Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62022CJ0518

    Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 7 december 2023.
    J.M.P. tegen AP Assistenzprofis GmbH.
    Prejudiciële verwijzing – Sociaal beleid – Gelijke behandeling in arbeid en beroep – Richtlijn 2000/78/EG – Artikel 2, lid 5 – Discriminatie op grond van leeftijd – Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap – Artikel 19 – Zelfstandig wonen en deel uitmaken van de samenleving – Handvest van de grondrechten van de Europese Unie – Artikel 26 – Maatschappelijke en beroepsintegratie van personen met een handicap – Persoonlijkeassistentiediensten voor personen met een handicap – Kennisgeving van een vacature met opgave van een minimum- en een maximumleeftijd van de gezochte persoon – In aanmerking nemen van de wensen en behoeften van de persoon met een handicap – Rechtvaardiging.
    Zaak C-518/22.

    Court reports – general

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:2023:956

     ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer)

    7 december 2023 ( *1 )

    „Prejudiciële verwijzing – Sociaal beleid – Gelijke behandeling in arbeid en beroep – Richtlijn 2000/78/EG – Artikel 2, lid 5 – Discriminatie op grond van leeftijd – Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap – Artikel 19 – Zelfstandig wonen en deel uitmaken van de samenleving – Handvest van de grondrechten van de Europese Unie – Artikel 26 – Maatschappelijke en beroepsintegratie van personen met een handicap – Persoonlijkeassistentiediensten voor personen met een handicap – Kennisgeving van een vacature met opgave van een minimum- en een maximumleeftijd van de gezochte persoon – In aanmerking nemen van de wensen en behoeften van de persoon met een handicap – Rechtvaardiging”

    In zaak C‑518/22,

    betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Bundesarbeitsgericht (hoogste federale rechter in arbeidszaken, Duitsland) bij beslissing van 24 februari 2022, ingekomen bij het Hof op 3 augustus 2022, in de procedure

    J.M.P.

    tegen

    AP Assistenzprofis GmbH,

    wijst

    HET HOF (Tweede kamer),

    samengesteld als volgt: A. Prechal, kamerpresident, F. Biltgen, N. Wahl, J. Passer en M. L. Arastey Sahún (rapporteur), rechters,

    advocaat-generaal: J. Richard de la Tour,

    griffier: A. Calot Escobar,

    gezien de stukken,

    gelet op de opmerkingen van:

    J.M.P., vertegenwoordigd door T. Nick, Rechtsanwalt,

    AP Assistenzprofis GmbH, vertegenwoordigd door O. Viehweg, Rechtsanwalt,

    de Griekse regering, vertegenwoordigd door V. Baroutas en M. Tassopoulou als gemachtigden,

    de Poolse regering, vertegenwoordigd door B. Majczyna als gemachtigde,

    de Portugese regering, vertegenwoordigd door P. Barros da Costa en A. Pimenta als gemachtigden,

    de Europese Commissie, vertegenwoordigd door D. Martin en E. Schmidt als gemachtigden,

    gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 13 juli 2023,

    het navolgende

    Arrest

    1

    Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 2, lid 5, artikel 4, lid 1, artikel 6, lid 1, en artikel 7 van richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep (PB 2000, L 303, blz. 16), gelezen in het licht van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: „Handvest”) en het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap, dat namens de Europese Unie is goedgekeurd bij besluit 2010/48/EG van de Raad van 26 november 2009 (PB 2010, L 23, blz. 35; hierna: „VN-Verdrag”).

    2

    Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen J.M.P. en AP Assistenzprofis GmbH, een verlener van assistentie- en adviesdiensten aan personen met een handicap, over de betaling van schadevergoeding die J.M.P. vordert wegens discriminatie op grond van leeftijd in het kader van een aanstellingsprocedure.

    Toepasselijke bepalingen

    Internationaal recht

    3

    In de preambule van het VN-Verdrag staat te lezen:

    „De staten die partij zijn bij dit verdrag,

    [...]

    (c)

    opnieuw het universele en ondeelbare karakter bevestigend van, alsmede de onderlinge afhankelijkheid en de nauwe samenhang tussen, alle mensenrechten en fundamentele vrijheden, en de noodzaak dat personen met een handicap gegarandeerd wordt dat zij deze ten volle en zonder discriminatie kunnen uitoefenen,

    [...]

    (h)

    tevens erkennend dat discriminatie van iedere persoon op grond van handicap een schending vormt van de inherente waardigheid en waarde van de mens,

    [...]

    (j)

    de noodzaak erkennend de mensenrechten van alle personen met een handicap, met inbegrip van hen die intensievere ondersteuning behoeven, te bevorderen en beschermen,

    [...]

    (n)

    het belang voor personen met een handicap erkennend van individuele autonomie en onafhankelijkheid, met inbegrip van de vrijheid hun eigen keuzes te maken,

    [...]”

    4

    Artikel 1 („Doelstelling”) van dit verdrag bepaalt:

    „Doel van dit verdrag is het volledige genot door alle personen met een handicap van alle mensenrechten en fundamentele vrijheden op voet van gelijkheid te bevorderen, beschermen en waarborgen, en ook de eerbiediging van hun inherente waardigheid te bevorderen.

    [...]”

    5

    Artikel 3 („Algemene beginselen”) van dat verdrag luidt:

    „De grondbeginselen van dit verdrag zijn:

    a)

    respect voor de inherente waardigheid, persoonlijke autonomie, met inbegrip van de vrijheid zelf keuzes te maken, en de onafhankelijkheid van personen;

    b)

    non-discriminatie;

    c)

    volledige en daadwerkelijke participatie en opname in de samenleving;

    d)

    respect voor verschillen en aanvaarding dat personen met een handicap deel uitmaken van de mensheid en menselijke diversiteit;

    [...]”

