EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62022CO0429

Beschikking van het Hof (Zevende kamer) van 14 maart 2024.
VK tegen N1 Interactive Ltd.
Verzoek van het Oberlandesgericht Wien om een prejudiciële beslissing.
Prejudiciële verwijzing – Artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof – Antwoord dat duidelijk uit de rechtspraak kan worden afgeleid – Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst – Verordening (EG) nr. 593/2008 – Artikel 6 – Consument die betaling vordert van een geldsom die hij zou hebben gewonnen in een onlinecasino – Geen rechtskeuze – Toepassing van een vermeend gunstiger recht ten nadele van het recht van het land waar de consument zijn woonplaats gewone verblijfplaats heeft.
Zaak C-429/22.

Court reports – general – 'Information on unpublished decisions' section

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2024:245

Voorlopige editie

BESCHIKKING VAN HET HOF (Zevende kamer)

14 maart 2024 (*)

„Prejudiciële verwijzing – Artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof – Antwoord dat duidelijk uit de rechtspraak kan worden afgeleid – Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst – Verordening (EG) nr. 593/2008 – Artikel 6 – Consument die betaling vordert van een geldsom die hij zou hebben gewonnen in een onlinecasino – Geen rechtskeuze– Toepassing van een vermeend gunstiger recht ten nadele van het recht van het land waar de consument zijn woonplaats gewone verblijfplaats heeft”

In zaak C‑429/22,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Oberlandesgericht Wien (hoogste rechterlijke instantie van de deelstaat Wenen, Oostenrijk) bij beslissing van 22 juni 2022, ingekomen bij het Hof op 28 juni 2022, in de procedure

VK

tegen

N1 Interactive ltd.,

geeft

HET HOF (Zevende kamer),

samengesteld als volgt: F. Biltgen (rapporteur), kamerpresident, N. Wahl en J. Passer, rechters,

advocaat-generaal: M. Szpunar,

griffier: A. Calot Escobar,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om te beslissen bij met redenen omklede beschikking, overeenkomstig artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof,

de navolgende

Beschikking

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 6, lid 1, van verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I) (PB 2008, L 177, blz. 6; hierna: „Rome I-verordening”), gelezen in samenhang met artikel 4 ervan.

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen VK, een Oostenrijks ingezetene, en N1 Interactive ltd., een in Malta gevestigde vennootschap, over het recht dat van toepassing is op de tussen hen gesloten overeenkomst.

 Toepasselijke bepalingen

 Unierecht

3        Overweging 23 van de Rome I-verordening luidt als volgt:

„Wat overeenkomsten met als zwakker beschouwde partijen betreft, moeten deze partijen worden beschermd door collisieregels die gunstiger zijn voor hun belangen dan de algemene regels.”

4        Artikel 4 van deze verordening, met het opschrift „Het recht, dat bij gebreke van een rechtskeuze door de partijen toepasselijk is”, luidt:

„1.      Bij gebreke van een rechtskeuze overeenkomstig artikel 3 en onverminderd de artikelen 5 tot en met 8, wordt het op de overeenkomst toepasselijke recht als volgt vastgesteld:

a)      de overeenkomst voor de verkoop van roerende zaken wordt beheerst door het recht van het land waar de verkoper zijn gewone verblijfplaats heeft;

b)      de overeenkomst inzake dienstverlening wordt beheerst door het recht van het land waar de dienstverlener zijn gewone verblijfplaats heeft;

[...]

g)      een overeenkomst met betrekking tot de veiling van goederen wordt beheerst door het recht van het land waar de veiling plaatsvindt, indien die plaats kan worden bepaald;

[...]

2.      Indien de overeenkomst niet onder lid 1 valt of de bestanddelen van de overeenkomst onder meer dan een van de punten a) tot en met h) van lid 1 vallen, wordt de overeenkomst beheerst door het recht van het land waar de partij die de kenmerkende prestatie van de overeenkomst moet verrichten, haar gewone verblijfplaats heeft.

