This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62023CN0164
Case C-164/23, VOLÁNBUSZ: Request for a preliminary ruling from the Szegedi Törvényszék (Hungary) lodged on 16 March 2023 — VOLÁNBUSZ Zrt. v Bács-Kiskun Vármegyei Kormányhivatal
Zaak C-164/23, VOLÁNBUSZ: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Szegedi Törvényszék (Hongarije) op 16 maart 2023 — VOLÁNBUSZ Zrt./ Bács-Kiskun Vármegyei Kormányhivatal
Zaak C-164/23, VOLÁNBUSZ: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Szegedi Törvényszék (Hongarije) op 16 maart 2023 — VOLÁNBUSZ Zrt./ Bács-Kiskun Vármegyei Kormányhivatal
PB C 189 van 30.5.2023, p. 22–23
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
30.5.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 189/22 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Szegedi Törvényszék (Hongarije) op 16 maart 2023 — VOLÁNBUSZ Zrt./ Bács-Kiskun Vármegyei Kormányhivatal
(Zaak C-164/23, VOLÁNBUSZ)
(2023/C 189/29)
Procestaal: Hongaars
Verwijzende rechter
Szegedi Törvényszék
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: VOLÁNBUSZ Zrt.
Verwerende partij: Bács-Kiskun Vármegyei Kormányhivatal
Prejudiciële vragen
1) |
Kan het begrip “exploitatievestiging van de werkgever waaraan de bestuurder normalerwijze verbonden is” in artikel 9, lid 3, van [verordening nr. 561/2006 (1)] aldus worden uitgelegd dat het daarbij gaat om de plaats waaraan de bestuurder verbonden is — dat wil zeggen een installatie of een parkeerplaats van een onderneming voor personenvervoer over de weg, of een andere geografische locatie die gedefinieerd is als het beginpunt van een traject — van waaruit de bestuurder in het kader van de normale verrichting van zijn werkzaamheden en niet op bijzondere instructies van zijn werkgever, regelmatig zijn dienst opneemt en waarnaar hij aan het einde daarvan terugkeert? |
2) |
Is het voor de beoordeling of een bepaalde plaats een “exploitatievestiging van de werkgever waaraan de bestuurder normalerwijze verbonden is” vormt in de zin van artikel 9, lid 3, van [verordening nr. 561/2006] van belang of er op die plaats al dan niet passende voorzieningen (bijvoorbeeld sanitaire voorzieningen of welzijnsvoorzieningen, een rustplaats) zijn? |
3) |
Is het voor de beoordeling of bepaalde plaatsen exploitatievestigingen van de werkgever waaraan de bestuurders normalerwijze verbonden zijn, vormen in de zin van artikel 9, lid 3, van [verordening nr. 561/2006] van belang dat de plaatsen in kwestie gunstig gelegen zijn voor de werknemers (bestuurders), namelijk dat zij in ieder geval dichterbij de woonplaats van de werknemers (bestuurders) gelegen zijn dan de in het handelsregister ingeschreven vestigingen en filialen van de onderneming, zodat de reistijd van de bestuurders korter is dan wanneer hun werktijd zou beginnen en eindigen in die vestigingen en filialen? |
4) |
Indien het in artikel 9, lid 3, van [verordening nr. 561/2006] opgenomen begrip “exploitatievestiging van de werkgever waaraan de bestuurder normalerwijze verbonden is” niet strookt met de definitie volgens welke het daarbij gaat om de plaats waaraan de bestuurder verbonden is — dat wil zeggen een installatie of een parkeerplaats van een onderneming voor personenvervoer over de weg, of een andere geografische locatie die gedefinieerd is als het beginpunt van een traject — van waaruit de bestuurder in het kader van de normale verrichting van zijn werkzaamheden en niet op bijzondere instructies van zijn werkgever, regelmatig zijn dienst opneemt en waarnaar hij aan het einde daarvan terugkeert, kan de definitie van dat begrip in [verordening nr. 561/2006] dan worden beschouwd als een maatregel inzake werkomstandigheden waarover de sociale partners, via CAO-overleg of anderszins, voor werknemers gunstigere bepalingen kunnen vaststellen, gelet op overweging 5 van verordening nr. 561/2006? |
(1) Verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer, tot wijziging van verordeningen (EEG) nr. 3821/85 en (EG) nr. 2135/98 van de Raad en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 3820/85 van de Raad (PB 2006, L 102, blz. 1).