EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62022CN0551

Zaak C-551/22 P: Hogere voorziening ingesteld op 17 augustus 2022 door de Europese Commissie tegen het arrest van het Gerecht (Derde kamer — uitgebreid) van 1 juni 2022 in zaak T-481/17, Fundación Tatiana Pérez de Guzmán el Bueno en SFL/GAR

PB C 389 van 10.10.2022, p. 9–10 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

10.10.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 389/9


Hogere voorziening ingesteld op 17 augustus 2022 door de Europese Commissie tegen het arrest van het Gerecht (Derde kamer — uitgebreid) van 1 juni 2022 in zaak T-481/17, Fundación Tatiana Pérez de Guzmán el Bueno en SFL/GAR

(Zaak C-551/22 P)

(2022/C 389/12)

Procestaal: Spaans

Partijen

Rekwirante: Europese Commissie (vertegenwoordigers: L. Flynn, D. Triantafyllou, A. Nijenhuis, P. Němečková en A. Steiblytė, gemachtigden)

Andere partijen in de procedure: Fundación Tatiana Pérez de Guzmán el Bueno, Stiftung für Forschung und Lehre (SFL), Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad (GAR), Koninkrijk Spanje, Europees Parlement, Raad van de Europese Unie en Banco Santander, S.A.

Conclusies

het arrest van het Gerecht van 1 juni 2022 in de zaak Fundación Tatiana Pérez de Guzmán el Bueno en Stiftung für Forschung und Lehre (SFL)/Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad (GAR), T-481/17, EU:T:2022:311, vernietigen voor zover het Gerecht het in eerste aanleg ingestelde beroep ontvankelijk heeft verklaard;

het in eerste aanleg in zaak T-481/17 ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaren en derhalve het beroep in zijn geheel afwijzen, en

Fundación Tatiana Pérez de Guzmán el Bueno en Stiftung für Forschung und Lehre (SFL) (verzoeksters in eerste aanleg) verwijzen in de kosten van de Commissie in de procedure bij het Gerecht en de onderhavige procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirante voert drie middelen in hogere voorziening aan en betoogt dat het Gerecht blijk heeft gegeven van de volgende onjuiste rechtsopvattingen:

onjuiste uitlegging van artikel 263, vierde alinea, VWEU en van artikel 18, lid 7, van de GAM-verordening (1), doordat de afwikkelingsregeling is aangemerkt als handeling waartegen beroep kan worden ingesteld (eerste middel in hogere voorziening);

onjuiste uitlegging van artikel 263, vierde alinea, VWEU en schending van het recht van verweer van de Commissie, doordat het beroep tot nietigverklaring niet was gericht tegen degene die de uiteindelijk juridisch bindende handeling heeft vastgesteld (tweede middel in hogere voorziening), en

tegenstrijdige motivering van het bestreden arrest, doordat het Gerecht heeft geoordeeld dat het beroep tot nietigverklaring van de litigieuze afwikkelingsregeling ontvankelijk is, maar tevens heeft geconcludeerd dat die afwikkelingsregeling pas in werking treedt en bindende rechtsgevolgen teweegbrengt met het besluit van de Commissie (derde middel in hogere voorziening).


(1)  Verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2014 tot vaststelling van eenvormige regels en een eenvormige procedure voor de afwikkeling van kredietinstellingen en bepaalde beleggingsondernemingen in het kader van een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme en een gemeenschappelijk afwikkelingsfonds en tot wijziging van verordening (EU) nr. 1093/2010 (PB 2014, L 225, blz. 1).


Top