Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62023CC0121

Conclusie van advocaat-generaal J. Kokott van 11 juli 2024.


ECLI identifier: ECLI:EU:C:2024:615

Voorlopige editie

CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL

J. KOKOTT

van 11 juli 2024 (1)

Zaak C121/23 P

Swissgrid AG

tegen

Europese Commissie

„Hogere voorziening – Interne elektriciteitsmarkt – Verordening (EU) 2017/2195 – Artikel 1, leden 6 en 7 – Transmissiesysteembeheerders (TSB’s) voor elektriciteit – Deelname aan de Europese platforms voor de uitwisseling van standaardproducten voor balanceringsenergie – Europees TERRE-platform – Brief van de Europese Commissie waarin de deelname van een in Zwitserland actieve TSB voor elektriciteit wordt geweigerd en wordt geëist dat hij wordt uitgesloten – Beroep tot nietigverklaring – Artikel 263 VWEU – Voor beroep vatbare handeling – Rechtstreekse geraaktheid – Discretionaire bevoegdheid – Geen individueel recht op toestemming – Recht op een zorgvuldige en onpartijdige behandeling van het dossier en op een met redenen omklede standpuntbepaling – Recht om te worden gehoord – Artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie – Recht op een doeltreffende voorziening in rechte”






I.      Inleiding

1.        De onderhavige zaak biedt het Hof de gelegenheid het begrip „voor beroep vatbare handeling” of „aanvechtbare handeling” nader af te bakenen en, in voorkomend geval, toe te lichten welk verband dit begrip heeft met het begrip „rechtstreekse geraaktheid” in de zin van artikel 263, vierde alinea, VWEU.

2.        Deze zaak betreft een situatie waarin een Unieregeling, te weten verordening (EU) 2017/2195(2), op basis waarvan de litigieuze handeling is vastgesteld, de auteur ervan, te weten de Europese Commissie, een ruime beoordelingsbevoegdheid of zelfs een discretionaire bevoegdheid toekent met betrekking tot het verlenen van toestemming. Aangezien de Commissie daartoe geen gebonden bevoegdheid heeft, kunnen de betrokken marktdeelnemers zich omgekeerd voor het verkrijgen van die toestemming niet op een individueel recht beroepen. Is het in een dergelijke situatie gerechtvaardigd het standpunt in te nemen dat een handeling waarbij die toestemming wordt geweigerd, door die marktdeelnemers niet kan worden aangevochten omdat zij niet beoogt „bindende rechtsgevolgen in het leven te roepen welke [hun] belangen kunnen aantasten doordat [zij] [hun] rechtspositie aanmerkelijk wijzigen”(3), of, met andere woorden, omdat die handeling juridisch niet bindend is en dus niet bezwarend voor hen is?

3.        Dat is precies het standpunt dat het Gerecht van de Europese Unie heeft ingenomen in zijn beschikking van 21 december 2022, Swissgrid/Commissie (T‑127/21, niet gepubliceerd, EU:T:2022:868; hierna: „bestreden beschikking”), waartegen door rekwirante Swissgrid AG in het kader van de onderhavige hogere voorziening wordt opgekomen. Bij deze beschikking heeft het Gerecht rekwirantes beroep tot nietigverklaring van het besluit dat vermeendelijk is vervat in een brief die door een directeur van het directoraat-generaal Energie (hierna: „DG Energie”) van de Commissie is ondertekend (hierna: „litigieuze brief”) niet-ontvankelijk verklaard. In die brief heeft de directeur op grond van artikel 1, lid 7, van verordening 2017/2195 besloten geen toestemming te verlenen voor de deelname van Zwitserland, met inbegrip van rekwirante, aan de Europese platforms voor de uitwisseling van standaardproducten voor balanceringsenergie, met name het Trans European Replacement Reserves Exchange-platform (platform voor de trans-Europese uitwisseling van vervangingsreserves; hierna: „TERRE-platform”).

4.        Zoals ik in het kader van deze conclusie zal uiteenzetten, lijkt het mij dat de gelijkstelling van „het ontbreken van gebonden bevoegdheid” met „het ontbreken van een voor beroep vatbare handeling” op rechtsweigering neerkomt. Dit geldt temeer omdat de litigieuze brief in casu een antwoord is op een verzoek om toestemming dat rekwirante heeft ingediend nadat de aan het TERRE-platform deelnemende transmissiesysteembeheerders (hierna: „TSB’s”) en het Agentschap voor de samenwerking tussen energieregulators (hierna: „ACER”) een gunstig advies hadden uitgebracht. Noch het bestaan van een discretionaire bevoegdheid van de Commissie noch het ontbreken van een individueel recht op een bepaald gedrag van haar kant kunnen als zodanig meebrengen dat haar handelingen uitgesloten zijn van de wettigheidstoetsing door de Unierechter op grond van artikel 263 VWEU. Integendeel, deze rechter moet kunnen nagaan of de Commissie, met de in de litigieuze brief uitgedrukte standpuntbepaling, binnen de grenzen van de haar bij de betrokken regeling verleende beoordelingsbevoegdheid is gebleven, en dus het recht had deze bevoegdheid op de in brief uiteengezette wijze uit te oefenen.

II.    Toepasselijke bepalingen: verordening 2017/2195

5.        Artikel 1 van verordening 2017/2195, met het opschrift „Onderwerp en toepassingsgebied”, bepaalt:

„1.      In deze verordening worden gedetailleerde richtsnoeren vastgesteld inzake elektriciteitsbalancering, met inbegrip van gemeenschappelijke beginselen voor de inkoop en verrekening van frequentiebegrenzingsreserves, frequentieherstelreserves en vervangingsreserves, en een gemeenschappelijke methodologie voor de activering van frequentieherstelreserves en vervangingsreserves.

2.      Deze verordening is van toepassing op transmissiesysteembeheerders (‚TSB’s’), distributiesysteembeheerders (‚DSB’s’) met inbegrip van gesloten distributiesystemen, regulerende instanties, het Agentschap voor de samenwerking tussen energieregulators [...], het Europees netwerk van transmissiesysteembeheerders voor elektriciteit (‚ENTSO‑E’), derden aan wie verantwoordelijkheden zijn gedelegeerd of toegewezen en overige marktdeelnemers.

[...]

6.      De Europese platforms voor de uitwisseling van standaardproducten voor balanceringsenergie kunnen worden opengesteld voor TSB’s die actief zijn in Zwitserland, op voorwaarde dat de belangrijkste bepalingen van de EU-wetgeving inzake de elektriciteitsmarkt ten uitvoer zijn gelegd in Zwitserland en dat er een intergouvernementele overeenkomst bestaat inzake samenwerking op het gebied van elektriciteit tussen de Unie en Zwitserland, of wanneer de uitsluiting van Zwitserland kan leiden tot ongeplande fysieke vermogensstromen via Zwitserland die de veiligheid van het systeem van de regio in gevaar brengen.