3.      Indien uit alle omstandigheden blijkt dat de overeenkomst een kennelijk nauwere band heeft met een ander land dan het in lid 1 of lid 2 bedoelde land, is het recht van dat andere land van toepassing.

4.      Indien het toepasselijke recht niet overeenkomstig lid 1 of lid 2 kan worden vastgesteld, wordt de overeenkomst beheerst door het recht van het land waarmee zij het nauwst verbonden is.”

5        Artikel 6 van die verordening heeft als opschrift „Consumentenovereenkomsten” en bepaalt:

„1.      Onverminderd de artikelen 5 en 7 wordt de overeenkomst gesloten door een natuurlijke persoon voor een gebruik dat als niet bedrijfs- of beroepsmatig kan worden beschouwd (‚de consument’) met een andere persoon die handelt in de uitoefening van zijn bedrijf of beroep (‚de verkoper’) beheerst door het recht van het land waar de consument zijn gewone verblijfplaats heeft, op voorwaarde dat:

a)      de verkoper zijn commerciële of beroepsactiviteiten ontplooit in het land waar de consument zijn gewone verblijfplaats heeft, of

b)      dergelijke activiteiten met ongeacht welke middelen richt op dat land of op verscheidene landen, met inbegrip van dat land,

en de overeenkomst onder die activiteiten valt.

2.      Niettegenstaande lid 1 kunnen de partijen overeenkomstig artikel 3 het recht kiezen dat van toepassing is op een overeenkomst die voldoet aan de voorwaarden van lid 1. Deze keuze mag er evenwel niet toe leiden dat de consument de bescherming verliest welke hij geniet op grond van bepalingen waarvan niet bij overeenkomst kan worden afgeweken volgens het recht dat overeenkomstig lid 1 toepasselijk zou zijn geweest bij gebreke van rechtskeuze.

3.      Indien niet is voldaan aan de in lid 1, onder a) of b) gestelde eisen, wordt het recht dat van toepassing is op een overeenkomst gesloten tussen een consument en een verkoper vastgesteld op basis van de artikelen 3 en 4.

[...]”

6        Artikel 9 van voornoemde verordening, met als opschrift „Bepalingen van bijzonder dwingend recht”, luidt:

„1.      Bepalingen van bijzonder dwingend recht zijn bepalingen aan de inachtneming waarvan een land zoveel belang hecht voor de handhaving van zijn openbare belangen zoals zijn politieke, sociale of economische organisatie, dat zij moet worden toegepast op elk geval dat onder de werkingssfeer ervan valt, ongeacht welk recht overeenkomstig deze verordening overigens van toepassing is op de overeenkomst.

2.      Niets in deze verordening beperkt de toepassing van de bepalingen van bijzonder dwingend recht van de rechter bij wie de zaak aanhangig is.

3.      De rechter kan ook gevolg toekennen aan de bepalingen van bijzonder dwingend recht van het land waar de verbintenissen krachtens de overeenkomst moeten worden nagekomen of zijn nagekomen, voor zover die bepalingen van bijzonder dwingend recht de tenuitvoerlegging van de overeenkomst onwettig maken. Bij de beslissing of aan deze bepalingen gevolg moet worden toegekend, wordt rekening gehouden met hun aard en doel alsmede met de gevolgen die de toepassing of niet-toepassing van deze bepalingen zou kunnen hebben.”

 Oostenrijks recht

7        § 1271 van het Allgemeine bürgerliche Gesetzbuch (algemeen burgerlijk wetboek), in de op het hoofdgeding toepasselijke versie (hierna: „AGBG”), bepaalt dat weddenschappen die te goeder trouw zijn afgesloten en andere toegestane weddenschappen bindend zijn, voor zover de bedongen prijs niet louter is toegezegd, maar daadwerkelijk is betaald of gedeponeerd. De prijs kan niet in rechte worden opgeëist.

