EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document C2004/251/01

Zaak C-234/04: Verzoek van het Landesgericht Innsbruck van 26 mei 2004 om een prejudiciële beslissing in het geding tussen Rosemarie Kapferer en Schlank Schick GmbH

PB C 251 van 9.10.2004, p. 1–2 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)

9.10.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 251/1


Verzoek van het Landesgericht Innsbruck van 26 mei 2004 om een prejudiciële beslissing in het geding tussen Rosemarie Kapferer en Schlank Schick GmbH

(Zaak C-234/04)

(2004/C 251/01)

Het Landesgericht Innsbruck heeft bij beschikking van 26 mei 2004, ingekomen ter griffie van het Hof van Justitie op 3 juni 2004, in het geding tussen Rosemarie Kapferer en Schlank Schick GmbH, het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen verzocht om een prejudiciële beslissing over de navolgende vragen:

A)

Inzake de beslissing van de rechter in eerste aanleg over de bevoegdheid:

1)

Moet het in artikel 10 EG vervatte samenwerkingsbeginsel aldus worden uitgelegd dat ook een nationale rechter onder de in het arrest van het Hof in de zaak Kühne Heitz geformuleerde voorwaarden verplicht is, een rechterlijke beslissing die kracht van gewijsde heeft gekregen, opnieuw te onderzoeken en deze te herzien, wanneer blijkt dat zij in strijd is met het gemeenschapsrecht? Moet er bij het onderzoek en de herziening van rechterlijke beslissingen aan meer voorwaarden worden voldaan dan bij administratieve besluiten?

2)

Indien vraag 1 bevestigend wordt beantwoord:

Is de in § 534 ZPO (Oostenrijks wetboek van burgerlijke rechtsvordering) gestelde termijn voor de herziening van een met het gemeenschapsrecht strijdige rechterlijke beslissing verenigbaar met het beginsel van de volle werking van het gemeenschapsrecht?

3)

Eveneens voor het geval vraag 1 bevestigend wordt beantwoord:

Brengt een niet overeenkomstig artikel 24 van verordening (EG) nr. 44/2001 (1) herstelde internationale onbevoegdheid (onbevoegdheid ratione loci) strijdigheid met het gemeenschapsrecht mee, die volgens eerdergenoemde beginselen de kracht van gewijsde van een rechterlijke beslissing kan doorbreken?

Indien vraag 3 bevestigend wordt beantwoord:

4)

Moet een rechter in hoger beroep de internationale bevoegdheid (bevoegdheid ratione loci) ingevolge verordening nr. 44/2001 onderzoeken, wanneer de beslissing van de rechter in eerste aanleg over de bevoegdheid wel, maar de beslissing over de grond van de zaak nog geen kracht van gewijsde heeft gekregen? Zo ja, dient dit onderzoek ambtshalve te worden verricht of alleen op vordering van een van de partijen?

B)

Inzake de bevoegdheid van de rechter in consumentenzaken ingevolge artikel 15, lid 1, sub c, van verordening nr. 44/2001:

1)

Vertoont een misleidende prijstoezegging, die dient om iemand te bewegen tot het sluiten van een overeenkomst en derhalve ter voorbereiding van een overeenkomst dient, een voldoende nauw verband met de beoogde sluiting van een consumentenovereenkomst om de rechten die daaruit voortvloeien, te kunnen voorleggen aan de voor consumentenzaken bevoegde rechter in de zin van artikel 15, lid 1, sub c, van verordening nr. 44/2001?

Indien vraag 1 ontkennend wordt beantwoord:

2)

Kunnen vorderingen uit een precontractuele verbintenis worden voorgelegd aan de voor consumentenzaken bevoegde rechter, en vertoont een misleidende prijstoezegging die dient ter voorbereiding van de overeenkomst, een voldoende nauw verband met de daaruit voortvloeiende precontractuele verbintenis, om ook deze aan de voor consumentenzaken bevoegde rechter te kunnen voorleggen?

3)

Kan een zaak alleen dan aan de voor consumentenzaken bevoegde rechter worden voorgelegd, wanneer aan de door de ondernemer voor deelname aan de loterij gestelde voorwaarden is voldaan, ook wanneer deze voorwaarden voor de materiële aanspraak ingevolge § 5j KSchG van geen belang zijn?

Indien de vragen 1 en 2 ontkennend worden beantwoord:

4)

Kan een bijzonder, wettelijk geregeld contractueel recht sui generis op nakoming, dan wel een fictief, op een overeenkomst gelijkend recht sui generis op nakoming, dat ontstaat door de prijstoezegging van de ondernemer en het opvragen van de prijs door de consument, aan de voor consumentenzaken bevoegde rechter worden voorgelegd?


(1)  PB L 12 van 2001, blz 1.


Top