7.      Als aan de voorwaarden van lid 6 is voldaan, neemt de Commissie, op basis van een advies dat het Agentschap [voor de samenwerking tussen energieregulators] en alle TSB’s overeenkomstig de procedures van artikel 4, lid 3, hebben gegeven, een besluit over de deelname van Zwitserland aan de Europese platforms voor de uitwisseling van standaardproducten voor balanceringsenergie. De rechten en verantwoordelijkheden van TSB’s uit Zwitserland zijn consistent met de rechten en verantwoordelijkheden van de TSB’s die in de Unie actief zijn, wat een soepele werking van de balanceringsmarkt op het niveau van de Unie mogelijk maakt en een gelijk speelveld creëert voor alle belanghebbenden.

[...]”

III. Voorgeschiedenis van het geding

6.        De voorgeschiedenis van het geding, zoals deze in de punten 2 tot en met 10 van de bestreden beschikking is uiteengezet, kan worden samengevat als volgt.

7.        Rekwirante is een naamloze vennootschap naar Zwitsers recht, die de enige TSB voor elektriciteit in Zwitserland is. Zij neemt deel aan het Europees netwerk van TSB’s voor elektriciteit (European Network of Transmission System Operators for Electricity; hierna: „ENTSO-E”).

8.        Een aantal TSB’s voor elektriciteit, waaronder rekwirante, heeft het TERRE-platform ontwikkeld, waaraan zij reeds heeft deelgenomen(4), zij het zonder voorafgaande toestemming van de Commissie.

9.        Op 7 september 2017 hebben alle binnen ENTSO‑E verenigde TSB’s voor elektriciteit een gunstig advies uitgebracht over de toestemming tot deelname van Zwitserland aan de Europese balanceringsplatforms op grond van artikel 1, lid 7, van verordening 2017/2195, omdat was voldaan aan de tweede voorwaarde van artikel 1, lid 6, van deze verordening.

10.      Op 10 april 2018 heeft ook ACER, overeenkomstig artikel 1, lid 7, van verordening 2017/2195, een advies uitgebracht over de deelname van Zwitserland aan de Europese balanceringsplatforms. In dit advies heeft ACER benadrukt dat het zich globaal genomen aansloot bij de beoordeling van de TSB’s voor elektriciteit dat een volledige deelname van Zwitserland aan die platforms doeltreffend zou zijn.(5) Voorts heeft het benadrukt dat het van belang was dat Zwitserland volledig uitvoering zou geven aan verordening 2017/2195 en aan de daarmee samenhangende bepalingen, opdat de TSB’s voor elektriciteit in de Europese Unie en in Zwitserland op voet van gelijkheid zouden staan.

11.      Op 31 juli 2020 heeft de adjunct-directeur-generaal van het DG Energie van de Commissie een schrijven gezonden aan ENTSO‑E en aan rekwirante, waarin hij zijn verrassing uitte over het voornemen van de TSB’s voor elektriciteit om rekwirante als volwaardig lid op te nemen in het TERRE-platform en waarin hij benadrukte dat het koppelen en het in evenwicht brengen van de markten deel uitmaakten van een volledig kader van juridisch bindende rechten en verplichtingen waarmee Zwitserland nog niet had ingestemd.
Bijgevolg mochten de Zwitserse marktdeelnemers en TSB’s voor elektriciteit in beginsel niet deelnemen aan dat platform. Voorts heeft hij erop gewezen dat de Commissie Zwitserland geen enkele uitzondering had verleend op de voorwaarden van artikel 1, lid 7, van verordening 2017/2195.

12.      Op 29 september 2020 heeft rekwirante de Commissie geantwoord dat haar volledige deelname aan de Europese balanceringsplatforms noodzakelijk was om redenen van veiligheid van het elektriciteitssysteem. Zij heeft in wezen betoogd dat zij niet voldoende bij het capaciteitsberekeningsproces van de Unie en bij de analyse van de operationele veiligheid werd betrokken. Zij heeft bovendien verwezen naar de redenen die worden genoemd in het advies van ENTSO‑E van 7 september 2017 en in dat van ACER van 10 april 2018.

13.      Op 5 november 2020 heeft ENTSO‑E de Commissie geantwoord. In dat antwoord hebben de TSB’s voor elektriciteit benadrukt dat het besluit over de deelname van Zwitserland aan de Europese balanceringsplatforms krachtens artikel 1, lid 7, van verordening 2017/2195 aan de Commissie toekomt, maar er tevens op gewezen dat zij, net als ACER, een gunstig advies over een dergelijke deelname hadden uitgebracht.

14.      Op 8 december 2020 heeft rekwirante de Commissie een schrijven gestuurd waarin zij erop heeft gewezen dat zowel de TSB’s voor elektriciteit van de Unie als ACER een gunstig advies hadden uitgebracht over haar deelname aan het TERRE-platform en de Commissie verzocht om die deelname toe te staan overeenkomstig artikel 1, lid 7, van verordening 2017/2195.

15.      In de litigieuze brief van 17 december 2020, die in antwoord op de brief van ENTSO‑E van 5 november 2020 is verzonden, heeft de directeur van het DG Energie van de Commissie ten eerste benadrukt dat rekwirantes deelname aan het TERRE-platform project niet in overeenstemming was met het toepasselijke Unierecht, te weten artikel 1, leden 6 en 7, van verordening 2017/2195. Ten tweede heeft deze directeur erop gewezen dat in het advies van ACER het belang wordt benadrukt dat Zwitserland verordening 2017/2195 en de daarmee verband houdende bepalingen in hun geheel ten uitvoer moet leggen. Ten derde heeft de directeur opgemerkt dat bepaalde maatregelen afdoende waren ter ondervanging van de risico’s van onverwachte fysieke vermogensstromen en dat de deelname van Zwitserland aan de Europese balanceringsplatforms derhalve niet noodzakelijk was. In dit verband heeft de directeur van het DG Energie betoogd dat de operationele veiligheid gebaseerd is op de (her)berekening van de capaciteit en op de coördinatie van de operationele veiligheid op regionale basis, waarbij Zwitserland reeds betrokken was. Ten vierde is de directeur tot de slotsom gekomen dat de Commissie geen reden zag om een besluit vast te stellen waarbij Zwitserland werd toegestaan deel te nemen aan de Europese balanceringsplatforms, waaronder het TERRE-platform. Ten vijfde heeft hij de TSB’s voor elektriciteit verzocht om rekwirante uiterlijk op 1 maart 2021 uit te sluiten van het TERRE-platform. Rekwirante is per e-mail een afschrift van deze brief toegezonden.

