Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62022CO0095

    Beschikking van het Hof (Negende kamer) van 6 september 2022.
    Procedure ingeleid door Delgaz Grid SA.
    Verzoek van de Judecătoria Târgu Mureş om een prejudiciële beslissing.
    Prejudiciële verwijzing – Justitiële samenwerking in strafzaken – Artikel 82 VWEU – Recht op informatie in strafprocedures – Recht op informatie over de beschuldiging – Richtlijn 2012/13/EU – Artikel 6, lid 1 – Toepassingsgebied – Artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie – Effectieve rechterlijke bescherming – Klacht betreffende de buitensporig lange duur van de strafprocedure – Nationale regeling op grond waarvan een dergelijke klacht alleen kan worden ingediend door personen die de status van verdachte of beklaagde hebben – Artikel 267 VWEU – Artikel 53, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof – Kennelijke onbevoegdheid.
    Zaak C-95/22.

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:2022:697

     BESCHIKKING VAN HET HOF (Negende kamer)

    6 september 2022 ( *1 )

    „Prejudiciële verwijzing – Justitiële samenwerking in strafzaken – Artikel 82 VWEU – Recht op informatie in strafprocedures – Recht op informatie over de beschuldiging – Richtlijn 2012/13/EU – Artikel 6, lid 1 – Toepassingsgebied – Artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie – Effectieve rechterlijke bescherming – Klacht betreffende de buitensporig lange duur van de strafprocedure – Nationale regeling op grond waarvan een dergelijke klacht alleen kan worden ingediend door personen die de status van verdachte of beklaagde hebben – Artikel 267 VWEU – Artikel 53, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof – Kennelijke onbevoegdheid”

    In zaak C‑95/22,

    betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Judecătorie Târgu-Mureș (rechter in eerste aanleg Târgu-Mureș, Roemenië) bij beslissing van 28 januari 2022, ingekomen bij het Hof op 11 februari 2022, in de procedure ingeleid door

    Delgaz Grid SA,

    geeft

    HET HOF (Negende kamer),

    samengesteld als volgt: S. Rodin, kamerpresident, C. Lycourgos (rapporteur), president van de Vierde kamer, waarnemend rechter van de Negende kamer, en J.‑C. Bonichot, rechters,

    advocaat-generaal: P. Pikamäe,

    griffier: A. Calot Escobar,

    gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om overeenkomstig artikel 53, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof uitspraak te doen bij met redenen omklede beschikking,

    de navolgende

    Beschikking

    1

    Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 6, lid 1, van richtlijn 2012/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het recht op informatie in strafprocedures (PB 2012, L 142, blz. 1), artikel 82 VWEU en artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: „Handvest”).

    2

    Dit verzoek is ingediend in het kader van een door Delgaz Grid SA ingeleide procedure betreffende de duur van de strafprocedure die door het Parchetul de pe lângă Judecătoria Alba Iulia (openbaar ministerie bij de rechtbank van eerste aanleg van Alba Iulia, Roemenië; hierna: „openbaar ministerie”) is ingesteld wegens strafbare feiten van oplichting, intellectuele valsheid in geschrifte en gebruik van vervalste geschriften die hebben geleid tot een verhoging van de door de eindverbruikers betaalde gasfacturen.

    Toepasselijke bepalingen

    Unierecht

    3

    Artikel 1 van richtlijn 2012/13, met als opschrift „Onderwerp”, luidt:

    „Deze richtlijn legt voorschriften vast met betrekking tot het recht op informatie van verdachten of beklaagden over hun rechten in strafprocedures en over de tegen hen ingebrachte beschuldiging. De richtlijn legt ook voorschriften vast met betrekking tot het recht op informatie van personen tegen wie een Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd ten aanzien van hun rechten.”