 Hoofdgeding en prejudiciële vraag

8        N1 Interactive exploiteert een onlinecasino vanuit Malta en levert haar diensten onder meer in Oostenrijk via de homepage van haar website.

9        VK stelt in de loop van 2020 in dit onlinecasino een totaalbedrag van 106 000 EUR te hebben gewonnen en heeft bij het Handelsgericht Wien (handelsrechter Wenen, Oostenrijk) een vordering ingesteld die ertoe strekt dat N1 Interactive dit bedrag, vermeerderd met vertragingsrente, betaalt.

10      Verweerster in het hoofdgeding betwist de gegrondheid van dit beroep en merkt op dat VK de algemene verkoopvoorwaarden heeft geschonden door een derde toegang te verlenen tot zijn gebruikersaccount.

11      Uit de verwijzingsbeslissing blijkt dat partijen in het hoofdgeding niet hebben bepaald welk recht op hun overeenkomst van toepassing is.

12      Na te hebben vastgesteld dat VK de hoedanigheid van consument had, heeft het Handelsgericht Wien dit beroep bij vonnis van 8 november 2021 verworpen. Aangezien partijen in het hoofdgeding niet hebben bepaald welk recht op hun overeenkomst van toepassing was, heeft deze rechter geoordeeld dat het hoofdgeding viel onder artikel 6, lid 1, onder a), van de Rome I-verordening, dat het recht van het land waar de consument zijn gewone verblijfplaats heeft, in casu het Oostenrijkse recht, aanwijst als het toepasselijke recht.

13      Volgens het Oostenrijkse recht, in het bijzonder § 1271 AGBG, is het niet toegestaan om een vordering in te stellen tot betaling van de uit een kansspel voortvloeiende winst. Volgens het Handelsgericht Wien vertoont de betrokken nationale bepaling zelfs de kenmerken van een bepaling van bijzonder dwingend recht in de zin van artikel 9 van de Rome I-verordening.

14      VK heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld bij het Oberlandesgericht Wien (hoogste rechterlijke instantie van de deelstaat Wenen, Oostenrijk), de verwijzende rechter. Deze rechter is het eens met de vaststellingen van de rechter in eerste aanleg wat de hoedanigheid van VK als consument en de toepassing van artikel 6, lid 1, van de Rome I-verordening betreft, maar heeft twijfels over de kwalificatie van § 1271 AGBG als bepaling van bijzonder dwingend recht. Voorts benadrukt het Oberlandesgericht Wien dat, voor zover het Maltese recht geen vergelijkbare bepaling bevat, verzoeker in het hoofdgeding in een gunstigere situatie zou verkeren indien dat recht op hem van toepassing was. Indien verzoeker in het hoofdgeding geen consument zou zijn, zou het Maltese recht krachtens artikel 4 van de Rome I-verordening van toepassing zijn, ook al hebben partijen in het hoofdgeding geen rechtskeuze gemaakt.

15      Indien de partijen bij een consumentenovereenkomst een rechtskeuze hebben gemaakt, is dit gekozen recht overeenkomstig artikel 6, lid 2, van de Rome I-verordening bovendien slechts van toepassing indien deze keuze er niet toe leidt dat de consument de bescherming verliest die hij geniet op grond van de bepalingen van het recht van zijn verblijfplaats waarvan niet kan worden afgeweken.

16      De verwijzende rechter overweegt derhalve dat wanneer partijen bij een overeenkomst geen rechtskeuze maken, overeenkomstig artikel 6 van de Rome I-verordening uitgesloten is dat wordt onderzocht welk recht het meest gunstig is.

17      In deze omstandigheden heeft het Oberlandesgericht Wien de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:

„Moet artikel 6, lid 1, van [de Rome I-verordening] aldus worden uitgelegd dat het recht van het land waar de consument zijn gewone verblijfplaats heeft, niet van toepassing is wanneer het krachtens artikel 4 van de Rome I-verordening toepasselijke recht, waarvan verzoeker de toepassing vordert en dat van toepassing zou zijn indien deze niet de hoedanigheid van consument zou hebben, gunstiger is voor verzoeker?”