16.      In een resolutie van 4 oktober 2023 benadrukt het Europees Parlement met name dat de stabiliteit van het net en de continuïteit van de levering en doorvoer in de elektriciteitssector afhankelijk zijn van nauwe samenwerking tussen de Unie en Zwitserland, en spreekt het zijn bezorgdheid uit over het feit dat de uitsluiting van de Zwitserse energiesector systeemrisico’s met zich meebrengt voor het synchrone netwerk op het Europese vasteland. Volgens het Parlement zijn, in afwachting van een kaderovereenkomst tussen de EU en Zwitserland, technische oplossingen op het niveau van de TSB’s nodig en moet Zwitserland in de capaciteitsberekeningen van de EU worden opgenomen om zo de grootste risico’s voor regionale netwerkstabiliteit en leveringszekerheid te beperken.(6)

IV.    Procedure bij het Gerecht en bestreden beschikking

17.      Bij akte, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 26 februari 2021, heeft rekwirante krachtens artikel 263 VWEU beroep ingesteld tot nietigverklaring van het besluit dat beweerdelijk is vervat in de litigieuze brief.

18.      Bij afzonderlijke akte, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 19 mei 2021, heeft de Commissie een exceptie van niet-ontvankelijkheid opgeworpen op grond dat de litigieuze brief geen voor beroep vatbare handeling in de zin van artikel 263 VWEU vormde, aangezien de brief – als informele uitwisseling tussen vertegenwoordigers van de TSB’s voor elektriciteit en het DG Energie op het niveau van haar diensten – geen bindende rechtsgevolgen in het leven riep. Bovendien had rekwirante volgens de Commissie niet aangetoond dat zij procesbevoegd is in de zin van artikel 263, vierde alinea, VWEU, aangezien de litigieuze brief haar niet rechtstreeks raakt.

19.      Bij de bestreden beschikking heeft het Gerecht rekwirantes beroep niet-ontvankelijk verklaard, aangezien de litigieuze brief geen handeling was waartegen krachtens artikel 263 VWEU beroep tot nietigverklaring kon worden ingesteld.

20.      Dienaangaande oordeelt het Gerecht dat de juridische context van de litigieuze brief, gelet op de rechtspraak, belet dat deze wordt aangemerkt als een „handeling die ten aanzien van rekwirante bindende rechtsgevolgen beoogt teweeg te brengen”(7). Volgens het Gerecht voorziet artikel 1, lid 7, van verordening 2017/2195 niet in het recht van rekwirante om de Commissie te verzoeken dat zij Zwitserland, en daarmee de in dat land gevestigde TSB’s voor elektriciteit, toestemming verleent om deel te nemen aan de Europese balanceringsplatforms, in het bijzonder het TERRE-platform. Het Gerecht is van oordeel dat uit de bewoordingen van deze bepaling volgt dat de Commissie het recht behoudt om deze deelname te weigeren, zelfs indien is voldaan aan de voorwaarden van artikel 1, lid 6, van deze verordening die een dergelijke toestemming rechtvaardigen. Het merkt in wezen op dat, indien aan de twee voorwaarden van artikel 1, lid 6, van die verordening is voldaan, de Commissie weliswaar een standpunt kan innemen over de vraag of een dergelijke deelname moet worden toegestaan, maar dat deze bepaling haar geen verplichting in die zin oplegt. Bovendien zou elke andere uitlegging artikel 1, lid 7, tweede volzin, van deze verordening zijn nuttig effect ontnemen.(8)

21.      Het Gerecht komt tot de slotsom dat de vaststelling van een besluit waarbij het Zwitserland, en daarmee de daarin gevestigde TSB’s voor elektriciteit, wordt toegestaan om deel te nemen aan de Europese balanceringsplatforms, afhangt van de enkele keuze van de Commissie, die dienaangaande over een discretionaire bevoegdheid beschikt. Volgens het Gerecht beschikt rekwirante als Zwitserse TSB voor elektriciteit bijgevolg niet over een individueel recht om van de Commissie gedaan te krijgen dat zij een besluit vaststelt waarbij zij Zwitserland en dus de aldaar gevestigde TSB’s voor elektriciteit toestemming verleent om deel te nemen aan de Europese balanceringsplatforms. Zo kan de „[litigieuze] brief [...] geen besluit vormen dat voor [rekwirante] rechtsgevolgen in het leven kan roepen die haar rechtspositie kunnen wijzigen [...], aangezien de brief geen inbreuk maakt op een individueel recht dat de beslissingsbevoegdheid van de Commissie, die in casu discretionair is, afbakent”(9).

V.      Procedure bij het Hof en conclusies van partijen

22.      Bij akte, neergelegd ter griffie van het Hof op 28 februari 2023, heeft rekwirante de onderhavige hogere voorziening ingesteld.

23.      Met haar hogere voorziening verzoekt rekwirante het Hof:

–        de bestreden beschikking te vernietigen;

–        het beroep tot nietigverklaring ontvankelijk te verklaren;

–        de zaak terug te verwijzen naar het Gerecht voor een uitspraak over de gegrondheid van het beroep, en

–        de beslissing over de kosten aan te houden.

24.      De Commissie verzoekt het Hof:

–        de hogere voorziening af te wijzen, en

–        rekwirante te verwijzen in de kosten.

25.      Op de terechtzitting van 8 mei 2024 hebben partijen opmerkingen gemaakt en geantwoord op vragen van het Hof.

VI.    Beoordeling

A.      Opmerkingen vooraf

26.      Met het eerste en het tweede middel komt rekwirante op tegen het oordeel van het Gerecht dat de litigieuze brief voor haar geen rechtsgevolgen in het leven roept die haar rechtspositie kunnen wijzigen, op grond dat de brief geen inbreuk maakt op een individueel recht dat de discretionaire bevoegdheid die de Commissie uit hoofde van artikel 1, lid 7, van verordening 2017/2195 heeft, afbakent.

27.      Ik stel voor deze twee middelen samen te behandelen.

28.      Eerst zal ik bij de beoordeling van de vraag of de litigieuze brief voldoet aan de criteria van het begrip „voor beroep vatbare handeling”, met name rekening houden met de inhoud ervan en met de bedoeling van de auteur ervan (afdeling B).

29.      Vervolgens zal ik de gevolgen onderzoeken voor de kwalificatie van deze brief als „voor beroep vatbare handeling”, van een beoordelingsbevoegdheid of discretionaire bevoegdheid van de Commissie op grond van artikel 1, lid 7, van verordening 2017/2195 betreffende het verlenen van toestemming en, omgekeerd, van het eventuele ontbreken van een gebonden bevoegdheid dienaangaande of van een individueel recht van rekwirante om een dergelijke toestemming te verkrijgen (afdeling C).

30.      Tot slot zal ik, gelet op het tweede middel, ten overvloede de omvang en de grenzen van deze beoordelingsbevoegdheid of discretionaire bevoegdheid analyseren in antwoord op rekwirantes argument dat zij in casu een individueel recht had waarmee een verplichting van de Commissie gepaard ging om haar die toestemming te verlenen. In dit verband zal ik ook ingaan op het derde middel, waarmee wordt betoogd dat het Gerecht de bestreden beschikking op dit punt onvoldoende heeft gemotiveerd (afdeling D).

