Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document C2007/129/05

    Zaak C-108/07 P: Hogere voorziening ingesteld op 23 februari 2007 door Ferrero Deutschland GmbH tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Derde kamer) van 15 december 2006 in zaak T-310/04, Ferrero Deutschland GmbH/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) en Cornu SA Fontain

    PB C 129 van 9.6.2007, p. 4–4 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    9.6.2007   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 129/4


    Hogere voorziening ingesteld op 23 februari 2007 door Ferrero Deutschland GmbH tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Derde kamer) van 15 december 2006 in zaak T-310/04, Ferrero Deutschland GmbH/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) en Cornu SA Fontain

    (Zaak C-108/07 P)

    (2007/C 129/05)

    Procestaal: Frans

    Partijen

    Rekwirante: Ferrero Deutschland GmbH (vertegenwoordiger: M. Schaeffer, Rechtsanwalt)

    Andere partijen in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM), Cornu SA Fontain

    Conclusies

    het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Derde kamer) van 15 december 2006 in zaak T-310/04, Ferrero Deutschland/BHIM — Cornu Sa Fontain, te vernietigen;

    het BHIM en interveniënte te verwijzen in de kosten van de procedure.

    Middelen en voornaamste argumenten

    Ter onderbouwing van de hogere voorziening voert rekwirante één middel aan, te weten dat het Gerecht het gemeenschapsrecht heeft geschonden, en meer in het bijzonder artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (1) onjuist heeft uitgelegd. Zij voert daartoe vijf argumenten aan.

    In de eerste plaats zou het Gerecht geen rekening hebben gehouden met het feit dat de betrokken zoute en zoete waren in belangrijke mate worden geproduceerd en verkocht door dezelfde ondernemingen, waaronder interveniënte zelf. In de tweede plaats heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de betrokken waren slechts in geringe mate soortgelijk zijn, terwijl het in casu minstens had moeten concluderen tot een gemiddelde mate van soortgelijkheid. In de derde plaats heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de merken „Ferrero ”en „Ferro ”slechts „in bepaalde mate overeenstemmen”, terwijl de argumenten die het zelf in zijn beslissing heeft aangevoerd, hadden moeten leiden tot de conclusie dat deze merken in gemiddelde of zelfs grote mate overeenstemmen. In de vierde plaats heeft het Gerecht onvoldoende rekening gehouden met de documenten die rekwirante had overgelegd om het grote onderscheidend vermogen van het merk „Ferrero ”te doen uitkomen. Ten slotte heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door bij de beoordeling van het eventuele gevaar voor verwarring geen rekening te houden met de vele factoren bedoeld in de zevende overweging van de considerans van verordening (EG) nr. 40/94.


    (1)  PB 1994, L 11, blz. 1.


    Top