 Procedure bij het Hof

18      Bij beslissing van de president van het Hof van 9 augustus 2022 is de behandeling van deze zaak geschorst tot de uitspraak van het arrest van 14 september 2023, Club La Costa e.a. (C‑821/21, EU:C:2023:672).

19      Bij brief van 18 september 2023 heeft de griffie van het Hof dit arrest aan de verwijzende rechter doen toekomen en hem verzocht mee te delen of hij in het licht daarvan zijn verzoek om een prejudiciële beslissing wenste te handhaven.

20      Bij brief van 11 oktober 2023 heeft deze rechter het Hof te kennen gegeven dat hij zijn verzoek om een prejudiciële beslissing wilde handhaven.

21      Op 18 oktober 2023 heeft de president van het Hof besloten om van het verzoek om een prejudiciële beslissing geen kennis te geven aan partijen.

 Beantwoording van de prejudiciële vraag

22      Artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof bepaalt dat wanneer het antwoord op een prejudiciële vraag duidelijk uit de rechtspraak kan worden afgeleid of over het antwoord op een dergelijke vraag redelijkerwijs geen twijfel kan bestaan, het Hof in elke stand van het geding op voorstel van de rechter-rapporteur, de advocaat-generaal gehoord, kan beslissen om uitspraak te doen bij met redenen omklede beschikking.

23      In casu dient deze bepaling te worden toegepast.

24      Met zijn prejudiciële vraag wenst de verwijzende rechter in essentie te vernemen of artikel 6, lid 1, van de Rome I-verordening aldus moet worden uitgelegd dat wanneer een consumentenovereenkomst voldoet aan de voorwaarden van die bepaling en de partijen geen geldige rechtskeuze hebben gemaakt, het op die overeenkomst toepasselijke recht moet worden vastgesteld overeenkomstig die bepaling, en dit niettegenstaande het feit dat het recht dat volgens artikel 4 van die verordening op diezelfde overeenkomst toepasselijk is mogelijk gunstiger is voor de consument.

25      Het Hof heeft een soortgelijke vraag reeds beantwoord bij arrest van 14 september 2023, Club La Costa e.a. (C‑821/21, EU:C:2023:672).

26      Het Hof heeft er namelijk om te beginnen aan herinnerd dat artikel 6, lid 1, van de Rome I-verordening bepaalt dat een door een consument met een verkoper gesloten overeenkomst wordt beheerst door het recht van het land waar de consument zijn gewone verblijfplaats heeft, op voorwaarde dat aan de in dat artikel gestelde eisen is voldaan, te weten dat de verkoper zijn commerciële of beroepsactiviteiten ontplooit in het land waar de consument zijn gewone verblijfplaats heeft, of dat hij dergelijke activiteiten met ongeacht welke middelen richt op dat land of op verscheidene landen, met inbegrip van dat land, en de overeenkomst onder die activiteiten valt (zie in die zin arrest van 14 september 2023, Club La Costa e.a., C‑821/21, EU:C:2023:672, punt 81).

27      Verder bepaalt artikel 6, lid 2, van de Rome I-verordening uitdrukkelijk dat de partijen overeenkomstig artikel 3 van deze verordening het op een dergelijke overeenkomst toepasselijke recht kunnen kiezen, maar dat de rechtskeuze er niet toe mag leiden dat de consument de bescherming verliest die hij geniet op grond van de bepalingen waarvan niet bij overeenkomst kan worden afgeweken volgens het recht dat overeenkomstig artikel 6, lid 1, van die verordening toepasselijk zou zijn geweest bij gebreke van rechtskeuze (arrest van 14 september 2023, Club La Costa e.a., C‑821/21, EU:C:2023:672, punt 82).

