EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document C2006/048/29

Zaak C- 439/05 P: Hogere voorziening, op 7 december 2005 ingesteld door het land Oberösterreich tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (Vierde kamer) van 5 oktober 2005 in de gevoegde zaken T-366/03 en T-235/04, Land Oberösterreich en Republiek Oostenrijk tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

PB C 48 van 25.2.2006, p. 15–16 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)

25.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 48/15


Hogere voorziening, op 7 december 2005 ingesteld door het land Oberösterreich tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (Vierde kamer) van 5 oktober 2005 in de gevoegde zaken T-366/03 en T-235/04, Land Oberösterreich en Republiek Oostenrijk tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak C- 439/05 P)

(2006/C 48/29)

Procestaal: Duits

Bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is op 7 december 2005 hogere voorziening ingesteld door het Land Oberösterreich, vertegenwoordigd door F. Mittendorfer, Rechtsanwalt, als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg, tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (Vierde kamer) van 5 oktober 2005 in de gevoegde zaken T-366/03 en T-235/04, Land Oberösterreich en Republiek Oostenrijk tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen.

Rekwirant concludeert dat het den Hove behage:

het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (Vierde kamer) van 5 oktober 2005 in de gevoegde zaken T-366/03 en T-235/04, Land Oberösterreich en Republiek Oostenrijk tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen (1), gewezen op een beroep tot nietigverklaring van beschikking 2003/653/EG van de Commissie van 2 september 2003 betreffende de nationale verbodsbepalingen inzake het gebruik van genetisch gemodificeerde organismen in de regio Opper-Oostenrijk waarvan door de Republiek Oostenrijk overeenkomstig artikel 95, lid 5, van het EG-Verdrag kennis is gegeven (2), te vernietigen.

voornoemde beschikking van de Commissie nietig te verklaren en, subsidiair, de zaak naar het Gerecht van eerste aanleg terug te verwijzen opdat dit uitspraak zal doen.

de Commissie te verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van zijn hogere voorziening voert het land Oberösterreich als middelen aan: een procedurefout en een schending van het gemeenschapsrecht door het Gerecht van eerste aanleg.

Het bestreden arrest gaat bij het onderzoek naar het middel „niet-nakoming” enkel in op het bestanddeel „specifiek probleem”; de overige bestanddelen van artikel 95, lid 5, EG worden in het geheel niet onderzocht. Het Gerecht heeft zich bovendien, ondanks de in het beroep uitvoerig met concrete cijfers onderbouwde uiteenzetting van rekwirant, met het vraagstuk van het specifiek probleem niet beziggehouden met de intensiteit die past bij het belang ervan voor de oplossing van het geschil. Miskend wordt, dat het specifiek probleem bestaat in de onuitvoerbaarheid van traditionele coëxistentiemaatregelen, vanwege de uitgesproken kleinschalige structuur van de landbouw in Oberösterreich, met een ongewoon hoog aandeel biologisch bewerkte percelen. Het achterwege laten van een deugdelijke uiteenzetting aangaande het desbetreffende argument, vormt volgens rekwirante een schending van de plicht van het Gerecht om zijn arrest te motiveren, hetgeen een procedurefout oplevert.

De Commissie heeft haar beschikking gegeven zonder het land Oberösterreich, respectievelijk de Republiek Oostenrijk in de gelegenheid te stellen een standpunt in te nemen over het enige bewijsmiddel in de procedure, namelijk de verklaring van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid. In het bestreden arrest concludeert het Gerecht dat de overwegingen van Hof met betrekking tot artikel 95, lid 4, EG, op grond waarvan het beginsel van hoor en wederhoor niet geldt voor de procedure van artikel 95, lid 4, EG, zonder meer kunnen worden toegepast op de procedure van artikel 95, lid 5, EG. Rekwirante bestrijdt deze rechtsopvatting. Niet uit het oog verloren mag worden dat de in het bestreden arrest aangehaalde rechtspraak nog is gebaseerd op het toenmalige artikel 100a van het EG-Verdrag, waarin nog geen onderscheid wordt gemaakt tussen de handhaving van reeds bestaande en de invoering van nieuwe bepalingen door de lidstaten. Het land Oberösterreich is voorts van mening, dat het beginsel van hoor en wederhoor een fundamenteel beginsel van procesrecht is, waarvan de geldigheid niet om proceseconomische redenen mag worden ingeperkt. De bestreden beschikking van de Commissie had derhalve reeds om deze reden nietig moeten verklaard.


(1)  PB C 296 van 26.11.2005.

(2)  PB L 230, blz. 34.


Top