B.      Criteria uit de rechtspraak inzake het begrip „voor beroep vatbare handeling” en wezenlijke inhoud van de litigieuze brief

31.      Om uit te maken of de litigieuze brief een voor beroep vatbare handeling is, moet worden herinnerd aan de rechtspraak volgens welke elke handeling, ongeacht haar vorm, die bindende rechtsgevolgen in het leven beoogt te roepen die de verzoeker in zijn belangen raken doordat diens rechtspositie aanmerkelijk wordt gewijzigd, vatbaar is voor beroep in rechte. Om te beoordelen of een handeling dergelijke gevolgen in het leven roept en dus vatbaar is voor beroep, moeten objectieve criteria en de wezenlijke inhoud van die handeling in aanmerking worden genomen. In dit verband moet, zoals het Gerecht erkent(10), ook rekening worden gehouden met de context waarin de handeling is vastgesteld, met de bevoegdheden van de instelling die deze heeft vastgesteld(11), en met de bedoeling van deze instelling(12).

32.      Daarentegen ontsnapt elke handeling die geen bindende rechtsgevolgen heeft, zoals voorbereidende handelingen en handelingen die louter uitvoering behelzen, gewone aanbevelingen en adviezen en, in beginsel, interne instructies, aan rechterlijke toetsing als bedoeld in artikel 263 VWEU.(13)

33.      Het feit dat de litigieuze brief niet de vorm heeft van een officieel besluit van de Commissie, maar die van een gewone brief die door een directeur van DG Energie is ondertekend, is derhalve niet van invloed op de kwalificatie ervan als „aanvechtbare handeling”.(14) Als dat wel zo zou zijn, zou de Commissie zich kunnen onttrekken aan het Unierechtelijk toezicht door voorbij te gaan aan voor de vaststelling van een handeling geldende formele vereisten, die ten aanzien van de werkelijke wezenlijke inhoud ervan verplicht zijn, zoals de bevoegdheid van de vaststellende dienst, de juiste benaming van de handeling als „besluit” dan wel de officiële bekendmaking ervan aan de adressaat.(15)

34.      Wat de wezenlijke inhoud van de litigieuze brief betreft, met name de inhoud en de bewoordingen ervan, met inbegrip van de bedoeling van de auteur ervan die daaruit blijkt, neemt het Gerecht er nota van dat in deze brief, ten eerste, eraan wordt herinnerd dat rekwirantes deelname aan het TERRE-platform niet mogelijk is zonder dat de Commissie Zwitserland vooraf toestemming verleent om overeenkomstig artikel 1, leden 6 en 7, van verordening 2017/2195 aan dit platform deel te nemen, ten tweede, wordt benadrukt dat de voorwaarden voor een dergelijke deelname volgens hem thans niet zijn vervuld en, ten derde, de TSB’s voor elektriciteit worden verzocht om rekwirante uiterlijk op 1 maart 2021 van dat platform uit te sluiten.(16)

35.      Uit dit laatste element blijkt reeds dat de Commissie voornemens was aan de litigieuze brief rechtsgevolgen toe te kennen die voor rekwirante bezwarend konden zijn. Het Gerecht houdt daar echter geen rekening mee in het vervolg van zijn analyse. Zonder nader in te gaan op de strekking van de overwegingen in de litigieuze brief of op de bedoeling van de auteur ervan, beperkt het zich er immers toe vervolgens gewag te maken van de „juridische context” van deze brief, die volgens het Gerecht eraan in de weg staat dat deze brief wordt aangemerkt als een handeling die ten aanzien van rekwirante bindende rechtsgevolgen beoogt teweeg te brengen(17).

36.      Ik ben van mening dat deze benadering blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting, met name omdat daarbij geen rekening wordt gehouden met het feit dat de inhoud van de litigieuze brief voor rekwirante kennelijk bezwarend is. Om te beginnen raakt de weigering om rekwirante, als Zwitserse TSB voor elektriciteit en lid van ENTSO-E, net als de TSB’s van de Unie volledig deel te laten nemen aan het TERRE-platform, haar belangen des te zwaarder omdat zij reeds aan dit platform had deelgenomen, ook al was zij er geen volwaardig lid van en kon zij zich voor het volwaardige lidmaatschap niet op een individueel recht beroepen.(18) Voorts heeft de Commissie in die brief gesteld dat de deelname van rekwirante aan het TERRE-platform op dat moment onrechtmatig was en er bij de TSB’s voor elektriciteit van de Unie in dwingende, door vetgedrukte karakters benadrukte bewoordingen(19) erop aandrong om haar uiterlijk op 1 maart 2021 van dit platform uit te sluiten. Bovendien heeft de Commissie in de brief melding gemaakt van mogelijke schadevorderingen als gevolg van de gevraagde uitsluiting van rekwirante van het TERRE-platform.(20) De weigering om een besluit tot toestemming vast te stellen, in combinatie met het verzoek om een einde te maken aan rekwirantes deelname aan dat platform, hetgeen aanleiding kan geven tot schadevorderingen, beoogt noodzakelijkerwijs rechtsgevolgen in het leven te roepen die rekwirantes belangen aantasten doordat zij haar rechtspositie aanmerkelijk wijzigen. Haar kan dus niet het recht worden ontnomen om op grond van artikel 263 VWEU en artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: „Handvest”) de gegrondheid van die weigeringen te betwisten en beroep in te stellen bij de rechterlijke instanties van de Unie.

37.      Het Gerecht heeft deze aspecten, die beslissend zijn voor de beoordeling van de vraag of er sprake is van een voor beroep vatbare handeling, echter zelfs niet onderzocht, waardoor zijn in de punten 23 tot en met 29 van de bestreden beschikking uiteengezette redenering eveneens blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting.

C.      Discretionaire bevoegdheid en ontbreken van een individueel recht

38.      Bovendien ben ik van mening dat het Gerecht niet mocht verwijzen naar het bestaan van een discretionaire bevoegdheid van de Commissie en dus naar het ontbreken van een individueel recht om toestemming te krijgen voor deelname aan het TERRE-platform, teneinde daaruit af te leiden dat de litigieuze brief noch juridisch bindende gevolgen voor rekwirante kon hebben, noch haar rechtspositie kon wijzigen.

39.      Het lijkt mij duidelijk dat wanneer de betrokken regeling niet voorziet in een gebonden bevoegdheid, maar in een beoordelingsbevoegdheid of discretionaire bevoegdheid van het bestuur, dit in beginsel meteen uitsluit dat er een individueel recht bestaat om van dit bestuur een bepaald gedrag te verlangen, te weten, in casu, Zwitserland en rekwirante toestemming te geven om deel te nemen aan het TERRE-platform. Deze overweging geldt ongeacht de precieze omvang van een eventuele discretionaire bevoegdheid van de Commissie op grond van artikel 1, lid 7, van verordening 2017/2195, die ik hierna in de punten 51 tot en met 58 zal bespreken.