28      Ten slotte is het enkel wanneer de betrokken overeenkomst niet aan de voorwaarden van artikel 6, lid 1, onder a) of b), van de Rome I-verordening voldoet, dat het op die overeenkomst toepasselijke recht luidens artikel 6, lid 3, van deze verordening wordt vastgesteld overeenkomstig de artikelen 3 en 4 ervan (arrest van 14 september 2023, Club La Costa e.a., C‑821/21, EU:C:2023:672, punt 83).

29      Het Hof heeft daaruit afgeleid dat wanneer een consumentenovereenkomst aan die voorwaarden voldoet en de partijen geen geldige rechtskeuze hebben gemaakt, het op die overeenkomst toepasselijke recht moet worden vastgesteld overeenkomstig artikel 6, lid 1, van de Rome I-verordening (arrest van 14 september 2023, Club La Costa e.a., C‑821/21, EU:C:2023:672, punt 84).

30      Aangezien artikel 6 van de Rome I-verordening niet alleen specifiek maar ook uitputtend is, zodat de collisieregels waarin dat artikel voorziet slechts door andere collisieregels van dezelfde verordening kunnen worden gewijzigd of aangevuld voor zover een bijzondere bepaling in dat artikel daar uitdrukkelijk naar verwijst, kan volgens het Hof geen enkel ander recht worden toegepast, zelfs niet wanneer dat andere recht, dat met name op grond van de aanknopingscriteria van artikel 4 van deze verordening is vastgesteld, voor de consument gunstiger zou zijn (zie in die zin arrest van 14 september 2023, Club La Costa e.a., C‑821/21, EU:C:2023:672, punten 78 en 85).

31      Een andere uitlegging, volgens welke voor de vaststelling van het op een consumentenovereenkomst toepasselijke recht kan worden afgeweken van de collisieregels die in de Rome I-verordening zijn opgenomen, op grond dat een ander recht voor de consument gunstiger zou zijn, zou onvermijdelijk ernstig afbreuk doen aan het algemene vereiste dat het toepasselijke recht voorzienbaar moet zijn, en bijgevolg ook aan het rechtszekerheidsbeginsel in contractuele betrekkingen met consumenten (arrest van 14 september 2023, Club La Costa e.a., C‑821/21, EU:C:2023:672, punt 86 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

32      De Uniewetgever was namelijk van mening dat het recht van het land waar de consument zijn gewone verblijfplaats heeft, deze laatste passend beschermt en heeft daarom dit recht als het toepasselijke recht aangewezen, maar dat hoeft er niet noodzakelijkerwijs toe te leiden dat in alle situaties het meest gunstige recht voor de consument wordt toegepast (arrest van 14 september 2023, Club La Costa e.a., C‑821/21, EU:C:2023:672, punt 87 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

33      Gelet op het voorgaande moet op de gestelde vraag worden geantwoord dat artikel 6, lid 1, van de Rome I-verordening aldus moet worden uitgelegd dat wanneer een consumentenovereenkomst voldoet aan de voorwaarden van die bepaling en de partijen geen geldige rechtskeuze hebben gemaakt, het op die overeenkomst toepasselijke recht moet worden vastgesteld overeenkomstig die bepaling, en dit niettegenstaande het feit dat het recht dat volgens artikel 4 van die verordening op diezelfde overeenkomst toepasselijk is, mogelijk gunstiger is voor de consument.

 Kosten

34      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen.

Het Hof (Zevende kamer) verklaart voor recht:

Artikel 6, lid 1, van verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I)

moet aldus worden uitgelegd dat

wanneer een consumentenovereenkomst voldoet aan de voorwaarden van die bepaling en de partijen geen geldige rechtskeuze hebben gemaakt, het op die overeenkomst toepasselijke recht moet worden vastgesteld overeenkomstig die bepaling, en dit niettegenstaande het feit dat het recht dat volgens artikel 4 van die verordening op diezelfde overeenkomst toepasselijk is, mogelijk gunstiger is voor de consument.

ondertekeningen


*      Procestaal: Duits.

Top