EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62022CN0225

Zaak C-225/22: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sąd Apelacyjny w Krakowie (Polen) op 31 maart 2022 — “R”/AW “T”

PB C 284 van 25.7.2022, p. 15–16 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

25.7.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 284/15


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Sąd Apelacyjny w Krakowie (Polen) op 31 maart 2022 — “R”/AW “T”

(Zaak C-225/22)

(2022/C 284/17)

Procestaal: Pools

Verwijzende rechter

Sąd Apelacyjny w Krakowie

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij:“R” S.A.

Verwerende partij: AW “T” sp. z o.o.

Prejudiciële vragen

1)

Moeten artikel 19, lid 1, tweede alinea, artikel 2, artikel 4, lid 3, en artikel 6, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), gelezen in samenhang met artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest) en artikel 267 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), en het beginsel van voorrang van het Unierecht aldus worden uitgelegd dat dit beginsel aan een nationale rechter de bevoegdheid geeft om een beslissing van zijn nationale grondwettelijke hof die naar nationaal recht, daaronder begrepen het grondwettelijke recht, van kracht is, buiten toepassing te laten voor zover deze beslissing in de weg staat aan een door deze nationale rechter te verrichten onderzoek van de vraag of een nationaal rechterlijk orgaan, gelet op de wijze waarop de daarin zitting hebbende rechters zijn benoemd, een onafhankelijk, onpartijdig en vooraf bij wet ingesteld gerecht in de zin van het Unierecht is?

2)

Moeten artikel 19, lid 1, tweede alinea, artikel 2, artikel 4, lid 3, en artikel 6, lid 3, VEU, gelezen in samenhang met artikel 47 van het Handvest en artikel 267 VWEU, aldus worden uitgelegd dat deze zich verzetten tegen een door een lidstaat vastgestelde nationale regeling die: a) nationale rechters verbiedt de rechtmatigheid van de benoeming van een rechter te beoordelen en bijgevolg te onderzoeken of het rechterlijke orgaan waarin deze rechter zitting heeft een gerecht in de zin van het Unierecht is, en b) voorziet in de tuchtrechtelijke aansprakelijkheid van de onderzoekende rechter voor de rechtsprekende activiteiten die hij in verband met zijn onderzoek verricht?

3)

Moeten artikel 19, lid 1, tweede alinea, artikel 2, artikel 4, lid 3, en artikel 6, lid 3, VEU, gelezen in samenhang met artikel 47 van het Handvest en artikel 267 VWEU, aldus worden uitgelegd dat een gewone rechterlijke instantie die voldoet aan de Unierechtelijke vereisten inzake rechterlijke instanties, niet gebonden is aan een beslissing van een rechterlijke instantie van laatste aanleg — waarvan de rechtsprekende formatie onder meer bestaat uit leden die tot rechter zijn benoemd onder kennelijke schending van het nationale recht inzake de procedure tot benoeming van de rechters van de Sąd Najwyższy (hoogste rechterlijke instantie in burgerlijke en strafzaken, Polen), zodat deze rechterlijke instantie niet voldoet aan het vereiste van een onafhankelijk, onpartijdig en vooraf bij wet ingesteld gerecht dat in staat is om de justitiabelen daadwerkelijke rechtsbescherming te verzekeren — die is gegeven naar aanleiding van de instelling van een buitengewoon rechtsmiddel (buitengewoon beroep) en waarbij een onherroepelijke rechterlijke beslissing is vernietigd en de betreffende zaak ter verdere afdoening naar de gewone rechter is terugverwezen?

4)

Indien de derde vraag bevestigend wordt beantwoord: moeten artikel 19, lid 1, tweede alinea, artikel 2, artikel 4, lid 3, en artikel 6, lid 3, VEU, gelezen in samenhang met artikel 47 van het Handvest en artikel 267 VWEU, aldus worden uitgelegd dat “niet gebonden zijn” betekent dat

een beslissing van een rechterlijke instantie van laatste aanleg, die is ingesteld zoals beschreven in punt 3, geen beslissing in juridische zin (een non-existente beslissing) in de zin van het Unierecht is en de beoordeling dienaangaande kan worden verricht door een gewone rechterlijke instantie die voldoet aan de Unierechtelijke vereisten inzake rechterlijke instanties,

dan wel dat een beslissing van een rechterlijke instantie van laatste aanleg, die is ingesteld zoals beschreven in punt 3, een bestaande beslissing is maar dat de betrokken gewone rechterlijke instantie bij de herhaalde behandeling van de zaak mag en moet weigeren om de bepalingen van nationaal recht inzake de gevolgen van een dergelijke beslissing toe te passen voor zover dat nodig is om de justitiabelen daadwerkelijke rechtsbescherming te verzekeren?


Top