Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document C2005/069/37

    Zaak T-475/04: Beroep, op 24 november 2004 ingesteld door Bouygues SA en Bouygues Télécom tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

    PB C 69 van 19.3.2005, p. 20–21 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)

    19.3.2005   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 69/20


    Beroep, op 24 november 2004 ingesteld door Bouygues SA en Bouygues Télécom tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

    (Zaak T-475/04)

    (2005/C 69/37)

    Procestaal: Frans

    Bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen is op 24 november 2004 beroep ingesteld tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen door Bouygues SA, gevestigd te Parijs, en Bouygues Télécom, gevestigd te Boulogne-Billancourt (Frankrijk), vertegenwoordigd door Louis Vogel, Joseph Vogel, Bernard Amory, Alexandre Verheyden, François Sureau en Didier Theophile, advocaten.

    Verzoeksters concluderen dat het het Gerecht behage:

    1.

    nietig te verklaren beschikking C(2004)2647 van de Commissie van 20 juli 2004 – Staatssteun – Frankrijk, betreffende de wijziging van de door Orange en SFR verschuldigde bijdragen voor de Universal Mobile Telecommunication System (UMTS) licenties;

    2.

    de Commissie te verwijzen in de kosten.

    Middelen en voornaamste argumenten

    Het onderhavige beroep is gericht tegen beschikking nr. C(2004)2647 def. van de Commissie van 20 juli 2004, waarbij is vastgesteld dat de retroactieve vermindering van de bijdrage van 4,955 miljard euro die Orange France en SFR elk aan de Franse Republiek moesten betalen voor de hun op 18 juli 2001 toegekende Universal Mobile Telecommunication System (UMTS) licenties geen staatssteun vormde van de Franse Republiek aan elk van die ondernemingen. Met de vaststelling van deze beschikking is de klacht van verzoeksters afgewezen.

    In dat verband zij eraan herinnerd dat de Franse regering twee oproepen tot gegadigden heeft gedaan met het oog op de toekenning van de UMTS-licenties. De eerste oproep, waaraan Orange France en SFR deelnamen, vond in augustus 2000 plaats. De bijdrage was vastgesteld op 4,995 miljard euro per licentie. Bouygues Télécom besloot niet deel te nemen wegens de vastgestelde prijs. In het kader van de tweede oproep tot gegadigden werd de bijdrage tot 619 miljoen euro verminderd. Bouygues Télécom verkreeg een licentie op grond van deze tweede procedure. Inmiddels heeft de Franse regering evenwel besloten de in de eerste procedure geldende bijdragen retroactief te verlagen tot het niveau van die van de tweede oproep tot gegadigden.

    Tot staving van hun aanspraken voeren verzoeksters in de eerste plaats schending van artikel 87 van het Verdrag aan. Zij stellen in dat verband dat:

    de domaniale bijdragen overheidsinkomsten zijn, en dat de Franse Republiek, door de door Orange en SFR te betalen bijdrage retroactief te wijzigen, heeft afgezien van de inning van een liquide, opeisbare en vaststaande vordering;

    de Commissie, met de motivering dat de bestreden beschikking door het non-discriminatiebeginsel wordt gerechtvaardigd, in deze zaak de discussie ten gronde ontweek. In dat verband is het zo dat Orange and SFR ingevolge de beslissing van de Franse regering, een tijdsvoordeel genoten doordat zij vroegtijdig toegang tot de UMTS-markt kregen, terwijl zij de zekerheid kregen, hoewel in de loop van de eerste oproep tot gegadigden niets in die zin was bepaald, dat hun UMTS-bijdrage zou worden verlaagd tot het bedrag van de tweede oproep tot gegadigden;

    de betrokken beslissing heeft de mededinging daadwerkelijk ongunstig beïnvloed door Orange en SFR, die reeds een belangrijke positie op de Franse mobiele telefoniemarkt innamen, de mogelijkheid te geven hun positie op de opkomende UMTS-markt te versterken, en bijgevolg, de toegang tot deze markt voor hun concurrenten moeilijker te maken.

    Bovendien zijn verzoeksters van mening dat verweerster, in strijd met artikel 230 van het Verdrag, haar beschikking niet voldoende heeft gemotiveerd, waar zij, zonder verdere toelichting, alleen stelde dat de toekenning niet met een marktverrichting kan worden gelijkgesteld.

    Ten slotte zijn verzoeksters van mening dat de Commissie inbreuk heeft gemaakt op de artikelen 87 en 88 EG, aangezien zij de betrokken maatregel niet heeft onderzocht in het kader van de in die bepalingen vastgestelde formele onderzoeksprocedure.


    Top