    6

    Artikel 5 („Gelijkheid en non-discriminatie”) van het VN-Verdrag is als volgt verwoord:

    „1.   De staten die partij zijn erkennen dat eenieder gelijk is voor de wet en zonder aanziens des persoons recht heeft op dezelfde bescherming door, en hetzelfde voordeel van de wet.

    [...]

    4.   Specifieke maatregelen die nodig zijn om de feitelijke gelijkheid van personen met een handicap te bespoedigen of verwezenlijken, worden niet aangemerkt als discriminatie in de zin van dit verdrag.”

    7

    Artikel 12 („Gelijkheid voor de wet”) van dit verdrag bepaalt in lid 2:

    „De staten die partij zijn erkennen dat personen met een handicap op voet van gelijkheid met anderen in alle aspecten van het leven handelingsbekwaam zijn.”

    8

    Artikel 19 („Zelfstandig wonen en deel uitmaken van de samenleving”) van dat verdrag luidt:

    „De staten die partij zijn bij dit verdrag erkennen het gelijke recht van alle personen met een handicap om in een normale omgeving te wonen, met dezelfde keuzemogelijkheden als anderen, en nemen doeltreffende en passende maatregelen om het personen met een handicap gemakkelijker te maken dit recht ten volle te genieten en volledig deel uit te maken van en te participeren in de maatschappij, onder meer door te waarborgen dat:

    a)

    personen met een handicap de kans hebben, op voet van gelijkheid met anderen, vrijelijk hun verblijfplaats te kiezen en te beslissen waar en met wie zij leven, en niet verplicht zijn te leven in een bepaalde woonomgeving;

    b)

    personen met een handicap toegang hebben tot een reeks van diensten thuis, residentiële diensten en andere ondersteunende maatschappelijke diensten, waaronder persoonlijke assistentie, noodzakelijk om het wonen en de opname in de maatschappij te ondersteunen en isolatie of uitsluiting uit de maatschappij te voorkomen;

    c)

    de maatschappelijke diensten en faciliteiten voor het algemene publiek op voet van gelijkheid beschikbaar zijn voor personen met een handicap en beantwoorden aan hun behoeften.”

    Unierecht

    9

    In de overwegingen 23 en 25 van richtlijn 2000/78 staat te lezen:

    „(23)

    In een zeer beperkt aantal omstandigheden kan een verschil in behandeling gerechtvaardigd zijn wanneer een met godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid verband houdend kenmerk een wezenlijke en bepalende beroepsvereiste vormt, mits het doel legitiem is en het vereiste daaraan evenredig is; in de informatie die de lidstaten aan de [Europese] Commissie verstrekken, moet aangegeven worden welke omstandigheden het betreft.

    [...]

    (25)

    Het verbod op discriminatie op grond van leeftijd vormt een fundamenteel element om de in de werkgelegenheidsrichtsnoeren gestelde doelen te bereiken en de diversiteit bij de arbeid te bevorderen; niettemin kunnen verschillen in behandeling op grond van leeftijd in bepaalde omstandigheden gerechtvaardigd zijn en derhalve specifieke bepalingen nodig maken die naargelang de situatie in de lidstaten kunnen verschillen; het is derhalve van essentieel belang onderscheid te maken tussen verschillen in behandeling die gerechtvaardigd zijn, met name door legitieme doelstellingen van het beleid op het terrein van de werkgelegenheid, de arbeidsmarkt en de beroepsopleiding, en discriminatie die verboden moet worden.”

    10

    Artikel 1 („Doel”) van deze richtlijn luidt:

    „Deze richtlijn heeft tot doel met betrekking tot arbeid en beroep een algemeen kader te creëren voor de bestrijding van discriminatie op grond van godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid zodat in de lidstaten het beginsel van gelijke behandeling toegepast kan worden.”

    11

    In artikel 2 van die richtlijn is bepaald:

    „1.   Voor de toepassing van deze richtlijn wordt onder het beginsel van gelijke behandeling verstaan de afwezigheid van elke vorm van directe of indirecte discriminatie op basis van een van de in artikel 1 genoemde gronden.

    2.   Voor de toepassing van lid 1 is er:

    a)

    ‚directe discriminatie’, wanneer iemand ongunstiger wordt behandeld dan een ander in een vergelijkbare situatie wordt, is of zou worden behandeld op basis van een van de in artikel 1 genoemde gronden;

    [...]

    5.   Deze richtlijn laat de nationale wettelijke bepalingen onverlet die in een democratische samenleving noodzakelijk zijn voor de openbare veiligheid, de handhaving van de openbare orde en het voorkomen van strafbare feiten, de bescherming van de volksgezondheid en de bescherming van de rechten en vrijheden van derden.”

    12

    Artikel 3 („Werkingssfeer”) van richtlijn 2000/78 bepaalt in lid 1, onder a):

    „Binnen de grenzen van de aan de Gemeenschap verleende bevoegdheden, is deze richtlijn zowel in de overheidssector als in de particuliere sector, met inbegrip van overheidsinstanties, op alle personen van toepassing met betrekking tot:

    a)

    de voorwaarden voor toegang tot arbeid in loondienst of als zelfstandige en tot een beroep, met inbegrip van de selectie- en aanstellingscriteria, ongeacht de tak van activiteit en op alle niveaus van de beroepshiërarchie, met inbegrip van bevorderingskansen”.

