Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document C2004/118/46

    Beschikking van het Hof (Derde kamer) van 27 april 2004 in zaak C-358/02 (verzoek van het Arbeidshof te Brussel om een prejudiciële beslissing): Yamina Haddad tegen Belgische Staat (Artikel 104, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering — Samenwerkingsovereenkomst EEG-Marokko — Artikel 41, lid 1 — Personele werkingssfeer — Non-discriminatiebeginsel op gebied van sociale zekerheid — Uitkering voor gehandicapten)

    PB C 118 van 30.4.2004, p. 26–26 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

    30.4.2004   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 118/26


    BESCHIKKING VAN HET HOF

    (Derde kamer)

    van 27 april 2004

    in zaak C-358/02 (verzoek van het Arbeidshof te Brussel om een prejudiciële beslissing): Yamina Haddad tegen Belgische Staat (1)

    (Artikel 104, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering - Samenwerkingsovereenkomst EEG-Marokko - Artikel 41, lid 1 - Personele werkingssfeer - Non-discriminatiebeginsel op gebied van sociale zekerheid - Uitkering voor gehandicapten)

    (2004/C 118/46)

    Procestaal: Frans

    In zaak C-358/02, betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 234 EG van het Arbeidshof te Brussel in het geding tussen Yamina Haddad en Belgische Staat om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van artikel 41, lid 1, van de samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en het Koninkrijk Marokko, ondertekend te Rabat op 27 april 1976, en namens de Gemeenschap goedgekeurd bij verordening (EEG) nr. 2211/78 van de Raad van 26 september 1978 (PB L 264, blz. 1), heeft het Hof (Derde kamer), samengesteld als volgt: A. Rosas, kamerpresident, R. Schintgen (rapporteur) en K. Schiemann, rechters; advocaat-generaal: F. G. Jacobs; griffier: R. Grass, op 27 april 2004 een beschikking gegeven waarvan het dictum luidt als volgt:

    Artikel 41, lid 1, van de samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en het Koninkrijk Marokko, ondertekend te Rabat op 27 april 1976, en namens de Gemeenschap goedgekeurd bij verordening (EEG) nr. 2211/78 van de Raad van 26 september 1978, moet aldus worden uitgelegd dat het niet van toepassing is op de situatie van een werkloze studente met de Marokkaanse nationaliteit, echtgenote van een eveneens werkloze Marokkaanse onderdaan, die beide verblijven op het grondgebied van een lidstaat die weigert belanghebbende een uitkering voor gehandicapten toe te kennen, hoewel het echtpaar vrijwillig is verzekerd in het stelsel van ziekteverzekering van deze lidstaat, wanneer niet is aangetoond dat belanghebbende bij een werknemer met de Marokkaanse nationaliteit woont met wie zij in nauwe verwantschap staat.


    (1)  PB C 305 van 7.12.2002.


    Top