiering van de steun ter compensatie van de gestrande kosten leidt tot een billijke behandeling van in aanmerking komende en niet in aanmerking komende afnemers. Hiertoe zal in het in punt 21.4., onder c), bedoelde jaarverslag de verdeling van de financieringsbronnen ter compensatie van de gestrande kosten tussen in aanmerking komende en niet in aanmerking komende afnemers worden vermeld. Wanneer niet in aanmerking komende afnemers direct via het tarief voor de aankoop van de elektriciteit deelnemen in de financiering van de gestrande kosten, moet dit expliciet worden vermeld. De van een van beide categorieën afnemers (in aanmerking komende of niet in aanmerking komende afnemers) verlangde bijdrage mag niet hoger zijn dan het deel van de te compenseren gestrande kosten dat overeenkomt met het door deze afnemers vertegenwoordigde marktaandeel. |
(4) |
Wanneer door particuliere ondernemingen middelen worden verzameld voor de financiering van steunregelingen ter compensatie van de gestrande kosten, moet het beheer van die middelen strikt gescheiden zijn van het beheer van de gewone middelen van die ondernemingen. Deze beleggingen mogen de beherende ondernemingen niet bevoordelen. |
21.6. ANDERE BEOORDELINGSFACTOREN
(1) |
Bij haar onderzoek van de nationale steunmaatregelen ter compensatie van de gestrande kosten houdt de Autoriteit met name rekening met de omvang van het betrokken net alsmede met het niveau van koppeling van het net en de structuur van de elektriciteitsindustrie. Steun voor een klein net dat slechts in geringe mate is gekoppeld met de rest van de EER, zal minder gemakkelijk tot belangrijke concurrentieverstoringen leiden. |
(2) |
Deze methodologie voor de gestrande kosten laat de toepassing van de richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen in de onder artikel 61, lid 3, onder a), van de EER-Overeenkomst vallende regio's onverlet (7). Krachtens artikel 59, lid 2, van de EER-Overeenkomst kan, wanneer de toepassing van de regels inzake staatssteun met betrekking tot de gestrande kosten de vervulling, in feite of in rechte, verhindert van de bijzondere taken die zijn toevertrouwd aan de ondernemingen belast met het beheer van diensten van algemeen economisch belang of die het karakter dragen van een fiscaal monopolie, van deze regels worden afgeweken mits de ontwikkeling van het handelsverkeer niet wordt beïnvloed in een mate die strijdig is met het belang van de overeenkomstsluitende partijen. |
(3) |
De regels die voortvloeien uit deze methodologie inzake nationale steunmaatregelen ter compensatie van de gestrande kosten welke voortvloeien uit Besluit nr. 168/1999, laten de openbare of particuliere eigendom van de ondernemingen in kwestie onverlet.” |
(1) PB L 27 van 30.1.1997, blz. 20.
(2) PB L 61 van 1.3.2001, blz. 23, en EER-Supplement nr. 11 van 1.3.2001, blz. 221.
(3) Artikel 3 van Besluit nr. 168/1999 bepaalt: „Dit besluit treedt in werking op 27 november 1999, op voorwaarde dat alle in artikel 103, lid 1, van de overeenkomst bedoelde kennisgevingen aan het Gemengd Comité van de EER hebben plaatsgevonden.”
(4) In geval van een koop- of verkoopovereenkomst op lange termijn zullen de gestrande kosten dus worden berekend in vergelijking met de voorwaarden waartegen de onderneming het goed in kwestie normaliter op een geliberaliseerde markt had kunnen kopen of verkopen, onder overigens gelijke omstandigheden.
(5) Investeringen die niet meer kunnen worden terugverdiend of economisch niet levensvatbaar zijn ten gevolge van de liberalisering van de interne markt voor elektriciteit, kunnen gestrande kosten in de zin van deze methodologie vormen, ook wanneer hun levensduur zich in principe uitstrekt tot na 2006. Verplichtingen of garanties die absoluut ook na 26 november 2006 nog steeds moeten worden nagekomen omdat anders ernstige risico's zouden ontstaan voor de bescherming van het milieu, de veiligheid van personen, de sociale bescherming van werknemers of de veiligheid van het elektriciteitsnet, kunnen echter volgens deze methodologie ontvankelijke gestrande kosten vormen, mits dit naar behoren wordt gemotiveerd.
(6) PB L 237 van 6.9.2001, blz. 16.
(7) PB L 111 van 29.4.1999 en EER-Supplement nr. 18. Zie in deze context hoofdstuk 25 van de Richtsnoeren inzake overheidssteun.