    13

    Artikel 4 („Wezenlijke beroepsvereisten”) van richtlijn 2000/78 bepaalt in lid 1:

    „Niettegenstaande artikel 2, leden 1 en 2, kunnen de lidstaten bepalen dat een verschil in behandeling dat op een kenmerk in verband met een van de in artikel 1 genoemde gronden berust, geen discriminatie vormt, indien een dergelijk kenmerk, vanwege de aard van de betrokken specifieke beroepsactiviteiten of de context waarin deze worden uitgevoerd, een wezenlijke en bepalende beroepsvereiste vormt, mits het doel legitiem en het vereiste evenredig aan dat doel is.”

    14

    Artikel 6 („Rechtvaardiging van verschillen in behandeling op grond van leeftijd”) van deze richtlijn luidt:

    „1.   Niettegenstaande artikel 2, lid 2, kunnen de lidstaten bepalen dat verschillen in behandeling op grond van leeftijd geen discriminatie vormen indien zij in het kader van de nationale wetgeving objectief en redelijk worden gerechtvaardigd door een legitiem doel, met inbegrip van legitieme doelstellingen van het beleid op het terrein van de werkgelegenheid, de arbeidsmarkt of de beroepsopleiding, en de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn.

    Dergelijke verschillen in behandeling kunnen onder meer omvatten:

    a)

    het creëren van bijzondere voorwaarden voor toegang tot arbeid en beroepsopleiding, van bijzondere arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden, met inbegrip van voorwaarden voor ontslag en beloning voor jongeren, oudere werknemers en werknemers met personen ten laste, teneinde hun opneming in het arbeidsproces te bevorderen, en hun bescherming te verzekeren;

    b)

    de vaststelling van minimumvoorwaarden met betrekking tot leeftijd, beroepservaring of -anciënniteit in een functie voor toegang tot de arbeid of bepaalde daaraan verbonden voordelen;

    c)

    de vaststelling van een maximumleeftijd voor aanwerving, gebaseerd op de opleidingseisen voor de betrokken functie of op de noodzaak van een aan pensionering voorafgaand redelijk aantal arbeidsjaren.

    [...]”

    15

    Artikel 7 („Positieve acties en specifieke maatregelen”) van die richtlijn bepaalt:

    „1.   Het beginsel van gelijke behandeling belet niet dat een lidstaat, om volledige gelijkheid in het beroepsleven te waarborgen, specifieke maatregelen handhaaft of treft om de nadelen verband houdende met een van de in artikel 1 genoemde gronden te voorkomen of te compenseren.

    2.   Met betrekking tot personen met een handicap vormt het beginsel van gelijke behandeling geen beletsel voor het recht van de lidstaten om maatregelen te handhaven of vast te stellen ter bescherming van de gezondheid en de veiligheid op de arbeidsplek, noch voor maatregelen die erop gericht zijn om voorzieningen of faciliteiten te scheppen of te handhaven om de opneming van personen met een handicap in het arbeidsproces te behouden of te bevorderen.”

    Duits recht

    GG

    16

    Artikel 1 van het Grundgesetz für die Bundesrepublik Deutschland (grondwet van de Bondsrepubliek Duitsland) van 23 mei 1949 (BGBl. 1949 I, blz. 1), in de op het hoofdgeding toepasselijke versie (hierna: „GG”), bepaalt:

    „(1)   De menselijke waardigheid is onschendbaar. Alle dragers van openbaar gezag zijn verplicht om deze waardigheid te eerbiedigen en te beschermen.

    (2)   Het Duitse volk erkent daarom onschendbare en onvervreemdbare mensenrechten als fundament van elke menselijke gemeenschap, van vrede en gerechtigheid in de wereld.

    [...]”

    17

    Artikel 2, lid 1, GG luidt:

    „Eenieder heeft recht op de vrije ontplooiing van zijn persoonlijkheid, mits hij de rechten van derden, de constitutionele orde of de goede zeden niet schendt.”

    AGG

    18

    Het Allgemeine Gleichbehandlungsgesetz (algemene wet inzake gelijke behandeling) van 14 augustus 2006 (BGBl. 2006 I, blz. 1897; hierna: „AGG”) strekt ertoe richtlijn 2000/78 om te zetten in het Duitse recht.

    19

    § 1 AGG bepaalt:

    „Deze wet heeft tot doel elke benadeling op grond van ras, etnische afstamming, geslacht, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid te voorkomen of op te heffen.”

    20

    In § 3, lid 1, AGG is bepaald:

    „Er is directe discriminatie wanneer iemand ongunstiger wordt behandeld dan een ander in een vergelijkbare situatie wordt, is of zou worden behandeld op basis van een van de in § 1 genoemde gronden. [...]”

    21

    § 5 AGG is als volgt verwoord:

    „Niettegenstaande de in de §§ 8 tot en met 10 [...] genoemde gronden is een verschil in behandeling ook toegestaan wanneer passende en redelijke maatregelen ertoe strekken om bestaande nadelen op basis van een van de in § 1 genoemde gronden te voorkomen of te compenseren.”

    22

    In § 7, lid 1, AGG staat te lezen:

    „Werknemers mogen op geen van de in § 1 genoemde gronden worden gediscrimineerd [...].”

    23

    § 8, lid 1, AGG luidt:

    „Een verschil in behandeling op basis van een van de in § 1 genoemde gronden is toelaatbaar indien deze reden wegens de aard van de te verrichten activiteit of de context waarin deze worden uitgevoerd, een wezenlijk en bepalend beroepsvereiste vormt, mits het doel legitiem is en het vereiste evenredig aan dat doel is.”

