EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62022TN0369

Zaak T-369/22: Beroep ingesteld op 24 juni 2022 — Heßler/Commissie

PB C 326 van 29.8.2022, p. 19–21 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

29.8.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 326/19


Beroep ingesteld op 24 juni 2022 — Heßler/Commissie

(Zaak T-369/22)

(2022/C 326/27)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: Michael Heßler (Mannebach, Duitsland) (vertegenwoordiger: I. Steuer, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

het op de klacht genomen besluit van het tot aanstelling bevoegde gezag van 25 maart 2022 nietig verklaren;

verweerster verplichten om de in artikel 3, lid 4, tweede alinea, van verordening (EEG, EURATOM, EGKS) nr. 260/68 bedoelde belastingvrijstelling, zoals die is vastgelegd in de conclusies 222/04 van de hoofden van administratie, met terugwerkende kracht vanaf 1 augustus 2021 te blijven verlenen;

de uitgebleven betalingen overeenkomstig het Financieel Reglement te vermeerderen met rente;

verweerster verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Volgens het op de klacht genomen besluit gaat verzoeker, die zich voor de uitlegging van verordening nr. 260/68 (1) beroept op de conclusies 222/04 van de hoofden van administratie, voorbij aan de nieuwe rechtspraak uit het arrest van 12 maart 2020, XB/ECB (T-484/18, niet gepubliceerd, EU:T:2020:90). Daarnaast stelt de Europese Commissie zich in dat besluit op het standpunt dat die conclusies hoe dan ook geen bindende werking hebben in individuele gevallen. Zij hoeven volgens haar dan ook niet te worden toegepast door de administratie, omdat alle besluiten uiteindelijk besluiten over individuele gevallen zijn. De Commissie is van mening dat het niet van belang is dat verzoekers situatie niet vergelijkbaar is met die van de verzoeker in zaak T-484/18. Alleen de ontvangst van een kindertoelage geeft recht op het genot van de belastingvrije som.

Ter ondersteuning van zijn beroep voert verzoeker de volgende vier middelen aan:

1.

Eerste middel: stilzitten van de administratie

Verzoeker heeft tot nog toe naar eigen zeggen twee verzoeken ingediend om voor zijn beide kinderen, die ouder zijn dan 26 jaar, te blijven genieten van de belastingvrijstelling als bedoeld in artikel 3, lid 4, tweede alinea, van verordening nr. 260/68, zoals deze nader is geregeld in de conclusies 222/04 van de hoofden van administratie. De administratie heeft hem daarop twee als informatie omschreven e-mails doen toekomen, waarbij hem werd meegedeeld dat de belastingvrije som ten gevolge van het arrest in zaak T-484/18 enkel nog wordt toegekend indien de verzoeker een kindertoelage ontvangt. Tegen deze informatie kon volgens die e-mails geen klacht als bedoeld in artikel 90 van het Statuut van de ambtenaren worden ingediend, omdat het niet ging om een besluit. De administratie heeft bijgevolg niet beslist op verzoekers verzoek.

2.

Tweede middel: onjuist voorwerp van het op de klacht genomen besluit

Het voorwerp van de klacht en het besluit hebben niets met elkaar van doen. Verzoeker heeft wegens het uitblijven van een antwoord een klacht ingediend overeenkomstig artikel 90, lid 2, van het Statuut van de ambtenaren. Op 25 maart 2022 zou verzoekers vermeende verzoek tot nietigverklaring van in werkelijkheid niet genomen besluiten evenwel zijn afgewezen omdat deze zogenoemde besluiten juist heetten te zijn.

3.

Derde middel: onjuiste uitlegging van het begrip “ten laste komend kind”

Verzoeker stelt dat de administratie van mening is dat enkel kinderen waarvoor recht op een kindertoelage bestaat, ten laste komende kinderen zijn. Aangezien verzoekers kinderen ouder zijn dan 26 jaar, heeft verzoeker volgens de administratie geen ten laste komende kinderen meer en heeft hij bijgevolg ook niet langer recht op de belastingvrijstelling. Verzoeker is de mening toegedaan dat de administratie aldus het begrip “ten laste komend kind” verwart met de aanvullende voorwaarden voor de kindertoelage.

4.

Vierde middel: onjuiste uitlegging van de voorwaarden voor de belastingvrijstelling

Volgens verzoeker maken de huidige conclusies van de hoofden van administratie deel uit van de hervorming van het Statuut uit 2004 en moeten zij bijgevolg ook in die algehele context worden bezien. De administratie kan eenvoudigweg geen afzonderlijke delen uit het hervormingspakket lichten naargelang dit voor haar financieel voordelig is.

In de motivering van het kwestieuze arrest in zaak T-484/18 wordt verwezen naar het arrest van 27 november 1980, Sorasio/Commissie (81/79, 82/79 en 146/79, EU:C:1980:270), zodat er volgens verzoeker geen sprake kan zijn van nieuwe rechtspraak. In laatstgenoemd arrest heeft het Hof van Justitie geen rekening gehouden met alle taalversies. De destijds door het Hof gemaakte gevolgtrekking dat de belastingvrijstelling een aanvulling op de kindertoelage is, vindt volgens verzoeker geen steun in andere taalversies. Dit was evenwel tot nog toe niet relevant, omdat decennialang niet werd betwist dat oudere kinderen recht gaven op de belastingvrijstelling.

Ook uit een historische uitlegging aan de hand van de nagenoeg identieke vorige verordening 32 (EEG), 12 (EGA) (2) vloeit volgens verzoeker niet voort dat de belastingvrijstelling voor een ten laste komend kind de kindertoeslag aanvult. Hij stelt dat het als kapstok gebruikte woord “bovendien” kennelijk betrekking heeft op het in de voorgaande alinea bedoelde forfaitaire bedrag voor kosten van verwerving en niet op de kindertoelage.

Verzoeker is van mening dat een rechtsvergelijkende uitlegging impliceert dat de toekenning van een belastingvrij bedrag voor het onderhoud van ten laste komende kinderen als buitengewone last de regel is en dat de Raad zich daardoor heeft laten leiden bij de vaststelling van verordening 260/68.

Volgens verzoeker onderstelt zowel de kindertoeslag als de belastingvrijstelling een ten laste komend kind, maar is het voor de belastingvrijstelling niet vereist dat de kindertoeslag wordt toegekend. Verzoeker stelt dat er sprake is een denkfout waarbij op ontoelaatbare wijze oorzaak en gevolg worden omgekeerd.


(1)  Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 260/68 van de Raad van 29 februari 1968 tot vaststelling van de voorwaarden en de wijze van heffing van de belasting ten bate van de Europese Gemeenschappen (PB 1968, L 56, blz. 8)

(2)  Verordening nr. 32 (EEG), nr. 12 (EGA) tot vaststelling van de voorwaarden en de wijze van heffing van de belasting ten bate van de Gemeenschap, ter uitvoering van artikel 12, eerste alinea, van de Protocollen betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Economische Gemeenschap en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (PB 1962, 45, blz. 1461).


Top