This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document C2005/093/69
Case T-55/05: Action brought on 31 January 2005 by Rijn Schelde Mondia France against the Commission of the European Communities
Zaak T-55/05: Beroep, op 31 januari 2005 ingesteld door Rijn Schelde Mondia France tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen
Zaak T-55/05: Beroep, op 31 januari 2005 ingesteld door Rijn Schelde Mondia France tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen
PB C 93 van 16.4.2005, p. 37–37
(ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)
16.4.2005 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 93/37 |
Beroep, op 31 januari 2005 ingesteld door Rijn Schelde Mondia France tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen
(Zaak T-55/05)
(2005/C 93/69)
Procestaal: Frans
Bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen is op 31 januari 2005 beroep ingesteld tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen door de vennootschap Rijn Schelde Mondia France, gevestigd te Rouen (Frankrijk), vertegenwoordigd door François Citron, advocaat.
Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:
— |
te verklaren dat de brief van 7 oktober 2004 die de Europese Commissie aan het directoraat-generaal douane heeft gezonden in het dossier REM 2201, een voor de vennootschap Rijn Schelde Mondia France bezwarende beschikking van de Europese Commissie vormt en dat deze moet worden nietigverklaard; |
— |
de Commissie te verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Verzoekster in het onderhavige geding verzet zich tegen de beschikking die zou vervat zijn in een brief van de Commissie van 7 oktober 2004 aan het Franse directoraat-generaal douane.
In dit verband is eraan herinnerd dat verzoekster de Franse douaneadministratie bij brief van 31 oktober 2000 heeft verzocht om kwijtschelding van de douanerechten waarvan zij door het directoraat-generaal douane van Rouen en Le Havre in kennis was gesteld, voor een totaalbedrag van 962 058,64 EUR. De Franse administratie achtte zich weliswaar bevoegd om het verzoek om kwijtschelding van rechten te beantwoorden, maar zij heeft het dossier naar de Commissie verwezen opdat deze uitspraak zou doen „over de al dan niet klaarblijkelijke aard van de vastgestelde nalatigheid”.
Bij de bestreden beschikking stuurde de Commissie het dossier naar de Franse douane terug „voor behandeling door uw diensten”. Zij heeft de Franse administratie evenwel te kennen gegeven dat zij van mening was dat verzoekster klaarblijkelijk nalatig was geweest en ervoor gepleit de kwijtschelding van rechten te weigeren.
Tot staving van haar eisen betoogt verzoekster:
— |
In casu is sprake van bevoegdheidsoverschrijding, in zoverre de Commissie zich onbevoegd heeft verklaard om van het verzoek om kwijtschelding van rechten kennis te nemen, maar toch een standpunt heeft ingenomen over de vraag of de verweten nalatigheid zoals gesteld klaarblijkelijk was. |
— |
De Commissie heeft haar beschikking niet binnen de in artikel 907, tweede alinea, van de uitvoeringsverordening van het communautair douanewetboek gestelde termijn van negen maanden gegeven. |
— |
De verplichting om handelingen te motiveren is niet nageleefd. |
— |
In casu is sprake van misbruik van bevoegdheid, in zoverre de Commissie zich drie jaar nadat de Franse administratie haar het dossier heeft overgelegd, heeft onbevoegd verklaard, ook al had zij geen rekening gehouden met het aanvankelijk door verzoekster zelf bij de Franse douane opgeworpen argument inzake onbevoegdheid. |
Ten slotte verwijt verzoekster de Commissie een kennelijke fout bij de beoordeling in de onderhavige zaak van de elementen die een klaarblijkelijke nalatigheid vormen.