This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62022CN0555
Case C-555/22 P: Appeal brought on 16 August 2022 by United Kingdom of Great Britain and Northern Ireland against the judgment of the General Court (Second Chamber, Extended Composition) delivered on 8 June 2022 in Joined Cases T-363/19 and T-456/19, United Kingdom and ITV v Commission
Zaak C-555/22 P: Hogere voorziening ingesteld op 16 augustus 2022 door het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord Ierland tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 8 juni 2022 in de gevoegde zaken T-363/19 en T-456/19, Verenigd Koninkrijk en ITV / Commissie
Zaak C-555/22 P: Hogere voorziening ingesteld op 16 augustus 2022 door het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord Ierland tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 8 juni 2022 in de gevoegde zaken T-363/19 en T-456/19, Verenigd Koninkrijk en ITV / Commissie
PB C 441 van 21.11.2022, p. 7–8
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
21.11.2022 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 441/7 |
Hogere voorziening ingesteld op 16 augustus 2022 door het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord Ierland tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 8 juni 2022 in de gevoegde zaken T-363/19 en T-456/19, Verenigd Koninkrijk en ITV / Commissie
(Zaak C-555/22 P)
(2022/C 441/11)
Procestaal: Engels
Partijen
Rekwirant: Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (vertegenwoordigd door: L. Baxter, gemachtigde, P. Baker, QC, en T. Johnston, Barrister)
Andere partijen in de procedure: Europese Commissie, ITV plc, LSEGH (Luxembourg) Ltd, London Stock Exchange Group Holdings (Italy) Ltd
Conclusies
— |
het bestreden arrest in zijn geheel vernietigen en de vordering van het Verenigd Koninkrijk voor het Gerecht toewijzen; |
— |
subsidiair, het bestreden arrest in zijn geheel vernietigen en de zaak terugverwijzen naar het Gerecht voor afdoening, en |
— |
de Commissie verwijzen in de kosten van deze hogere voorziening en van de procedure bij het Gerecht. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van zijn hogere voorziening voert rekwirant vijf middelen aan:
Eerste middel: het Gerecht heeft blijk geven van een onjuiste rechtsopvatting en/of het Unierecht geschonden omdat het de onderliggende feiten onjuist heeft opgevat en juridisch onjuist heeft gekwalificeerd waar het heeft geoordeeld dat het referentiestelsel werd gevormd door de United Kingdom CFC (controlled foreign companies) legislation (wettelijke regeling van het Verenigd Koninkrijk voor onder zeggenschap staande buitenlandse ondernemingen; hierna: “CFC-regels”).
Tweede middel: het Gerecht heeft blijk geven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de CFC-regels een voordeel opleverden. Deze onjuiste rechtsopvatting vloeide voort uit de verkeerde voorstelling en onjuiste kwalificatie van de feiten met betrekking tot de rol van “significant people functions” (sleutelfuncties; hierna: “SPF’s”) in de CFC-regels en het verband tussen de hoofdstukken 5 en 9 daarvan.
Derde middel: het Gerecht heeft blijk geven van een onjuiste rechtsopvatting bij de beoordeling van het doel en de selectiviteit van de CFC-regels. Het bestreden arrest bevat meerdere verkeerde voorstellingen van en/of kennelijke misvattingen over de rol van SPF’s in de CFC-regels en het verband tussen de hoofdstukken 5 en 9 daarvan. Ook wordt in strijd met de motiveringsplicht geen melding gemaakt van of niet ingegaan op kernpunten van het betoog van het Verenigd Koninkrijk.
Vierde middel: het Gerecht is in strijd met zijn motiveringsplicht niet ingegaan op het argument van het Verenigd Koninkrijk dat het onderscheid in het besluit van de Commissie (1) tussen de SPF’s en “met het Verenigd Koninkrijk verbonden kapitaal” irrationeel was. Voorts heeft het Gerecht de rechtvaardiging op basis van administratieve uitvoerbaarheid verworpen om twee redenen, die verband houden met een vermeend gebrek aan bewijs. Geen van die redenen was houdbaar, en beide hielden een duidelijk verkeerde voorstelling in van de feiten die waren voorgedragen aan het Gerecht.
Vijfde middel: het Gerecht heeft bij zijn redenering blijk gegeven van een kennelijk onjuiste rechtsopvatting met betrekking tot het vereiste van de vrijheid van vestiging en de betekenis van het arrest van 12 september 2006, Cadbury Schweppes en Cadbury Schweppes Overseas (C-196/04, EU:C:2006:544; hierna: “Cadbury Schweppes zaak”), hetgeen neerkomt op miskenning van die zaak. Het oordeel van het Gerecht hierover vertoont verscheidene fouten. In de eerste plaats berust het op een misvatting over de rol van de SPF’s in de CFC-regels. In de tweede plaats lijkt het Gerecht ervan uit te zijn gegaan dat het Verenigd Koninkrijk een zuiver territoriaal stelstel heeft vastgesteld. In de derde plaats wordt er in dit deel van het bestreden arrest geen melding gemaakt van of niet ingegaan op de wezenlijke argumenten van het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot de gevolgen van de Cadbury Scheppes-zaken voor de vormgeving van haar CFC-regels.
(1) Besluit (EU) 2019/1352 van de Commissie van 2 april 2019 betreffende steunmaatregel SA.44896 van het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot een CFC-vrijstelling inzake groepsfinanciering (PB 2019, L 216, blz. 1).