Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document C2004/118/47

    Beschikking van het Hof (Derde kamer) van 30 april 2004 in zaak C-446/02 (verzoek van het Bundesfinanzhof om een prejudiciële beslissing): Hauptzollamt Hamburg-Jonas tegen Gouralnik & Partner GmbH (Artikel 104, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering — Landbouw — Gemeenschappelijke ordening der markten — Uitvoerrestituties — Onjuiste aangifte — Gevolgen voor de geldigheid van de aangifte)

    PB C 118 van 30.4.2004, p. 27–27 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

    30.4.2004   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 118/27


    BESCHIKKING VAN HET HOF

    (Derde kamer)

    van 30 april 2004

    in zaak C-446/02 (verzoek van het Bundesfinanzhof om een prejudiciële beslissing): Hauptzollamt Hamburg-Jonas tegen Gouralnik & Partner GmbH (1)

    (Artikel 104, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering - Landbouw - Gemeenschappelijke ordening der markten - Uitvoerrestituties - Onjuiste aangifte - Gevolgen voor de geldigheid van de aangifte)

    (2004/C 118/47)

    Procestaal: Duits

    In zaak C-446/02, betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 234 EG van het Bundesfinanzhof (Duitsland) in het geding tussen Hauptzollamt Hamburg-Jonas en Gouralnik & Partner GmbH om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van de op restituties bij uitvoer toepasselijke regelgeving, heeft het Hof (Derde kamer), samengesteld als volgt: A. Rosas (rapporteur), kamerpresident, R. Schintgen en N. Colneric, rechters; advocaat-generaal: D. Ruiz-Jarabo Colomer; griffier: R. Grass, op 30 april 2004 een beschikking gegeven waarvan het dictum luidt als volgt:

    1)

    Ten aanzien van restituties waarom vóór 1 april 1995 is verzocht, moeten artikel 78, lid 3, van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek en artikel 3, lid 5, sub a, van verordening (EEG) nr. 3665/87 van de Commissie van 27 november 1987 houdende gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen van het stelsel van restituties bij uitvoer voor landbouwproducten, aldus worden uitgelegd dat er recht bestaat op betaling van uitvoerrestituties tegen ten minste de voor het daadwerkelijk uitgevoerde product geldende restitutievoet, indien bij een douanecontrole wordt vastgesteld dat de aangegeven en uitgevoerde zending niet volledig uit het opgegeven product bestond, maar ten dele uit een ander product, waarvoor een lagere restitutievoet gold, en de douaneautoriteiten de aangifte overeenkomstig artikel 78, lid 3, van het communautair douanewetboek hebben herzien.

    2)

    Het is voor de beslechting van het geschil niet van belang of het ten onrechte opgegeven product overeenkomst vertoont met het daadwerkelijk uitgevoerde product.

    3)

    Op na 1 april 1995 gevraagde restituties is in een dergelijk geval van toepassing artikel 11 van verordening nr. 3665/87, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 2945/94 van de Commissie van 2 december 1994 tot wijziging van verordening nr. 3665/87 terzake van de terugvordering van ten onrechte betaalde bedragen en de toe te passen sancties.


    (1)  PB C 55 van 8.3.2003.


    Top