EUR-Lex Access to European Union law
This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document C2005/193/23
Case C-224/05: Reference for a preliminary ruling from the College van Beroep voor het bedrijfsleven by order of that court of 17 May 2005 in 1. Maatschap H. and J. van 't Oever, 2. Maatschap F. van 't Oever and W. Fien, 3. B. van 't Oever, 4. Maatschap A. and J. Fien, 5. Maatschap K. Koers and J. Stellingwerf, 6. H. Koers, 7. Maatschap K. and G. Polinder, 8. G. van Wijhe, v Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Zaak C-224/05: Verzoek van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 17 mei 2005 om een prejudiciële beslissing in het geding tussen 1. Maatschap H. en J. van 't Oever, 2. Maatschap F. van 't Oever en W. Fien, 3. B. van 't Oever, 4. Maatschap A. en J. Fien, 5. Maatschap K. Koers en J. Stellingswerf, 6. H. Koers, 7. Maatschap K. en G. Polinder, 8. G. van Wijhe en Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Zaak C-224/05: Verzoek van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 17 mei 2005 om een prejudiciële beslissing in het geding tussen 1. Maatschap H. en J. van 't Oever, 2. Maatschap F. van 't Oever en W. Fien, 3. B. van 't Oever, 4. Maatschap A. en J. Fien, 5. Maatschap K. Koers en J. Stellingswerf, 6. H. Koers, 7. Maatschap K. en G. Polinder, 8. G. van Wijhe en Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
PB C 193 van 6.8.2005, p. 14–15
(ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)
6.8.2005 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 193/14 |
Verzoek van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 17 mei 2005 om een prejudiciële beslissing in het geding tussen 1. Maatschap H. en J. van 't Oever, 2. Maatschap F. van 't Oever en W. Fien, 3. B. van 't Oever, 4. Maatschap A. en J. Fien, 5. Maatschap K. Koers en J. Stellingswerf, 6. H. Koers, 7. Maatschap K. en G. Polinder, 8. G. van Wijhe en Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
(Zaak C-224/05)
(2005/C 193/23)
Procestaal: Nederlands
Het College van Beroepvoor het bedrijfsleven Nederland heeft bij arrest van 17 mei 2005 ingekomen ter griffie van het Hof van Justitie op 20 mei 2005, in het geding tussen 1. Maatschap H. en J. van 't Oever, 2. Maatschap F. van 't Oever en W. Fien, 3. B. van 't Oever, 4. Maatschap A. en J. Fien, 5. Maatschap K. Koers en J. Stellingswerf, 6. H; Koers, 7. Maatschap K. en G. Polinder, 8. G. van Wijhe en Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen verzocht om een prejudiciële beslissing over de navolgende vragen:
1. |
Verplicht het gemeenschapsrecht tot ambtshalve toetsing — dat wil zeggen toetsing aan gronden die vallen buiten de grondslag van de geschillen- aan gronden die zijn ontleend aan richtlijn 85/511/EEG (1)? |
2. |
Indien vraag 1 bevestigend wordt beantwoord: Heeft de ingevolge artikel 11, eerste lid, eerste gedachtestreepje, gelezen in samenhang met artikel 13, eerste lid, tweede gedachtestreepje, van richtlijn 85/511/EEG op de lidstaten rustende verplichting erop toe te zien dat de laboratoriumonderzoeken om de aanwezigheid van mkz op te sporen worden verricht door een in bijlage B bij richtlijn 85/511/EEG genoemd laboratorium, rechtstreekse werking? |
3. |
|
4. |
Moet bijlage B bij richtlijn 85/511/EEG, gelet op het bepaalde in de artikelen 11 en 13 van deze richtlijn, aldus worden uitgelegd dat de vermelding in bijlage B bij richtlijn 85/511/EEG van het „Centraal Diergeneeskundig Instituut, Lelystad” ook betrekking kan of moet hebben op ID-Lelystad B.V.? |
5. |
Indien uit de antwoorden op vorenvermelde vragen volgt dat de aanwezigheid van mkz kan worden vastgesteld door een laboratorium dat niet is genoemd in bijlage B bij richtlijn 85/511/EEG of dat bijlage B bij richtlijn 85/511/EEG aldus moet worden uitgelegd dat de vermelding van het „Centraal Diergeneeskundig Instituut, Lelystad” ook betrekking kan of moet hebben op ID-Lelystad B.V.: Dient richtlijn 85/511/EEG aldus te worden uitgelegd dat daarin is geregeld dat het tot besluiten bevoegde nationale bestuursorgaan gebonden is aan uitkomsten van onderzoek door een laboratorium dat is geplaatst op bijlage B bij richtlijn 85/551/EEG, dan wel, indien het antwoord op vraag 3a meebrengt dat het bestuursorgaan zijn maatregelen ter bestrijding van mkz ook mag baseren op de uitslagen verkregen door een laboratorium dat niet is geplaatst op bijlage B van richtlijn 85/511/EEG, op de uitslagen van laatstbedoeld laboratorium, of behoort de bepaling van het gezag tot de procedurele autonomie van de lidstaat en dient de rechter bij wie het hoofdgeding aanhangig is te onderzoeken of de regels dienaangaande gelden ongeacht of het laboratoriumonderzoek plaatsvindt op grond van een communautaire of nationaal rechtelijke verplichting, alsmede of de hantering van het nationaal rechtelijke procedurele kader die tenuitvoerlegging van de communautaire regels niet uiterst moeilijk of praktisch onmogelijk maakt. |
6. |
Indien het antwoord op vraag 5 meebrengt dat de binding van nationale autoriteiten aan de laboratoriumuitslag wordt geregeld door richtlijn 85/511/EEG: Zijn nationale autoriteiten onvoorwaardelijk gebonden aan de uitslag van een door een laboratorium verricht mkz-onderzoek? Zo neen, welke beoordelingsmarge laat richtlijn 85/511/EEG deze nationale autoriteiten? |
(1) Richtlijn 85/511/EEG van de Raad, van 18 november 1985, tot vaststelling van gemeenschappelijke maatregelen ter bestrijding van mond- en klauwzeer (PB L 315, blz. 11)