EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 91999E001413

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1413/99 van Heidi Hautala (Verts/ALE) aan de Commissie. Veterinaire behandeling van paarden.

PB C 170E van 20.6.2000, p. 6–7 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

European Parliament's website

91999E1413

SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1413/99 van Heidi Hautala (Verts/ALE) aan de Commissie. Veterinaire behandeling van paarden.

Publicatieblad Nr. 170 E van 20/06/2000 blz. 0006 - 0007


SCHRIFTELIJKE VRAAG E-1413/99

van Heidi Hautala (Verts/ALE) aan de Commissie

(1 september 1999)

Betreft: Veterinaire behandeling van paarden

Dierenartsen en paardeneigenaars maken zich in toenemende mate zorgen over het verdwijnen van een aantal belangrijke geneesmiddelen voor de behandeling van paarden, waardoor zowel de gezondheid als het welzijn van deze dieren in gevaar komt. De reden hiervan is dat de farmaceutische industrie verplicht is om tegen hoge kosten maximumresiduwaarden vast te stellen voor alle geneesmiddelen die worden gebruikt voor de behandeling van voedselproducerende dieren. Deze kosten zijn niet verantwoord voor producten die worden gebruikt voor minder belangrijke soorten die commercieel gezien weinig interessant zijn. De EU classificeert het paard als een voedselproducerend dier, hoewel minder dan 15 % in de menselijke voedselketen terecht komt. Een oplossing zou kunnen zijn om het paard te classificeren als gezelschapsdier.

Kan de Commissie bevestigen dat een dergelijke maatregel wordt overwogen en ook dat naar andere oplossingen wordt gekeken?

Antwoord van de heer Byrne namens de Commissie

(15 november 1999)

De beschikbaarheid van geneesmiddelen voor voedselproducerende dieren is een complex probleem. Het probleem heeft te maken met het welzijn van dieren, aangezien door het verbod op het gebruik van bepaalde geneesmiddelen noodzakelijke behandelingen niet kunnen worden toegepast, alsook met de bescherming van de gezondheid van de consument. Het weerspiegelt een conflict tussen de behoeften van de landbouw, de vereiste investeringen in de farmaceutische industrie en de publieke perceptie van het probleem in zijn geheel. Het probleem heeft ook een belangrijk internationaal aspect, aangezien een aanzienlijk gedeelte van het in de Gemeenschap geconsumeerde paardenvlees van buitenlandse herkomst is.

Overeenkomstig het Verdrag zijn paardachtigen (ezels, paarden en kruisingen daarvan) landbouwdieren. Richtlijn 64/0433/EEG van 26 juni 1964 inzake gezondheidsvraagstukken op het gebied van het intracommunautair handelsverkeer in vers vlees(1) is van toepassing op paardenvlees. De herindeling van paardachtigen als gezelschapsdieren zou een aanzienlijk aantal burgers van hun traditioneel voedsel beroven.

Hoewel in de Gemeenschap paarden in hoofdzaak worden gefokt voor andere gebruiksdoeleinden dan voedselproductie, is slachting in een bepaalde fase van hun leven gebruikelijk en wordt door het Gemeenschapsrecht niet uitgesloten. Geen lidstaat verbiedt het slachten van paarden en de handel in paarden om hen voor voedsel te slachten. Rekening houdend met de leeftijd die een paard kan bereiken, de frequente verandering van eigenaar en nationaliteit en de verschillende doeleinden waarvoor een paard kan worden gebruikt, zou de hantering van een algemeen onderscheid tussen paarden als gezelschapsdieren en voedselproducerende dieren moeilijk zijn.

De bescherming van de gezondheid van de Europese consumenten wordt verzekerd door Verordening (EEG) 2377/90 van 26 juni 1990 houdende een communautaire procedure tot vaststelling van maximumwaarden voor residuen (MWR) van geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik in levensmiddelen van dierlijke oorsprong(2). Stoffen waarvoor geen MWR kunnen worden vastgesteld (omdat deze producten of hun metabolieten in enige concentratie toxisch zijn) hebben reeds hun vergunning om in de handel te worden gebracht voor voedselproducerende dieren verloren. Stoffen waarvoor provisorische MWR zijn vastgesteld, zullen vóór 1 januari 2000 van de markt verdwijnen, als het bedrijfsleven er niet in slaagt de definitieve MWR vast te stellen.