    4

    Artikel 2 van deze richtlijn, met als opschrift „Toepassingsgebied”, bepaalt in lid 1:

    „Deze richtlijn geldt voor personen, vanaf het ogenblik waarop de bevoegde autoriteiten van een lidstaat hen ervan in kennis stellen dat zij ervan worden verdacht of beschuldigd een strafbaar feit te hebben begaan, tot de beëindiging van de procedure, dat wil zeggen, tot de definitieve vaststelling dat zij het strafbare feit al dan niet hebben begaan, met inbegrip van, indien van toepassing, de strafoplegging en de uitkomst in een eventuele beroepsprocedure.”

    5

    Artikel 4 van deze richtlijn betreft de opgave van rechten bij de aanhouding van verdachten of beklaagden en artikel 5 ervan heeft betrekking op die opgave in procedures ter uitvoering van een Europees aanhoudingsbevel.

    6

    Artikel 6, lid 1, van diezelfde richtlijn luidt:

    „De lidstaten zien erop toe dat verdachten of beklaagden informatie ontvangen over het strafbare feit waarvan zij worden verdacht of beschuldigd. Deze informatie wordt onverwijld verstrekt en is zo gedetailleerd als noodzakelijk is om het eerlijke verloop van de procedure en de daadwerkelijke uitoefening van de rechten van de verdediging te waarborgen.”

    Roemeens recht

    7

    Artikel 4881 van Legea nr. 135/2010 privind Codul de procedură penală (wet nr. 135/2010 houdende het wetboek van strafvordering) van 1 juli 2010 (Monitorul Oficial al României, deel I, nr. 486 van 15 juli 2010; hierna: „wetboek van strafvordering”), met als opschrift „Indiening van de klacht”, bepaalt:

    „(1)   Indien de strafvervolging of berechting niet binnen een redelijke termijn wordt voltooid, is het mogelijk om een klacht in te dienen waarbij wordt verzocht de procedure te versnellen.

    (2)   De klacht kan worden ingediend door de verdachte, de beklaagde, het slachtoffer, de burgerlijke partij en de burgerrechtelijk aansprakelijke partij. Tijdens het geding kan het openbaar ministerie ook klacht indienen.

    […]”

    Hoofdgeding, prejudiciële vraag en procedure voor het Hof

    8

    Op 1 juli 2019 hebben de autoriteiten die belast zijn met de vervolging van strafbare feiten bij de Inspectorat de Poliție Județean Alba – Serviciul de Investigare a Criminalității Economice (inspectiedienst van de districtspolitie van Alba – onderzoeksdienst voor economische delicten, Roemenië) een onderzoek ingesteld naar de werknemers van Delgaz Grid, die er onder meer van werden verdacht ten eigen bate materiaal of goederen waarvan het beheer aan hen was toevertrouwd, te hebben weggenomen, de verwijdering van brandstof te hebben gefaciliteerd door valse documenten op te stellen en zich schuldig te hebben gemaakt aan activiteiten die tot verliezen kunnen leiden en de goede werking van de distributiedienst kunnen ondermijnen. Dit onderzoek heeft op 2 juli 2019 geleid tot strafvervolging, met name wegens ambtsmisbruik en verduistering van middelen, welke strafvervolging op 8 januari 2020 is uitgebreid tot oplichting, intellectuele valsheid in geschrifte en gebruik van vervalste geschriften. Gelet op deze vervolging is door het openbaar ministerie een strafdossier geopend.

    9

    Op 29 oktober 2020 is het onderzoek door het openbaar ministerie gesplitst, zodat de strafvervolging wegens oplichting, intellectuele valsheid in geschrifte en het gebruik van vervalste geschriften hebben geleid tot de inleiding van een afzonderlijk strafdossier, waarop het hoofdgeding betrekking heeft. In de loop van het onderzoek in deze strafzaak zijn ongeveer 87 huiszoekingen verricht op de maatschappelijke zetel en in de kantoren van Delgaz Grid, waarna verschillende documenten in beslag zijn genomen, en ongeveer 174 werknemers of gewezen werknemers als getuigen zijn gehoord.

