Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62022CJ0785

    Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 18 januari 2024.
    Eulex Kosovo tegen SC.
    Hogere voorziening – Arrest dat het voorwerp is van derdenverzet bij het Gerecht – Niet-ontvankelijkheid.
    Zaak C-785/22 P.

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:2024:52

     ARREST VAN HET HOF (Vierde kamer)

    18 januari 2024 ( *1 )

    „Hogere voorziening – Arrest dat het voorwerp is van derdenverzet bij het Gerecht – Niet-ontvankelijkheid”

    In zaak C‑785/22 P,

    betreffende een hogere voorziening krachtens artikel 56 van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie, ingesteld op 27 december 2022,

    Eulex Kosovo, gevestigd te Pristina (Kosovo), vertegenwoordigd door L.‑G. Wigemark als gemachtigde, bijgestaan door E. Raoult, avocate,

    rekwirante,

    andere partij in de procedure:

    SC, vertegenwoordigd door A. Kunst, Rechtsanwältin,

    verzoekster in eerste aanleg,

    wijst

    HET HOF (Vierde kamer),

    samengesteld als volgt: C. Lycourgos, kamerpresident, O. Spineanu-Matei, J.‑C. Bonichot (rapporteur), S. Rodin en L. S. Rossi, rechters,

    advocaat-generaal: L. Medina,

    griffier: A. Calot Escobar,

    gezien de stukken,

    gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

    het navolgende

    Arrest

    1

    Met haar hogere voorziening verzoekt Eulex Kosovo om vernietiging van het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 19 oktober 2022, SC/Eulex Kosovo (T‑242/17 RENV, EU:T:2022:637; hierna: „bestreden arrest”), waarbij het Gerecht Eulex Kosovo bij verstek heeft veroordeeld tot vergoeding van de materiële en immateriële schade die SC heeft geleden.

    Toepasselijke bepalingen

    Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie

    2

    Artikel 56 van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie bepaalt:

    „Uiterlijk binnen twee maanden te rekenen vanaf de betekening van de bestreden beslissing kan bij het Hof van Justitie een verzoek om hogere voorziening worden ingediend tegen eindbeslissingen van het Gerecht, alsmede tegen beslissingen die het geding ten gronde slechts gedeeltelijk beslechten of die een einde maken aan een procesincident ter zake van onbevoegdheid of niet-ontvankelijkheid.

    […]”

    Reglement voor de procesvoering van het Gerecht

    3

    Artikel 60 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, met als opschrift „Termijn wegens afstand”, bepaalt:

    „De procestermijnen worden verlengd met een forfaitaire termijn wegens afstand van tien dagen.”

    4

    Artikel 123 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, getiteld „Bij verstek gewezen arresten”, luidt:

    „1.   Wanneer het Gerecht vaststelt dat de verweerder, ofschoon regelmatig opgeroepen, nalaat om in de voorgeschreven vormen of, onverminderd de toepassing van het bepaalde in artikel 45, tweede alinea, van het Statuut, binnen de termijn vastgesteld in artikel 81 op het verzoekschrift te antwoorden, kan de verzoeker binnen een door de president bepaalde termijn vorderen dat het Gerecht zijn conclusies toewijst.

    2.   De niet-verschenen verweerder intervenieert niet in de verstekprocedure en hem wordt geen processtuk betekend, behoudens de beslissing waardoor een einde komt aan het geding.

    3.   In het bij verstek gewezen arrest wijst het Gerecht de conclusies van de verzoeker toe, behalve wanneer het Gerecht kennelijk onbevoegd is om van het beroep kennis te nemen of wanneer het beroep kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk rechtens ongegrond is.

    4.   Het bij verstek gewezen arrest is uitvoerbaar. Het Gerecht kan de uitvoerbaarheid evenwel opschorten totdat op het ingevolge artikel 166 gedane verzet is beslist, dan wel de uitvoerbaarheid onderwerpen aan de voorwaarde dat zekerheid wordt gesteld tot een bedrag en op de wijze als op grond van de omstandigheden bepaald. De zekerheid wordt vrijgegeven wanneer het verzet achterwege blijft of wordt verworpen.”

    5

    Artikel 166 van dit Reglement voor de procesvoering heeft als opschrift „Verzet tegen een bij verstek gewezen arrest” en bepaalt:

    „1.   Overeenkomstig artikel 41 van het Statuut [van het Hof van Justitie van de Europese Unie] staat tegen het bij verstek gewezen arrest verzet open.

    2.   Het verzet wordt door de niet-verschenen verweerder ingesteld binnen een maand te rekenen vanaf de betekening van het bij verstek gewezen arrest. Het wordt ingediend met inachtneming van de vormvoorschriften in de artikelen 76 en 78.