40.      Hieruit volgt dat de in de punten 24 tot en met 29 van de litigieuze beschikking uiteengezette redenering slechts een steeds terugkerende juridische waarheid formuleert betreffende een situatie waarin een particulier beoogt van een autoriteit die over een beoordelingsbevoegdheid of discretionaire bevoegdheid beschikt, een antwoord te verkrijgen of haar een actie te laten ondernemen die voor hem gunstig is.(21) Daaruit vloeit evenwel niet voort dat de definitieve standpuntbepaling van die autoriteit, die weigert deze bevoegdheid in de door de particulier gewenste zin te gebruiken, niet vatbaar is voor beroep bij de Unierechter op grond dat, bij gebreke van een individueel recht daartoe, deze standpuntbepaling niet bezwarend voor hem is. Zo kan op mededingingsgebied een klager, met name een concurrent die aantoont een legitiem belang te hebben, de Commissie weliswaar niet verplichten een beslissing in de door hem gevraagde zin te geven, maar heeft hij niettemin recht op een zorgvuldig en onpartijdig onderzoek van zijn klacht en op een definitief met redenen omkleed antwoord van de Commissie, waartegen beroep kan worden ingesteld.(22)

41.      Door aldus te handelen gaat het Gerecht eveneens voorbij aan de procedurele status van rekwirante, als enige Zwitserse TSB, in het kader van de overeenkomstig artikel 1, leden 6 en 7, van verordening 2017/2195 ingeleide procedure. Met deze procedure wordt specifiek beoogd de deelname van Zwitserland en Zwitserse TSB’s aan Europese platforms voor de uitwisseling van standaardproducten voor balanceringsenergie te erkennen door middel van een besluit van de Commissie op basis van een advies van ACER en alle TSB’s van de Unie. In casu is deze procedure aldus ingeleid naar aanleiding van de gunstige adviezen van ACER en van deze TSB’s om rekwirante op te nemen in het TERRE-platform, gevolgd door een daartoe strekkend verzoek van rekwirante, op grond van de tweede voorwaarde van artikel 1, lid 6, van die verordening(23).

42.      Gelet op dat doel van de procedure van artikel 1, leden 6 en 7, van verordening 2017/2195 en op die situatie, kon rekwirante, net als een klager in het mededingingsrecht, zich dus beroepen op het recht dat de Commissie haar dossier, met name haar verzoek om toestemming, zorgvuldig en onpartijdig behandelt en het definitieve antwoord op dit verzoek met redenen omkleedt, zodat rekwirante in staat is de gegrondheid ervan te betwisten.(24) In casu was de naleving van die procedurele vereisten des te meer nodig omdat de Commissie voor het verlenen van die toestemming een beoordelingsbevoegdheid of zelfs een discretionaire bevoegdheid bezat.(25) De kwalificatie van de litigieuze brief als „niet voor beroep vatbare handeling” zorgde er echter voor dat de Commissie zich dienaangaande aan elk rechtelijk toezicht kon onttrekken.(26)

43.      In de bestreden beschikking is het Gerecht voorbijgegaan aan deze procedurele vereisten waaraan de Commissie evenwel kennelijk wilde voldoen met de litigieuze brief, hetgeen ook blijkt uit het feit dat zij rekwirante een kopie van die brief had toegezonden. De Commissie heeft daarin immers haar definitieve standpunt uiteengezet zowel over de adviezen van de TSB’s en van ACER als over dat verzoek, en tegelijkertijd de procedure van artikel 1, lid 7, van verordening 2017/2195 beëindigd.

44.      Hieruit volgt dat het bestaan als zodanig van een discretionaire bevoegdheid ten gunste van de Commissie krachtens artikel 1, lid 7, van verordening 2017/2195, de litigieuze brief de in punt 36 van deze conclusie in herinnering gebrachte juridisch bindende gevolgen voor rekwirante niet kan ontnemen. Het feit dat het Gerecht benadrukt dat deze bepaling de Commissie niet „verplicht” om de deelname van Zwitserland aan de Europese balanceringsplatforms toe te staan wanneer aan de voorwaarden van artikel 1, lid 6, van verordening 2017/2195 is voldaan(27), maar haar daartoe een „keuze” voorbehoudt(28), sluit niet uit dat de litigieuze brief rekwirantes rechtspositie wijzigt. Het Gerecht kan zijn benadering evenmin rechtvaardigen met de vaststelling dat een andere uitlegging artikel 1, lid 7, tweede volzin, van deze verordening zijn nuttige werking zou ontnemen.(29) Dit is des te minder mogelijk daar het onderzoek van de omvang van de gestelde discretionaire bevoegdheid van de Commissie en de gevolgen van de uitoefening ervan deel uitmaakt van het onderzoek ten gronde en niet van de ontvankelijkheid van het beroep.(30)

45.      Bijgevolg geeft de overweging in punt 23 van de bestreden beschikking, dat de juridische context van de litigieuze brief eraan in de weg staat dat deze brief wordt aangemerkt als „een handeling die ten aanzien van rekwirante bindende rechtsgevolgen beoogt teweeg te brengen”, blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Hetzelfde geldt voor de conclusie in punt 29 van die beschikking, volgens welke die brief in wezen geen besluit kan vormen dat voor rekwirante rechtsgevolgen kan sorteren die haar rechtspositie kunnen wijzigen, aangezien die brief geen inbreuk maakt op een individueel recht dat de discretionaire beslissingsbevoegdheid van de Commissie afbakent.

46.      De overweging in punt 28 van de bestreden beschikking, dat artikel 1, lid 7, van verordening 2017/2195 rekwirante geen recht verleent om de daarin bedoelde procedure in te leiden of daar op enigerlei wijze in te worden betrokken, met name op grond van de uitoefening van een recht om te worden gehoord, berust eveneens op een onjuiste rechtsopvatting. Volgens vaste rechtspraak is het recht om te worden gehoord van toepassing in iedere procedure die tot een bezwarend besluit kan leiden, zoals de weigering van toestemming tot deelname van rekwirante aan het TERRE-platform of haar uitsluiting van dit platform, en moet dit recht worden geëerbiedigd, ook al voorziet de toepasselijke regeling niet uitdrukkelijk in een dergelijke formaliteit.(31) Rekwirante beschikt derhalve over een dergelijke procedurele waarborg en over het recht tot verkrijging van een gerechtelijke toetsing van de vraag of de Commissie dit recht heeft geëerbiedigd.(32) Hoe dan ook staat vast dat in casu de procedure waarin deze bepaling voorziet reeds in gang was op het moment dat rekwirante haar verzoek heeft ingediend en dat reeds was voldaan aan twee van de formele criteria waaraan moet worden voldaan opdat de Commissie krachtens die bepaling een besluit vaststelt, te weten de gunstige adviezen van de in ENTSO‑E verenigde TSB’s en van ACER, zodat rekwirante niet het recht kon worden ontzegd om in dat kader te worden gehoord.