    24

    § 10 AGG bepaalt:

    „Niettegenstaande § 8 is een verschil in behandeling op grond van leeftijd toelaatbaar indien het objectief en redelijk wordt gerechtvaardigd door een legitiem doel. De middelen voor het bereiken van dat doel moeten passend en noodzakelijk zijn. Dergelijke verschillen in behandeling kunnen onder meer omvatten:

    l.   het creëren van bijzondere voorwaarden voor toegang tot arbeid en beroepsopleiding, van bijzondere arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden, met inbegrip van voorwaarden voor ontslag en beloning voor jongeren, oudere werknemers en werknemers met personen ten laste, teneinde hun opneming in het arbeidsproces te bevorderen, en hun bescherming te verzekeren;

    2.   de vaststelling van minimumvoorwaarden met betrekking tot leeftijd, beroepservaring of -anciënniteit in een functie, voor toegang tot de arbeid of bepaalde daaraan verbonden voordelen;

    3.   de vaststelling van een maximumleeftijd voor aanwerving, gebaseerd op de opleidingseisen voor de betrokken functie of op de noodzaak van een aan pensionering voorafgaand redelijk aantal arbeidsjaren;

    [...]”

    25

    In § 15 AGG staat te lezen:

    „(1)   Wanneer het discriminatieverbod wordt overtreden, moet de werkgever de daardoor veroorzaakte schade vergoeden. [...]

    (2)   Wanneer de schade geen vermogensschade is, kan de werknemer een passende financiële schadeloosstelling vorderen. [...]”

    SGB

    26

    § 33 van het Sozialgesetzbuch, Erstes Buch (I) (socialezekerheidswetboek, boek I) van 11 december 1975 (BGBl. 1975 I, blz. 3015; hierna: „SGB I”) luidt:

    „Indien de aard of de omvang van de inhoud van rechten of verplichtingen niet in detail wordt bepaald, dient bij de nadere invulling ervan rekening te worden gehouden met de persoonlijke situatie van de rechthebbende of van degene op wie de verplichting rust, zijn behoeften en draagkracht en de plaatselijke omstandigheden, voor zover rechtsvoorschriften zich daartegen niet verzetten. Daarbij worden de wensen van de rechthebbende of van degene op wie de verplichting rust gehonoreerd voor zover zij redelijk zijn.”

    27

    § 8, lid 1, van het Sozialgesetzbuch, Neuntes Buch (IX) (socialezekerheidswetboek, boek IX) van 23 december 2016 (BGBl. 2016 I, blz. 3234; hierna: „SGB IX”) bepaalt:

    „Bij het nemen van beslissingen over en bij het verrichten van diensten ter bevordering van de [maatschappelijke] participatie worden de gerechtvaardigde wensen van de rechthebbenden gehonoreerd. Daarbij wordt ook rekening gehouden met de persoonlijke situatie, de leeftijd, het geslacht, de gezinstoestand en de religieuze en levensbeschouwelijke behoeften van de rechthebbenden. Voor het overige is § 33 [SGB I] van toepassing. [...]”

    28

    § 78, lid 1, SGB IX luidt:

    „Assistentiediensten worden verricht om de ontvanger van de diensten in staat te stellen zelf en autonoom zijn dagelijkse leven, daaronder begrepen de dagindeling, te organiseren. Het gaat met name om diensten voor het vervullen van algemene dagelijkse taken, zoals de huishouding, het aangaan van sociale relaties, de persoonlijke levensplanning, de deelname aan het gemeenschaps- en culturele leven, de vrijetijdsbesteding, waaronder sportactiviteiten, en het waarborgen van de doeltreffendheid van medische en door een arts voorgeschreven diensten. Assistentiediensten hebben ook betrekking op communicatie met de omgeving op deze gebieden.”

    Hoofdgeding en prejudiciële vraag

    29

    AP Assistenzprofis, verweerster in het hoofdgeding, is een vennootschap die voor personen met een handicap overeenkomstig § 78, lid 1, SGB IX assistentie- en adviesdiensten verricht om hen in staat te stellen zelf en autonoom hun dagelijkse leven te organiseren.

    30

    In juli 2018 heeft die vennootschap een vacature gepubliceerd waarin stond te lezen dat A., een 28-jarige studente, op zoek was naar persoonlijke assistenten van het vrouwelijke geslacht op alle gebieden van het dagelijkse leven. Deze assistenten moesten „bij voorkeur tussen 18 en 30 jaar oud zijn”.

    31

    J.M.P., verzoekster in het hoofdgeding, die in 1968 geboren is, solliciteerde voor die vacature, maar ontving van AP Assistenzprofis een negatief antwoord.

    32

    Nadat J.M.P. tevergeefs had getracht haar rechten buitengerechtelijk te doen gelden, heeft zij voor het Arbeitsgericht Köln (arbeidsrechter in eerste aanleg Keulen, Duitsland) tegen AP Assistenzprofis een vordering tot betaling van schadevergoeding wegens discriminatie op grond van leeftijd ingesteld overeenkomstig § 15, lid 2, AGG.