    3.   Nadat het verzet is betekend, bepaalt de president de termijn waarbinnen de andere partij schriftelijke opmerkingen kan indienen.

    4.   De procedure verloopt naargelang het geval overeenkomstig de bepalingen van titel III of titel IV.

    5.   Het Gerecht doet uitspraak bij een arrest dat niet vatbaar is voor verzet.

    6.   De minuut van dit arrest wordt gehecht aan die van het bij verstek gewezen arrest. In margine van de minuut van het bij verstek gewezen arrest wordt van het op het verzet gewezen arrest aantekening gedaan.”

    Voorgeschiedenis van het geding en bestreden arrest

    6

    De voorgeschiedenis van het geding wordt in de punten 2 tot en met 17 van het bestreden arrest uiteengezet. Zij kan als volgt worden samengevat.

    7

    Op basis van opeenvolgende overeenkomsten voor bepaalde tijd was SC van 4 januari 2014 tot en met 14 november 2016 aanklager bij Eulex Kosovo, de rechtstaatsmissie van de Europese Unie in Kosovo, met het statuut van internationaal contractueel personeel.

    8

    In april 2014 heeft de betrokkene een ongunstig beoordelingsrapport van haar hiërarchieke meerdere ontvangen, waartegen zij een klacht heeft ingediend. Met die klacht betwistte zij de beoordelingen in dat rapport en wees zij op onregelmatigheden in de beoordelingsprocedure.

    9

    Op 12 augustus 2014 heeft het hoofd van de missie Eulex Kosovo een besluit tot nietigverklaring van voormeld rapport vastgesteld omdat de hiërarchieke meerdere van SC verschillende formele vereisten niet had nageleefd.

    10

    In de zomer van 2014 heeft SC deelgenomen aan een door Eulex Kosovo georganiseerd intern vergelijkend onderzoek voor de aanwerving van aanklagers, waarvoor zij niet is geslaagd, zoals haar hiërarchieke meerdere haar op 19 augustus 2014 heeft meegedeeld. SC heeft dit resultaat betwist met het betoog dat de samenstelling van de jury onregelmatig was aangezien twee leden ervan dezelfde nationaliteit hadden, maar ook op grond dat de aanwezigheid van haar hiërarchieke meerdere twijfel kon doen rijzen over de onpartijdigheid van de procedure.

    11

    Aangezien het hoofd van de missie Eulex Kosovo van mening was dat de samenstelling van de jury van dat vergelijkend onderzoek onregelmatig was, heeft hij besloten de resultaten ervan nietig te verklaren.

    12

    In 2014 heeft Eulex Kosovo herhaaldelijk aan SC gevraagd om een examen voor het besturen van een voertuig af te leggen, waarvoor zij drie keer is gezakt. In die periode heeft SC de missie attesten overgelegd waaruit bleek dat zij leed aan een handicap aan haar rechterhand.

    13

    In 2016 heeft SC deelgenomen aan een nieuw intern vergelijkend onderzoek voor de aanwerving van aanklagers, dat werd georganiseerd na de vaststelling van een besluit tot vermindering van het aantal posten bij de missie, waarbij alleen degenen die voldoende resultaten hadden behaald voor het vergelijkend onderzoek in aanmerking konden komen voor verlenging van hun overeenkomst. Op 30 september 2016 werd SC meegedeeld dat zij niet was geslaagd voor dit intern vergelijkend onderzoek en dat haar overeenkomst dus niet zou worden verlengd. De betrokkene heeft tegen dat besluit een klacht ingediend op grond dat de voorzitter van de jury, in dit geval haar hiërarchieke meerdere, zich in een situatie van „belangenconflict” bevond, waardoor de procedure onregelmatig was. Het hoofd van de missie heeft deze klacht en het vervolgens door SC ingediende verzoek om arbitrage afgewezen.

    14

    Op 25 april 2017 heeft SC op grond van de artikelen 272 en 340 VWEU beroep ingesteld bij het Gerecht, waarmee zij in wezen verzocht om nietigverklaring van de resultaten van het intern vergelijkend onderzoek van 2016 en van het besluit om haar overeenkomst niet te verlengen, alsmede om vergoeding van de materiële en immateriële schade die zij stelde te hebben geleden doordat Eulex Kosovo haar contractuele verplichtingen niet was nagekomen.

    15

    Bij afzonderlijke akte van 24 augustus 2017 heeft Eulex Kosovo op grond van artikel 130, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht een exceptie van onbevoegdheid en niet-ontvankelijkheid opgeworpen.

