Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document C2005/296/24

    Zaak C-324/05 P: Hogere voorziening, op 28 juli 2005 (fax: 27 juli 2005 ) ingesteld door Plus Warenhandelsgesellschaft mbH tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (Vierde kamer) van 22 juni 2005 in zaak T-34/04, Plus Warenhandelsgesellschaft mbH tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

    PB C 296 van 26.11.2005, p. 12–13 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)

    26.11.2005   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 296/12


    Hogere voorziening, op 28 juli 2005 (fax: 27 juli 2005) ingesteld door Plus Warenhandelsgesellschaft mbH tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (Vierde kamer) van 22 juni 2005 in zaak T-34/04, Plus Warenhandelsgesellschaft mbH tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

    (Zaak C-324/05 P)

    (2005/C 296/24)

    Procestaal: Duits

    Bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is op 28 juli 2005 (fax: 27 juli 2005) hogere voorziening ingesteld door Plus Warenhandelsgesellschaft mbH, vertegenwoordigd door P. H. Kort, M. W. Husemann en P. Piepenbrink, van het advocatenkantoor bij Kort Rechtsanwälte (GBR), Ellerstraße 123/125, D-40227 Düsseldorf, Duitsland, tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (Vierde kamer) van 22 juni 2005 in zaak T-34/04, Plus Warenhandelsgesellschaft mbH tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen).

    Rekwirante concludeert dat het den Hove behage:

    het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vierde kamer) van 22 juni 2005 in zaak T-34/04 (1) te vernietigen,

    primair, het geding definitief af te doen door de in eerste aanleg geformuleerde vorderingen toe te wijzen, of, subsidiair, de zaak naar het Gerecht van eerste aanleg terug te wijzen,

    het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt te verwijzen in de kosten.

    Middelen en voornaamste argumenten

    Met haar hogere voorziening wil rekwirante verhinderen dat het gebruik van het woord „POWER” in het aangevraagde merk („TURKISH POWER”) leidt tot accaparatie van de rechten verbonden aan het oudere merk. Ter ondersteuning van haar hogere voorziening tegen bovengenoemd arrest voert zij aan dat het geldende gemeenschapsrecht inzake gemeenschapsmerken verkeerd is toegepast en dat het Gerecht van eerste aanleg in het bestreden arrest zijn beslissingspraktijk heeft gewijzigd waardoor het gelijkheidsbeginsel is geschonden.

    1.

    Het Gerecht is eraan voorbijgegaan dat inbreuk wordt gemaakt op de aan het oudere merk verbonden rechten door gebruik van het autonoom dominerende woord „POWER” in het aangevraagde merk. De omvang van de door Duitsland aan het woord „POWER” verleende bescherming is onbeperkt en houdt het uitsluitende recht op aanduiding van de betrokken waren in. Voor oudere merken moet het onbeperkt mogelijk blijven, met beschikbare woord- of beeldelementen te worden gecombineerd wanneer dit voor de commercialisering ervan vereist is. Door het aangevochten arrest wordt rekwirante evenwel beperkt in haar vrijheid van vormgeving.

    2.

    Het Gerecht is eraan voorbijgegaan dat het aangevraagde merk het woord waaruit het oudere merk bestaat, op dominerende wijze opnieuw gebruikt en als merk heeft ingepalmd. Het dominerende karakter van het woord „POWER” in het aangevraagde merk wordt niet opgeheven door het woord „TURKISH”, aangezien dit laatste woord op een in de branche gebruikelijke wijze aanknoopt bij de op de tabaksmarkt veelvuldig gebruikte tabaksaanduiding „turkish blend”, en derhalve als een verwijzing naar het uit Turkije afkomstige tabaksmengsel kan worden beschouwd, waarvoor als merknaam het woord „POWER” wordt gebruikt. Het Gerecht gaat er derhalve ten onrechte van uit dat de woordcombinatie „TURKISH POWER” een suggestieve kracht heeft los van het woord „POWER”.

    3.

    Het Gerecht is ten onrechte ervan uitgegaan dat de conflicterende merken fonetisch voldoende van elkaar verschillen, aangezien het gevaar van verwarring van de conflicterende merken op fonetisch vlak reeds op zich eraan in de weg staat dat het aangevraagde merk wordt ingeschreven. Met betrekking tot de visuele overeenstemming van de conflicterende merken heeft het Gerecht buiten beschouwing gelaten dat merken ook op visueel vlak hoofdzakelijk door de woordelementen ervan worden gekenmerkt, aangezien de consument gemakkelijker op woorden dan op beelden afstemt en zich woorden beter kan herinneren. De vaststelling, dat de woordelementen van het aangevraagde merk gedomineerd worden door het beeldelement, is derhalve niet gegrond.

    4.

    Het Gerecht gaat ten onrechte uit van de veronderstelling dat het relevante publiek zeer oplettend is: het is niet bewezen dat klanten bij de aankoop van sigaretten meer opletten dan bij de aankoop van levensmiddelen of andere consumptiegoederen. Zelfs wanneer wordt uitgegaan van een hoge graad van oplettendheid, kan evenwel niet worden uitgesloten dat de klanten door het woord „POWER” aan het oudere merk worden herinnerd en het aangevraagde merk rechtstreeks in verband brengen met de onderneming van rekwirante, met name als submerk voor een Turkse mengeling van de tabakssoort „POWER”.


    (1)  PB C 205, blz. 21.


    Top