    10

    Op 21 juli 2021 is Delgaz Grid bij de Judecătorie Târgu-Mureș (rechter in eerste aanleg Târgu-Mureș, Roemenië), de verwijzende rechter, opgekomen tegen de duur van de strafprocedure, die volgens haar ongerechtvaardigd lang is.

    11

    Op 4 augustus 2021 heeft het openbaar ministerie verzocht om deze vordering niet-ontvankelijk te verklaren, aangezien Delgaz Grid in het kader van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde strafprocedure niet de hoedanigheid van verdachte of beklaagde heeft, die volgens het wetboek van strafvordering evenwel vereist is om een dergelijke vordering in te stellen.

    12

    In dit verband betoogt Delgaz Grid in wezen dat een nationale regeling op grond waarvan een persoon de duur van een strafprocedure slechts kan betwisten indien hij er formeel van in kennis is gesteld dat hij als verdachte of beklaagde strafrechtelijk wordt vervolgd, in strijd is met het Unierecht. Delgaz Grid is in het bijzonder van mening dat, gelet op het feit dat richtlijn 2012/13 de begrippen „verdachten” of „beklaagden” niet definieert, moet worden vastgesteld of deze begrippen personen omvatten die de facto een dergelijke hoedanigheid hebben.

    13

    De verwijzende rechter is van oordeel dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde situatie binnen de werkingssfeer van het Unierecht valt voor zover Delgaz Grid aanvoert dat de nationale wettelijke regeling die de in artikel 4881, lid 2, van het wetboek van strafvordering neergelegde vordering tot betwisting van de duur van de strafprocedure regelt, gelet op de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, in strijd is met het Unierecht, in het bijzonder met artikel 6, lid 1, van richtlijn 2012/13, artikel 47 van het Handvest en artikel 82 VWEU.

    14

    De verwijzende rechter wijst erop dat het antwoord van het Hof op de gestelde vraag van invloed zal zijn op de uitkomst van het hoofdgeding. Hij stelt in dit verband ten eerste dat de Curte Constituțională (grondwettelijk hof, Roemenië) heeft verklaard dat de bepalingen van artikel 4881, lid 2, van het wetboek van strafvordering in overeenstemming zijn met de Roemeense grondwet, en ten tweede dat op het moment waarop Delgaz Grid de vordering tot betwisting van de duur van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde strafprocedure instelde, de strafvordering was gebaseerd op materiële feiten (strafrechtelijk onderzoek in rem), en dat deze vennootschap niet de hoedanigheid van verdachte of beklaagde had verkregen. Ten derde stelt deze rechter dat de Roemeense wetgever alleen aan personen tegen wie een strafvervolging is ingesteld en die formeel in kennis zijn gesteld van de tegen hen ingebrachte beschuldiging – met andere woorden aan personen die de hoedanigheid van verdachte of beklaagde hebben – de mogelijkheid toekent om het rechtsmiddel in te stellen waarin het nationale recht in geval van ongerechtvaardigde verlenging van de strafprocedure voorziet. Ten vierde en ten slotte preciseert de verwijzende rechter dat het de praktijk is van de nationale rechterlijke instanties om in situaties als die welke tot de verwijzing van de onderhavige zaak naar het Hof hebben geleid, verzoeken tot betwisting van de duur van de strafprocedure, als niet-ontvankelijk af te wijzen.

    15

    Daarop heeft de Judecătorie Târgu-Mureș de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:

    „Staan artikel 6[, lid 1,] van richtlijn [2012/13], gelezen in samenhang met artikel 82 VWEU en artikel 47 van het [Handvest] inzake het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht, in de weg aan een nationale regeling die niet bepaalt dat personen tegen wie strafvervolging is ingesteld, maar die er niet formeel van in kennis zijn gesteld dat er tegen hen een beschuldiging is ingebracht, het recht hebben om op te komen tegen de buitensporig lange duur van de strafprocedure waarin tegen hen een onderzoek is ingesteld?”