    33

    In het kader van het daartoe strekkende beroep heeft J.M.P. om te beginnen aangevoerd dat de kennisgeving van de vacature uitsluitend gericht was tot personen die „tussen 18 en 30 jaar oud” waren, zodat mocht worden verondersteld dat verzoekster enkel wegens haar leeftijd niet in aanmerking is genomen in de sollicitatieprocedure, wat AP Assistenzprofis niet heeft weerlegd. Daarnaast is J.M.P. van mening dat het daaruit voortvloeiende verschil in behandeling op grond van leeftijd niet wordt gerechtvaardigd door de aard van de persoonlijkeassistentiediensten en dat het evenmin toelaatbaar is op grond van § 8, lid 1, of § 10 AGG, omdat met name een bepaalde leeftijd irrelevant is voor de vertrouwensrelatie in het kader van een dergelijke persoonlijke assistentie.

    34

    AP Assistenzprofis heeft geconcludeerd tot afwijzing van het beroep omdat het eventuele verschil in behandeling op grond van leeftijd volgens haar gerechtvaardigd was op basis van § 8, lid 1, of § 10 AGG. Het verlenen van persoonlijke assistentie bestaat in een hoogstpersoonlijke begeleiding in het dagelijkse leven, waarbij de persoon die wordt bijgestaan permanent afhankelijk is van de assistent. Het vereiste van een bepaalde leeftijd maakt het dus mogelijk om te voorzien in de hoogstpersoonlijke behoeften van A in haar sociale leven als universiteitsstudent.

    35

    Volgens AP Assistenzprofis moet krachtens § 8, lid 1, SGB IX rekening worden gehouden met de gerechtvaardigde wensen en de subjectieve behoeften van de betrokken persoon die persoonlijke assistentie geniet. Tegen deze achtergrond moet de gerechtvaardigde wens dat de assistentie wordt verleend door iemand met een bepaalde leeftijd worden beschouwd als een „wezenlijk en bepalend beroepsvereiste” in de zin van § 8, lid 1, AGG, zodat het in § 78, lid 1, SGB IX genoemde doel van assistentiediensten kan worden verwezenlijkt, waardoor het recht op persoonlijkheid in de zin van artikel 2, lid 1, juncto artikel 1 GG wordt beschermd. Volgens AP Assistenzprofis is dat vereiste tevens evenredig. Bovendien is zij van mening dat een verschil in behandeling op grond van leeftijd – zoals dat in het hoofdgeding – toelaatbaar is krachtens § 10 AGG, omdat het objectief en redelijk is en gerechtvaardigd wordt door een legitiem doel en omdat de middelen voor het bereiken van het in § 78 SGB IX genoemde doel van persoonlijke assistentie passend en noodzakelijk zijn.

    36

    Nadat het Arbeitsgericht Köln het beroep van J.M.P. had toegewezen, en nadat het Landesarbeitsgericht Köln (arbeidsrechter van de deelstaat Noordrijn-Westfalen, Keulen, Duitsland) bij arrest het hoger beroep van AP Assistenzprofis gegrond had verklaard, heeft J.M.P. bij de verwijzende rechter, te weten het Bundesarbeitsgericht (hoogste federale rechter in arbeidszaken, Duitsland), beroep in Revision ingesteld tegen dat arrest.

    37

    Vooraf stelt die rechter vast dat een situatie als die in het hoofdgeding binnen de werkingssfeer van richtlijn 2000/78 valt, omdat zij betrekking heeft op de selectiecriteria voor toegang tot arbeid in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), van deze richtlijn. Voorts is hij van oordeel dat verzoekster in het hoofdgeding ten gevolge van het negatieve antwoord van verweerster in het hoofdgeding het slachtoffer van directe discriminatie op grond van leeftijd in de zin van artikel 2, lid 2, onder a), van die richtlijn is geworden.

    38

    De verwijzende rechter wenst te preciseren dat in een situatie als die van het hoofdgeding – die betrekking heeft op het bijzondere geval van persoonlijke assistentie, waarbij zowel verzoekster in het hoofdgeding als de persoon met een handicap recht hebben op bescherming tegen discriminatie – de onderhavige prejudiciële verwijzing ertoe strekt dat wordt verduidelijkt in hoeverre het recht van verzoekster in het hoofdgeding op doeltreffende bescherming tegen discriminatie op grond van leeftijd en het recht van de persoon met een handicap op daadwerkelijke bescherming tegen discriminatie op grond van zijn handicap, met elkaar in overeenstemming moeten worden gebracht in het licht van richtlijn 2000/78, die met betrekking tot arbeid en beroep het in artikel 21 van het Handvest erkende algemene beginsel van non-discriminatie concretiseert.

    39

    In zoverre preciseert de verwijzende rechter ten eerste dat persoonlijke assistentie volgens het toepasselijke nationale recht – te weten § 8 SGB IX, gelezen in samenhang met § 33 SGB I – gebaseerd is op het zelfbeschikkingsbeginsel en dus tot doel heeft personen met een handicap in staat te stellen zoveel mogelijk zelf en onder hun eigen verantwoordelijkheid hun dagelijkse leven te organiseren, waarbij onder meer rekening wordt gehouden met de gerechtvaardigde wensen van de personen die de assistentiediensten ontvangen. Volgens § 78, lid 1, SGB IX bestaan deze diensten met name in diensten voor het vervullen van algemene dagelijkse taken, zoals de huishouding, het aangaan van sociale relaties, de persoonlijke levensplanning en de deelname aan het gemeenschaps- en culturele leven.

    40

    Ten tweede merkt de verwijzende rechter op dat richtlijn 2000/78 volgens de rechtspraak van het Hof een handeling van de Unie is die betrekking heeft op aangelegenheden die onder het VN-Verdrag vallen, zodat dit verdrag kan worden aangehaald om die richtlijn uit te leggen (arrest van 11 september 2019, Nobel Plastiques Ibérica, C‑397/18, EU:C:2019:703, punten 39 en 40 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Dat verdrag – onder meer artikel 19 ervan – bevat volgens die rechter immers concrete vereisten die personen met een handicap in staat moeten stellen om met dezelfde autonomie en keuzevrijheid te leven als anderen.

