Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document E2000C0002

    Staatssteun (00-002 IJsland) - Kennisgeving van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA op grond van artikel 1, lid 2, van Protocol 3 van de Overeenkomst tussen de EVA-staten betreffende de oprichting van een Toezichthoudende Autoriteit en een Hof van Justitie, aan de overige EVA-staten, de lidstaten van de EU en belanghebbende partijen inzake de toekenning van staatssteun in de vorm van regionale steun in IJsland (regionale steunkaart) (steunmaatregel nr. 00-002)

    PB C 368 van 21.12.2000, p. 12–14 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

    E2000C0002

    Staatssteun (00-002 IJsland) - Kennisgeving van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA op grond van artikel 1, lid 2, van Protocol 3 van de Overeenkomst tussen de EVA-staten betreffende de oprichting van een Toezichthoudende Autoriteit en een Hof van Justitie, aan de overige EVA-staten, de lidstaten van de EU en belanghebbende partijen inzake de toekenning van staatssteun in de vorm van regionale steun in IJsland (regionale steunkaart) (steunmaatregel nr. 00-002)

    Publicatieblad Nr. C 368 van 21/12/2000 blz. 0012 - 0014


    Staatssteun

    (00-002 IJsland)

    Kennisgeving van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA op grond van artikel 1, lid 2, van Protocol 3 van de Overeenkomst tussen de EVA-staten betreffende de oprichting van een Toezichthoudende Autoriteit en een Hof van Justitie, aan de overige EVA-staten, de lidstaten van de EU en belanghebbende partijen inzake de toekenning van staatssteun in de vorm van regionale steun in IJsland (regionale steunkaart) (steunmaatregel nr. 00-002)

    (2000/C 368/19)

    Bij Beschikking nr. 135/00/COL van 12 juli 2000, die hierna beknopt wordt weergegeven, leidde de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA een procedure in op grond van artikel 1, lid 2, van Protocol 3 van de Overeenkomst tussen de EVA-staten betreffende de oprichting van een Toezichthoudende Autoriteit en een Hof van Justitie (hierna te noemen "de Toezichtovereenkomst"). De IJslandse regering is hiervan in kennis gesteld door middel van een afschrift van de betrokken beschikking.

    I. DE FEITEN

    Op 4 november 1998(1) nam de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA (hierna "de Autoriteit") bij beschikking nieuwe richtsnoeren betreffende nationale regionale steun aan. De Autoriteit stelde in die beschikking voor, als een dienstige maatregel krachtens artikel 1, lid 1, van Protocol 3 van de Toezichtovereenkomst, dat de EVA-staten de geldigheid van alle lijsten van gesteunde regio's, die door de Autoriteit zonder einddatum, of met een einddatum na 31 december 1999 werden goedgekeurd, te beperken tot 31 december 1999. De Autoriteit stelde tevens voor, als een dienstige maatregel krachtens artikel 1, lid 1, van Protocol 3 van de Toezichtovereenkomst, dat de lidstaten van de EVA alle bestaande regionale steunregelingen, die van kracht zouden zijn na 31 december 1999, zouden wijzigen om deze verenigbaar te maken met de richtsnoeren die met ingang van 1 januari 2000 van toepassing zijn.

    Bij schrijven van 4 november 1998(2) werden de IJslandse autoriteiten ervan in kennis gesteld dat de Autoriteit deze nieuwe richtsnoeren inzake nationale regionale steun had aangenomen. Een afschrift van de beschikking van de Autoriteit, met inbegrip van de nieuwe hoofdstukken en bijlagen van de richtsnoeren inzake staatssteun, was aan dit schrijven gehecht. De IJslandse autoriteiten werden verzocht hun opmerkingen over de betrokken voorgenomen maatregelen binnen twee maand te maken, dat wil zeggen vóór 4 januari 1999. Daarenboven werden de IJslandse autoriteiten verzocht de Autoriteit binnen zes maand vanaf de datum van de brief, dat wil zeggen vóór 4 mei 1999, mede te delen welke wijzigingen zij voornemens waren aan te brengen, om de bestaande regionale steunregelingen vanaf 1 januari 2000 in overeenkomst te brengen met de richtsnoeren.

