Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document C2005/171/51

Zaak T-174/05: Beroep, op 27 april 2005 ingesteld door Elf Aquitaine tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

PB C 171 van 9.7.2005, p. 31–32 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)

9.7.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 171/31


Beroep, op 27 april 2005 ingesteld door Elf Aquitaine tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak T-174/05)

(2005/C 171/51)

Procestaal: Frans

Bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen is op 27 april 2005 beroep ingesteld tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen door Elf Aquitaine, met maatschappelijke zetel te Courbevoie (Frankrijk), vertegenwoordigd door E. Morgan de Rivery en E. Friedel, advocaten.

Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

primair, artikel 1, sub d, van beschikking C(2004)4876 def. van de Commissie van 19 januari 2005 nietig te verklaren voorzover daarbij wordt vastgesteld dat Elf Aquitaine tussen 1 januari 1984 en 7 mei 1999 inbreuk heeft gemaakt op artikel 81 EG en tussen 1 januari 1994 en 7 mei 1999 op artikel 53 EER;

bijgevolg, nietig te verklaren (i) artikel 2, sub c, van beschikking C(2004)4876 def. van de Commissie van 19 januari 2005, voorzover Elf Aquitaine en Atofina daarbij hoofdelijk en gezamenlijk worden veroordeeld tot betaling van een geldboete van 45 miljoen EUR, (ii) artikel 3 van dezelfde beschikking, voorzover Elf Aquitaine daarbij wordt gelast, de gestelde inbreuk op artikel 81 EG en op artikel 53 EER te beëindigen, en (iii) artikel 4, punt 9, van dezelfde beschikking, voorzover de beschikking daarbij tot Elf Aquitaine wordt gericht;

subsidiair, artikel 2, sub c, van beschikking C(2004)4876 def. van de Commissie van 19 januari 2002 nietig te verklaren, voorzover Elf Aquitaine en Atofina daarbij hoofdelijk en gezamenlijk worden veroordeeld tot betaling van een geldboete van 45 miljoen EUR;

zeer subsidiair, artikel 2, sub c, van beschikking C(2004)4876 def. van de Commissie van 19 januari 2002 te herzien, voorzover Elf Aquitaine en Arkema daarbij hoofdelijk en gezamenlijk worden veroordeeld tot betaling van een geldboete van 45 miljoen EUR, en het bedrag van deze geldboete op passende wijze te verlagen;

in elk geval, de Commissie te verwijzen in alle kosten van het geding.

Middelen en voornaamste argumenten

In de bestreden beschikking heeft de Commissie geconcludeerd dat verzoekster heeft deelgenomen aan een kartel waarvan de leden productiequota en klanten onder elkaar hebben verdeeld, in onderling overleg de prijzen hebben verhoogd, een compensatieregeling hebben ingevoerd, informatie over verkoophoeveelheden en prijzen hebben uitgewisseld, elkaar regelmatig hebben ontmoet en andere contacten hebben onderhouden om de genoemde beperkingen overeen te komen en in de praktijk om te zetten. Wegens deze inbreuken heeft de Commissie verzoekster een geldboete opgelegd.

Verzoekster stelt dat haar in de bestreden beschikking de door haar dochtervennootschap begane inbreuk is toegerekend, en zij vordert nietigverklaring van de beschikking op grond van de volgende middelen:

 

Verzoeksters eerste middel betreft schending van de rechten van de verdediging. Zij stelt dat de Commissie haar argumenten niet duidelijk heeft uiteengezet in de mededeling van de punten van bezwaar, dat zij zich heeft onttrokken aan de op haar rustende bewijslast en dat zij geen rekening heeft gehouden met de gegevens die na de administratieve procedure zijn komen vast te staan.

 

Als tweede middel stelt verzoekster dat de bestreden beschikking ontoereikend is gemotiveerd, met name met betrekking tot het nieuwe standpunt dat is ingenomen aangaande de toerekenbaarheid aan verzoekster van de gedragingen van haar dochtervennootschap, en met betrekking tot het ontbreken van repliek op verzoeksters tegenargumenten.

 

Als derde middel voert verzoekster aan dat het feit dat de inbreuk haar wordt toegerekend, in tegenspraak is met de erkenning dat haar dochtervennootschap slechts in beperkte mate aan de inbreuk heeft deelgenomen.

 

Verzoeksters vierde middel betreft schending van de regels inzake de toerekenbaarheid aan een moedervennootschap van de inbreuken van haar dochtervennootschappen.

 

Als vijfde middel voert verzoekster aan dat de bestreden beschikking inbreuk maakt op verschillende wezenlijke beginselen die door alle lidstaten worden erkend en deel uitmaken van de communautaire rechtsorde, met name het beginsel dat straffen persoonlijk zijn, het legaliteitsbeginsel en het algemeen beginsel dat onschuld wordt vermoed.

 

Als zesde middel stelt verzoekster dat de Commissie tijdens de procedure die tot de vaststelling van de bestreden beschikking heeft geleid, in verschillende opzichten het beginsel van behoorlijk bestuur heeft geschonden.

 

Voorts voert verzoekster als zevende middel aan dat het rechtszekerheidsbeginsel is geschonden doordat in de bestreden beslissing een nieuw criterium van toerekenbaarheid van de inbreuken van dochtervennootschappen van een groep aan hun moedervennootschappen is toegepast.

 

In haar twee volgende middelen stelt verzoekster dat de Commissie de documenten die als bewijsstukken zijn overgelegd, verkeerd heeft opgevat en dat de bestreden beschikking misbruik van bevoegdheid oplevert.

 

Subsidiair vordert verzoekster nietigverklaring van de geldboete op grond dat de redenering die de Commissie voor de vaststelling ervan heeft gevolgd, incoherent is.

 

Zeer subsidiair vordert verzoekster verlaging van het bedrag van de geldboete.


Top