    41

    Ten derde maakt de eerbiediging van dat recht op autonomie en keuzevrijheid het mogelijk om de menselijke waardigheid in de zin van artikel 1 van het Handvest en artikel 1 GG te waarborgen, aangezien persoonlijke assistentie betrekking heeft op alle gebieden van het leven en de persoon die deze assistentie verleent zich dus onvermijdelijk diep inmengt in de persoonlijke en intieme levenssfeer van degene die assistentie krijgt. De wensen van de betrokken persoon met een handicap die persoonlijke assistentie krijgt, moeten dan ook worden geëerbiedigd, voor zover zij in het concrete geval redelijk zijn.

    42

    Wat ten vierde de Unierechtelijke bepalingen betreft die in omstandigheden als die van het hoofdgeding directe discriminatie op grond van leeftijd kunnen rechtvaardigen, vraagt de verwijzende rechter zich af of een van de in artikel 2, lid 5, van richtlijn 2000/78 genoemde gronden – zoals de bescherming van de rechten en vrijheden van derden – kan worden geacht dergelijke discriminatie te kunnen rechtvaardigen, waarbij hij opmerkt dat er volgens hem veel voor te zeggen valt dat personen met een handicap een dergelijk recht op keuzevrijheid in het kader van persoonlijke assistentie moet worden gegarandeerd.

    43

    De verwijzende rechter sluit evenwel niet uit dat dergelijke discriminatie gerechtvaardigd kan zijn op grond van artikel 4, lid 1, van richtlijn 2000/78. Zo vraagt hij zich onder meer af of de door een persoon met een handicap in het kader van zijn zelfbeschikkingsrecht geuite wens dat degene die persoonlijke assistentie verleent, behoort tot een bepaalde leeftijdsgroep, een „kenmerk” is en tevens of een voorkeur voor die leeftijdsgroep een „wezenlijke en bepalende beroepsvereiste” in de zin van die bepaling kan vormen.

    44

    Bovendien rijst de vraag of er sprake is van een „legitiem doel” in de zin van artikel 6, lid 1, van richtlijn 2000/78 wanneer een nationale wetgever de doelstelling die erin bestaat de persoonlijke autonomie van personen met een handicap in hun dagelijkse leven en hun motivatie om deel te nemen aan de samenleving te versterken, nastreeft door middel van hun recht om gerechtvaardigde wensen kenbaar te maken en om vrije keuzen te maken bij het ontvangen van persoonlijkeassistentiediensten.

    45

    Ten slotte vraagt de verwijzende rechter zich af of artikel 7 van richtlijn 2000/78, dat volledige gelijkheid in het beroepsleven beoogt te verwezenlijken, relevant is om discriminatie op grond van leeftijd in een situatie als die van het hoofdgeding te rechtvaardigen.

    46

    In deze omstandigheden heeft het Bundesarbeitsgericht de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:

    „Kunnen artikel 4, lid 1, artikel 6, lid 1, artikel 7 en/of artikel 2, lid 5, van richtlijn 2000/78 – in het licht van de vereisten van het Handvest en artikel 19 van het VN-Verdrag – aldus worden uitgelegd dat in een situatie als die van het hoofdgeding directe discriminatie op grond van leeftijd kan worden gerechtvaardigd?”

    Beantwoording van de prejudiciële vraag

    47

    Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 2, lid 5, artikel 4, lid 1, artikel 6, lid 1, en/of artikel 7 van richtlijn 2000/78, gelezen in het licht van de vereisten van het Handvest en artikel 19 van het VN-Verdrag, aldus moeten worden uitgelegd dat zij eraan in de weg staan dat voor de indienstneming van een persoon die persoonlijke assistentie verleent, een leeftijdsvoorwaarde wordt gesteld op grond van een nationale wettelijke regeling die bepaalt dat rekening moet worden gehouden met de individuele wensen van personen die wegens hun handicap recht hebben op persoonlijkeassistentiediensten.

    48

    Vooraf dient te worden vastgesteld dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde situatie binnen de werkingssfeer van richtlijn 2000/78 valt, omdat een procedure voor de indienstneming van een persoon die persoonlijke assistentie verleent, waarbij van de kandidaten wordt verlangd dat zij„bij voorkeur tussen 18 en 30 jaar oud zijn”, betrekking heeft op de „voorwaarden voor toegang tot arbeid in loondienst [...], met inbegrip van de selectie- en aanstellingscriteria” in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), van die richtlijn.

    49

    Voorts blijkt dat het negatieve antwoord op haar sollicitatie dat J.M.P. vanwege AP Assistenzprofis ontving, te wijten was aan haar leeftijd en dus „directe discriminatie” op grond van leeftijd vormt in de zin van artikel 2, lid 2, onder a), van richtlijn 2000/78.

    50

    Derhalve moet worden nagegaan of dat verschil in behandeling op grond van leeftijd kan worden gerechtvaardigd in het licht van richtlijn 2000/78.

    51

    Wat betreft artikel 2, lid 5, van deze richtlijn – dat eerst moet worden onderzocht – zij beklemtoond dat volgens deze bepaling die richtlijn de nationale wettelijke bepalingen onverlet laat die in een democratische samenleving noodzakelijk zijn voor de openbare veiligheid, de handhaving van de openbare orde en het voorkomen van strafbare feiten, de bescherming van de volksgezondheid en de bescherming van de rechten en vrijheden van derden.

