This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 91998E001308
WRITTEN QUESTION No. 1308/98 by Freddy BLAK to the Commission. Make-up requirement for female employees
SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 1308/98 van Freddy BLAK aan de Commissie. Verplichte make-up voor vrouwelijke medewerkers
SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 1308/98 van Freddy BLAK aan de Commissie. Verplichte make-up voor vrouwelijke medewerkers
PB C 386 van 11.12.1998, p. 111
(ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)
SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 1308/98 van Freddy BLAK aan de Commissie. Verplichte make-up voor vrouwelijke medewerkers
Publicatieblad Nr. C 386 van 11/12/1998 blz. 0111
SCHRIFTELIJKE VRAAG P-1308/98 van Freddy Blak (PSE) aan de Commissie (24 april 1998) Betreft: Verplichte make-up voor vrouwelijke medewerkers De Deense luchtvaartmaatschappij Maersk Air heeft uniformvoorschriften uitgevaardigd waarin staat dat vrouwelijke medewerkers altijd make-up dienen te dragen. In deze voorschriften worden in het bijzonder lippenstift, mascara en oogschaduw genoemd. Maar de werkgever wijst erop dat het niet-gebruiken van foundation, poeder en rouge ook wordt afgekeurd. De vrouwelijke medewerkers worden op deze wijze niet alleen geconfronteerd met uitgaven voor make-up, maar ook met een niet onaanzienlijk risico een allergie op te lopen, naast de dagelijkse problemen die o.a. een gevolg zijn van de zeer droge lucht in een vliegtuigcabine. De diensten- en ambtenarenbond FTF, waarbij de mannelijke en vrouwelijke "cabin attendants" van Maersk Air aangesloten zijn, heeft de zaak in Denemarken aan de rechter voorgelegd. Naar verwachting zal de zaak op 12 juni 1998 worden behandeld. 1. Hoe staat de Commissie tegenover een make-up-vereiste als onderdeel van de arbeidsvoorwaarden voor vrouwen? 2. Is de Commissie niet van mening dat dit in strijd is met de EU-richtlijn inzake gelijke behandeling? Antwoord van de heer Flynn namens de Commissie (11 juni 1998) De Commissie wijst er in de eerste plaats op dat de vakbond die het cabinepersoneel van Maersk Air vertegenwoordigt, de aan het vrouwelijk personeel van deze maatschappij opgelegde make-upverplichting ter beoordeling heeft voorgelegd aan de bevoegde tribunalen. De Commissie heeft als regel geen commentaar te geven op bij de nationale rechtbanken aanhangig gemaakte geschillen. Voorts is zij van mening dat het niet aan haar is om op het eerste deel van de vraag van de geachte afgevaardigde te antwoorden. Wat de rest betreft, is de Commissie van oordeel dat het aan de betrokken rechtbank is om vast te stellen of de make-upverplichting valt binnen het toepassingsgebied van richtlijn 76/207/EEG van de Raad van 9 februari 1976 betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen en ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden(1), en indien dit het geval is, na te gaan of deze verplichting een directe of indirecte discriminatie ten aanzien van het vrouwelijk personeel ten gevolge heeft. In geval van twijfel kan deze rechtbank zijn oordeel opschorten en een of meer prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie stellen. (1) PB L 39 van 14.2.1976.