Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 92001E002323

    SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2323/01 van Michael Cashman (PSE) aan de Commissie. Visa voor burgers uit derde landen.

    PB C 172E van 18.7.2002, p. 6–7 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

    European Parliament's website

    92001E2323

    SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2323/01 van Michael Cashman (PSE) aan de Commissie. Visa voor burgers uit derde landen.

    Publicatieblad Nr. 172 E van 18/07/2002 blz. 0006 - 0007


    SCHRIFTELIJKE VRAAG E-2323/01

    van Michael Cashman (PSE) aan de Commissie

    (31 juli 2001)

    Betreft: Visa voor burgers uit derde landen

    Kan de Commissie haar mening geven over het gemak waarmee burgers uit derde landen die legaal in een lidstaat van de EU verblijven, visa voor reizen binnen de EU kunnen krijgen? Kan de Commissie met name ingaan op de situatie van niet-communautaire burgers die met een communautaire burger gehuwd zijn?

    Antwoord van de heer Vitorino namens de Commissie

    (6 september 2001)

    In het kader van Schengen hebben de daarbij betrokken lidstaten een verregaande samenwerking opgezet met betrekking tot de voorwaarden waaronder de onderdanen van derde landen kunnen reizen binnen een ruimte zonder binnengrenzen. Dit acquis is bij het Verdrag van Amsterdam opgenomen in het kader van de Gemeenschap/Unie(1).

    Voor onderdanen van derde landen die wettig op het grondgebied van een lidstaat verblijven en die houder zijn van een verblijfstitel, bepaalt artikel 21 van de Schengenuitvoeringsovereenkomst dat zij van de visumplicht zijn vrijgesteld voor de lidstaten die het Schengenacquis hebben ingevoerd (behalve het Verenigd Koninkrijk en Ierland) alsmede voor Noorwegen en IJsland. Zij kunnen vrij reizen mits zij hun verblijfstitel bij zich hebben, voldoen aan de voorwaarden van artikel 5, lid 1, onder a), c) en e), van de Schengenuitvoeringsovereenkomst en niet voorkomen op de nationale signaleringslijst van de betrokken lidstaat.

    Van onderdanen van derde landen die familielid zijn van een burger van de Unie en die hem vergezellen dan wel zich bij hem vervoegen in een andere lidstaat die geen deel uitmaakt van de ruimte zonder binnengrenzen, mogen de lidstaten overeenkomstig het gemeenschapsrecht een visum verlangen in de zin van Verordening (EG) nr. 539/2001 van de Raad van 15 maart 2001 tot vaststelling van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld(2).

    In dit geval moeten de lidstaten bij de afgifte van dergelijke visa de grootst mogelijke soepelheid aan de dag leggen. Met name zijn de enige documenten die voor de afgifte ervan verlangd mogen worden, een identiteitsbewijs (identiteitskaart of paspoort) en het bewijs van de verwantschap met de burger van de Unie. Het visum moet kosteloos worden afgegeven.

    De Commissie heeft bij het Europees Parlement en de Raad een voorstel voor een richtlijn(3) ingediend dat een algemene regeling beoogt met betrekking tot de voorwaarden waaronder onderdanen van derde landen gedurende ten hoogste drie maanden per periode van zes maanden vrij kunnen reizen op het grondgebied van de lidstaten.

    (1) PB C 340 van 10.11.1997.

    (2) PB L 81 van 21.3.2001.

    (3) COM(2001) 388 def.

    Top