    In de brief van 4 november 1998 maakte de Autoriteit duidelijk dat, indien de IJslandse autoriteiten hun opmerkingen niet binnen twee maanden zouden maken en de betrokken wijzigingen binnen zes maanden zouden mededelen, of indien zij niet zouden instemmen met de betrokken maatregelen (of bepaalde onderdelen daarvan), zij verplicht zou zijn de procedure van artikel 1, lid 2, van Protocol 3 van de Toezichtovereenkomst in te leiden met betrekking tot de genoemde steunregelingen.

    In een brief van 26 januari 1999(3), herinnerde de Autoriteit de IJslandse autoriteiten aan de brief van 4 november 1998 en verzocht zij de IJslandse autoriteiten om hun opmerkingen over de betrokken voorgenomen maatregelen zo vlug mogelijk en ten laatste op 12 februari 1999 mede te delen.

    Bij schrijven van 11 mei 1999(4) werden de IJslandse autoriteiten er opnieuw op gewezen dat de Autoriteit geen antwoord had ontvangen. De IJslandse autoriteiten werden verzocht zo snel mogelijk, en ten laatste op 28 mei 1999, te antwoorden.

    Bij schrijven van 23 juni 1999(5) stelde de Autoriteit de IJslandse autoriteiten ervan in kennis dat zij geen antwoord had ontvangen. De Autoriteit verzocht de IJslandse autoriteiten mede te delen dat zij instemden met de beschikking van de Autoriteit van 4 november 1998, of, indien dit niet het geval is, haar opmerkingen binnen 15 werkdagen mede te delen. Voorts werden de IJslandse autoriteiten verzocht ten laatste op 1 september 1999 de wijzigingen bekend te maken betreffende alle bestaande regionale steunregelingen die na 31 december 1999 nog van toepassing zouden zijn. De Autoriteit maakte duidelijk dat indien zij binnen de bovenvermelde termijnen geen antwoord zou ontvangen, zij verplicht zou zijn de procedure van artikel 1, lid 2, van Protocol 3 van de Toezichtovereenkomst in te leiden met betrekking tot de genoemde steunregelingen.

    Bij schrijven van 7 juli 1999 van de IJslandse Missie bij de Europese Unie, dat op 7 juli 1999(6) werd ontvangen en geregistreerd, stemden de IJslandse autoriteiten in met de nieuwe richtsnoeren betreffende regionale steun en de dienstige maatregelen.

    Bij brief van 4 oktober 1999 van de IJslandse Missie bij de Europese Unie, die op 4 oktober 1999(7) werd ontvangen en geregistreerd, stelden de IJslandse autoriteiten de Autoriteit ervan in kennis dat het niet mogelijk was "nieuwe wettelijke steunmaatregelen op dit tijdstip" in te voeren, wegens een reorganisatie.

    Bij schrijven van 6 oktober 1999 herinnerde de Autoriteit de IJslandse autoriteiten aan de brieven van 4 november 1998(8), waarin duidelijk was gesteld dat indien de IJslandse autoriteiten de genoemde wijzigingen niet binnen de hierboven beschreven termijnen zouden mededelen, de Autoriteit verplicht zou zijn de procedure van artikel 1, lid 2, van Protocol 3 van de Toezichtovereenkomst in te leiden. De Autoriteit maakte duidelijk dat de geldigheid van alle lijsten van gesteunde regio's in IJsland, en de bestaande steunregelingen, beperkt was tot 31 december 1999. Bovendien herinnerde de Autoriteit de IJslandse autoriteiten eraan dat de nieuwe richtsnoeren en de dienstige maatregelen bij brief van 7 juli 1999 door de IJslandse autoriteiten waren aanvaard en dat dit van toepassing was, ongeacht of de IJslandse instellingen al dan niet werden gereorganiseerd. Tenslotte verzocht de Autoriteit de IJslandse autoriteiten nogmaals om haar zo snel mogelijk in kennis te stellen van de wijzigingen aan alle bestaande regionale steunregelingen die na 31 december 1999 nog van kracht zouden zijn.

