Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 91998E000959

    SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 959/98 van Lucio MANISCO aan de Commissie. Schending van de mensenrechten in Colombia

    PB C 386 van 11.12.1998, p. 63 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

    European Parliament's website

    91998E0959

    SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 959/98 van Lucio MANISCO aan de Commissie. Schending van de mensenrechten in Colombia

    Publicatieblad Nr. C 386 van 11/12/1998 blz. 0063


    SCHRIFTELIJKE VRAAG E-0959/98

    van Lucio Manisco (GUE/NGL) aan de Commissie

    (30 maart 1998)

    Betreft: Schending van de mensenrechten in Colombia

    Colombia is een land waar het geweld in maatschappij en politiek zeer ernstige vormen aanneemt: 30.000 niet politieke moorden per jaar, 4.000 politieke moorden, ten minste één persoon per dag die als "vermist" wordt opgegeven, en meer dan 1.000.000 binnenlandse vluchtelingen, die zijn gedwongen hun huis te verlaten omdat zij daar met de dood worden bedreigd.

    De politie van Cartagena heeft op 3 september 1995 de EU-burger Giacomo Turra na langdurige folteringen vermoord. In het proces dat nu nog gaande is tegen de politiemensen die voor deze laaghartige misdaad verantwoordelijk zijn, wordt bewijs à charge vervalst en gemanipuleerd.

    1. Welke initiatieven hebben de Commissie en de Raad ontplooid sinds zij de aangelegenheid onder hun beheer hebben gekregen, en indien nog geen stappen zijn gezet, waarom hebben zij dan deze zaak naast zich neergelegd waaruit zo exemplarisch blijkt hoe zeer in Colombia behoefte is aan recht? Waarom hebben zij geen waarnemer gestuurd om toe te zien op de rechtmatigheid van het proces?

    2. Acht de Commissie een initiatief van de Unie niet zeer noodzakelijk om aan te dringen op de eerbiediging van de mensenrechten, die ook door het zogenoemde openbaar gezag worden geschonden, en om te komen tot een onmiddellijke ontmanteling van de paramilitaire groepen die verantwoordelijk zijn voor tienduizenden moorden in Colombia?

    3. Acht zij het noodzakelijk de bilaterale betrekkingen tussen de EU en Colombia te koppelen aan de eerbiediging van de burgermaatschappij, en initiatieven voor samenwerking die vallen buiten directe humanitaire doelstellingen, te beperken?

    Antwoord van de heer Marin namens de Commissie

    (7 mei 1998)

    1. De Commissie heeft reeds de gelegenheid gehad herhaaldelijk te bevestigen dat ze het volkomen eens is met het Parlement omtrent de zorgwekkende interne situatie in Colombia die tijdens de laatste maanden voortdurend is verslechterd. Ze zal geen enkele moeite ontzien om een einde te maken aan de vele machtsmisbruiken ten aanzien van de burgerbevolking en om de verantwoordelijken voor deze misdaden niet langer ongestraft te laten.

    Om die reden volgt zij, in samenwerking met de diplomatieke vertegenwoordigingen van de lidstaten ter plaatse, de evolutie van het proces tegen de vermoedelijke moordenaars van de Italiaanse staatsburger Giacomo Turra, die op 3 september 1995 in Cartagena door de Colombiaanse politie werd vermoord. Het geachte parlementslid moge hier verwezen worden naar het antwoord van de Commissie op de schriftelijke vraag E-4108/97 van de heer Dell'Alba(1).

    2. De Commissie is er overigens van overtuigd dat de internationale gemeenschap een belangrijker rol dient te spelen bij het volgen van de interne Colombiaanse situatie en de permanente follow-up van de mensenrechtensituatie in het bijzonder. Daarentegen, zou elk initiatief om Colombia te isoleren enkel en alleen leiden tot een toename van het geweld.

    Daarom hecht de Commissie bijzonder groot belang aan de rol van het locale bureau van het Hoge Commissariaat van de Verenigde Naties voor de rechten van de mens en volgt zij met belangstelling de resultaten van zijn tijdens de 54ste zitting van de commissie voor de rechten van de mens (Genève, 16 maart 1998-24 april 1998) overlegde eerste jaarverslag. Zij heeft reeds de nodige maatregelen genomen om de voortzetting van zijn activiteiten te verzekeren voor een bijkomend jaar. Er moet namelijk aan worden herinnerd dat de Commissie de terbeschikkingstelling van vijf internationale waarnemers financiert die tijdens het hele eerste werkjaar een wezenlijk deel uitmaakten van het personeel van het bureau in Bogota.

    3. Wat het hulpprogramma voor Colombia betreft, waar het geachte parlementslid naar verwijst, is het belangrijk eraan te herinneren dat de verlening van humanitaire hulp volgens de reglementen en rekening houdend met het doel ervan, niet op politieke overwegingen is gebaseerd of daarvan afhangt. De andere vormen van hulp die de gemeenschap aan Colombia verleent, zijn grotendeels bedoeld voor de minst begunstigde sociale groepen van het land. Bij het uitvoeren van haar acties vergewist de Commissie zich van de medewerking van talrijke locale en internationale niet-gouvernementele organisaties (NGO's).

    De hulpmiddelen van de Commissie vormen dus geen directe hulp aan de Colombiaanse regering; in dit opzicht, zou hulpvermindering in de eerste plaats de meest behoeftigen treffen.

    (1) PB C 196 van 22.6.1998.

    Top