47.      Bovendien volstaat de daaruit voortvloeiende aanmerkelijke wijziging van rekwirantes rechtspositie om te erkennen dat zij rechtstreeks wordt geraakt in de zin van artikel 263, vierde alinea, VWEU, zoals uitgelegd in vaste rechtspraak.(33) Dienaangaande moet immers aan twee cumulatieve criteria zijn voldaan. In de eerste plaats moet de bestreden maatregel rechtstreeks gevolgen hebben voor de rechtspositie van de particulier, en in de tweede plaats moet hij aan degenen tot wie hij is gericht en die met de uitvoering ervan zijn belast, geen enkele beoordelingsbevoegdheid laten.(34)

48.      Anders dan de Commissie stelt, is dit in casu het geval. De litigieuze brief weigert immers niet alleen de deelname van Zwitserland en rekwirante aan het TERRE-platform toe te staan, maar vereist ook dat deze laatste uiterlijk op 1 maart 2021 van dit platform wordt uitgesloten(35), evenwel zonder dat de TSB’s voor elektriciteit die adressaten van de brief zijn een beoordelingsbevoegdheid wordt gelaten. Hieruit volgt dat de overwegingen van het Gerecht, zoals die in punt 30 van de bestreden beschikking ten overvloede zijn uiteengezet, ook voorbijgaan aan het criterium van de rechtstreekse geraaktheid.

49.      Bijgevolg moet het eerste middel worden aanvaard en moet de bestreden beschikking worden vernietigd.

50.      Niettegenstaande het feit dat de voorgaande overwegingen volstaan om de bestreden beschikking te vernietigen, stel ik voor ook op het tweede middel te antwoorden, voor zover daarmee de omvang van de discretionaire bevoegdheid van de Commissie wordt betwist en wordt aangevoerd dat rekwirante het recht heeft om van de Commissie toestemming te verkrijgen om deel te nemen aan het TERRE-platform. Dit antwoord, dat meer de grond van de zaak betreft dan de ontvankelijkheid van het beroep, zou immers nuttig kunnen zijn voor de definitieve beslechting van het geding na een eventuele terugverwijzing van de zaak naar het Gerecht.

D.      Omvang van de discretionaire bevoegdheid die het bestaan van een individueel recht op toestemming uitsluit

51.      Met haar tweede middel betoogt rekwirante in essentie dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat artikel 1, lid 7, van verordening 2017/2195 haar geen individueel recht verleent om van de Commissie gedaan te krijgen dat zij een besluit vaststelt waarbij toestemming wordt verleend voor de deelname van Zwitserland en bijgevolg van de aldaar gevestigde TSB’s aan de Europese platforms voor de uitwisseling van standaardproducten voor balanceringsenergie.(36) Rekwirante is in wezen van mening dat, aangezien aan het formele criterium van een gunstig advies van de TSB’s en van ACER in de zin van deze bepaling was voldaan en dat, volgens die adviezen, de tweede voorwaarde van artikel 1, lid 6, van die verordening was vervuld, de Commissie gehouden was een op deze gunstige adviezen aansluitend besluit vast te stellen.

52.      Dienaangaande zij eraan herinnerd dat artikel 1, lid 6, van verordening 2017/2195 enkel voorziet in de mogelijkheid („kunnen”) om Europese platforms voor de uitwisseling van standaardproducten voor balanceringsenergie open te stellen voor TSB’s die in Zwitserland actief zijn. Deze openstelling is mogelijk op twee alternatieve voorwaarden, te weten, ten eerste, dat de Zwitserse wetgeving de belangrijkste bepalingen van de EU-wetgeving inzake de elektriciteitsmarkt ten uitvoer heeft gelegd en dat er een intergouvernementele overeenkomst bestaat inzake samenwerking op het gebied van elektriciteit tussen de Unie en Zwitserland, of, ten tweede, indien de uitsluiting van Zwitserland kan leiden tot ongeplande fysieke vermogensstromen via Zwitserland die de veiligheid van het systeem van de regio in gevaar brengen.

53.      Krachtens artikel 1, lid 7, van verordening 2017/2195 heeft de Commissie de exclusieve bevoegdheid om een besluit vast te stellen („neemt de Commissie [...] een besluit”) waarbij Zwitserland en de TSB’s die aldaar actief zijn, toestemming verkrijgen om deel te nemen aan de Europese platforms voor de uitwisseling van standaardproducten voor balanceringsenergie. Voorts hangt de uitoefening van die beslissingsbevoegdheid af van de vervulling van de twee alternatieve materiële voorwaarden van lid 6 van dat artikel, zoals die in het vorige punt in herinnering zijn gebracht, en een formeel vereiste, te weten het bestaan van een advies van ACER en van alle TSB’s, zonder dat wordt gepreciseerd of een dergelijk advies gunstig dan wel ongunstig moet zijn („op basis van een advies”(37)).

54.      Deze overwegingen volstaan om het argument van rekwirante af te wijzen dat de Commissie, wanneer ACER en de TSB’s van de Unie een gunstig advies uitbrengen over de vraag of aan een van de voorwaarden van artikel 1, lid 6, van verordening 2017/2195 is voldaan, een besluit moet vaststellen waarbij toestemming wordt verleend voor de deelname van Zwitserland en van de aldaar actieve TSB’s aan de Europese platforms voor de uitwisseling van standaardproducten voor balanceringsenergie. Hetzelfde geldt voor haar argument dat het gebruik van de passieve vorm („est décidée par la Commission” of „shall be decided by the Commission”) in de eerste volzin van artikel 1, lid 7, van deze verordening de Commissie verplicht een dergelijk besluit vast te stellen. Dit geldt des te meer daar andere taalversies dienaangaande de actieve vorm gebruiken.(38)

55.      Het Gerecht komt in punt 26 van de bestreden beschikking dus terecht in wezen tot de slotsom dat wanneer aan een van de twee voorwaarden van artikel 1, lid 6, van verordening 2017/2195 is voldaan, „enkel de mogelijkheid voor de Commissie wordt geopend om een standpunt in te nemen over de vraag of een dergelijke deelname moet worden toegestaan, maar dat zij niet verplicht is die deelname toe te staan”. Indien aan geen van deze twee voorwaarden is voldaan, kan de Commissie geen besluit tot toestemming vaststellen. Wanneer daarentegen aan een van deze voorwaarden is voldaan, is zij daartoe bevoegd.