    Op een bijeenkomst in Reykjavik op 26 november 1999 tussen vertegenwoordigers van de IJslandse autoriteiten en de Autoriteit, werden de IJslandse autoriteiten opnieuw herinnerd aan hun verplichting om een kaart van gesteunde regio's aan te melden.

    Bij schrijven van 6 januari 2000(9) van de IJslandse Missie bij de Europese Unie, dat op 6 januari 2000 ontvangen en geregistreerd werd, stelden de IJslandse autoriteiten de Autoriteit ervan in kennis dat een nieuwe wet betreffende het Regionaal Instituut ("Regional Institute") op 1 januari 2000 in werking zou treden. De IJslandse autoriteiten stelden de Autoriteit ervan in kennis dat de IJslandse regering voornemens was dezelfde regio's als voorheen te steunen, en dat de bevolkingsdichtheid zou worden gebruikt als een indicator ter rechtvaardiging van de steun. Volgens de IJslandse autoriteiten was de populatiebedekking 38,5 %. In de brief werd voorts vermeld dat de IJslandse autoriteiten voornemens waren een plafond van 20 % netto-subsidie-equivalent (NSE) te gebruiken voor regionale steun, met de mogelijkheid van een toeslag van 10 % voor KMO's.

    Bij schrijven van 12 januari 2000(10) van de IJslandse Missie bij de Europese Unie, dat op 12 januari 2000 werd ontvangen en geregistreerd, meldden de IJslandse autoriteiten het volgende: "op 1 januari 2000 werd in IJsland een nieuwe wet van kracht betreffende het Regionaal Instituut. Volgens deze nieuwe wet zal het de taak van het bestuur van het Regionaal Instituut zijn om beslissingen te nemen over nieuwe regionale steunprogramma's en steun toe te kennen aan individuele projecten. Er zullen geen nieuwe beslissingen over regionale steun worden genomen tot het nieuwe bestuur werd verkozen. Zodra het nieuwe bestuur verkozen zal zijn, zal het ministerie het bestuur informeren over de bestaande situatie betreffende de aanmelding van regionale steun bij de toezichthoudende autoriteit van de EVA. Het ministerie zal het bestuur eveneens verzoeken geen beslissingen over nieuwe regionale steunprogramma's te nemen alvorens de toezichthoudende autoriteit van de EVA een voorstel betreffende regionale steun van de IJslandse autoriteiten heeft goedgekeurd." (vertaling).

    Bij schrijven van 21 maart 2000(11) van de IJslandse Missie bij de Europese Unie, dat op 21 maart 2000 werd ontvangen en geregistreerd, stuurde de missie een brief van het ministerie van Industrie en Handel door waarin was vermeld: "Het ministerie maakt hierbij een voorstel bekend volgens hetwelk alle gebieden behalve het gebied dat hierin de hoofdstedelijke regio wordt genoemd, in aanmerking zullen komen voor regionale steun" (vertaling). Volgens de IJslandse autoriteiten was het aandeel van de totale bevolking dat in de voorgestelde gesteunde regio's op 1 december 1999 leefde, 38,5 %.

    Bij brief van 4 april 2000(12) stelde de Autoriteit de IJslandse autoriteiten ervan in kennis dat de Autoriteit de brief van 21 maart 2000 niet als een aanmelding beschouwde, omdat hierin niet werd verwezen naar artikel 1, lid 3, van Protocol 3 van de Toezichtovereenkomst(13). Bovendien was de Autoriteit van oordeel dat de verstrekte informatie onvolledig was. Het voorstel bevatte geen informatie over de steunintensiteit. Bovendien ontbrak in het voorstel informatie over de methode en de kwantitatieve indicatoren die de IJslandse autoriteiten hadden gebruikt om de in aanmerking komende regio's vast te stellen(14). De IJslandse autoriteiten werden eraan herinnerd dat IJsland vanaf 1 januari 2000, en tot de Autoriteit een nieuwe kaart zou hebben goedgekeurd, geen geldige kaart van gesteunde regio's zou hebben. Ten slotte maakte de Autoriteit duidelijk dat het toekennen van enige regionale steun zonder de goedkeuring van de Autoriteit, ontwettig zou zijn.