    52

    Uit de rechtspraak van het Hof volgt dat de Uniewetgever met de vaststelling van die bepaling een conflict op het gebied van arbeid en beroep heeft willen voorkomen en beslechten tussen enerzijds het gelijkheidsbeginsel en anderzijds de noodzaak om de openbare orde, de openbare veiligheid en de volksgezondheid te waarborgen, de voorkoming van strafbare feiten en het beschermen van de individuele rechten en vrijheden die noodzakelijk zijn voor de werking van een democratische samenleving. De Uniewetgever heeft dan ook beslist dat in bepaalde in artikel 2, lid 5, van richtlijn 2000/78 opgesomde gevallen de in deze richtlijn neergelegde beginselen niet gelden voor maatregelen die in meerdere opzichten neerkomen op een verschil in behandeling op grond van een van de in artikel 1 van die richtlijn genoemde gronden, op voorwaarde evenwel dat die maatregelen noodzakelijk zijn voor het bereiken van de bovenvermelde doelstellingen [arrest van 12 januari 2023, TP (Audiovisueel redacteur voor publieke televisieomroep), C‑356/21, EU:C:2023:9, punt 70 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

    53

    Dat artikel 2, lid 5, dat een afwijking van het principiële verbod op discriminatie vormt, moet strikt worden uitgelegd [arrest van 12 januari 2023, TP (Audiovisueel redacteur voor publieke televisieomroep), C‑356/21, EU:C:2023:9, punt 71 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

    54

    In casu moet ten eerste worden nagegaan of het in het hoofdgeding aan de orde zijnde verschil in behandeling voortvloeit uit een nationale wettelijke bepaling als bedoeld in artikel 2, lid 5.

    55

    In dit verband blijkt uit het aan het Hof overgelegde dossier dat de nationale wettelijke regeling die in het hoofdgeding aan de orde is – te weten § 8, lid 1, SGB IX, gelezen in samenhang met § 33 SGB I – bepaalt dat bij het nemen van beslissingen over en bij het verrichten van persoonlijkeassistentiediensten ter bevordering van de maatschappelijke participatie van personen met een handicap, de gerechtvaardigde wensen van die personen worden gehonoreerd voor zover die wensen redelijk zijn, waarbij ook rekening wordt gehouden met de persoonlijke situatie, de leeftijd, het geslacht, de gezinstoestand en de religieuze en levensbeschouwelijke behoeften van die personen.

    56

    Deze wettelijke regeling blijkt personen die persoonlijke assistentie verlenen dan ook in voldoende nauwkeurige bewoordingen toe te staan of zelfs te verplichten om bij de uitwerking van de aan de betrokken personen met een handicap te verlenen persoonlijke assistentie de individuele wensen van laatstgenoemde personen te eerbiedigen, waaronder in voorkomend geval hun wensen die betrekking hebben op de leeftijd van de persoon die hun die assistentie moet verlenen, en om individuele maatregelen te treffen die uitvoering geven aan die regeling, waarbij rekening wordt gehouden met die wensen, waaronder de wens om de indienstneming van die persoon afhankelijk te stellen van een leeftijdsvoorwaarde. Onder voorbehoud van een eventueel door de verwijzende rechter te verrichten verificatie vloeit het in het hoofdgeding aan de orde zijnde verschil in behandeling op grond van leeftijd dan ook voort uit een nationale wettelijke bepaling in de zin van artikel 2, lid 5, van richtlijn 2000/78.

    57

    Ten tweede moet worden onderzocht of met die nationale wettelijke bepaling een van de in artikel 2, lid 5, genoemde doelstellingen wordt nagestreefd, namelijk „de bescherming van de rechten en vrijheden van derden”.

    58

    Zoals blijkt uit de verwijzingsbeslissing, heeft de wettelijke regeling op grond waarvan die maatregel is vastgesteld, tot doel de zelfbeschikking van personen met een handicap te beschermen door het waarborgen van het recht van deze personen om hun wensen kenbaar te maken en om vrije keuzen te maken bij beslissingen over persoonlijkeassistentiediensten en bij het ontvangen daarvan, aangezien de diensten in kwestie betrekking hebben op alle gebieden van het leven en diep ingrijpen in de persoonlijke en intieme levenssfeer van degene die deze diensten ontvangt. Die wettelijke regeling is dus gericht op het waarborgen van het recht van personen met een handicap om zoveel mogelijk zelf en onder hun eigen verantwoordelijkheid hun levensomstandigheden vorm te geven.

    59

    Zoals de advocaat-generaal in punt 63 van zijn conclusie heeft opgemerkt, valt een dergelijke doelstelling onder artikel 2, lid 5, van richtlijn 2000/78, omdat zij strekt tot bescherming van het zelfbeschikkingsrecht van personen met een handicap, op grond waarvan deze moeten kunnen kiezen hoe, waar en met wie zij leven.

    60

    Dat recht houdt noodzakelijkerwijs in dat zij de mogelijkheid hebben om vorm te geven aan de persoonlijkeassistentiedienst die hun zal worden verleend, wat tevens inhoudt dat zij de criteria kunnen vaststellen voor de selectie van de persoon die een dergelijke dienst moet verlenen en actief kunnen deelnemen aan de procedure voor de indienstneming van deze persoon.