56.      In dit verband is de tweede volzin van artikel 1, lid 7, van verordening 2017/2195, waarover het Gerecht zich in punt 27 van de bestreden beschikking uitspreekt, evenwel irrelevant. Deze tweede volzin bepaalt enkel wat de rechtsgevolgen zijn van een besluit tot toestemming wanneer het is vastgesteld op grond van de eerste volzin van deze bepaling, hetgeen in casu niet het geval is, en heeft dus geen betrekking op de voorwaarden voor de vaststelling ervan. Het is immers eerst nadat de Commissie toestemming tot deelname van de Zwitserse TSB’s heeft verleend dat hun rechten en verantwoordelijkheden „consistent [moeten] [zijn] met de rechten en verantwoordelijkheden van de TSB’s die in de Unie actief zijn, wat een soepele werking van de balanceringsmarkt op het niveau van de Unie mogelijk maakt en een gelijk speelveld creëert voor alle belanghebbenden”.(39) Dit vereiste is des te meer noodzakelijk wanneer het besluit tot toestemming berust op de tweede voorwaarde van artikel 1, lid 6, van die verordening, in welk geval niet gewaarborgd is dat Zwitserland de belangrijkste bepalingen van de EU-wetgeving inzake de elektriciteitsmarkt ten uitvoer heeft gelegd, hetgeen de eerste voorwaarde van dit artikel vereist. Bij gebreke van een dergelijke toestemming en dus van deelname van de Zwitserse TSB’s kunnen hun rechten en verantwoordelijkheden daarentegen per definitie niet dezelfde zijn als die van de TSB’s van de Unie, noch „een soepele werking van de balanceringsmarkt op het niveau van de Unie mogelijk [maken]”(40).

57.      Ten slotte wijzen de onbepaalde begrippen van de tweede voorwaarde van artikel 1, lid 6, van verordening 2017/2195, alsook de open bewoordingen ervan, erop dat de Commissie over een ruime beoordelingsbevoegdheid beschikt met betrekking tot de vraag of aan deze voorwaarde is voldaan. Die voorwaarde vereist namelijk een ingewikkelde dubbele nulscenariobeoordeling om te bepalen of, ten eerste, de uitsluiting van Zwitserland kan leiden tot „ongeplande fysieke vermogensstromen via Zwitserland” en of, ten tweede, dergelijke stromen „de veiligheid van het systeem van de regio in gevaar brengen”. Deze overweging bevestigt dat de Commissie, gelet op haar exclusieve beslissingsbevoegdheid krachtens die bepaling, niet kan worden verplicht om een besluit tot toestemming vast te stellen op de enkele grond dat ACER en de TSB’s een gunstig advies hebben uitgebracht. Dit is des te minder het geval wanneer, zoals in casu, het gunstige advies van ACER uitsluitend is gebaseerd op de overweging dat de deelname van Zwitserland een doeltreffende oplossing is om de congestie te verminderen en de operationele veiligheid te vergroten(41).

58.      Het Gerecht heeft dus stellig terecht geoordeeld dat de Commissie krachtens artikel 1, leden 6 en 7, van verordening 2017/2195 over een ruime beoordelingsbevoegdheid, of zelfs over een discretionaire bevoegdheid beschikte, op grond waarvan het bestaan van een individueel recht van rekwirante op het verkrijgen van een besluit tot toestemming was uitgesloten. Deze beoordeling blijkt ook voldoende duidelijk en begrijpelijk uit de punten 24 tot en met 29 van de bestreden beschikking, zodat het Gerecht niet kan worden verweten zijn beslissing op dit punt ontoereikend te hebben gemotiveerd (derde middel).

59.      Bijgevolg kan het tweede middel niet slagen. Dit neemt niet weg dat, gelet op hetgeen ik hierboven in de punten 31 tot en met 49 hierboven heb uiteengezet, die beoordeling van het Gerecht niet de grondslag kon vormen voor zijn conclusie dat de litigieuze brief geen bindende rechtsgevolgen voor rekwirante meebracht en dat deze brief dus een handeling was waartegen geen beroep kan worden ingesteld.

VII. Conclusie

60.      Ik geef het Hof derhalve in overweging het eerste middel van de hogere voorziening toe te wijzen, de bestreden beschikking te vernietigen, de zaak overeenkomstig artikel 61 van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie terug te verwijzen naar het Gerecht en de beslissing omtrent de kosten aan te houden.


1      Oorspronkelijke taal: Frans.


2      Verordening van de Commissie van 23 november 2017 tot vaststelling van richtsnoeren voor elektriciteitsbalancering (PB 2017, L 312, blz. 6).


3      Deze formulering wordt gebruikt in vaste rechtspraak, met name in de arresten van 17 juli 2008, Athinaïki Techniki/Commissie (C‑521/06 P, EU:C:2008:422, punt 29); 26 januari 2010, Internationaler Hilfsfonds/Commissie (C‑362/08 P, EU:C:2010:40, punt 51), en 20 december 2017, Trioplast Industrier/Commissie (C‑364/16 P, niet gepubliceerd, EU:C:2017:1008, punt 28).


4      Zie punt 3 van deze conclusie.


5      Meer in het bijzonder heeft ACER zich in dit verband als volgt uitgesproken: „[D]e deelname van Zwitserland aan de Europese platforms voor de uitwisseling van standaardproducten voor balanceringsenergie zou een doeltreffende oplossing kunnen zijn om eventuele congestieproblemen op het Zwitserse net te ondervangen en de efficiëntie van de berekening en toewijzing van de Zwitserse interzonale capaciteit en de algehele operationele veiligheid in de regio te vergroten.”


6      Zie de punten 39 en 40 van de resolutie van het Europees Parlement van 4 oktober 2023 over de betrekkingen tussen de EU en Zwitserland [2023/2042 (INI)] (PB 2024, C/2024/1183).


7      Zie de punten 19‑23 van de bestreden beschikking, waarin onder andere wordt verwezen naar het arrest van 15 juli 2021, FBF (C‑911/19, EU:C:2021:599, punt 36).


8      Punten 24‑28 van de bestreden beschikking.


9      Punt 29 van de bestreden beschikking.


10      Punt 20 in fine van de bestreden beschikking.


11      Zie in die zin arresten van 13 oktober 2011, Deutsche Post en Duitsland/Commissie (C‑463/10 P en C‑475/10 P, EU:C:2011:656, punten 36 en 37); 3 juni 2021, Hongarije/Parlement (C‑650/18, EU:C:2021:426, punten 37 en 38), en 12 juli 2022, Nord Stream 2/Parlement en Raad (C‑348/20 P, EU:C:2022:548, punten 62 en 63). Zie ook mijn conclusie in de gevoegde zaken EIB/ClientEarth en Commissie/EIB (C‑212/21 P en C‑223/21 P, EU:C:2022:1003, punt 47) en in de zaak Nemea Bank/ECB (C‑181/22 P, EU:C:2023:935, punt 47).


12      Zie met name arrest van 26 januari 2010, Internationaler Hilfsfonds/Commissie (C‑362/08 P, EU:C:2010:40, punt 52).