    16

    De verwijzende rechter heeft op grond van artikel 105, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof verzocht om de onderhavige zaak volgens een versnelde procedure te behandelen.

    Bevoegdheid van het Hof

    17

    Krachtens artikel 53, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering kan het Hof, wanneer het kennelijk onbevoegd is kennis te nemen van een zaak te allen tijde, de advocaat-generaal gehoord, beslissen om zonder de behandeling voort te zetten bij met redenen omklede beschikking uitspraak te doen.

    18

    Deze bepaling dient in de onderhavige zaak te worden toegepast.

    19

    Volgens vaste rechtspraak kan het Hof in het kader van een prejudiciële verwijzing krachtens artikel 267 VWEU het Unierecht enkel binnen de grenzen van de hem toegekende bevoegdheden uitleggen [arrest van 19 november 2019, A. K. e.a. (Onafhankelijkheid van de tuchtkamer van de Sąd Najwyższy), C‑585/18, C‑624/18 en C‑625/18, EU:C:2019:982, punt 77 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

    20

    Richtlijn 2012/13 legt overeenkomstig artikel 1 ervan voorschriften vast met betrekking tot het recht op informatie van verdachten of beklaagden over hun rechten in strafprocedures en over de tegen hen ingebrachte beschuldiging.

    21

    Overeenkomstig artikel 2, lid 1, van deze richtlijn, geldt zij voor personen, vanaf het ogenblik waarop de bevoegde autoriteiten van een lidstaat hen ervan in kennis stellen dat zij ervan worden verdacht of beschuldigd een strafbaar feit te hebben begaan, tot de beëindiging van de procedure, dat wil zeggen, tot de definitieve vaststelling dat zij het strafbare feit al dan niet hebben begaan, met inbegrip van, indien van toepassing, de strafoplegging en de uitkomst in een eventuele beroepsprocedure.

    22

    Artikel 6, lid 1, van deze richtlijn, waarnaar de verwijzende rechter verwijst, bepaalt dat de lidstaten erop toezien dat verdachten of beklaagden informatie ontvangen over het strafbare feit waarvan zij worden verdacht of beschuldigd en dat deze informatie onverwijld wordt verstrekt en zo gedetailleerd als noodzakelijk is om het eerlijke verloop van de procedure en de daadwerkelijke uitoefening van de rechten van de verdediging te waarborgen.

    23

    In casu komt Delgaz Grid op tegen het feit dat op grond van artikel 4881 van het wetboek van strafvordering geen rechtsmiddel kan worden ingesteld tegen de buitensporig lange duur van de strafprocedure voor strafbare feiten waarvan zij wordt verdacht, aangezien deze bepaling die mogelijkheid enkel biedt aan personen die de hoedanigheid van „verdachte” of „beklaagde” hebben, een hoedanigheid die Delgaz Grid niet heeft.

    24

    In dit verband moet worden opgemerkt dat, ondanks de formulering van de gestelde vraag, waaruit zou kunnen worden opgemaakt dat Delgaz Grid strafrechtelijk wordt vervolgd, uit het verzoek om een prejudiciële beslissing blijkt dat dit niet het geval is. Op het tijdstip van de indiening van de klacht krachtens artikel 4881 van het wetboek van strafvordering was de betrokken strafprocedure nog niet ingeleid tegen Delgaz Grid en was zij er niet formeel van in kennis gesteld dat er tegen haar een beschuldiging was ingebracht.

    25

    Zoals in de punten 20 en 21 van de onderhavige beschikking in herinnering is gebracht, bevat richtlijn 2012/13 enkel regels betreffende het recht op informatie van verdachten of beklaagden over hun rechten in strafprocedures en over de tegen hen ingebrachte beschuldiging, vanaf het ogenblik waarop een persoon in kennis wordt gesteld door de bevoegde autoriteiten van een lidstaat dat hij ervan wordt verdacht of beschuldigd een strafbaar feit te hebben begaan.

