Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document C2006/326/18

    Zaak C-120/05: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 9 november 2006 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht Hamburg — Duitsland) — Heinrich Schulze GmbH & Co. KG i.L./Hauptzollamt Hamburg-Jonas (Restituties bij uitvoer — Voorwaarden voor toekenning — Uitvoeraangifte — Ontbreken van bewijsdocumenten — Gebruik van andere vormen van bewijs)

    PB C 326 van 30.12.2006, p. 9–9 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)

    30.12.2006   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 326/9


    Arrest van het Hof (Derde kamer) van 9 november 2006 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Finanzgericht Hamburg — Duitsland) — Heinrich Schulze GmbH & Co. KG i.L./Hauptzollamt Hamburg-Jonas

    (Zaak C-120/05) (1)

    (Restituties bij uitvoer - Voorwaarden voor toekenning - Uitvoeraangifte - Ontbreken van bewijsdocumenten - Gebruik van andere vormen van bewijs)

    (2006/C 326/18)

    Procestaal: Duits

    Verwijzende rechter

    Finanzgericht Hamburg

    Partijen in het hoofdgeding

    Verzoekende partij: Heinrich Schulze GmbH & Co. KG i.L.

    Verwerende partij: Hauptzollamt Hamburg-Jonas

    Voorwerp

    Verzoek om een prejudiciële beslissing — Finanzgericht Hamburg — Uitlegging van artikel 7, lid 2, derde alinea, van verordening (EG) nr. 1222/94 van de Commissie van 30 mei 1994 tot vaststelling van de gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen voor de regeling aangaande de toekenning van restituties bij uitvoer en de criteria voor de vaststelling van het restitutiebedrag betreffende bepaalde landbouwproducten, uitgevoerd in de vorm van goederen die niet onder bijlage II van het Verdrag vallen (PB L 136, blz. 5) — Onmogelijkheid voor de exporteur om te voldoen aan de verplichting om tot staving van zijn aangifte de bevoegde instanties alle door deze dienstig geachte documenten en inlichtingen te verstrekken — Geval van overmacht waardoor documenten zijn vernietigd — Mogelijkheid van gebruik van andere bewijsmiddelen

    Dictum

    Artikel 7, lid 1, derde alinea, van verordening (EG) nr. 1222/94 van de Commissie van 30 mei 1994 tot vaststelling van de gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen voor de regeling aangaande de toekenning van restituties bij uitvoer en de criteria voor de vaststelling van het restitutiebedrag betreffende bepaalde landbouwproducten, uitgevoerd in de vorm van goederen die niet onder bijlage II van het Verdrag vallen, in de versie van verordening (EG) nr. 229/96 van de Commissie van 7 februari 1996, dient aldus te worden uitgelegd dat het er zich niet tegen verzet dat wanneer een exporteur — in voorkomend geval wegens overmacht — niet in staat is om tot staving van zijn uitvoeraangifte documenten over te leggen ten bewijze van de bij de vervaardiging van een uitgevoerd goed daadwerkelijk gebruikte hoeveelheden producten, hij het bewijs met andere middelen levert. De nationale instanties beoordelen die andere vorm van bewijs op de door het nationale recht voorgeschreven wijze, op voorwaarde evenwel dat de betrokken voorschriften noch de draagwijdte, noch de doeltreffendheid van het gemeenschapsrecht aantasten. Wanneer de aanvraag wordt ingediend in het kader van de vereenvoudigde procedure van artikel 3, lid 2, derde alinea, van deze verordening, dienen de nationale instanties tevens rekening te houden met de reeds met de exporteur uitgewisselde documenten.


    (1)  PB C 143 van 11.6.2005.


    Top