13      Arrest van 22 april 2021, thyssenkrupp Electrical Steel en thyssenkrupp Electrical Steel Ugo/Commissie (C‑572/18 P, EU:C:2021:317, punt 47 en aldaar aangehaalde rechtspraak).


14      Zie in die zin arresten van 17 juli 2008, Athinaïki Techniki/Commissie (C‑521/06 P, EU:C:2008:422, punten 44 en 59 en aldaar aangehaalde rechtspraak), en 18 november 2010, NDSHT/Commissie (C‑322/09 P, EU:C:2010:701, punt 47), en de beschikking van 22 januari 2010, Makhteshim-Agan Holding e.a./Commissie (C‑69/09 P, niet gepubliceerd, EU:C:2010:37, punt 38).


15      Zie in die zin arrest van 17 juli 2008, Athinaïki Techniki/Commissie (C‑521/06 P, EU:C:2008:422, punten 44 en 45), betreffende een gewone brief van de diensten van het directoraat-generaal Mededinging van de Commissie waarin werd besloten een klacht inzake staatssteun niet verder te behandelen.


16      Punt 21 van de bestreden beschikking.


17      Punt 23 van de bestreden beschikking.


18      Zie de punten 38‑45 hieronder.


19      De relevante passage op bladzijde 3 van de litigieuze brief luidt als volgt (onderstreept in het origineel): „The Commission thus asks TSOs to re-establish a situation which is compliant with the conditions for participation in EU platforms in the Electricity Balancing Regulation and exclude Swissgrid from the TERRE platform as of 1 March 2021 at the latest.


20      De relevante passage op de eerste bladzijde van de litigieuze brief luidt als volgt: „This may become relevant in relation to possible damage claims resulting from the required exclusion of Swissgrid from the TERRE platform.”


21      Zie met betrekking tot de situatie van klagers op het gebied van het mededingingsrecht of staatssteun die de Commissie verzoeken gebruik te maken van haar onderzoeks‑ en beslissingsbevoegdheden, met name arresten van 18 november 2010, NDSHT/Commissie (C‑322/09 P, EU:C:2010:701); 19 januari 2017, Commissie/Total en Elf Aquitaine (C‑351/15 P, EU:C:2017:27); 20 december 2017, Trioplast Industrier/Commissie (C‑364/16 P, niet gepubliceerd, EU:C:2017:1008), en 20 april 2023, Amazon.com e.a./Commissie (C‑815/21 P, EU:C:2023:308).


22      Zie met name arrest van 30 juni 2022, Fakro/Commissie (C‑149/21 P, niet gepubliceerd, EU:C:2022:517, punten 42‑50 en aldaar aangehaalde rechtspraak).


23      Zie ook de punten 52 e.v. hieronder.


24      Zie in die zin en naar analogie arresten van 18 november 2010, NDSHT/Commissie (C‑322/09 P, EU:C:2010:701, punten 45 e.v.), en 19 januari 2017, Commissie/Total en Elf Aquitaine (C‑351/15 P, EU:C:2017:27, punten 35‑38).


25      Zie vaste rechtspraak sinds het arrest van 21 november 1991, Technische Universität München (C‑269/90, EU:C:1991:438, punt 14); zie met name arrest van 4 mei 2023, ECB/Crédit lyonnais (C‑389/21 P, EU:C:2023:368, punt 57 en aldaar aangehaalde rechtspraak: „[w]anneer een instelling over een ruime beoordelingsbevoegdheid beschikt, is de inachtneming van de procedurele waarborgen, waaronder de verplichting van deze instelling om alle relevante elementen van de betrokken situatie zorgvuldig en onpartijdig te onderzoeken, [...] van fundamenteel belang”). Deze rechtspraak ligt ten grondslag aan artikel 41, lid 1, en artikel 41, lid 2, onder c), van het Handvest; zie de toelichtingen bij het Handvest van de grondrechten (PB 2007, C 303, blz. 17), Toelichting bij artikel 41 – Recht op behoorlijk bestuur.


26      Zie in dit verband het derde en het vierde middel van het inleidend verzoekschrift in eerste aanleg.


27      Punten 26 en 27 van de bestreden beschikking.


28      Punt 29 van de bestreden beschikking.


29      Punt 27 in fine van de bestreden beschikking.


30      Zie ook de punten 56‑58 van deze conclusie.


31      Zie in die zin arresten van 22 november 2012, M. (C‑277/11, EU:C:2012:744, punten 85 en 86), en 18 juni 2020, Commissie/RQ (C‑831/18 P, EU:C:2020:481, punt 67). Zie ook artikel 41, lid 2, onder a), van het Handvest.


32      Zie dienaangaande het derde middel van het inleidend verzoekschrift in eerste aanleg.


33      Arresten van 13 oktober 2011, Deutsche Post en Duitsland/Commissie (C‑463/10 P en C‑475/10 P, EU:C:2011:656, punt 38), en 4 december 2019, Polskie Górnictwo Naftowe i Gazownictwo/Commissie (C‑342/18 P, niet gepubliceerd, EU:C:2019:1043, punt 35).


34      Arresten van 13 oktober 2011, Deutsche Post en Duitsland/Commissie (C‑463/10 P en C‑475/10 P, EU:C:2011:656, punten 65 en 66), en 4 december 2019, Polskie Górnictwo Naftowe i Gazownictwo/Commissie (C‑342/18 P, niet gepubliceerd, EU:C:2019:1043, punt 37).


35      Zie punt 36 van deze conclusie.


36      Zie de punten 28 en 29 van de bestreden beschikking.


37      De andere taalversies moeten op dezelfde wijze worden begrepen, bijvoorbeeld de Duitse („auf der Grundlage einer Stellungnahme”) of de Engelse taalversie („based on an opinion”).


38      Zie met name de Duitse („entscheidet die Kommission”), de Deense („træffer Kommissionen”) en de Nederlandse taalversie („neemt de Commissie”).


39      In de Duitse en de Engelse taalversie wordt dit rechtsgevolg nog duidelijker tot uitdrukking gebracht: „Im Interesse eines reibungslos funktionierenden Regelreservemarkts auf Unionsebene und gleicher Wettbewerbsbedingungen für alle Interessenträger entsprechen die Rechte und Pflichten der schweizerischen ÜNB dabei den Rechten und Pflichten der in der Union tätigen ÜNB” en „The rights and responsibilities of Swiss TSOs shall be consistent with the rights and responsibilities of TSOs operating in the Union, allowing for a smooth functioning of balancing market at Union level and a level-playing field for all stakeholders” (cursivering van mij).


40      Deze overweging doet niet af aan de vraag of rekwirante zich jegens de andere TSB’s vrijwillig ertoe heeft verbonden de relevante Unieregels na te leven, zoals zij ter terechtzitting heeft verklaard.


41      Zie punt 10 hierboven en bladzijde 1 van de litigieuze brief.

Top