    16

    Bij beschikking van 19 september 2018, SC/Eulex Kosovo (T‑242/17, EU:T:2018:586), heeft het Gerecht, zonder de door Eulex Kosovo opgeworpen exceptie van onbevoegdheid en niet-ontvankelijkheid te onderzoeken, het door verzoekster ingestelde beroep overeenkomstig artikel 126 van zijn Reglement voor de procesvoering verworpen op grond dat het deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk rechtens ongegrond was.

    17

    Bij arrest van 25 juni 2020, SC/Eulex Kosovo (C‑730/18 P, EU:C:2020:505), heeft het Hof de in het vorige punt vermelde beschikking van 19 september 2018 vernietigd op grond dat het Gerecht het rechtskader inzake de vaststelling van het besluit over het intern vergelijkend onderzoek van 2016 onvolledig had beschreven, waardoor het regelingen voor de organisatie van dit onderzoek niet in aanmerking had genomen, en de zaak naar het Gerecht terugverwezen.

    18

    Na deze terugverwijzing heeft Eulex Kosovo bij afzonderlijke akte van 30 oktober 2020 de aanvankelijk door haar opgeworpen exceptie van niet-ontvankelijkheid herhaald. Zij heeft evenwel geen verweerschrift ingediend binnen de daartoe gestelde termijn. Op 24 september 2021 heeft het Gerecht SC verzocht haar opmerkingen over het verdere verloop van de procedure in te dienen. Op 12 november 2021 heeft SC het Gerecht verzocht om haar conclusies toe te wijzen, overeenkomstig artikel 123 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht.

    19

    Bij het bestreden arrest heeft het Gerecht, na overeenkomstig artikel 123, lid 3, van zijn Reglement voor de procesvoering te hebben onderzocht of het niet kennelijk onbevoegd was om kennis te nemen van het beroep dan wel of dit beroep niet kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk rechtens ongegrond was, geoordeeld dat de middelen van SC niet kennelijk rechtens ongegrond waren en Eulex Kosovo veroordeeld tot vergoeding van de door SC gestelde materiële en immateriële schade.

    20

    Op 28 november 2022 heeft Eulex Kosovo op grond van artikel 166 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht verzet ingesteld tegen dat arrest.

    21

    Vervolgens heeft Eulex Kosovo op 27 december 2022 de onderhavige hogere voorziening ingesteld.

    Procedure bij het Hof en conclusies van partijen

    22

    Met haar hogere voorziening verzoekt Eulex Kosovo het Hof:

    het bestreden arrest te vernietigen;

    het bij het Gerecht ingediende verzoek in zijn geheel af te wijzen, en

    SC te verwijzen in de kosten van de onder de nummers T‑242/17, C‑730/18 P en T‑242/17 RENV ingeschreven procedures, met inbegrip van de kosten van de onderhavige hogere voorziening.

    23

    SC verzoekt het Hof:

    het bestreden arrest te bevestigen;

    het beroep bij het Gerecht toe te wijzen en bijgevolg de hogere voorziening af te wijzen, en

    Eulex Kosovo te verwijzen in de kosten van de procedure in hogere voorziening in zaak C‑785/22 P en van alle andere procedures bij het Gerecht en het Hof, daaronder begrepen de zaken C‑785/22 P-R, T‑242/17, C‑730/18 P, T‑242/17 RENV en T‑242/17 RENV-OP.

    24

    Bij beslissing van 23 januari 2023 heeft de president van het Hof beslist dat het verzoek om schorsing van de procedure in hogere voorziening tot de uitspraak van het bij het Gerecht ingestelde verzet, niet hoefde te worden ingewilligd.

    25

    Bij beschikking van 28 maart 2023 (C‑785/22 P-R, EU:C:2023:262) heeft de vicepresident van het Hof het verzoek in kort geding van Eulex Kosovo, strekkende tot opschorting van de tenuitvoerlegging van het bestreden arrest tot de uitspraak van het Hof op de onderhavige hogere voorziening, afgewezen omdat niet was voldaan aan de voorwaarde van spoedeisendheid.

    26

    Bij beslissing van 21 april 2023 heeft de president van het Hof beslist dat het door Eulex Kosovo ingediende verzoek om een versnelde procedure moest worden afgewezen op grond dat het niet tijdig was ingediend en dus niet voldeed aan de voorschriften van artikel 133, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof. Daarbij heeft hij opgemerkt dat de ambtshalve toepassing van de versnelde procedure in dit stadium van geen belang was, aangezien er reeds een eerste uitwisseling van memories had plaatsgevonden. Hij heeft niettemin beslist dat de zaak overeenkomstig artikel 53, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof bij voorrang zou worden behandeld.

