Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document C2007/082/91

    Zaak T-33/07: Beroep ingesteld op 12 februari 2007 — Helleense Republiek/Commissie van de Europese Gemeenschappen

    PB C 82 van 14.4.2007, p. 42–42 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    14.4.2007   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 82/42


    Beroep ingesteld op 12 februari 2007 — Helleense Republiek/Commissie van de Europese Gemeenschappen

    (Zaak T-33/07)

    (2007/C 82/91)

    Procestaal: Grieks

    Partijen

    Verzoekende partij: Helleense Republiek (vertegenwoordigers: I. Chalkias, G. Kanellopoulos)

    Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

    Conclusies

    de bestreden beschikking van de Commissie nietig te verklaren, subsidiair ze te wijzigen zoals hierna aangegeven;

    de verwerende partij te verwijzen in de kosten van de procedure.

    Middelen en voornaamste argumenten

    In haar beroep tegen beschikking C(2006) 5993 def. van de Commissie van 14 december 2006 (PB L 355, blz. 96), waarbij, in het kader van de goedkeuring van de uitgaven van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL), afdeling Garantie, bepaalde uitgaven die de lidstaten — in casu de Helleense Republiek — hebben verricht, aan communautaire financiering zijn onttrokken, heeft de Helleense Republiek de volgende nietigheidsgronden aangevoerd.

    Met de eerste algemene nietigheidsgrond, die alle correcties betreft, stelt verzoekster dat de Commissie de in artikel 8, lid 1, derde alinea, sub a, van verordening (EG) nr. 1663/95 (1) bedoelde wezenlijke vormvoorschriften heeft geschonden, door te verzuimen met de Griekse autoriteiten een bilaterale bespreking te voeren over de ernst van de hun verweten inbreuken en de schade die de Europese Unie heeft geleden; subsidiair moet de beschikking nietig worden verklaard wegens onbevoegdheid ratione temporis van de Commissie om correcties op te leggen.

    Wat met name de sector olijfolie betreft, stelt verzoekster dat de Commissie, door de correctie te verdubbelen tot 10 %, terwijl geen verslechtering maar integendeel een verbetering van het controlesysteem is genoteerd, de grenzen van haar discretionaire bevoegdheid heeft overschreden. Bovendien heeft de Commissie gedwaald bij de uitlegging van gemeenschapsbepalingen en de beoordeling van de feiten, met schending van het evenredigheidsbeginsel.

    Met betrekking tot de sector katoen brengt verzoekster als nietigheidsgrond naar voren: onjuiste beoordeling van de feiten, onjuiste redenering en gebrek aan rechtsgrondslag voor het opleggen van de correctie, alsook onjuiste uitlegging en toepassing van verordening (EEG) nr. 1201/89 (2) en schending van het rechtszekerheidsbeginsel wegens de meer dan 10 jaar durende procedure voor de afrekening van de kosten.

    Met betrekking tot de sector druiven hanteert verzoekster het argument, dat verweerster de richtsnoeren voor correcties onjuist heeft uitgelegd door een percentage van 10 % vast te stellen voor onvoldoende aanvullende controles, en dat zij de beschikking onvoldoende heeft gemotiveerd wat de correctie voor krenten betreft.

    Met betrekking tot citrusvruchten betoogt verzoekster dat de Commissie de gestelde gebreken in de administratieve controles ten onrechte heeft aangevoerd en onvoldoende heeft gemotiveerd, met schending van het evenredigheidsbeginsel; subsidiair heeft zij gedwaald met betrekking tot de uitlegging en de toepasselijkheid ratione temporis van bijlage 16 bij document 17933/2000, met betrekking tot de kwalificatie van de betrokken controles als primair.

    Wat ten slotte de late betalingen betreft, beroept verzoekster zich op onjuiste beoordeling van de feiten bij het opleggen van een dubbele correctie voor begrotingspost B01-1210-160, onjuiste uitlegging en toepassing van artikel 4, lid 2 van verordening (EG) nr. 296/96 (3) met betrekking tot de berekeningsgrondslag van de reserve van 4 %, en onjuiste beoordeling en onvoldoende motivering wat de aangevoerde uitzonderlijke situatie en bijzondere omstandigheden ten aanzien van het beheer betreft.


    (1)  Verordening (EG) nr. 1663/95 van de Commissie van 7 juli 1995 houdende uitvoeringsbepalingen van verordening (EEG) nr. 729/70 van de Raad aangaande de procedure inzake de goedkeuring van de rekeningen van het EOGFL, afdeling Garantie (PB L 158 van 8.7.1995, blz. 6).

    (2)  Verordening (EEG) nr. 1201/89 van de Commissie van 3 mei 1989 houdende uitvoeringsbepalingen van de steunregeling voor katoen (PB L 123 van 4.5.1989, blz. 23).

    (3)  Verordening (EG) nr. 296/96 van de Commissie van 16 februari 1996 betreffende de door de lidstaten te verstrekken gegevens en de maandelijkse boeking van de uit de afdeling Garantie van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) gefinancierde uitgaven, alsmede tot intrekking van verordening (EEG) nr. 2776/88 (PB L 39 van 17.2.1996, blz. 5).


    Top