    De IJslandse autoriteiten namen Verordening nr. 347/2000 van 16 mei 2000 aan betreffende het Instituut voor Regionale Ontwikkeling (IRO)(15). De verordening bevat bepalingen die het IRO onder meer in staat stelt leningen te verstrekken en garanties te verlenen (artikel 14), en die het aantal gemeenten beperken waaraan regionale steun kan worden verleend (artikel 17). De verordening werd aangenomen op basis van artikel 19 van de Parlementaire wet nr. 106/1999 van 27 december 1999.

    II. BEOORDELING

    Gelijk welke, door staatsmiddelen gefinancierde regionale steun in IJsland zal bepaalde ondernemingen bevoordelen in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER-Overeenkomst. De begunstigde ondernemingen zullen werkelijk of potentieel concurreren met soortgelijke ondernemingen in IJsland en andere EER-staten. Dergelijke steun zal de concurrentie verstoren of dreigen te verstoren en het handelsverkeer binnen de EER beïnvloeden. Regionale steun zal derhalve staatssteun vormen in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER-Overeenkomst.

    De Autoriteit is verplicht de procedure van artikel 1, lid 2, van Protocol 3 van de Toezichtovereenkomst in te leiden wanneer zij enige twijfel heeft over de verenigbaarheid van steun met de werking van de EER-Overeenkomst. De procedure is van toepassing in alle soorten gevallen, of het nu om aangemelde, niet-aangemelde of bestaande steun gaat. Door de beslissing om de procedure in te leiden wordt niet vooruit gelopen op de eindbeschikking. De procedure van artikel 1, lid 2, van Protocol 3 van de Toezichtovereenkomst heeft ten doel ervoor te zorgen dat de zaak grondig wordt onderzocht door alle betrokken partijen het recht te verlenen om te worden gehoord(16).

    Toen de nieuwe richtsnoeren inzake regionale steun op 4 november 1998 werden aangenomen, stelde de Autoriteit op grond van artikel 1, lid 1, van Protocol 3 van de Toezichtovereenkomst, twee dienstige maatregelen voor. Ten eerste stelde zij voor dat de EVA-staten de geldigheid van alle lijsten van gesteunde regio's, die door de Autoriteit zonder einddatum, of met een einddatum na 31 december 1999 werden goedgekeurd, te beperken tot 31 december 1999. Ten tweede dat de EVA-staten alle bestaande regionale steunregelingen, die van kracht zouden zijn na 31 december 1999, zouden wijzigen om deze verenigbaar te maken met de richtsnoeren die met ingang van 1 januari 2000 van toepassing zijn. In hun brief van 7 juli 1999 aanvaardden de IJslandse autoriteiten deze maatregelen.

    De Autoriteit heeft de IJslandse autoriteiten er bij verschillende gelegenheden (zie punt 1 hierboven) aan herinnerd dat de Autoriteit verplicht zal zijn de procedure van artikel 1, lid 2, van Protocol 3 van de Toezichtovereenkomst in te leiden indien de Autoriteit geen aanmelding zou ontvangen. De Autoriteit maakte de IJslandse autoriteiten tevens duidelijk dat IJsland na 1 januari 2000 geen geldige kaart van gesteunde regio's zou hebben en dat de toekenning van regionale steun na deze datum zonder de goedkeuring van de Autoriteit, onwettig zou zijn(17).