    Ontvankelijkheid van de hogere voorziening

    27

    SC is primair van mening dat de hogere voorziening niet-ontvankelijk is wegens het door Eulex Kosovo tegen het bestreden arrest ingestelde verzet, dat thans bij het Gerecht aanhangig is. Eulex Kosovo zou zich bovendien in haar hogere voorziening ertoe beperkt hebben de middelen en argumenten over te nemen die zij in haar verzet heeft aangevoerd.

    28

    Volgens artikel 56, eerste alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie kan bij het Hof slechts hogere voorziening worden ingesteld tegen eindbeslissingen van het Gerecht, alsmede tegen beslissingen die een geding ten gronde slechts gedeeltelijk beslechten of die een einde maken aan een procesincident ter zake van onbevoegdheid of niet-ontvankelijkheid. De hogere voorziening moet worden ingesteld binnen twee maanden te rekenen vanaf de betekening van de bestreden beslissing.

    29

    Uit deze bepaling volgt dat een hogere voorziening slechts ontvankelijk is indien zij is ingesteld tegen een definitieve beslissing, waartegen geen enkel ander rechtsmiddel openstaat.

    30

    Krachtens artikel 166 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht kan de niet-verschenen verweerder verzet instellen tegen bij verstek gewezen arresten. Dit verzet moet worden ingesteld binnen een maand te rekenen vanaf de betekening van het bij verstek gewezen arrest, waarbij tegen het op het verzet gewezen arrest zelf nadien geen verzet kan worden ingesteld.

    31

    Aangezien het instellen van een dergelijk verzet tot gevolg heeft dat de behandeling van de zaak voor het Gerecht wordt heropend, kan het bij verstek gewezen arrest waartegen verzet is ingesteld, niet als een eindbeslissing in de zin van artikel 56 van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie worden beschouwd.

    32

    Hieruit volgt dat een hogere voorziening tegen een bij verstek gewezen arrest waartegen verzet is ingesteld, niet-ontvankelijk is.

    33

    Voorts zij opgemerkt dat een hogere voorziening die is ingesteld voor het verstrijken van de in artikel 166 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht van eerste aanleg bepaalde termijn om verzet aan te tekenen weliswaar niet-ontvankelijk is omdat het op de datum van de instelling ervan niet is gericht tegen een eindbeslissing van het Gerecht, maar dat deze hogere voorziening door het verstrijken van deze termijn kan worden geregulariseerd indien dit rechtsmiddel niet is aangewend. Dat is daarentegen niet het geval wanneer verzet is ingesteld.

    34

    In casu heeft het Gerecht in het bestreden arrest geoordeeld dat Eulex Kosovo, verweerster in eerste aanleg, moest worden geacht niet te zijn verschenen omdat zij geen verweerschrift had ingediend. Op grond van artikel 123 van zijn Reglement voor de procesvoering heeft het Gerecht geoordeeld dat de middelen van SC niet kennelijk rechtens ongegrond waren en Eulex Kosovo bij verstek veroordeeld tot vergoeding van de door SC gestelde materiële en immateriële schade. Uit het dossier blijkt dat Eulex Kosovo voor het verstrijken van de in artikel 166 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht gestelde termijn bij deze rechterlijke instantie verzet heeft ingesteld tegen het bestreden arrest.

    35

    Aangezien het door Eulex Kosovo ingestelde verzet heeft geleid tot de heropening van de procedure bij het Gerecht, is de onderhavige hogere voorziening niet-ontvankelijk, omdat zij niet is gericht tegen een eindbeslissing in de zin van artikel 56 van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie.

    36

    Het staat aan de partijen in de procedure bij het Gerecht om, indien zij menen daartoe gronden te hebben, binnen twee maanden te rekenen vanaf de betekening van het op het verzet gewezen arrest hogere voorziening in te stellen tegen dat arrest.

    37

    Uit het voorgaande volgt dat de hogere voorziening moet worden afgewezen, zonder dat de door Eulex Kosovo aangevoerde middelen hoeven te worden onderzocht.

    Kosten

    38

    Volgens artikel 138, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof, dat krachtens artikel 184, lid 1, van dat Reglement van toepassing is op de procedure in hogere voorziening, wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dat is gevorderd. Aangezien Eulex Kosovo in het ongelijk is gesteld, dient zij overeenkomstig de vordering van SC te worden verwezen in de kosten, voor zover zij betrekking hebben op de procedure in hogere voorziening.

     

    Het Hof (Vierde kamer) verklaart:

     

    1)

    De hogere voorziening wordt afgewezen.

     

    2)

    Eulex Kosovo wordt verwezen in de kosten van de onderhavige procedure in hogere voorziening.

     

    ondertekeningen


    ( *1 ) Procestaal: Engels.

    Top