Het verlies van bepaalde stoffen betekent echter niet dat er geen therapeutische alternatieven zijn. Sommige stoffen zonder MWR kunnen worden vervangen door andere stoffen waarvoor MWR zijn vastgesteld en die effectief zijn voor dezelfde klinische indicatie. Sommige van deze alternatieven kunnen echter substantieel duurder of moeilijker toe te dienen zijn.

De huidige stand van zaken is dat het Europees bureau voor de geneesmiddelenbeoordeling (EMEA) een lijst heeft opgesteld met de geneesmiddelen die onontbeerlijk zijn en onherroepelijk verloren zouden gaan voor de behandeling van voedselproducerende dieren met ingang van 1 januari 2000. De Commissie heeft het Parlement(3) meegedeeld dat minder dan 15 stoffen in deze categorie vallen.

Het off-label-gebruik van geneesmiddelen, bijvoorbeeld die welke voor menselijke geneeskunde zijn ontwikkeld, is van even groot belang en is gebruikelijk in de hedendaagse geavanceerde paardenmedicatie. Een dergelijke behandeling vereist echter de verwijdering van het dier uit de voedselketen.

Richtlijn 81/0851/EEG van de Raad van 28 september 1981 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik(4) bevat bepalingen om tekorten in de levering van geneesmiddelen te voorkomen. In artikel 4 van deze richtlijn zijn de uitzonderlijke voorwaarden vastgelegd voor het gebruik van medische producten waarin stoffen zijn opgenomen in een samenstelling waarvoor in een bepaalde lidstaat geen vergunning is afgegeven. Deze zogenaamde cascade vereist uiteindelijk dat de opgenomen stoffen een vergunning hebben in een ander geneesmiddel voor diergeneeskundig gebruik voor voedselproducerende dieren in de betreffende lidstaat. Een wachttijd van 7 tot 28 dagen moet in acht worden genomen, afhankelijk van het van dit dier afgeleide product.

De paardengeneeskunde is vandaag de dag echter zeer geavanceerd en goed vergelijkbaar met de praktijk voor kleine dieren, en deels met de menselijke geneeskunde. Het is niet ongebruikelijk dat paardenartsen geneesmiddelen gebruiken die zijn ontwikkeld voor de behandeling van mensen of huisdieren. Voor in dergelijke geneesmiddelen opgenomen stoffen kunnen nooit MWR worden vastgesteld, en er komen elke dag nieuwe geneesmiddelen op de markt. Dit off-label-gebruik, d.w.z.. buiten de bedoelde indicatie, van geneesmiddelen bij paarden vereist de verwijdering van het dier uit de voedselketen.

Wat de complexe aard betreft van de problemen in verband met de beschikbaarheid van geneesmiddelen voor voedselproducerende dieren, kunnen geen gemakkelijke en snelle oplossingen worden gevonden. Een gecoördineerde actie van de Commissie en de autoriteiten in de lidstaten en de farmaceutische industrie, de landbouw en de visserij is nodig om voor een effectieve medische behandeling van minder belangrijke soorten te zorgen.

Rekening houdend met de hierboven vermelde bijzonderheden voor paardachtigen heeft de Commissie echter op 14 juni 1999 de Landbouwraad in kennis gesteld van haar voornemen om zo spoedig mogelijk passende voorstellen in te dienen. Deze voorstellen, gebaseerd op artikel 152 (ex artikel 129) van het EG-Verdrag, zullen betrekking hebben op de mogelijkheid om niet MWR-stoffen toe te dienen aan paardachtigen onder bepaalde gecontroleerde voorwaarden die ervoor moeten zorgen dat de vereiste wachttijd in acht wordt genomen.

(1) PB 121 van 29.7.1964.

(2) PB L 224 van 18.8.1990.

(3) Commissie milieubeheer, volksgezondheid en consumentenbescherming, 1-2 september 1999.

(4) PB L 317 van 6.11.1981.

Top