    De IJslandse autoriteiten hebben een wet betreffende het IRO aangenomen (zie laatste paragraaf van punt 1 hierboven) zonder dat deze bij de Autoriteit werd aangemeld. In de laatste zin van artikel 1, lid 3, van Protocol 3 van de Toezichtovereenkomst is bepaald dat de EVA-staten geen voorgenomen steunmaatregel zullen uitvoeren tot de procedure van artikel 1, lid 2, heeft geleid tot een eindbeslissing. Deze bepaling houdt een algemeen verbod in om de steun ten uitvoer te leggen alvorens de Autoriteit een beslissing heeft genomen (ook in gevallen waar de formele procedure niet is ingeleid). Onder "tot uitvoering brengen" moet niet alleen de handeling van het verlenen van steun van de begunstigde worden verstaan; het is voldoende dat de bevoegdheid werd verleend om steun zonder verdere formaliteiten te verstrekken(18). De goedkeuring van de verordening betreffende het IRO is derhalve in strijd met artikel 1, lid 3, van Protocol 3 van de Toezichtovereenkomst.

    Tegen deze achtergrond is de Autoriteit verplicht de procedure van artikel 1, lid 2, van Protocol 3 van de Toezichtovereenkomst in te leiden.

    De Autoriteit herinnert de IJslandse autoriteiten eraan dat de Autoriteit IJsland kan gelasten de uitkering van de steun in afwachting van de uitkomst van het onderzoek op te schorten(19). In de gevallen waar een opschortingsbevel niet ver genoeg gaat, kan de Autoriteit IJsland eveneens gelasten alle steun terug te vorderen die in strijd met de procedurele voorwaarden werd uitgekeerd. Indien IJsland aan het bevel tot opschorting geen gevolg geeft of de steun niet terugvordert nadat een bevel tot opschorting werd gegeven, dan kan de Autoriteit, hangende het onderzoek ten principale, de zaak rechtstreeks aan het EVA-Hof voorleggen en het Hof verzoeken vast te stellen dat de uitkering van de steun een schending van de EER-Overeenkomst oplevert.

    Ten slotte worden de IJslandse autoriteiten eraan herinnerd dat de Autoriteit gerechtigd is op te treden en op basis van de beschikbare informatie een beslissing te nemen, zelfs zonder dat IJsland enige aanmelding heeft gedaan.

    De toezichthoudende autoriteit van de EVA maant hierbij de EVA-staten, de lidstaten van de EU en belanghebbende partijen aan haar hun opmerkingen over de betrokken maatregelen kenbaar te maken door deze binnen één maand na de datum van publicatie van deze bekendmaking naar het volgende adres te zenden: Toezichthoudende autoriteit van de EVA Trierstraat 74 B - 1040 Brussel.

    Deze opmerkingen zullen aan de IJslandse regering worden medegedeeld.

    (1) Beschikking nr. 316/98/COL.

    (2) Ref.: doc nr. 98-7502 D.

    (3) Ref.: doc. nr. 99-688 D.

    (4) Ref.: doc. nr. 99-3472 D.

    (5) Ref.: doc. nr. 99-4657 D.

    (6) Ref.: doc. nr. 99-5111 A.

    (7) Ref.: doc. nr. 99-7324 A.

    (8) Ref.: doc. nr. 99-7348 D.

    (9) Ref.: doc. nr. 00-108 A.

    (10) Ref.: doc. nr. 00-236 A.

    (11) Ref.: doc. nr. 99-2410 A.

    (12) Ref.: doc. nr. 00-2697 D.

    (13) Zie punt 3.2.3 van de richtsnoeren.

    (14) Zie hoofdstuk 25, regionale steun, van de richtsnoeren.

    (15) In het IJslands: Reglugerð frá 16. mai 2000 n.r. 347/2000 fyrir Byggðastofnun. Heimildarlög: Lög nr. 106/1999 frá 27. desember 1999.

    (16) Zie richtsnoeren inzake staatssteun, hoofdstuk 5.2.

    (17) "Steun die om procedureredenen onrechtmatig is", zie richtsnoeren inzake staatssteun, hoofdstuk 6.

    (18) Zie richtsnoeren inzake staatssteun, hoofdstuk 3.3.

    (19) De procedure is beschreven in hoofdstuk 6.2.1 van de richtsnoeren inzake staatssteun.

    Top