Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document C2005/271/08

    Arrest van het Hof (Grote kamer) van 5 juli 2005 in zaak C-376/03 (verzoek van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch om een prejudiciële beslissing): D. tegen Inspecteur van de Belastingdienst/Particulieren/Ondernemingen buitenland te Heerlen (Belastingwetgeving — Vermogensbelasting — Recht op belastingvrije som — Verschillende behandeling van ingezetenen en niet-ingezetenen — Belastingverdrag ter voorkoming van dubbele belasting)

    PB C 271 van 29.10.2005, p. 4–5 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)

    29.10.2005   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 271/4


    ARREST VAN HET HOF

    (Grote kamer)

    van 5 juli 2005

    in zaak C-376/03 (verzoek van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch om een prejudiciële beslissing): D. tegen Inspecteur van de Belastingdienst/Particulieren/Ondernemingen buitenland te Heerlen (1)

    (Belastingwetgeving - Vermogensbelasting - Recht op belastingvrije som - Verschillende behandeling van ingezetenen en niet-ingezetenen - Belastingverdrag ter voorkoming van dubbele belasting)

    (2005/C 271/08)

    Procestaal: Nederlands

    In zaak C-376/03, betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch (Nederland) bij beslissing van 24 juli 2003, ingekomen bij het Hof op 8 september 2003, in de procedure D. tegen Inspecteur van de Belastingdienst/Particulieren/Ondernemingen buitenland te Heerlen, heeft het Hof (Grote kamer), samengesteld als volgt: V. Skouris, president, P. Jann, C. W. A. Timmermans, A. Rosas en A. Borg Barthet, kamerpresidenten, J.-P. Puissochet, R. Schintgen, N. Colneric, S. von Bahr (rapporteur), M. Ilešič, J. Malenovský, J. Klučka en U. Lõhmus, rechters; advocaat-generaal: D. Ruiz-Jarabo Colomer; griffier: M.-F. Contet, hoofdadministrateur, op 5 juli 2005 een arrest gewezen waarvan het dictum luidt als volgt:

    1)

    De artikelen 56 EG en 58 EG verzetten zich niet tegen een regeling op grond waarvan een lidstaat aan buitenlandse belastingplichtigen die het belangrijkste deel van hun vermogen bezitten in de staat waarvan zij ingezetenen zijn, het recht op belastingvrije sommen weigert die hij aan binnenlandse belastingplichtigen verleent.

    2)

    De artikelen 56 EG en 58 EG verzetten zich niet ertegen dat een in een bilaterale overeenkomst ter voorkoming van dubbele belasting opgenomen regel als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, in een situatie en in omstandigheden als die van het hoofdgeding niet wordt uitgebreid tot de onderdaan van een lidstaat die geen partij is bij die overeenkomst.


    (1)  PB C 289 van 29.11.2003.


    Top