    26

    In die omstandigheden moet, aangezien Delgaz Grid niet strafrechtelijk wordt vervolgd en geen dergelijke kennisgeving van de bevoegde nationale autoriteiten heeft ontvangen, de in het hoofdgeding aan de orde zijnde situatie worden geacht niet binnen de werkingssfeer van richtlijn 2012/13 te vallen en bijgevolg is artikel 6, lid 1, daarvan, waarop de prejudiciële vraag betrekking heeft, in casu niet van toepassing.

    27

    Artikel 82 VWEU, waarnaar ook de verwijzende rechter verwijst, is het eerste artikel van hoofdstuk 4, met als opschrift „Justitiële samenwerking in strafzaken”, van titel V van het VWEU inzake de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht. Dit artikel geeft aan welke maatregelen de Uniewetgever moet nemen tot voltooiing van een volledige samenwerking tussen de lidstaten op strafrechtelijk gebied en stelt de regel dat deze samenwerking moet berusten op het beginsel van wederzijdse erkenning. Aangezien dit artikel uitsluitend is gericht tot de Unie-instellingen, is het in casu niet van toepassing (zie in die zin arrest van 7 juni 2012, Vinkov, C‑27/11, EU:C:2012:326, punten 41 en 42).

    28

    Ten slotte zij eraan herinnerd dat het toepassingsgebied van het Handvest, wat het optreden van de lidstaten betreft, wordt bepaald door artikel 51, lid 1, volgens hetwelk volgens hetwelk de bepalingen van het Handvest enkel tot de lidstaten zijn gericht wanneer zij het Unierecht toepassen [arrest van 16 december 2021, AB e.a. (Intrekking van een amnestieregeling), C‑203/20, EU:C:2021:1016, punt 37].

    29

    Verder bevestigt artikel 51, lid 1, van het Handvest de vaste rechtspraak van het Hof dat de in de rechtsorde van de Unie gewaarborgde grondrechten toepassing kunnen vinden in alle situaties die door het Unierecht worden beheerst, maar niet daarbuiten [arrest van 16 december 2021, AB e.a. (Intrekking van een amnestieregeling), C‑203/20, EU:C:2021:1016, punt 38 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

    30

    Wanneer een juridische situatie niet binnen de werkingssfeer van het Unierecht valt, is het Hof bijgevolg niet bevoegd om daarover uitspraak te doen en kunnen de eventueel aangevoerde bepalingen van het Handvest op zich niet de grondslag vormen voor die bevoegdheid [arrest van 16 december 2021, AB e.a. (Intrekking van een amnestieregeling), C‑203/20, EU:C:2021:1016, punt 39].

    31

    Dat is in casu het geval, zodat moet worden geoordeeld dat artikel 47 van het Handvest niet van toepassing is.

    32

    Aangezien geen van de drie bepalingen waarvan de verwijzende rechter om uitlegging verzoekt, in casu van toepassing is, moet bijgevolg op grond van artikel 53, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering worden vastgesteld dat het Hof kennelijk onbevoegd is om de door de Judecătorie Târgu-Mureș gestelde vraag te beantwoorden.

    33

    In die omstandigheden hoeft het Hof zich niet uit te spreken over het verzoek van de verwijzende rechter om de onderhavige zaak volgens de versnelde procedure te behandelen.

    Kosten

    34

    Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen.

     

    Het Hof (Negende kamer) beschikt:

     

    Het Hof van Justitie van de Europese Unie is kennelijk onbevoegd om te antwoorden op de vraag die de Judecătorie Târgu-Mureș (rechter in eerste aanleg Târgu-Mureș, Roemenië) bij beslissing van 28 januari 2022 heeft gesteld.

     

    ondertekeningen


    ( *1 ) Procestaal: Roemeens.

    Top