    61

    In dit verband zij om te beginnen beklemtoond dat het in punt 58 van dit arrest bedoelde recht om wensen kenbaar te maken en vrije keuzen te maken concreet invulling geeft aan het recht van personen met een handicap op maatregelen die beogen hun zelfstandigheid, hun maatschappelijke en beroepsintegratie en hun deelname aan het gemeenschapsleven te bewerkstelligen, welk recht overeenkomstig artikel 26 van het Handvest deel uitmaakt van de in het Unierecht erkende rechten.

    62

    Daarnaast is de eerbiediging van de zelfbeschikking van personen met een handicap ook een doelstelling die is neergelegd in artikel 19 van het VN-Verdrag, waarvan de bepalingen kunnen worden aangehaald om richtlijn 2000/78 – daaronder begrepen artikel 2, lid 5 – uit te leggen. Deze richtlijn moet immers zoveel mogelijk worden uitgelegd in overeenstemming met dat verdrag (zie in die zin arrest van 11 september 2019, Nobel Plastiques Ibérica, C‑397/18, EU:C:2019:703, punt 40 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    63

    Ten derde moet worden nagegaan of een verschil in behandeling op grond van leeftijd – zoals dat in het hoofdgeding – voortvloeit uit een maatregel die noodzakelijk is voor de bescherming van de rechten en vrijheden van derden in de zin van artikel 2, lid 5, van richtlijn 2000/78 en met name voor de bescherming van het recht op zelfbeschikking van de betrokken persoon met een handicap wanneer persoonlijkeassistentiediensten worden verricht.

    64

    In casu blijkt het feit dat in de betreffende kennisgeving van vacature melding is gemaakt van een voorkeur voor de leeftijdsgroep tussen 18 tot 30 jaar, het gevolg te zijn van de individuele behoefte van A. aan persoonlijke assistentie bij haar begeleiding op alle gebieden van haar dagelijkse maatschappelijke leven als 28‑jarige studente. Deze assistentie raakt dus haar persoonlijke en intieme levenssfeer ten aanzien van algemene taken die niet alleen betrekking hebben op de organisatie van haar dagelijkse leven – waaronder de planning van strikt persoonlijke behoeften – maar ook op het beheer van haar maatschappelijke en culturele leven. Uit het dossier waarover het Hof beschikt, blijkt dat die voorkeur voor een bepaalde leeftijdsgroep met name was ingegeven door het feit dat de persoon die de assistentie verleent gemakkelijk moet kunnen integreren in de persoonlijke, sociale en universitaire omgeving van A.

    65

    In een situatie als die van het hoofdgeding kan het in aanmerking nemen van de voorkeur voor een bepaalde leeftijdsgroep die kenbaar is gemaakt door de persoon met een handicap die persoonlijkeassistentiediensten ontvangt, dus de eerbiediging van zijn zelfbeschikkingsrecht bevorderen wanneer die persoonlijkeassistentiediensten worden verricht, aangezien redelijkerwijs kan worden verwacht dat een persoon van dezelfde leeftijdsgroep als de persoon met een handicap, gemakkelijker integreert in de persoonlijke, sociale en universitaire omgeving van die persoon.

    66

    Onder voorbehoud van de verificaties die de verwijzende rechter dient te verrichten in het licht van alle omstandigheden van het hoofdgeding, blijkt een verschil in behandeling op grond van leeftijd zoals dat in het hoofdgeding dan ook voort te vloeien uit een maatregel die noodzakelijk is voor de bescherming van de rechten en vrijheden van derden in de zin van artikel 2, lid 5, van richtlijn 2000/78.

    67

    Aangezien een verschil in behandeling op grond van leeftijd kan worden gerechtvaardigd op basis van dat artikel 2, lid 5 – mits het voortvloeit uit een maatregel die noodzakelijk is voor de bescherming van de rechten en vrijheden van derden in de zin van deze bepaling – hoeft bijgevolg niet te worden onderzocht of dat verschil eveneens kan worden gerechtvaardigd op basis van artikel 4, lid 1, artikel 6, lid 1, en/of artikel 7 van richtlijn 2000/78.

    68

    Gelet op een en ander dient op de prejudiciële vraag te worden geantwoord dat artikel 2, lid 5, van richtlijn 2000/78, gelezen in het licht van artikel 26 van het Handvest en artikel 19 van het VN-Verdrag, aldus moet worden uitgelegd dat het er niet aan in de weg staat dat voor de indienstneming van een persoon die persoonlijke assistentie verleent, een leeftijdsvoorwaarde wordt gesteld op grond van een nationale wettelijke regeling die bepaalt dat rekening moet worden gehouden met de individuele wensen van personen die wegens hun handicap recht hebben op persoonlijkeassistentiediensten, indien een dergelijke maatregel noodzakelijk is voor de bescherming van de rechten en vrijheden van derden.

    Kosten

    69

    Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

     

    Het Hof (Tweede kamer) verklaart voor recht:

     

    Artikel 2, lid 5, van richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep, gelezen in het licht van artikel 26 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en artikel 19 van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap, dat namens de Europese Unie is goedgekeurd bij besluit 2010/48/EG van de Raad van 26 november 2009,

     

    moet aldus moet worden uitgelegd dat

     

    het er niet aan in de weg staat dat voor de indienstneming van een persoon die persoonlijke assistentie verleent, een leeftijdsvoorwaarde wordt gesteld op grond van een nationale wettelijke regeling die bepaalt dat rekening moet worden gehouden met de individuele wensen van personen die wegens hun handicap recht hebben op persoonlijkeassistentiediensten, indien een dergelijke maatregel noodzakelijk is voor de bescherming van de rechten en vrijheden van derden.

     

    ondertekeningen


    ( *1 ) Procestaal: Duits.

    Top